Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Ernstige gedragsproblemen
Twee kinderen geven highfive

Succeservaringen opdoen en vergroten

Toelichting op de aanbeveling

  • Werk niet aan het direct achterhalen en uitdagen van storende gedachten. Dit is het werk van hiertoe opgeleide cognitief gedragstherapeuten. Beïnvloed storende gedachten wel indirect door - tijdens het oefenen van nieuw gedrag - succeservaringen te bewerkstelligen en te bekrachtigen.

Directe beïnvloeding van evaluaties en kernovertuigingen met behulp van cognitieve herstructurering is de taak van speciaal hiertoe opgeleide CGT-therapeuten. Wat kun jij als jeugdprofessional doen om deze taak te ondersteunen? Vijf suggesties:

  • Kennis hebben van CGT-principes om zo de continuïteit van de behandeling te waarborgen.
  • Kinderen helpen bij het huiswerk dat zij van hun therapeut hebben meegekregen.
  • Bijdragen aan het vergroten van cognitieve vaardigheden.
  • Indirect invloed uitoefenen op storende gedachten.
  • Indirect invloed uitoefenen op helpende gedachten.

Op de laatste drie punten vind je hieronder een toelichting.

Bijdragen aan het vergroten van cognitieve vaardigheden

Hieronder staan enkele technieken en middelen die je als jeugdprofessional kan inzetten om cognitieve vaardigheden te vergroten:

  • Het vergroten van probleemoplossend denken.
  • Het vergroten van zelfmanagement met behulp van bijvoorbeeld een zelfbeoordelingsformulier.
  • Het leren herkennen van spanningsopbouw met behulp van een woedethermometer. 

Verder kun je de volgende technieken inzetten om kinderen beter waar te nemen:

  • Observeren uit de tweede hand: Oftewel: in je gespreksvoering met het kind grondig doorvragen naar een situatie, diens gedrag en de gevolgen van dit gedrag (Slot & Spanjaard, 2009). Dit helpt het kind of om nog eens goed te overdenken wat er precies gebeurd is.
  • Situaties uit het dagelijks leven in de groep bespreken: Bij deze situaties is niet alleen het kind, maar ben ook jij als jeugdprofessional aanwezig geweest. Hierdoor is het mogelijk uit te wisselen wat jullie beiden hebben waargenomen.
  • Samen videofragmenten bekijken: Door deze fragmenten af te spelen, kun je samen met het kind (nogmaals) nagaan wat jullie nu eigenlijk zien gebeuren.

Het vergroten van vaardigheden om juiste gevolgtrekkingen te maken, ligt in het verlengde van bovenstaande. Neem je bij observaties uit de tweede hand geen genoegen met interpretaties, maar vraag je in plaats daarvan wat er precies gebeurd is (wat de ander wel of juist niet deed)? Dan wordt het kind gestimuleerd na te denken over wat er gebeurd is. Kinderen leren zo het verschil te ontdekken tussen feiten en de conclusie die zij hieruit trekken. Hierna valt met het kind te kijken naar juiste en onjuiste gevolgtrekkingen.

Indirect beïnvloeden van storende gedachten

Als kinderen hun gedragsrepertoire weten te vergroten, nemen hun storende gedachten af. Vergroting van het gedragsrepertoire maakt immers dat ze meer kunnen, ook op de gebieden waarop hun storende gedachten betrekking hebben. Als jeugdprofessional doe je er dus goed aan om te zorgen dat kinderen succeservaringen hebben.

Indirect bevorderen van helpende gedachten

Er zijn verschillende manieren waarop je als jeugdprofessional kinderen kunt stimuleren om helpende gedachten te ontwikkelen. Zulke manieren zijn:

  • Het secuur uitvoeren van de opvoedingstechnieken (zie Opvoedingstechnieken beroepsopvoeder): Hierdoor krijgt het kind een concreet beeld van de eigen sterke kanten en worden diens realistische gedachten sterker.
  • Het bewust uiten van ‘helpende opmerkingen’: Als je als groepsleider bij tegenslag geregeld relativerende opmerkingen maakt – zoals “pech, volgende keer beter” – dan sta je model voor de helpende gedachten die jongeren tegen zichzelf kunnen zeggen.
  • Het benoemen van het voordeel dat gewenst gedrag met zich meebrengt: Als je aan een kind uitlegt wat het oplevert om gewenst gedrag te vertonen, dan motiveert dat om dit gedrag te laten zien. Bovendien worden zo ook diens realistische cognities sterker.

Bijdragen aan het vergroten van cognitieve vaardigheden: een voorbeeld

Tijdens de maaltijd hebben Stan en Marek samen veel lol. Ze maken rijmgrappen op het laatste woord dat iemand zegt of reageren met opmerkingen waar ze zelf erg om moeten lachen. Als Alex tegen de groepsleider zegt dat hij zijn afspraak met hem een halfuur wil vervroegen, zodat hij nog kan sporten, zegt Stan met een vrouwenstemmetje half kreunend “Oh, het is toch zo’n lekkere jongen met al die spieren. Toe, laat ‘m vooral gaan sporten.” Terwijl Marek hard begint te lachen, wordt Alex boos. Hij staat op, geeft een harde klap op de tafel en schreeuwt “BEK DICHT, KLEUTERS!”. Als Stan en Marek nóg harder gaan lachen, kom Alex dreigend op ze af. De groepsleider zet Alex vervolgens korte tijd apart, waarna Alex na afloop van de maaltijd zijn koud geworden eten kan opeten. Later die avond, tijdens het mentorgesprek, komt de groepsleider (G) met Alex (A) terug op het voorval.

G: “Hé, wat gebeurde er nou vanavond aan tafel?”

A: “Jee man, jij werd toch ook gek van die twee kleuters?”

G: “Ik merkte in ieder geval dat jij flink kwaad was. Maar wat gebeurde er nou precies?”

A: “Nou die twee – die vroegen er gewoon om!”

G: “Ja, da’s waar ook. Ik hoor Stan nog zeggen: ‘Hé Alex, schreeuw eens tegen me, alsjeblieft?’” 

A: (Lacht aarzelend.)

G: “Oké, even serieus, laten we eens kijken wat er nou gebeurde. Wat deden Stan en Marek precies?”

A: “Nou, toen ik je iets vroeg, maakte Stan een stomme opmerking – en Marek maar lachen. Die twee zitten zo vaak te zieken. En altijd moeten ze mij hebben. Ja, dan vraag je er om.”

G: “Deden ze dat alleen bij jou of ook bij de anderen?” 

A: “Nou, ze moeten mij wel vaak hebben.”

G: “Maar als we het over vanavond hebben?”

A: “Ehm, nou ehm nee, oké, toen zaten ze wel de hele tijd te zieken. Ook bij de rest.” 

G: “Kan je je nog herinneren hoe de rest reageerde?”

A: (Is even stil.) “Ehm, nee!”

G: “Als ik het me goed herinner, reageerden sommigen helemaal niet. En ik weet nog dat Jordy een bijdehandte opmerking terugplaatste. Dat had als voordeel dat ze rustig konden dooreten.”

A: “Ja, maar ze vroegen er toch om!”

G: “Weet je hè, ik had ook de indruk dat niet iedereen aan tafel hen even grappig vond. Maar als je er nog eens over nadenkt, maakten ze alleen maar een flauwe grap. En een flauwe grap kan wel bere-irritant zijn, maar meer deden ze niet.”

A: “Nou, daar kan ik dus niet tegen.”

G: “Het lijkt erop alsof je de situatie erger maakt voor jezelf door dingen te zeggen als ‘ze moeten altijd mij hebben’ en ‘ze vrágen erom’. Ook al was dat nu niet het geval.”

A:  “Ja, dat kan toch niet anders?”

G: “Als je merkt dat je je irriteert, zou je je kunnen afvragen wat er nu eigenlijk aan de hand is. Probeer iets te denken als ‘Relax! Wat gebeurt er nou helemaal? Ze maken alleen maar stomme opmerkingen. Nou en? Laat ze gaan. Daar verspil je toch geen energie aan? Ik heb wel wat beters te doen!’ Kun je tenminste rustig je eten opeten!”

A: “Dat is makkelijker gezegd dan gedaan.”

G: “Dat is het ook. Laten we daarom klein beginnen. Woensdag ben ik weer in dienst en dan hebben we het hier nog een keer over. Let tot die tijd eens op: wat doen Stan en Marek nou precies als ze flauwe grappen gaan maken en tegen wie praten ze? Probeer door een gewone bril te kijken en niet door een zwarte bril.”

Indirect beïnvloeden van kernovertuigingen via de gedragskant: een voorbeeld

Daan heeft als kind van zijn moeder en oudere broer veelvuldig negatieve feedback gekregen. Als hij iets fout deed of kapotmaakte, werd hij uitgescholden (“Domme mongool!”). Als hij iets nieuws probeerde te leren, werd hij uitgelachen en kreeg hij te horen dat het hem toch niet zou lukken. Ook op school werd hij gepest. Hij leerde al snel dat hij het minst last had van de pestkoppen als hij af en toe een flinke klap uitdeelde. Als gevolg van matige schoolresultaten en groeiende gedragsproblemen, was ook de feedback die hij van leraren kreeg vooral negatief. Zo ontwikkelde zich de kernovertuiging “Ik ben waardeloos en zal nooit iets bereiken in mijn leven”.

In de leefgroep van Daan komt deze kernovertuiging op verschillende manieren tot uiting. Hij laat allerlei zaken het liefst door beroepsopvoeders regelen, zoals bellen met instanties en gesprekken met leraren. Ook zegt hij bij nieuwe dingen snel: “Ja, doe het lekker zelf, daar heb ik geen zin in.” Hij doet alleen de dingen die echt moeten op school en in de leefgroep. En op beide plekken begint hij snel te vechten als anderen hem pesten.

Met Daan wordt gewerkt aan verschillende vaardigheden. Hij is gek op computers en computergames en zou graag een bijbaantje in een computerzaak willen hebben. Stapsgewijs worden vaardigheden met hem geoefend die voor hem van belang zijn bij het krijgen van een bijbaantje; van een telefoongesprek voeren en vragen stellen tot aangeven dat hij iets niet begrepen heeft. Daarbij oefent hij hoe hij de vaardigheden toepast in goed verlopende situaties en in doemscenario’s. Op elke stap die Daan uiteindelijk zet, ontvangt hij zorgvuldige feedback, zoals “Goed dat je dat rustig zegt” of “Perfect dat je het zelf gedaan hebt”. 

Bij gebrek aan baantjes in een computerzaak is Daan momenteel assistent bij de computerafdeling op school, waar hij een paar uur per week aan computers sleutelt. Met de begeleider van de computerafdeling is afgesproken dat die regelmatig opmerkingen maakt als: “Ik ben echt blij dat jij me helpt, ik zat echt om je te springen”. Zo doet Daan nieuwe succeservaringen op en wordt zijn vaardigheidsrepertoire groter. Daardoor maakt zijn storende kernovertuiging (“Ik ben waardeloos”) geleidelijk aan plaats voor een realistischere cognitie (“Ik ben oké zoals ik ben”).

Storende kernovertuigingAverechtse reacties(voorbeelden)
“Alles moet gaan zoals ik het wil.”
  • Uit angst voor boosheid zwichten voor het kind of de jongere.
  • Te uitgebreid verontschuldigen als een afspraak niet door kan gaan.
  • Uitspraken als: “Wat belachelijk dat … niet naar je luisterde”. Of: “Ik zou ook kwaad worden als …”.
“Als een wens niet vervuld wordt, is dat ondraaglijk.”
  • Een teleurstelling altijd compenseren met iets leuks. (Bijvoorbeeld: als een activiteit waar het kind of de jongere zin in had onverwachts niet doorgaat, daar iets anders tegenoverstellen.)
  • Meegaan in uitstel- of vermijdingsgedrag.
  • Uitspraken als: “Het is ook echt heel naar voor je dat … niet doorgaat.” Of: “Ik zal het direct voor je regelen.”

     
“Ik ben waardeloos en zal nooit iets bereiken in mijn leven.”
  • Onzorgvuldige feedback, zoals “Zie je nou wel dat je het wél kunt!”
  • Onnodig taken en regelzaken overnemen en het kind of de jongere niet betrekken bij oplossingen.
  • Uitspraken als: “Kun je nou niet voor één keer …” Of: “Jij bent ook zó’n …”

     
“Ik ben niet geliefd. Anderen zijn tegen mij.”
  • Iets weigeren zonder duidelijke uitleg.
  • Cynische humor.
  • Uitspraken als: “Spuit 11 wil ook wat kwijt.” Of: “Ja hoor, daar heb je hem weer.”