
Informatie in leerlingdossier
Toelichting op de aanbevelingen
-
Registreer de lees- en spellingontwikkeling en de geboden hulp in een leerlingdossier op een voor de school-gedragswetenschapper navolgbare wijze.
-
Ga na welke informatie een leerlingdossier moet bevatten door het format te gebruiken dat op www.dyslexiecentraal.nl staat voor een goed en volledig leerlingdossier.
-
Ga bij alle aangemelde leerlingen na hoe hun lees- en spellingontwikkeling is verlopen, welke ondersteuning er is aangeboden en welke ondersteuning er nog valt te bieden om de ernst en hardnekkigheid van lees- en spellingproblemen te onderbouwen.
Het leerlingdossier toont aan hoe de lees- en spellingontwikkeling van het kind is verlopen en welke ondersteuning het heeft gekregen. Bij eventuele doorverwijzing naar de zorg valt met een goed leerlingdossier het vermoeden van dyslexie te onderbouwen. De gedragswetenschapper kan dit vermoeden toetsen.
Verdieping en onderbouwing
Het leerlingdossier
Een leerlingdossier reist met het kind mee gedurende diens schoolloopbaan, zodat steeds duidelijk is hoe de lees- en spellingontwikkeling van dat kind is verlopen en welke ondersteuning er is geweest. Zo valt er een doorgaande lijn te waarborgen. Als het kind na de diagnose een dyslexieverklaring heeft gekregen, dan zit deze eveneens in het dossier. Ook de dyslexieverklaring, waarin de aanbevelingen voor de ondersteuning zijn opgenomen, reist dan dus met het kind mee door zijn schooljaren.
Het leerlingdossier is verder van belang als een kind wordt doorverwezen. Het is bij doorverwijzing belangrijk dat de informatie over het kind niet zonder de juiste toestemming gedeeld wordt. Bij kinderen jonger dan 12 jaar moet die toestemming komen van de ouder(s) met gezag. Bij kinderen van 12 tot en met 16 jaar moet dit eveneens, maar dan met inachtneming van de wensen van de kinderen. En bij kinderen ouder dan 16 jaar moet de toestemming van de kinderen zelf komen. Zie voor meer informatie ook de publicatie ‘Handreiking gegevensuitwisseling’ (Maessen, 2019), te vinden op www.nji.nl.
Doorverwijzing binnen de dyslexiezorg vanuit de Jeugdwet
Is er blijvende, ernstige achterstand na herhaalde specifieke interventies? Dan is het mogelijk kinderen door te verwijzen voor diagnostisch onderzoek. Het vermoeden van dyslexie moet door de school worden onderbouwd in een leerlingdossier. Op de basisschool kunnen kinderen in aanmerking komen voor vergoede diagnostiek en eventueel behandeling. Ze moeten dan wel aan een aantal criteria voldoen (zie Leidraad Ernstige Dyslexie: doorverwijzing van onderwijs naar zorg, te vinden op www.dyslexiecenteaal.nl). Zo moet de school de ernst van de lees- of spellingproblemen onderbouwen en indiceert de gedragswetenschapper vervolgens op basis van diagnostiek de behandeling.
Dit betekent dat een kind pas na een periode van goed onderwijs en intensieve extra begeleiding – inclusief herhaalde specifieke interventie – een doorverwijzing kan krijgen naar dyslexiezorg. Omdat aanmelding voor deze zorg pas na die periode kan plaatsvinden, krijgen de meeste kinderen zo’n doorverwijzing niet eerder dan in groep 4 of 5. De school moet kunnen aantonen dat er in de voorafgaande schoolperiode goed onderwijs en intensieve begeleiding is geboden, en dat een kind desondanks zeer lage lees- en/of spellingresultaten heeft behaald op drie achtereenvolgende (hoofd)meetmomenten. Van de criteria kán beredeneerd worden afgeweken. De noodzaak van deze afwijking moet dan blijken uit de informatie in het leerlingdossier. Een onafhankelijk deskundige (vaak aangesteld als poortwachter) kan deze informatie wegen.
Informatie
In het leerlingdossier moet een beschrijving staan van zowel de lees- en/of spellingproblemen als de duur, inhoud en resultaten van de extra ondersteuning die op school heeft plaatsgevonden. De poortwachter monitort het aantal doorverwijzingen naar de zorg. Ook houdt deze persoon in de gaten of er op de school binnen het samenwerkingsverband goede ondersteuning is geweest op de verschillende niveaus. De poortwachter moet verder voldoende informatie hebben om zich ervan te kunnen overtuigen dat de school alles heeft gedaan wat in haar vermogen ligt om de lees- en/of spellingachterstand te verminderen of te verhelpen. Wat er op school is gedaan, moet voor de poortwachter navolgbaar zijn, zodat het besluit over de ontvankelijkheid van de aanmelding controleerbaar is. Dit betekent dat scholen de lees- en spellingontwikkeling en de geboden hulp moeten documenteren, zodat deze informatie valt te delen met ouders, poortwachters en gedragswetenschappers en meningsverschillen uit de weg zijn te ruimen (Martin, 2011; Hardcastle & Justice, 2010). Ook afwijkingen in de procedure moeten worden beredeneerd. De poortwachter is verantwoordelijk voor het besluit of een kind in aanmerking komt voor diagnostisch onderzoek. Dat betekent ook dat de poortwachter moet bepalen of de aangeleverde informatie toereikend is – en dus of er aanvullende informatie van de school nodig
Op www.dyslexiecentraal.nl staat een format voor leerlingdossiers over kinderen van wie een vermoeden van ernstige dyslexie bestaat (zoek op ‘Leerlingdossier Dyslexie’). Op diezelfde website staat een format voor een handelingsplan om kinderen op niveau 3 ondersteuning te geven bij technisch lezen en spellen (zoek op ‘Format handelingsplan technisch lezen/spellen ON3’).
Informeren poortwachter
Om een volledig beeld te krijgen van de lees- en/of spellingachterstand van een kind ten opzichte van de norm en de leeftijdsgenoten uit diens groep, moet de poortwachter beschikken over de juiste gegevens. Hierbij gaat het in het bijzonder om een recente uitdraai van de gegevens over het kind uit het leerlingvolgsysteem. En om een recent geanonimiseerd groepsoverzicht met lees- en spellingresultaten van de totale klas. Met die uitdraai en dit overzicht kan de poortwachter beoordelen of het aantal zeer zwakke lezers in een klas oververtegenwoordigd is.
Een kwalitatieve toelichting op de lees- en/of spellingproblemen in relatie tot de lees- en spellingvaardigheid biedt inzicht in de kwaliteit van onder meer de instructie, de geboden oefentijd en de gebruikte methodes. Het is belangrijk om te beschrijven op welke lees- en spellingvaardigheden een kind op de laatste drie meetmomenten slechter scoorde. Indien relevant is het ook belangrijk om de resultaten op deelvaardigheden toe te lichten (zoals letterkennis en fonologische vaardigheden). In een of meerdere gesprekken met de school kan de poortwachter nagaan of er bijzonderheden in het onderwijs zijn en kijken of het aantal aanmeldingen valt terug te dringen.
Om vast te stellen of er hardnekkigheid (van lees- en spellingproblemen) of didactische resistentie is, is het nodig dat de poortwachter bepaalt of de geboden ondersteuning op de ondersteuningsniveaus 1, 2 en 3 van voldoende kwaliteit en intensiteit is geweest. De school moet kort beschrijven welke activiteiten zijn uitgevoerd, eventueel door gebruik te maken van een methode of methodiek in de periodes tussen meetmoment 1 en 2 en tussen meetmoment 2 en 3.
Het is ook van belang dat de poortwachter onderzoekt met welke intensiteit ondersteuning op niveau 3 is uitgevoerd, door de school te vragen naar het aantal weken, de frequentie en de totale duur van deze ondersteuning – individueel of in een kleine groep. Tot slot moet de school argumenten aanleveren voor het vermoeden van dyslexie. Bij twijfel over de didactische resistentie kan een proefbehandeling een alternatief zijn (SDN, 2016).
Doorverwijzing buiten de Jeugdwet
Bij kinderen ouder dan 13 jaar kan er ook een vermoeden van dyslexie zijn. Daarnaast is er in het basisonderwijs een groep kinderen die niet voldoen aan de criteria voor doorverwijzing binnen de Jeugdwet. De lees- en spellingspecialist verantwoordt in een dossier de achterstanden en de geboden hulp. De gedragswetenschapper heeft echter ook in deze gevallen de verantwoordelijkheid om na te gaan of het vermoeden van dyslexie terecht is en om andere verklaringen voor een lees- en/of spellingachterstand uit te sluiten. Het is nodig om van deze kinderen dezelfde informatie te verzamelen uit het voortraject om de ernst en hardnekkigheid van de lees- en/of spellingproblemen te kunnen bepalen.