
Normaal storend gedrag tegenover ernstige gedragsproblemen
Toelichting op de aanbeveling
-
Wees je ervan bewust dat storend gedrag hoort bij de normale ontwikkeling van kinderen. Spreek pas van ernstige gedragsproblemen als aan deze drie voorwaarden is voldaan:
- Er is sprake van één of meerdere van de volgende typen storend gedrag: dwars en opstandig gedrag; prikkelbaar en driftig zijn; anderen ergeren; antisociaal gedrag; agressief gedrag;
- En er is sprake van nadelige gevolgen voor het kind en/of de omgeving;
- En het gedrag houdt minstens enkele maanden aan.
Bij kinderen kan storend gedrag duiden op ernstige gedragsproblemen als zij minstens één van de volgende soorten gedrag laten zien (Matthys, 2011; Matthys & Lochman, 2017):
- Ze zijn dwars en opstandig.
- Ze zijn prikkelbaar, boos of woedend.
- Ze ergeren anderen.
- Ze zijn antisociaal.
- Ze zijn agressief.
Toch is niet al het storende gedrag problematisch. Het is belangrijk om het onderscheid te zien tussen enerzijds normaal storend gedrag (van kinderen die zich goed ontwikkelen) en anderzijds ernstige gedragsproblemen.
De meeste kinderen hebben wel eens een grote mond, worden boos als ze hun zin niet krijgen of geven soms een ander kind een tik. Dit gedrag is storend, maar het hoort bij de normale ontwikkeling van kinderen om soms dwars, boos of agressief te zijn. Zeker in sommige ontwikkelingsfasen. Zo komt slaan, schoppen en bijten bij 2-jarigen vaak voor, maar neemt dit gedrag af vanaf de leeftijd van 3 jaar (Tremblay, 2000). Dat geldt eveneens voor slecht luisteren (Campbell, 2002).
Ook bij kinderen die zich gunstig ontwikkelen, komt storend gedrag dus geregeld voor. Bij kinderen van 2 tot en met 4 jaar gemiddeld elke anderhalve minuut en bij kinderen van 5 à 6 jaar elke tweeënhalve minuut. Met het stijgen van de leeftijd neemt storend gedrag wel af. Zo komt het op de leeftijd van 14 jaar gemiddeld nog maar eens in de tien minuten voor (Patterson, 1982). Storend gedrag is pas zorgwekkend als het duidelijk nadelige gevolgen heeft voor de cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling van het kind zelf – of voor hun omgeving.
We spreken van ‘ernstige gedragsproblemen’ als één of meerdere typen storend gedrag enkele maanden aanhouden en duidelijke nadelige gevolgen heeft voor het kind of hun omgeving. Bij ‘Verdieping en onderbouwing’ onderaan deze pagina staat hoe de ernst van gedragsproblemen valt te bepalen en wanneer er sprake is van een psychiatrische aandoening of stoornis.
Typen storend gedrag met voorbeelden | |
---|---|
Dwars en opstandig gedrag Voorbeelden:
| Prikkelbaar, boos of woedend gedrag Voorbeelden:
|
Gedrag dat anderen ergert Voorbeelden:
| Antisociaal gedrag Voorbeelden:
|
Agressief gedrag Voorbeelden:
|
Verdieping en onderbouwing
Wanneer spreken we van ernstige gedragsproblemen?
Gebruik de term ‘ernstige gedragsproblemen' alleen als aan elk van deze drie voorwaarden is voldaan:
- Het kind vertoont minstens één van de volgende vormen van storend gedrag:
- Het is dwars en opstandig.
- Het is prikkelbaar, boos of woedend.
- Het ergert anderen.
- Het is antisociaal.
- Het is agressief.
- Het storende gedrag heeft nadelige gevolgen voor het kind zelf en/of de omgeving.
- Het gedrag doet zich al minstens enkele maanden voor.
De verschillende typen storend gedrag kunnen verschillen in ernst (Matthys, 2011; Matthys & Lochman, 2017; Matthys & Powell, 2018). De mate van ernst valt te bepalen op basis van de volgende zes invalshoeken:
- De duur van de problematiek (hoe langer het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is).
- De frequentie van het gedrag (hoe vaker het gedrag voorkomt, hoe ernstiger het is).
- Het aantal situaties waarin het gedrag voorkomt (als gedrag in meerdere situaties voorkomt - thuis, school, vrienden, sportclub - is het ernstiger).
- Het aantal verschillende typen storend gedrag (hoe meer typen, des te ernstiger).
- Het samen vóórkomen van het storende gedrag met andere problemen.
- Het aantal en de ernst van de nadelige gevolgen en hoe deze worden ervaren door de het kind, diens gezin en diens bredere omgeving.
De zesde en laatste invalshoek is de belangrijkste. Kunnen de ouders het opstandige gedrag en de driftbuien van hun kind nog aan? Komen andere kinderen nog wel spelen? Heeft de leerkracht er nog wel vertrouwen in dat het op school zal lukken, gezien de ruzies met leeftijdgenoten in de pauze op het schoolplein? Hebben de ouders het gevoel nog invloed te hebben op het kind? Weten ouders nog wat het kind buitenshuis doet, wie diens vrienden zijn en welke risico’s hun kind loopt?
Als jeugdprofessional breng je met de ouders en kind het gedrag in kaart. Het is belangrijk dat je op de hoogte bent van de ontwikkelings- en opvoedingsopgaven in de kindertijd en de adolescentiefase. Zorg ook dat je de belangrijke aandachtspunten kent voor het beoordelen van de aard en ernst van gedragsproblemen. Voor volledig inzicht in de situatie en in wat het kind nodig heeft, kan het nodig zijn om samen te werken met andere disciplines.
Kinderen met ernstige gedragsproblemen hebben meer kans op allerlei problemen, bijvoorbeeld op deze gebieden:
- school
- opleiding en werk
- sociale omgang en relaties
- risicovol gedrag (criminaliteit)
- drugsgebruik
- de ontwikkeling van een vijandig wereldbeeld
- de ontwikkeling van verschillende psychiatrische aandoeningen (zoals een angststoornis, stemmingsstoornis, persoonlijkheidsstoornis of verslaving op latere leeftijd)
Wanneer spreken we van een psychiatrische aandoening of stoornis?
Bij kinderen met duidelijk ernstige gedragsproblemen kan na onderzoek blijken dat ze een psychiatrische aandoening of stoornis hebben. Denk aan de oppositioneel opstandige stoornis (ODD) en de normoverschrijdende gedragsstoornis (CD) (Burke, Derella & Johnston, 2018; Frick & Wall Meyers, 2018; Matthys, 2015, 2016; Matthys & Lochman, 2017; Matthys & Van West, 2014).
De kenmerken of criteria van een stoornis zijn heel precies omschreven.
Er komen meerdere typen storend gedrag voor. Deze komen minstens zes maanden voor bij de oppositioneel opstandige stoornis (ODD) en één jaar bij de normoverschrijdende gedragsstoornis (CD). Kenmerkend voor de oppositioneel opstandige stoornis zijn dwars en opstandig gedrag, anderen ergeren, en boos, prikkelbaar en driftig gedrag. Kenmerkend voor de normoverschrijdende gedragsstoornis zijn agressief en antisociaal gedrag.
Kinderen met één van beide stoornissen kunnen tegelijkertijd ook een andere stoornis hebben. Dit gelijktijdig voorkomen van een andere stoornis wordt aangeduid met de term ‘comorbide’. De meest voorkomende comorbide stoornis is de aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) (Matthys, 2016). Andere comorbide stoornissen zijn middelengerelateerde en verslavingsstoornissen, stemmingsstoornissen (waaronder de ‘persisterende depressieve stoornis’, ook wel ‘dysthymie’ genoemd), angststoornissen (waaronder de ‘separatiestoornis’, ‘sociale angststoornis’ en ‘gegeneraliseerde angststoornis’) en hechtingsstoornissen. Ook een licht verstandelijke beperking (lvb), specifieke leerstoornis en taalstoornis kunnen tegelijk voorkomen (Matthys & Lochman, 2017; Matthys & Van West, 2014).