Richtlijn Seksuele ontwikkeling
Inhoudsopgave
Kernaanbevelingen
- Gebruik up-to-date kennis (de richtlijn) over de seksuele ontwikkeling, seksuele gezondheid, risico- en beschermende factoren, het Vlaggensysteem en landelijke interventies, en over randvoorwaarden om kinderen en jongeren goede ondersteuning en begeleiding te kunnen bieden.
- Bied (pro)actief informatie, advies en begeleiding bij de seksuele ontwikkeling aan kinderen en jongeren en/of hun ouders vanuit een positieve insteek, tegen de achtergrond van de algehele ontwikkeling van het kind.
- Wijs jongeren (12-23 jaar) op betrouwbare informatie over seksualiteit (www.sense.info, www.qpido.nl, www.meldknop.nl, www.helpwanted.nl) en eventuele aanvullende seksualiteitshulpverlening (Sense-spreekuren, Fiom, Siriz).
- Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend voor het kind of de jongere zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?)
- Bespreek de seksuele ontwikkeling in de intakefase met het kind of de jongere en diens ouders en laat dit regelmatig terugkomen tijdens de begeleiding/behandeling. Gebruik hiervoor Competenties en het Vlaggensysteem en – waar nodig – de Child Sexual Behaviour Inventory en/of het Risicotaxatie Instrument Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag.
- Volg de handelingsadviezen (zie Competenties) en de criteria van het Vlaggensysteem voor preventie, signalering en begeleiding van seksueel gedrag en seksuele risico’s.
- Bespreek zorgen, signalen en risico’s rond de seksuele ontwikkeling met het kind of de jongere of diens ouders en overleg/werk samen met bijvoorbeeld de consulent of aandachtsfunctionaris seksualiteit/kindermishandeling, vertrouwenspersoon, collega, een deskundige of Veilig Thuis.
- Volg bij vermoedens van onder andere seksueel misbruik de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
- Kies op basis van gesprekken met kinderen en jongeren en hun ouders en eventuele andere deskundigen een passende interventie en evalueer de ingezette interventie regelmatig met het kind of de jongere en diens ouders.
- Stimuleer of vraag beleid, training en andere randvoorwaarden binnen de organisatie om het onderwerp seksualiteit te kunnen bespreken en ervoor te zorgen dat aandacht hiervoor is geborgd.
1. Introductie
Waar gaat de richtlijn over?
Belang van het thema
Alle kinderen en jongeren hebben recht op een gezonde en veilige seksuele ontwikkeling en op voorlichting daarover als onderdeel van hun algehele ontwikkeling (Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind; WHO Regional Office for Europe, 2010). Hun achtergrond of eventuele problematiek staat daar los van.
Ondanks goede bedoelingen kan het lastig zijn om als professionals met elkaar, met kinderen en jongeren en met ouders over seksualiteit te praten. Jeugdprofessionals weten vaak niet hoe ze moeten handelen of wat ze kunnen zeggen. Je mist bijvoorbeeld kennis en vaardigheden, of je eigen attitude, opvattingen en sociale normen spelen mee. Ook geldt nog te vaak een terughoudend beleid uit angst voor ‘incidenten’ of reacties van ouders (De Lijster-Van Kampen et al., 2017). Als jeugdprofessional weet je misschien niet goed wat een gezonde seksuele ontwikkeling inhoudt en wanneer seksueel gedrag ongezond of afwijkend is. Ook kan het lastig zijn om te bepalen wanneer en hoe je seksualiteit bespreekbaar maakt, hoe je kunt handelen en welke interventies gewenst zijn om kinderen en jongeren te ondersteunen bij een gezonde en veilige seksuele ontwikkeling.
Bijzondere aanpak in jeugdhulp en jeugdbescherming
De achtergrond en kwetsbaarheid van kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming vragen om een bijzondere aanpak, waarbij je rekening houdt met de specifieke situatie, kwetsbaarheid en behoeften van de kinderen en jongeren. Kinderen en jongeren in jeugdhulp en jeugdbescherming zijn kwetsbaar voor seksuele risico’s en problematisch seksueel gedrag. Ze hebben namelijk relatief vaak seksueel misbruik meegemaakt of het gezinsklimaat heeft hun seksuele ontwikkeling niet ondersteund (Van Zenderen et al., 2015). Daarnaast is praten over seksualiteit en seksueel gedrag in sommige culturele en religieuze groepen taboe. Daardoor zijn kinderen en jongeren uit deze groepen vaak onvoldoende voorbereid op seksuele activiteit.
Afbakening
Deze richtlijn gaat over de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar die te maken hebben met jeugdhulp en/of jeugdbescherming. Deze kinderen en jongeren hebben uiteenlopende achtergronden, zowel qua problematiek als qua diversiteit, bijvoorbeeld leeftijd, cultuur, religie, genderidentiteit, leer- en ontwikkelingsniveau en seksuele oriëntatie.
Naast de gezonde seksuele ontwikkeling bespreken we in deze richtlijn wat er mogelijk anders is in de seksuele ontwikkeling bij specifieke groepen, en wat risico- en beschermende factoren zijn. Met de ontwikkelwerkgroep en op basis van literatuur hebben we uitgezocht met welke specifieke problematiek bij kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming je als professional het meest te maken krijgt en waar de meeste vragen over leven. Voor deze specifieke groepen zijn literatuur-searches uitgezet. De specifieke groepen kinderen en jongeren die in de richtlijn aan de orde komen, zijn:
- kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb)
- kinderen en jongeren met een stoornis in het autismespectrum (ASS)
- kinderen en jongeren met problematische gehechtheid
- kinderen en jongeren met een seksueel trauma.
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
Deze richtlijn is primair bedoeld voor jeugdprofessionals. Met ‘jeugdprofessionals’ bedoelen we zowel gedragswetenschappers (psychologen, orthopedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) als hbo-opgeleide professionals (bijvoorbeeld in wijkteams of groepsleiders binnen instellingen).
Uitgangsvragen
De Richtlijn Seksuele ontwikkeling heeft 11 uitgangsvragen geselecteerd waar deze richtlijn een antwoord op geeft:
- Hoe verloopt de seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren van 0-23 jaar?
- Hoe verloopt de seksuele ontwikkeling bij specifieke groepen kinderen en jongeren, te weten: kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking, een stoornis in het autismespectrum, problematische gehechtheid of seksueel trauma? Wat is er (vaak) anders?
- Welke risico- en beschermende factoren zijn van invloed op de seksuele ontwikkeling?
- Welke specifieke risico- en beschermende factoren zijn van invloed op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking, met een stoornis in het autismespectrum, met hechtingsproblematiek, met ervaren seksueel grensoverschrijdend gedrag en met (mogelijk) seksueel trauma? Welke signalen duiden op deze risico’s?
- Hoe signaleer je risico’s en problemen met betrekking tot de seksuele ontwikkeling en seksueel gedrag?
- Hoe duid je seksueel gedrag en reageer je pedagogisch adequaat?
- Hoe kun je als jeugdprofessional kinderen en jongeren en hun ouders ondersteunen om een gezonde seksuele ontwikkeling van de kinderen en jongeren te bevorderen en problemen te voorkomen? En hoe maak je seksualiteit bespreekbaar?
- Met welke interventies en methoden kunnen jeugdprofessionals een gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren (blijven) ondersteunen en bevorderen?
- Welke competenties heb je als jeugdprofessional nodig om de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren te ondersteunen en te versterken?
- Met wie moet je samenwerken om de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren optimaal te ondersteunen?
- Welke randvoorwaarden moeten organisaties bieden om te zorgen dat jeugdprofessionals kinderen en hun ouders kunnen ondersteunen bij een gezonde seksuele ontwikkeling?
Basisinformatie
Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:
- doelgroep van de richtlijnen
- gedeelde besluitvorming
- diversiteit
- beschikbaarheid interventies
- juridische betekenis van de richtlijnen
- begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders
Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.
2. Wat is de seksuele ontwikkeling?
De begripsbepaling van seksuele ontwikkeling
De seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt in ‘Wat is de seksuele ontwikkeling?’ per leeftijdsgroep beschreven: van 0 tot 6 jaar, van 6 tot 12 jaar en van 12 tot 23 jaar. Daarmee kun je als jeugdprofessional de seksuele ontwikkeling plaatsen binnen de context van hun algehele ontwikkeling. Voor alle kinderen en jongeren is het belangrijk om aandacht te besteden aan hun seksuele ontwikkeling. Voor elke leeftijdsgroep benoemen we ‘to do’s’: mogelijke handelingen als reactie op geconstateerd seksueel gedrag.
Risico’s
Een stoornis, beperking, (comorbiditeit met) psychische problematiek of andere onderliggende problematiek kan zich ook uiten in internaliserend of externaliserend gedrag bij kinderen. Dit kan specifieke risico’s op seksueel gebied opleveren. We benoemen deze risico’s binnen de specifieke groepen. Daarnaast kan medicijngebruik van invloed zijn op seksualiteit en seksualiteitsbeleving, zoals zin in seks, de mogelijkheid om een erectie te krijgen/klaar te komen en andere seksuele problemen (Gianotten et al., 2008). Kijk voor informatie over de invloed van specifieke medicijnen op seksualiteit op www.seksualiteit.nl.
De hier beschreven informatie is niet altijd van toepassing op elk kind met specifieke problematiek. Het geeft wel een indicatie wat er anders kan gaan en wat mogelijke risico’s zijn.
Begripsdefinities
In deze richtlijn gelden de volgende definities van gehanteerde begrippen. In de Begrippenlijst seksuele ontwikkeling, seksuele oriëntatie en gender worden nog meer begrippen uitgelegd.
Seksualiteit
Seksualiteit omvat het geheel aan seksueel getinte gevoelens, gedachten, opvattingen, fantasieën en verlangens. Het is een breed en dynamisch begrip. Seksualiteit is verbonden met genderrollen, seksuele oriëntatie, seksuele identiteit, intimiteit, plezier, erotiek en voortplanting. Kinderen beleven hun seksualiteit anders dan jongeren en volwassenen. Vanaf de puberteit, als ze geslachtsrijp zijn, gaan jongeren meer relationele en seksuele contacten aan. Kinderen en jongeren geven zelf betekenis aan seksualiteit onder invloed van de interactie met hun sociale en culturele omgeving. Kinderen en jongeren hebben informatie en vaardigheden nodig die hen helpen om positief en verantwoord om te gaan met hun seksualiteit (veilig, vrijwillig, gelijkwaardig en geïnformeerd) en om rekening te houden met de gezondheid en het welzijn van de ander (Van der Vlugt, 2016; WHO Regional Office for Europe, 2010).
Seksuele gezondheid
Seksuele gezondheid is een met seksualiteit verbonden toestand van fysiek, emotioneel, mentaal en sociaal welzijn. Seksuele gezondheid is dus meer dan alleen de afwezigheid van ziekte, disfunctie of zwakte en wordt vanuit een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties belicht. Om seksuele gezondheid te bereiken en te behouden, moet iedereen de seksuele rechten van anderen respecteren, beschermen en uitvoeren. Dit betekent onder andere dat je prettige, vrijwillige en veilige seksuele contacten en ervaringen mag en kunt aangaan, zonder dwang, discriminatie en geweld (Van der Vlugt, 2016; WHO Regional Office for Europe, 2010).
Seksuele rechten van de mens
Soms kan seksueel gedrag binnen een bepaalde maatschappij, cultuur, levensbeschouwelijke overtuiging, een bepaald gezin of een bepaalde groep als normaal gezien worden, maar wel een bedreiging vormen voor een gezonde seksuele ontwikkeling. Denk bijvoorbeeld aan normen voor seksueel gedrag op jonge leeftijd, homonegativiteit, beperking in partnerkeuze of uithuwelijking, genitale verminking (meisjesbesnijdenis), enzovoorts. De seksuele rechten van de mens vormen in deze gevallen het uitgangspunt om het seksuele gedrag te categoriseren als gezond, schadelijk of zorgwekkend (Van der Vlugt, 2016; WHO Regional Office for Europe, 2010).
Internationaal zijn seksuele en reproductieve rechten vastgelegd in verdragen die door de meeste landen zijn ondertekend. Deze rechten sluiten aan bij de fundamentele en universele rechten van de mens. De belangrijkste seksuele en reproductieve rechten van ieder mens zijn:
- de hoogst haalbare standaard van seksuele gezondheid, inclusief toegang tot voorzieningen (anticonceptie, veilige abortus, seksuologische hulp en dergelijke);
- toegang tot en krijgen van betrouwbare informatie en voorlichting over seksualiteit;
- seksuele en relationele vorming;
- vrije partnerkeuze;
- respect voor lichamelijke integriteit;
- het besluit om wel of niet seksueel actief te zijn;
- seksuele relaties met wederzijdse instemming (binnen de kaders van de wet, zie Randvoorwaarden);
- een huwelijk met wederzijdse instemming (in Nederland geldt hiervoor 18 jaar als minimumleeftijd);
- bescherming tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik;
- het besluit om wel of geen kinderen te willen en wanneer;
- nastreven van een bevredigend, veilig en plezierig seksleven.
- het verantwoord naleven van deze rechten betekent dat iedereen de rechten van de ander respecteert.
Mensenrechten gelden ook voor kinderen en jongeren. Zij hebben bovendien eigen specifieke rechten (Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind). In deze kinderrechten staat het belang van het kind centraal. Dit betekent dat bij iedere beslissing die een kind raakt, het belang van het kind of de jongere de eerste overweging is.
Seksuele ontwikkeling
Een seksueel gezonde ontwikkeling betekent dat je de mogelijkheid hebt om je in vrijheid seksueel te ontwikkelen en daarover eigen regie te voeren bij de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven (WHO Regional Office for Europe, 2010).
De seksuele ontwikkeling start in de vroege kinderjaren en zet zich voort in de puberteit en volwassenheid. De seksuele ontwikkeling bestaat uit een samenspel van lichamelijke, cognitieve, psychische, sociale, relationele, ethische, religieuze en culturele factoren. Kinderen en jongeren spelen zelf een actieve rol in hun seksuele ontwikkeling door:
- te reageren op hun omgeving;
- betekenis te geven aan denkbeelden, emoties en gedragingen;
- en hierin zelf seksuele keuzes te maken.
De seksuele ontwikkeling van kinderen betreft de volgende domeinen:
- biologische en fysieke ontwikkeling: groei van de geslachtsdelen en primaire en secundaire geslachtskenmerken, lichamelijke veranderingen in de puberteit, lichaams- en zelfbeeld, lichaamsverzorging, (cosmetische) chirurgie, en lichamelijke stoornissen;
- psychosociale ontwikkeling, waaronder seksueel gedrag, seksuele gevoelens (verliefdheid, verlangen, opwinding, orgasme, verslaving en disfuncties), seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderstoornissen, (seksuele) relaties, (seksueel) lichaams- en zelfbeeld (houding, emoties) en de omgang met beelden in de media;
- vruchtbaarheid, voortplanting, anticonceptie en gezinsvorming.
Seksueel gedrag
De term ‘normaal seksueel gedrag’ is subjectief en komt overeen met de normen binnen een cultuur, maatschappij, gezin of groep. Daarom gebruiken we deze term niet in deze richtlijn. Seksueel gedrag kan veelvoorkomend zijn, gezond of ongezond. Veelvoorkomend seksueel gedrag is niet per definitie gezond seksueel gedrag. Ook is weinig voorkomend seksueel gedrag niet per definitie ongezond seksueel gedrag. De meeste kinderen ontwikkelen zich op een seksueel gezonde manier en maken op latere leeftijd seksueel gezonde keuzes. Seksueel gedrag is gezond als het niet schadelijk is voor het eigen lichaam of psychosociaal welzijn. Gedrag is seksueel ongezond als het een (te verwachten) schadelijk of zorgwekkend risico vormt voor de (seksuele) ontwikkeling van het kind of de jongere zelf of voor eventuele andere betrokkenen. Voor de beoordeling van seksueel gedrag gebruiken we in deze richtlijn het Vlaggensysteem.
Begrippen Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (SGOG)
Seksuele grensoverschrijding
Seksuele grensoverschrijding bestaat uit seksuele gedragingen of toenaderingen waarbij er geen of onvoldoende sprake is van wederzijdse instemming, vrijwilligheid, gelijkwaardigheid, leeftijdsadequaatheid, contextadequaatheid en zelfrespect. Deze criteria zijn gebaseerd op het Vlaggensysteem (Frans & Franck, 2014).
Er zijn verschillende vormen van seksuele grensoverschrijding, zoals (geciteerd uit: Seksuele grensoverschrijding en seksueel geweld: feiten en cijfers, Rutgers/Movisie, 2018):
Seksueel geweld
Seksueel geweld is wat de wet als aanranding en verkrachting definieert. Dat wil zeggen penetratie (verkrachting) of andere seksuele handelingen (aanranding) waarbij geweld is gebruikt, gedreigd is met geweld of gebruik is gemaakt van een situatie of toestand waardoor iemand niet in staat was te weigeren (bijvoorbeeld door middelengebruik).
Seksueel misbruik
Seksueel misbruik is elke vorm van seksuele grensoverschrijding waarbij seks plaatsvindt tussen een volwassene en een kind. Hierbij is namelijk per definitie sprake van ongelijkwaardigheid. Het kan ook gaan om andere situaties met misbruik van een leeftijds- of machtsverschil, bijvoorbeeld wanneer een leerkracht seks heeft met een leerling of een hulpverlener met een cliënt. Seksueel misbruik van kinderen noemen we ook wel seksuele kindermishandeling.
Pedofilie
Pedofilie betekent een verlangen naar seks met een kind van 13 jaar of jonger. Dit betekent niet dat iemand met een pedofiele voorkeur daadwerkelijk seks heeft met kinderen. Vaak gebeurt dat niet, bijvoorbeeld omdat de betreffende persoon weet dat het schadelijk is voor een kind. Het meeste seksueel misbruik van kinderen wordt gepleegd door mensen die niet pedofiel zijn. Seksueel misbruik van kinderen en pedofilie kunnen wel samengaan, maar dat is niet per definitie het geval.
Incest
Incest betreft seks tussen familieleden. Dit hoeft niet per se ongewenst of grensoverschrijdend te zijn, bijvoorbeeld wanneer een neef en een nicht een seksuele relatie hebben waar beiden mee instemmen. Incest is dan ook geen goede term om misbruik van kinderen en jongeren mee aan te duiden. Seksueel contact met een kind gaat echter altijd over een grens, en is seksueel misbruik.
Seksuele intimidatie
Seksuele intimidatie is verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele betekenis met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd (Algemene wet gelijke behandeling, artikel 1a). De term ‘seksuele intimidatie’ wordt meestal gebruikt in werksituaties, maar het kan overal voorkomen waar mensen samen zijn.
Aanranding
Iemand (onder dreiging) met geweld of op een andere manier dwingen om ontuchtige handelingen te plegen of te dulden. Ook geldt dit wanneer iemand bewusteloos of onmachtig is, of een beperking of stoornis heeft.
Grooming
Grooming betekent dat meerderjarigen actief minderjarigen benaderen en verleiden voor seksueel getinte contacten (verleiding tot online seks of afspraken in het echt om misbruik te plegen), bijvoorbeeld via internet en social networking sites, chatrooms of webcams. Vaak vertellen de volwassen niet dat zij veel ouder zijn als ze online contact leggen.
Sexting
Het woord ‘sexting’ is een combinatie van de Engelse woorden ‘sex’ en ‘texting’ en vormt een verzamelterm voor het versturen van seksueel getinte berichten of pikante foto’s en video’s, meestal via direct messages of WhatsApp. Zolang beide partijen te goeder trouw zijn is er weinig aan de hand. Maar als de ontvanger (later) kwade bedoelingen heeft, kan diegene foto’s en filmpjes makkelijk doorsturen en/of op internet zetten. Dat is strafbaar. Een variant van ongewenste sexting is wraakporno. Na ruzie in een vriendschap of het verbreken van een relatie kan wraak het motief zijn om naaktbeelden door te sturen of online te plaatsen – soms in combinatie met gedetailleerde persoonsinformatie. Wanneer kinderen of jongeren worden gechanteerd (afpersing) met verspreiding van online beelden is er sprake van sextortion.
Begrippenlijst seksuele ontwikkeling, seksuele oriëntatie en gender
| Begrip | Betekenis |
|---|---|
| Aseksueel | Iemand die geen of heel weinig seksuele aantrekking ervaart. Aseksuele mensen kunnen wel romantische aantrekking tot anderen ervaren. |
| A-romantisch | Iemand die geen of heel weinig romantische aantrekking ervaart. A-romantische mensen kunnen wel seksuele aantrekking tot anderen ervaren. |
| Biseksueel | Seksuele oriëntatie, contacten, relaties en/of leefstijlen gericht op meer dan één sekse of gender. Sommigen gebruiken deze term ook om hun eigen identiteit te beschrijven. |
| Cisgender | De genderidentiteit komt overeen met het bij geboorte toegekende geslacht; dus niet transgender is. |
| Coming-out | Voor de eigen seksuele oriëntatie en/of genderidentiteit uitkomen tegenover anderen. |
| Exhibitionisme | Gedurende minstens zes maanden een terugkerende, intense seksuele opwinding bij het tonen van de eigen genitaliën aan een nietsvermoedend persoon. Deze opwinding uit zich in fantasieën, drang of handelingen. |
| Geïnternaliseerde homonegativiteit | (Gedeeltelijk) overnemen en verinnerlijken van negatieve attitudes ten aanzien van homoseksualiteit die onder de (heteroseksuele) bevolking leven, waardoor je zelf ook negatiever gaat denken over (je eigen) homoseksualiteit. |
| Gender | De biologische, sociale, culturele en psychologische eigenschappen van mensen die mannelijk, vrouwelijk of iets anders genoemd worden. Gender omvat zowel individuele dimensies als maatschappelijke aspecten. Individuele dimensies van gender zijn:
|
| Genderambiguïteit | Zichzelf iets anders dan man of vrouw voelen: deels man en deels vrouw, geen van beide of iets ertussenin. De term wordt vooral gebruikt voor het fenomeen; de mensen die het betreft noemen het zelf niet zo. ‘Genderfluïde’, ‘genderqueer’ of ‘non-binair gender’ zijn meer gangbare termen voor zelfbenoeming. |
| Genderdiversiteit | De verscheidenheid binnen genderidentiteit en genderexpressie |
| Genderdysforie | Een klinische term voor ‘het gevoel van onbehagen dat iemand met het eigen geslacht heeft’. De term raakte eind twintigste eeuw in zwang onder psychiaters en psychologen die transgendercliënten diagnosticeren en behandelen. Waarschijnlijk vervangt het begrip ‘genderincongruentie’ deze term op termijn. |
| Genderexpressie | De uiterlijke manifestatie van mannelijkheid of vrouwelijkheid in onder meer gedrag, kleding, spraak, haardracht en lichaamskenmerken. Of mensen gedrag en expressie als mannelijk of vrouwelijk interpreteren, is sociaal-cultureel bepaald. |
| Genderidentiteit | Het gevoel of de overtuiging van welk geslacht/gender iemand werkelijk is of zou moeten zijn. Dit staat los van het bij geboorte toegekende geslacht, het juridische geslacht (zoals in wettelijke documenten vastgelegd) en/of lichamelijke kenmerken. Het is de diepgevoelde innerlijke en persoonlijke ervaring van gender, bijvoorbeeld man, vrouw, iets ertussen, geen man of vrouw, of iets anders. Iemands genderidentiteit kan wel of niet overeenkomen met het bij geboorte toegekende geslacht. |
| Genderidentiteits- stoornis | Classificatie in de DSM-IV-R (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders – IV-Revised), die nodig was voor behandeling. Deze classificatie is controversieel binnen de transgenderbeweging. In de DSM-5 is ‘gender identity disorder’ vervangen door ‘gender dysphoria’. |
| Genderincongruent | Iemand die onbehagen voelt voelt ten aanzien van het bij geboorte toegekende geslacht. Bijvoorbeeld: iemand met het geboortegeslacht ‘man’ voelt zich meer vrouw dan man. Zie ook ‘transman’ en ‘transvrouw’. |
| Genderfluïde | Iemand die zich niet alleen als man of vrouw identificeert. Genderfluïde mensen zien of presenteren zichzelf als man én als vrouw, of als geen geslacht hebbend. Ze kunnen van gender veranderen, afhankelijk van de context en de tijd. Genderfluïde personen wensen lang niet altijd een lichamelijke aanpassing. Synoniem voor ‘non-binaire genderidentiteit’. |
| Genderneutraal | Iets of iemand niet associëren met een man, een vrouw of een andere gender. De term kan van toepassing zijn op mensen, objecten, taal, beleid en instellingen. Een genderneutraal toilet is bijvoorbeeld een toilet voor mensen met alle genderidentiteiten. |
| Gendernonconform | Gedragingen, gevoelens, expressies en identiteiten die niet overeenkomen met de traditionele verwachtingen van het bij de geboorte toegekende geslacht. |
| Gendernormatief | Hanteren van strikte normen voor gender; gedragingen als typisch ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ zien. |
| Genderqueer | Voelt zich iets anders dan man óf vrouw; staat vaak ook kritisch tegenover de indeling in ‘man’ en ‘vrouw’. |
| Genderstereotype | Gedragingen, gevoelens en expressie in overeenstemming met (traditionele) verwachtingen van het bij geboorte toegekende geslacht; synoniem voor ‘genderconform’. |
| Genderrol | De manifestatie van mannelijkheid of vrouwelijkheid in gedrag. Of mensen gedrag (en dus genderrol) als mannelijk of vrouwelijk interpreteren, is sociaal-cultureel bepaald. Het gaat om waarneembaar gedrag, zoals kleding, haar, een lichaam dat naar maatschappelijke normen ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ wordt genoemd. |
| Gendervariant | Een variant op de traditionele genderindeling van ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’. |
| Geslacht | De lichamelijke kenmerken waarmee je wordt geboren of die je later ontwikkelt, zoals genitaliën, lichaamsvormen, stemhoogte, lichaamsbeharing, hormonen, chromosomen, et cetera. Aan de hand van de lichamelijke geslachtskenmerken wordt bij de geboorte het geslacht ‘man’, ‘vrouw’ of iets anders (bijvoorbeeld intersekse) toegekend. Wij gebruiken ‘sekse’ en ‘geslacht’ als synoniemen. In het medische domein is ‘geslacht’ gebruikelijker. |
| Geslachtskenmerken | De lichamelijke kenmerken waarmee je wordt geboren of die je later ontwikkelt, zoals genitalia, lichaamsvormen, stemhoogte, lichaamsbeharing, hormonen, chromosomen, et cetera. |
| Geslachts- aanpassende behandeling | Hormoonbehandeling en vaak ook operaties om het lichaam (deels) aan te passen aan het gewenste geslacht. |
| Heteronormatief | De meestal impliciete veronderstelling dat heteroseksueel en cisgender de voorkeur heeft, verwacht wordt of de enige werkelijkheid is, en integratie van deze veronderstelling in de sociale en/of institutionele praktijk. |
| Heteroseksueel | Seksuele oriëntatie, (seksuele) contacten, relaties en/of leefstijlen gericht op partners van het andere geslacht/de andere sekse/de andere gender. Sommigen gebruiken de term ook om hun eigen identiteit te beschrijven. |
| Homonegativiteit | Negatieve houding en reacties naar homoseksualiteit. Deze term raakt uit gebruik omdat de term niet het hele lhbtqia+spectrum omvat. |
| Homoseksueel | Seksuele oriëntatie, contacten, relaties en/of leefstijlen gericht op partners van hetzelfde geslacht/dezelfde sekse/dezelfde gender. Sommigen gebruiken de term ook om hun eigen identiteit te beschrijven. Soms worden met de term alleen mannen bedoeld. |
| In transitie gaan | Gaan leven in de geslachtsrol die past bij de gewenste genderidentiteit. Transitie bestaat bijvoorbeeld uit het dragen van andere kleding en haardracht, het aannemen van een nieuwe naam, ‘hij’ genoemd willen worden in plaats van ‘zij’ of andersom. Voor veel transgenders hoort ook de geslachtsaanpassende behandeling bij hun transitie. Een transitie kan op allerlei terreinen plaatsvinden, bijvoorbeeld sociaal, juridisch en medisch. |
| Intersekse | Mensen die geboren zijn met lichamelijke kenmerken die anders zijn dan wat gezien wordt als (volledig) ‘man’ of ‘vrouw’. Lichamelijke kenmerken zijn bijvoorbeeld genitaliën, lichaamsvormen, stemhoogte, lichaamsbeharing, hormonen, chromosomen, et cetera. Interseksepersonen identificeren zich meestal als ‘man’ óf ‘vrouw’. Artsen gebruiken sinds 2006 de term DSD (Disorders of Sex Development), maar steeds vaker wordt het woord Disorders vervangen door Differences. De oude term ‘hermafrodiet’ wordt over het algemeen als kwetsend ervaren en is niet meer in gebruik. |
| Lesbisch | Een vrouw van wie de seksuele oriëntatie, contacten, relaties en/of leefstijl gericht is op partners van hetzelfde geslacht/dezelfde sekse/dezelfde gender. Sommigen gebruiken de term ook om hun eigen identiteit te beschrijven. |
| Lhbtqia+ | Koepelbegrip voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en interseksepersonen. Lhbtqia+ wordt vaak gebruikt als verzamelbegrip, maar veel onderzoek is gericht op lhb, en lang niet altijd ook op transgender of intersekse. |
| Minderheidsstress | De extra stress die minderheden (zoals lhbti’ers) ervaren vanwege hun minderheidsstatus: stress vanwege (de angst voor) negatieve reacties, het verbergen van de seksuele oriëntatie, geïnternaliseerde homonegativiteit en/of het ontbreken van sociale steun. |
| Mononormatief | De meestal impliciete aanname dat een seksuele oriëntatie uitsluitend gericht is op mannen óf vrouwen. De veronderstelling is dan dat mensen óf homoseksueel óf heteroseksueel zijn, en deze veronderstelling wordt in de sociale of institutionele praktijk geïntegreerd. Mononormativiteit maakt biseksualiteit onzichtbaar. |
| Monoseksueel | Iemand voelt zich aangetrokken voelt tot slechts één geslacht. Het gaat dus om mensen die zich identificeren als heteroseksueel, lesbisch of homoseksueel. |
| MSM | Afkorting voor mannen die seks hebben met mannen. Een vooral beleidsmatig gebruikte term in hiv- en soa-preventie. De term weerspiegelt de opvatting dat het in de hiv- en soa-preventie gaat om seksueel gedrag, en niet om seksuele oriëntatie of zelfbenoeming. MSM kunnen zichzelf homo- of biseksueel noemen, maar ook heteroseksueel. |
| Non-binaire genderidentiteit | Verwijst naar mensen die zich als non-binair identificeren, dus niet als man of vrouw. Ze zien of presenteren zichzelf als man én als vrouw, of als geen geslacht hebbend. Ze kunnen van gender veranderen afhankelijk van de context en de tijd. Non-binaire personen wensen lang niet altijd een lichamelijke aanpassing. Synoniem voor ‘genderfluïde’. |
| Omniseksueel | Iemand die zich aangetrokken voelt tot mensen van alle geslachten en genders. Synoniem voor ‘panseksueel’. |
| Panseksueel | Iemand die zich aangetrokken voelt tot mensen van alle geslachten en genders. Synoniem voor ‘omniseksueel’. |
| Polyamorie | Een relatiestijl waarbij mensen openlijk meerdere seksuele en/of romantische relaties hebben op hetzelfde moment. |
| Queer | Een term waarmee sommigen (bijvoorbeeld queeractivisten en queertheoretici) verwijzen naar lhbti’ers in het algemeen. Anderen beschouwen mensen die vraagtekens zetten bij binaire opvattingen van seksualiteit (dat mensen ofwel homo- ofwel heteroseksueel zijn) en gender (dat mensen óf alleen man óf alleen vrouw zijn) als queer. |
| Questioning | Betreft een persoon die vragen stelt bij de eigen seksuele oriëntatie of genderidentiteit. |
| Sekse | De lichamelijke kenmerken waarmee je wordt geboren of die je later ontwikkelt, zoals genitaliën, lichaamsvormen, stemhoogte, lichaamsbeharing, hormonen, chromosomen et cetera. Aan de hand van de lichamelijke geslachtskenmerken wordt bij de geboorte het geslacht ‘man’, ‘vrouw’ of iets anders (bijvoorbeeld intersekse) toegekend. Wij gebruiken ‘sekse’ en ‘geslacht’ als synoniemen. In het medische domein is ‘geslacht’ gebruikelijker. |
| Seksediversiteit | De verscheidenheid aan seksen: mannen, vrouwen en interseksepersonen. |
| Seksuele diversiteit | De uiteenlopende vormen waarmee mensen uiting geven aan hun seksualiteit in gedrag, sociale contacten en leefwijzen. In Nederland verwijst seksuele diversiteit vaak naar diversiteit in seksuele oriëntaties. |
| Seksuele oriëntatie | Iemands capaciteit om zich seksueel of romantisch aangetrokken te voelen tot één of meerdere seksen/genders en daar romantische/seksuele relaties of seks mee te kunnen hebben. Individuele dimensies die doorgaans worden onderscheiden, zijn aantrekking, relaties, seksueel gedrag en seksuele identiteit (zelfbenoeming). Seksuele oriëntatie wordt aangeduid in relatie tot de eigen genderidentiteit. Bij heteroseksuelen is de seksuele oriëntatie gericht op de andere sekse/gender en bij homoseksuele of lesbische mensen op dezelfde sekse/gender. Biseksuele en panseksuele mensen vallen op meer dan één sekse/gender. Meer recent wordt ook aseksualiteit tot seksuele oriëntatie gerekend. Aseksuele mensen ervaren geen of weinig seksuele aantrekking. |
| Transgender | Iemand bij wie de huidige genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht dat bij de geboorte is toegekend. Transgender wordt gebruikt als ‘parapluterm’ waar verschillende categorieën en identiteiten onder vallen, zoals ‘transseksueel’, ‘genderqueer’ en ‘travestiet’. Voor sommigen is het ook een omschrijving van een genderidentiteit tussen/voorbij man en vrouw. |
| Transgenderist | Een verouderde term voor een genderfluïde of non-binair persoon |
| Transman/ transjongen/ VM-transgender | Iemand die zich man voelt en ook zo leeft, maar aan wie bij de geboorte het geslacht ‘vrouw’ is toegekend |
| Transvrouw/ transmeisje/ MV-transgender | Iemand die zich vrouw voelt en ook zo leeft, maar aan wie bij de geboorte het geslacht ‘man’ is toegekend. |
| Transseksueel | Medische term voor transgenders die een geslachtsoperatie nodig hebben. Niet alle transgenders willen een operatie. |
| Crossdresser | Iemand die een deel van de tijd, meestal in de privésetting, een genderexpressie heeft die verschilt van het geboortegeslacht. Meestal gaat het om mannen die zich een deel van de tijd als vrouw kleden en uiten. De genderidentiteit van crossdressers verschilt; sommigen voelen zich geheel man, anderen voelen zich deels ook vrouw. ‘Crossdressing’ wordt vaak opgevat als een prettigere term dan ‘travestie’, en hoeft niet gerelateerd te zijn aan iemands seksuele oriëntatie of genderidentiteit. |
| VSV | Een afkorting voor vrouwen die seks hebben met vrouwen. De term richt zich op seksueel gedrag en niet op iemands seksuele oriëntatie of genderidentiteit. VSV omvat ook vrouwen die zichzelf identificeren als heteroseksueel en die seks hebben met vrouwen. De term wordt het meest gebruikt in een klinische omgeving en binnen de gezondheidszorg. Het is een vertaling van het Engelse WSW (women who have sex with women). |
Vragen en aanbevelingen
Hoe verloopt de seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren van 0-23 jaar?
Aanbevelingen
2.1.1. Informatie, advies en begeleiding
Toelichting op de aanbeveling
-
Bied kinderen, jongeren en hun ouders proactief informatie, advies en begeleiding bij de seksuele ontwikkeling, vanuit een positieve insteek, en tegen de achtergrond van de algehele ontwikkeling.
Informatie en advies rond seksuele ontwikkeling kan gaan over: lichamelijke ontwikkeling, puberteit, vruchtbaarheid, anticonceptie, veilige, gelijkwaardige, vrijwillige en prettige seks, relaties, seksuele gevoelens, seksuele oriëntatie, genderidentiteitsontwikkeling, seksueel gedrag (ook tussen kinderen en jongeren onderling), seksuele risico’s, en seksueel grensoverschrijdend gedrag inclusief misbruik en geweld.
2.1.2. Seksuele ontwikkeling 0-6 jaar
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet globaal hoe de seksuele ontwikkeling van kinderen in de leeftijdsgroep 0-6 jaar verloopt. Gebruik deze kennis in de proactieve begeleiding, voorlichting en adviezen voor kinderen en hun ouders.
Lichaam en zelfbeeld
In de eerste levensjaren groeit en ontwikkelt een kind snel, zowel lichamelijk als sociaal-emotioneel. Op peuterleeftijd ontdekt een kind dat het een eigen individu is met een eigen wil.
De basis van een gezond lichaams- en zelfbeeld wordt gelegd in een veilige gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind. In het eerste levensjaar komt de gehechtheidsrelatie tot stand door allerlei dagelijkse interacties (Ainsworth, 1978; Bowlby, 1982). De ouder reageert op huilen en lachen, geeft het kind te eten, doet het in bad, troost of kalmeert het, verschoont luiers, en speelt met het kind. Vooral de manier waarop de ouder diens reacties afstemt op de signalen van het kind (ook wel ‘sensitiviteit’ genoemd) is bepalend voor een veilige relatie (Pederson et al., 1998).
Seksuele gevoelens
Kinderen vanaf 15 maanden kunnen seksuele responsen vertonen, zoals blozen, zweten en een verhoogde ademhaling. Jongetjes kunnen een erectie krijgen; hier zijn geen volwassen seksuele gevoelens aan gekoppeld. Vanaf 4 jaar kunnen kinderen gevoelens van verliefdheid omschrijven (De Graaf & Rademaker, 2003).
Confrontatie met seksuele beelden
Over de effecten van confrontatie met seksuele beelden en beelden van seksuele opwinding (in het echt en via de media) op jonge kinderen (0-6 jaar) is weinig bekend. Aangenomen wordt dat peuters en kleuters seksueel getinte beelden anders interpreteren dan volwassenen. Mogelijk interpreteren jonge kinderen seksuele opwinding of seksueel getinte beelden als ruzie of agressie (Nikken, 2007).
Seksueel gedrag
Aanraken en stimuleren van eigen geslachtsdelen
De eigen geslachtsdelen aanraken hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen van 0-6 jaar en is niet schadelijk voor het kind. Jonge kinderen ontdekken hun lichaam en dus ook hun geslachtsdelen. Zo leren ze spelenderwijs hun eigen lichaamsdelen kennen en ervaren ze wat zij prettig en niet prettig vinden. Stimulatie van de eigen geslachtsdelen kan ook voorkomen in het bijzijn van anderen (zie ook ‘Seksueel spel: contact tussen kinderen’ hieronder).
Interesse in geslachtsdelen van anderen
De interesse in geslachtsdelen van anderen maakt deel uit van een gezonde seksuele ontwikkeling en loopt synchroon met de genderidentiteitsontwikkeling. Jongens en meisjes onderzoeken vanaf 2 jaar bij welke sekse ze horen (De Graaf & Rademaker, 2007).
Blote mensen bekijken en geslachtsdelen aan anderen laten zien hoort op deze jonge leeftijd bij een gezonde seksuele ontwikkeling en is niet schadelijk. Vanaf een jaar of 3 kunnen kinderen leren dat het niet in elke situatie wenselijk of acceptabel is om de eigen geslachtsdelen aan anderen te laten zien.
Aanraken van andermans geslachtsdelen
Andermans geslachtsdelen aanraken komt veel voor en hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling. Ouders bepalen wat zij een acceptabele grens vinden voor dit gedrag – naast de criteria van het Vlaggensysteem. Als jeugdprofessional vraag je door om feitelijk gedrag te achterhalen.
Seksueel spel: contact tussen kinderen
Seksueel contact tussen kinderen onderling heet ook wel seksueel spel. Dit komt voor vanaf ongeveer 2 jaar (De Graaf et al., 2004; De Graaf & Rademaker, 2007). Een bekend voorbeeld is doktertje spelen. Vanaf een jaar of 4-6 speelt dit spel zich vaker af buiten het gezichtsveld van volwassenen (De Graaf & Rademaker, 2007). Over het algemeen draagt seksueel spel tussen kinderen bij aan een gezonde genderidentiteitsontwikkeling, en aan de ontwikkeling van een gezond lichaamsbeeld en lichaamsbesef. Tongzoenen, geslachtsgemeenschap imiteren en andermans geslachtsdelen met de mond aanraken zie je niet vaak bij jonge kinderen (De Graaf & Rademaker, 2003). Als het wel voorkomt, betekent dat nog niet direct dat het zorgwekkend is. Gedrag dat niet veel voorkomt kán echter een signaal zijn dat er andere problemen spelen. Overleg bij twijfel met een gedragswetenschapper of consulent/aandachtsfunctionaris over het gedrag en de mate van zorg. En bepaal samen welke vervolgstappen nodig zijn om het gedrag te kunnen duiden, bijvoorbeeld gedragspatronen observeren en nadere diagnostiek. Soms hebben kinderen extra informatie nodig of een andere aanpak. Ook kunnen ouders moeite hebben om hun kind bij te sturen.
Ontwikkeling genderidentiteit
De genderidentiteit van een kind kan zich uiten in zichtbaar jongensachtig of meisjesachtig gedrag; bijvoorbeeld door haardracht, kleding, voorkeur voor spelletjes en voorkeur voor speelgoed (De Graaf et al., 2004). Ook ontdekken kinderen op deze leeftijd dat de geslachtskenmerken van jongens en meisjes verschillen. Stereotypisch of atypisch gendergedrag van jonge kinderen hoeft nog niets te zeggen over hun genderidentiteit. Wat mensen als een ‘gezonde’ genderspecifieke ontwikkeling zien, verschilt per cultuur.
Seksuele oriëntatie
De ontwikkeling van de seksuele identiteit is een doorlopend proces. De seksuele oriëntatie van een kind (bijvoorbeeld heteroseksueel, lesbisch, homoseksueel of biseksueel) wordt pas duidelijk aan het begin van de puberteit. Kinderen in de leeftijd van 0-6 jaar geven nog geen relevante signalen af die wijzen op een bepaalde seksuele oriëntatie.
To do’s 0-6 jaar:
- Leer kinderen vanaf jonge leeftijd dat het geslachtsdeel een normaal onderdeel van het lichaam is en dat je erover kunt praten. Als jeugdprofessional kun je dit belang met ouders bespreken.
- Speel samen met de ouders een ondersteunende rol. Geef het kind een kader en leg uit wat het gezien heeft (bijvoorbeeld als het kind volwassenen per ongeluk heeft zien vrijen). Zo voorkom je onder andere angstgevoelens.
- Leer kinderen vanaf 2-3 jaar samen met de ouders dat het niet in elke situatie wenselijk of acceptabel is om de eigen geslachtsdelen in het bijzijn van anderen aan te raken, en waarom dit zo is. Hou daarbij rekening met het ontwikkelingsniveau van het kind.
- Leer het kind samen met de ouders sociale regels. Benoem bepaald gedrag, begrens dat en leg uit waarom jullie het begrenzen. Voor een gezonde seksuele ontwikkeling is het belangrijk om kinderen soms te begrenzen. Op die manier leren kinderen normen, waarden en sociale regels (Frans & Franck, 2014).
- Overleg bij twijfel met een gedragswetenschapper of consulent/aandachtsfunctionaris over het gedrag en de mate van zorg. En bepaal samen welke vervolgstappen nodig zijn om het gedrag te kunnen duiden, bijvoorbeeld gedragspatronen observeren en nadere diagnostiek.
- Het is belangrijk dat je als ouders en jeugdprofessionals niet veroordelend reageert op het uitproberen van genderrollen, maar het kind ondersteunt en diens gevoelens serieus neemt. Zo voorkom je emotionele en sociale problemen (Heatherington & Lavner, 2008; Peate, 2008; Tharinger & Wells, 2000).
2.1.3. Seksuele ontwikkeling 6-12 jaar
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet globaal hoe de seksuele ontwikkeling van kinderen in de leeftijdsgroep 6-12 jaar verloopt. Gebruik deze kennis in de begeleiding, voorlichting en adviezen voor kinderen en hun ouders.
Lichaam en zelfbeeld
In de leeftijd van 6-12 jaar beïnvloedt de beginnende productie van de hormonen testosteron en oestrogeen de lichamelijke ontwikkeling. Bij zowel jongens als meisjes ontstaat onder invloed van testosteron geleidelijk aan schaambeharing en enige versnelling in de lengtegroei. Bij meisjes begint de ontwikkeling van schaambeharing vaak eerder dan bij jongens. Testosteron zorgt naast de schaambeharing ook voor beginnende okselbeharing, het ontstaan van acne en een volwassen transpiratiegeur. In deze fase worden kinderen zich langzamerhand meer bewust van de mening van anderen. Ze vergelijken zichzelf ook met anderen of met hoe ze zouden willen zijn. Dat kan ze ook onzeker maken. Vanaf een jaar of 6 kunnen kinderen al ontevreden zijn over hun lichaam.
Seksuele gevoelens
Schaamte voor eigen naaktheid
Verlegenheid rond naakt zijn (rondlopen in je blootje, je uitkleden in het bijzijn van anderen) neemt met de leeftijd toe (De Graaf, 2016; Van der Vlugt, 2016; WHO Regional Office for Europe, 2010).
Verliefde gevoelens, seksuele opwinding en orgasme
Van kinderen van 9-12 jaar is 57% wel eens verliefd geweest; 44% heeft wel eens verkering gehad (De Graaf, 2016). Kinderen van 8-9 jaar kunnen ‘lekkere’ of ‘spannende’ plekjes op het lichaam aanwijzen, waarbij hoofd en schouders het meest genoemd worden (De Graaf & Rademaker, 2003; De Graaf & Rademaker, 2007). De ontdekking van deze lekkere of spannende plekjes hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling en een gezond lichaamsbesef. Ook voor de puberteit kunnen kinderen seksuele opwinding ervaren en kunnen zowel jongens als meisjes een orgasme ervaren.
Masturbatie
De eigen geslachtsdelen stimuleren komt voor vanaf de leeftijd van 1 jaar. Dit hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling. Door hun eigen geslachtsdelen aan te raken, ontdekken kinderen hun seksuele gevoelens. Daardoor kunnen ze leren wat ze prettig of niet prettig vinden. Sommige jongeren masturberen voor de puberteit. Het is onbekend voor hoeveel Nederlandse jongeren dit geldt, maar in internationaal onderzoek variëren de percentages tussen de 21% (Australische meisjes) en 62% (Zweedse jongens) (De Graaf, 2013). Ervaring met masturbatie neemt toe met de leeftijd (De Graaf et al., 2017).
Seksueel gedrag tussen kinderen onderling
Seksueel gedrag tussen kinderen onderling en in het openbaar komt voor en draagt bij aan een gezonde seksuele ontwikkeling, een gezond lichaamsbeeld, en aan lichaamsbesef. Bepaalde gedragingen komen minder vaak voor onder kinderen van 6-12 jaar (bijvoorbeeld vaginale, anale en orale geslachtsgemeenschap of het stoppen van voorwerpen in de vagina of anus van een ander kind). Zulk gedrag kán wijzen op onderliggende problematiek.
Seksueel contact en gedrag in het openbaar
Seksueel gedrag speelt zich vanaf 6 jaar vaker af buiten het gezichtsveld van volwassenen (De Graaf & Rademaker, 2007; Larsson & Svedin, 2002). De meeste kinderen pikken de ‘ongeschreven’ sociale regels van een cultuur gaandeweg hun ontwikkeling op en onttrekken zich met hun spel en gedrag aan het zicht van volwassenen. Sommige kinderen zijn hier sneller in dan andere.
Interesse in volwassen seksualiteit
Het tonen, aanraken en onderzoeken van geslachtsdelen bij een ander kind neemt af vanaf 10-11 jaar (De Graaf & Rademaker, 2007). Wel zoeken kinderen vaker informatie over seksualiteit op internet en bekijken ze meer seksueel getinte plaatjes (Roos & De Graaf, 2014). Dit kun je zien als interesse in/nieuwsgierigheid naar volwassen seksualiteit (De Graaf, 2005; Van der Vlugt, 2016; WHO Regional Office for Europe, 2010).
Genderidentiteit
Genderspecifieke ontwikkeling
Het is belangrijk om het experimenteren met verschillende genderrollen in deze leeftijdsfase te onderkennen als onderdeel van een gezonde ontwikkeling.
In alle facetten van het sociale leven zijn gendernormen aanwezig: in het gezin, in de media, op school en op straat. Internationaal is er veel overlap in de gehanteerde normen voor ‘mannelijk’ dan wel ‘vrouwelijk’ gedrag (Kaagesten et al., 2016). Zo verwachten mensen van jongens dat ze stoer en sterk zijn en op relationeel gebied het initiatief nemen. Meisjes ‘horen’ lief en beleefd te zijn, en aandacht te besteden aan hun uiterlijk zonder uitdagend te worden. Zulke traditionele gendernormen zijn een belangrijke determinant voor seksueel (risicovol) gedrag. Bij de start van de puberteit (10-14 jaar, ook wel de vroege adolescentie genoemd) worden gendernormen steeds belangrijker (Kaagesten et al., 2016). Tegen de heersende gendernormen ingaan leidt vaak tot negatieve (verbale, fysieke of psychologische) reacties (Yu et al., 2017).
Genderdysforie
Tussen 10-13 jaar wordt duidelijker of atypisch gendergedrag en/of onvrede met het eigen geslacht blijvend is of niet (De Graaf, 2013). Bij 73-94% van de kinderen met een atypische genderidentiteitsontwikkeling op jonge leeftijd verdwijnt de onvrede over het eigen geslacht weer voor het begin van de puberteit. Bij kinderen met genderdysforie wekken de (verwachte) lichamelijke veranderingen van de puberteit gevoelens van afkeer op. De onvrede met het eigen lichaam en gender neemt daardoor toe.
Seksuele oriëntatie
De seksuele oriëntatie (bijvoorbeeld heteroseksueel, lesbisch, homoseksueel of biseksueel) van een kind wordt aan het begin van de puberteit duidelijker. Voor een gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen is het belangrijk om hun gevoelens serieus te nemen en te respecteren. Acceptatie van gevoelens draagt bij aan een gezonde seksuele ontwikkeling. Afwijzing van deze gevoelens kan juist emotionele en (psycho)sociale problemen veroorzaken (Heatherington & Lavner, 2008; Tharinger & Wells, 2000).
Internet en sociale media
In 2017 had 68% van de 10-jarigen en 92% van de 12-jarigen een smartphone; 49% van de kinderen van 10-12 gebruikte deze dagelijks (Kennisnet, 2017). Kinderen groeien tegenwoordig op met dagelijks gebruik van beeldschermen en social media. In de leeftijdsperiode van 6-12 jaar zijn ze steeds vaker zelfstandig actief op internet en met social media. Dit is een logische stap in hun ontwikkeling. Deze zelfstandigheid brengt echter ook risico’s met zich mee, zoals cyberpesten en ongewenste confrontatie met geweld of seksuele beelden. Er is nog weinig bekend over het effect van de confrontatie met seksuele beelden en beelden van seksuele opwinding (in het echt en via de media) bij kinderen van 6-12 jaar. Mogelijk ervaren jonge kinderen gevoelens van onzekerheid, boosheid of angst, vanwege de emotionele ontwikkelingsfase waar ze in zitten (Nikken, 2007).
To do’s 6-12 jaar:
- Stuur schaamte voor de eigen naaktheid niet bij. Ook kinderen hebben recht op privacy. Juist door ze serieus te nemen, leren kinderen op jonge leeftijd dat ze hun grenzen mogen aangeven en dat anderen deze respecteren.
- Leg samen met de ouders uit dat masturbatie privé is en niet in elke situatie en omgeving wenselijk of acceptabel is, en dat masturbatie geen pijn hoort te doen (leer zelfbeschadiging af).
- Overleg bij twijfel over seksueel gedrag met een gedragswetenschapper of aandachtsfunctionaris over het gedrag en de mate van zorg. Bepaal samen welke vervolgstappen nodig zijn om het gedrag te kunnen duiden, bijvoorbeeld gedragspatronen observeren en nadere diagnostiek. Soms hebben kinderen extra informatie nodig of een andere aanpak. Ook kunnen ouders moeite hebben om hun kind bij te sturen.
- Leer het kind of de jongere samen met de ouders sociale regels. Benoem bepaald gedrag, geef grenzen aan en leg uit waarom jullie begrenzen (Frans & Franck, 2014). Voor een gezonde seksuele ontwikkeling is het belangrijk om kinderen soms te begrenzen. Kinderen leren op die manier normen, waarden en sociale regels (Frans & Franck, 2014).
- Het is belangrijk dat je als ouders en jeugdprofessionals niet (ver)oordelend reageert op het uitproberen van genderrollen, maar kinderen ondersteunt en hun gevoelens serieus neemt. Zo voorkom je emotionele en sociale problemen (Heatherington & Lavner, 2008; Peate, 2008; Tharinger & Wells, 2000).
Verdieping en onderbouwing
Seksueel gedrag tussen kinderen onderling
Seksuele ervaringen, seksueel gedrag of contact tussen kinderen onderling komt regelmatig voor bij kinderen tussen 6-12 jaar. Het tonen, aanraken en onderzoeken van de geslachtsdelen met een ander kind neemt vanaf 10-11 jaar af. Ongeveer de helft van de Nederlandse kinderen van 9-12 jaar heeft wel eens verkering gehad. Op jongere leeftijd (9-10 jaar) spelen deze kinderen vooral samen. Van de oudere kinderen (12 jaar) knuffelt 32% met hun verkering, 23% geeft kusjes en 4% tongzoent (De Graaf, 2016). Onderstaande tabel laat zien welke gedragingen veel of juist minder voorkomen.
Tabel: Aard van vrijwillige seksuele contacten met andere kinderen (Larsson, 2002)
| 6-10 jaar | 11-12 jaar | |||
|---|---|---|---|---|
| Jongens (%) | Meisjes (%) | Jongens (%) | Meisjes (%) | |
| Praten over seks | 30 | 28 | 55 | 54 |
| Naar pornografische plaatjes kijken | 22 | 13 | 57 | 23 |
| Zoenen en knuffelen | 34 | 44 | 40 | 46 |
| Geslachtsdelen tonen | 28 | 23 | 11 | 7 |
| Ander kind raakt jouw geslachtsdelen aan | 17 | 19 | 10 | 5 |
| Aanraken en onderzoeken van geslachtsdelen ander kind | 17 | 19 | 9 | 5 |
| Voorwerp in vagina of anus ander kind stoppen | 10 | 4 | 5 | 1 |
| Ander kind stopt voorwerp in jouw vagina of anus | 2 | 2 | 2 | 1 |
| Penis in mond van ander kind stoppen | 5 | - | 3 | - |
| Ander kind stopt penis in jouw mond | 2 | 1 | 2 | 0 |
| Vaginale geslachtsgemeenschap | 4 | 1 | 3 | 1 |
| Anale geslachtsgemeenschap | 3 | 0 | 3 | 0 |
2.1.4. Seksuele ontwikkeling 12-23 jaar
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet globaal hoe de seksuele ontwikkeling van jongeren in de leeftijdsgroep 12-23 jaar verloopt. Gebruik deze kennis in de begeleiding, voorlichting en adviezen voor jongeren en hun ouders.
Deze tekst gaat over een grote leeftijdsperiode, waarin veel gebeurt. De seksuele ontwikkeling is een continuüm. Vaak kun je daarin geen specifieke leeftijdsgrenzen aangeven. Om overlap in teksten te voorkomen, kiezen we ervoor om hier alleen onderscheid te maken tussen 12-18 jaar en 18-23 jaar als dit relevant is.
Lichaam en zelfbeeld
In deze leeftijdsperiode worden de secundaire geslachtskenmerken zichtbaar, groeien pubers uit tot volwassen lengte en kunnen ze zich voortplanten. De puberteit begint met een groot aantal lichamelijke veranderingen. Ook veranderen er dingen in de hersenen met gevolgen voor het psychologisch functioneren. Het gebied in de hersenen dat belangrijk is voor controle, sturing en rationele afwegingen is bijvoorbeeld nog in ontwikkeling. Seksuele gevoelens en gevoelens van aantrekkingskracht naar anderen nemen in deze fase toe. Hierdoor voelen pubers zich vaak onzeker over hun lichaam en uiterlijk. Ze vragen zich af of hun lichaam wel aantrekkelijk of normaal is (De Graaf et al., 2004). Veranderingen in hormoonspiegels zorgen voor wisselende gevoelens. Daardoor kunnen pubers het ene moment ontzettend boos of verdrietig zijn en het andere moment blij en uitgelaten.
De lichamelijke en psychosociale rijping van pubers loopt niet altijd synchroon. Bij 95% van de kinderen is de puberteit voltooid als ze 17 of 18 jaar zijn. Bij jongens verandert daarna nog de haarverdeling (gezicht, borsthaar). Ook kunnen acneproblemen langer blijven bestaan.
Puberteitsontwikkeling bij meisjes
De puberteit start bij meisjes gemiddeld op de leeftijd van 10,5 jaar (spreiding 9-12 jaar). Onder invloed van oestrogeen ontstaat borstontwikkeling. De klierschijf of de borst kan in het begin pijnlijk zijn bij aanraken of stoten. De snelheid waarmee meisjes de stadia doorlopen varieert. Pas rond de leeftijd van 18 jaar zijn de borsten uitgegroeid.
Andere effecten van oestrogeen zijn een toename van de vetverdeling rond de heupen en groei van de schaamlippen (bij veel meisjes zijn de binnenste schaamlippen groter dan de buitenste schaamlippen) en de inwendige en uitwendige delen van de clitoris. De bekleding van de vaginawand wordt dikker, er ontstaat een beschermend zuur milieu, en de vagina wordt vochtiger, waardoor de productie van vaginale afscheiding op gang komt. Onder invloed van testosteron ontstaat schaambeharing en treden acne en volwassen transpiratiegeur op. Uiteindelijk ontstaat ook okselbeharing (Kliegman et al., 2011). De eerste 2 jaar na de eerste menstruatie is een cyclusduur van zes weken normaal, uiteindelijk duurt een cyclus gemiddeld 28 dagen. De normale duur van de menstruatie is 5-7 dagen.
Maagdenvlies (hymen)
De term ‘maagdenvlies’ wordt gebruikt voor het randje weefsel aan het begin van de vagina. Bij het ene meisje is dit randje wat stugger dan bij de ander. Ook de doorsnede van de opening is bij iedereen anders. Van een echt maagdenvlies is geen sprake. Het is geen vlies dat de ingang van de vagina volledig afsluit en bij de eerste keer geslachtgemeenschap hoeft dit randje niet te bloeden. Geen bloed tijdens de eerste keer geslachtsgemeenschap of huwelijksnacht betekent dus niet dat het meisje geen maagd was.
Puberteitsontwikkeling bij jongens
Bij jongens start de puberteit gemiddeld bij 11 jaar (spreiding 9-13 jaar). Het beginpunt is af te meten aan de groei van de testikels, meestal snel gevolgd door penisgroei en haargroei in het genitale gebied. De groeispurt bij jongens begint 1-2 jaar na het begin van de puberteit.
Als de prostaat, bijballen en zaadblaasjes volledig ontwikkeld zijn, is een zaadlozing mogelijk. Op de leeftijd van 14 jaar heeft de helft van de jongens voor het eerst een zaadlozing gehad, meestal door masturbatie, en als er nog geen masturbatie is geweest door een ‘natte droom’.
Lichaamsverandering en lichaamsbeeld
In de puberteit neemt de aandacht voor het eigen lichaam en dat van anderen toe. Hierdoor voelen pubers zich vaker onzeker over hun lichaam en uiterlijk. Ze vragen zich af (ook door vergelijking met mediabeelden) of hun lichaam wel aantrekkelijk of normaal is (De Graaf et al., 2004). Sommige jongeren zijn erg ontevreden over hun eigen lichaam. Jongens kunnen twijfelen over de grootte van hun penis, meisjes over de grootte van hun schaamlippen of borsten. Deze lichaamsdelen groeien door tot ongeveer 18 jaar. De definitieve grootte van de lichaamsdelen is dus niet eerder bekend.
Genderrolgedrag en gendernormen
In de ontwikkeling van genderidentiteit vinden in deze levensfase twee tegengestelde processen plaats. Aan de ene kant worden jongeren steeds flexibeler in hun denken. Jongeren kunnen dus cognitief prima begrijpen dat een jongen zich best ‘meisjesachtig’ kan gedragen en toch een jongen is. Aan de andere kant neemt de sociale druk op gedrag volgens de gendernormen juist toe. In deze fase passen mensen gendernormen ook steeds meer toe op seksuele relaties: er zijn duidelijke verwachtingen over hoe meisjes en jongens zich op seksueel gebied horen te gedragen. Deze ongeschreven regels belemmeren zowel jongens als meisjes in het maken van vrije keuzes op seksueel gebied.
Genderdysforie
Vanaf de puberteit wordt zichtbaar of genderdysforie blijvend is. De afkeer van het eigen geslacht neemt in deze periode bij jongeren met genderdysforie toe (Peate, 2008). Een atypische gender-identiteitsontwikkeling kan bij de jongere en diens ouders voor stress zorgen.
Seksuele gevoelens
Seksuele fantasieën
De meeste jongens en meisjes hebben in de puberteit wel eens seksuele fantasieën. Zowel bij jongens als bij meisjes neemt het fantaseren over seks toe met de leeftijd (De Graaf, 2005).
Opwinding, verlangen en orgasme
Vanaf het begin van de puberteit groeien zowel de nieuwsgierigheid naar de andere of de eigen sekse als de seksuele aantrekkingskracht en gevoelens van verliefdheid (Graaf et al., 2004). Veel jongeren ervaren dan gevoelens van seksuele opwinding in het contact met de andere of de eigen sekse.
Voor meisjes en jongens is directe stimulatie van het geslachtsdeel (de clitoris voor meisjes en de penis voor jongens) van belang om een orgasme te ervaren. Over het algemeen is de kennis over de anatomie van de clitoris beperkter dan de kennis over de penis. Figuur 1 toont de clitoris in rust en in ‘erectie’, figuur 2 toont de penis. Voor jongens leidt geslachtsgemeenschap met vrij grote zekerheid tot een orgasme, voor meisjes is geslachtsgemeenschap een minder goede vorm van seksuele stimulatie om een orgasme te krijgen (Frederick et al., 2018).
Figuur 1: De clitoris in rust en in ‘erectie’. Bron: Van Lunsen & Laan (2017)
Figuur 2: De penis. Bron: Van Lunsen & Laan (2017)
Verliefdheid en relaties
Op de leeftijd van 12-13 jaar is 79% van de jongeren weleens verliefd geweest. Dit percentage neemt toe met de leeftijd. De meeste jongeren van 16-17 jaar hebben kortdurende verkeringen. Vanaf een jaar of 18 hebben jongeren vaker langdurige relaties, krijgen ze meer seksuele ervaring en volgen ze vaak een serieel monogaam relatiepatroon. Dat betekent dat ze opeenvolgende kortere of langere monogame relaties hebben (De Graaf et al., 2004).
Seksueel gedrag
Vanaf de puberteit neemt seksueel gedrag onder jongeren toe in verschillende mate en vormen. Er lijkt een relatie te zijn tussen de leeftijd waarop de puberteit begint en het seksuele gedrag: jongeren met een vroege puberteitsontwikkeling rapporteren meer seksuele ervaring en risicovollere seksuele ervaringen dan jongeren die pas later in de puberteit kwamen. Bij meisjes hangt een vroege puberteitsontwikkeling sterker samen met (risicovolle) seksuele ervaringen dan bij jongens (Baams et al., 2015).
De volgorde van seksueel gedrag verloopt voor ongeveer driekwart van de jongeren stapsgewijs en in dezelfde volgorde. Dit noemen we ook wel de ‘seksuele carrière’ van jongeren. Jongeren starten met tongzoenen en strelen. Daarna volgt het (laten) strelen van de borsten, boven en onder de kleding, en het (laten) aanraken van de geslachtsdelen. Vervolgens zetten deze jongeren de stap van naakt vrijen naar geslachtsgemeenschap (De Graaf et al., 2004). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ervaring met seksueel gedrag naar leeftijd.
Tabel: Ervaring met seksueel gedrag naar leeftijd (De Graaf et al., 2017)
| 12-13 jaar (%) | 14-15 jaar (%) | 16-17 jaar (%) | 18-20 jaar (%) | 21-24 jaar (%) | Mediaan leeftijd (jaar) | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Masturberen | 13 | 43 | 69 | 83 | 91 | 14,4 |
| Tongzoenen | 11 | 41 | 65 | 81 | 91 | 15,4 |
| Voelen en strelen | 7 | 28 | 56 | 77 | 91 | 16,2 |
| Aftrekken en vingeren | 3 | 14 | 42 | 68 | 86 | 17,2 |
| Geslachtsgemeenschap | 1 | 8 | 33 | 61 | 81 | 18,0 |
| Orale seks | 1 | 9 | 35 | 64 | 83 | 17,9 |
| Anale seks | 1 | 1 | 5 | 18 | 30 | - * |
* Niet beschikbaar omdat de mediaan niet onder de 25 jaar ligt.
Masturbatie
De helft van de jongeren heeft ervaring met masturbatie op 14,4-jarige leeftijd. Dit neemt toe met de leeftijd (De Graaf et al., 2017). Masturbatie hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling en is onschadelijk. Door hun eigen lichaam en geslachtsdelen aan te raken, ontdekken jongeren hun seksuele gevoelens en leren zo wat ze prettig en niet prettig vinden.
Erotisch materiaal
Jongens bekijken over het algemeen (veel) vaker erotisch materiaal dan meisjes. Zo zegt 78% van de jongens en 36% van de meisjes wel eens naar een pornofoto of een pornofilmpje gekeken te hebben, meestal online (De Graaf et al., 2017). De interesse in erotisch materiaal neemt waarschijnlijk toe doordat nieuwsgierigheid van de jongeren groeit en doordat ze er opwindende gevoelens bij krijgen. Interesse in erotisch materiaal is veelvoorkomend en hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling.
(Ongewenste) sexting
Sexting is het versturen dan wel ontvangen, verspreiden of in bezit hebben van seksueel getinte foto’s of opnames, van de jongere zelf of van anderen. 1 op de 8 jongeren (12-25 jaar) heeft een naaktfoto of seksfilmpje van zichzelf naar iemand anders gestuurd (De Graaf et al., 2017). Sexting gebeurt vaak vrijwillig en is dan onderdeel van een gezonde seksuele ontwikkeling. Als iemand berichten zonder toestemming of ongewenst verspreidt of beelden onder dwang opneemt, is dit seksueel grensoverschrijdend gedrag (= ongewenste sexting). Een variant van ongewenste sexting is wraakporno. Na een ruzie of het verbreken van een relatie stuurt iemand dan uit wraak naaktbeelden door of zet ze online. Als een jongere slachtoffer is van ongewenste sexting, is het belangrijk om passende hulp en begeleiding te bieden, zodat de jongere kan herstellen.
Seksuele grensoverschrijding
2% van de jongens en 11% van de meisjes zegt wel eens te zijn gedwongen om seksuele dingen te doen die ze niet wilden (De Graaf et al., 2017). Jongeren die seks tegen hun wil hadden, zijn hierbij meestal met woorden onder druk gezet. Bij 15% van de jongens en 24% van de meisjes die seks tegen hun wil hadden, is geweld gebruikt. Jongeren met een licht verstandelijke beperking lopen een groter risico op zowel het ervaren als het plegen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik (Borawska-Chakro et al., 2017). Seksueel geweld meemaken verhoogt het risico dat jongeren nogmaals slachtoffer worden van seksueel geweld (revictimisatie): ruim 1 op de 12 jongens en 1 op de 5 meisjes maakt dit nog een keer mee met een andere persoon (De Graaf et al., 2017).
Seksuele oriëntatie
Seksuele aantrekking seksegenoten
De meeste lhb-jongeren beseffen langzaam dat ze lesbisch, homo of biseksueel zijn. Vanaf de puberteit voelen lhb-jongeren zich vaak (ook) aangetrokken tot iemand van hetzelfde geslacht. Dat kan zich ook uiten in seksuele fantasieën of seksueel contact met iemand van hetzelfde geslacht (De Graaf et al., 2004). 1 op de 12 jongens en 1 op de 8 meisjes zegt zich (ook) aangetrokken te voelen tot seksegenoten (De Graaf et al., 2017). Jongeren kunnen in de war raken van deze gevoelens, of ze (nog) niet als lhb benoemen. Op jonge leeftijd denken jongeren vaak dat hun lhb-gevoelens tijdelijk zijn. Ze herkennen zichzelf niet altijd als lhb en vaak hebben ze nog heteroseksuele contacten. Jongeren hebben vaak weinig lhb-voorbeelden in hun omgeving.
Coming-out
Wanneer jongeren zelf zekerheid over hun geaardheid hebben, duurt het vaak nog een tijdje voordat ze hier ook voor uitkomen in de buitenwereld. De coming-out van meisjes gebeurt gemiddeld bij 16,0 jaar en van jongens bij 17,1 jaar (De Graaf et al., 2017). Maar als jongeren voor de eerste keer ‘uit de kast’ gekomen zijn, betekent dit niet dat het proces van coming-out klaar is. Dit is een levenslang proces, waarmee jongeren ook later in het leven worden geconfronteerd. Een vaak terugkerende vraag is dan: ‘Wie vertel je het? En wanneer?’ In elke nieuwe sociale situatie vindt wel of geen nieuwe coming-out plaats.
To do’s 12-23 jaar:
- Stel pubers gerust over vroege lichamelijke veranderingen. De lichamelijke en psychosociale rijping van pubers loopt namelijk niet altijd synchroon.
- Ondersteun jongeren samen met hun ouders door seksueel getinte beelden in de media te nuanceren en door mediaopvoeding te geven. Informatie en uitleg over de regels rond sexting zijn onderdeel van de seksuele mediaopvoeding.
- Ondersteun de jongere vanaf het begin in het coming-outproces.
- Bied passende hulp en begeleiding wanneer een jongere slachtoffer is geworden van seksuele grensoverschrijding, zodat de jongere kan herstellen.
Verdieping en onderbouwing
(Ongewenste) sexting
1 op de 8 jongens en 1 op de 5 meisjes heeft meegemaakt dat ze een naaktfoto of seksfilmpje van iemand anders toegestuurd kregen. Minder dan 1 op de 20 jongeren maakte mee dat iemand een naaktfoto of seksfilmpje van hen aan anderen toonde of doorstuurde. 29% van de jongens en 19% van de meisjes heeft in de afgelopen 6 maanden een naaktfoto of seksfilmpje van een bekende gezien (De Graaf et al., 2017). Naarmate jongeren ouder zijn, doen ze zelf vaker aan sexting en krijgen ze ook vaker te maken met sexting door anderen. Uit onderzoek naar de motieven om sexy materiaal te verspreiden kwamen zes redenen naar voren: iemand pijn willen doen of wraak willen nemen, spanning ontladen, vriendschappen versterken, praten en leren over seksualiteit, elkaars seksuele gedrag reguleren, en populariteit vergroten (Naezer & Van Oosterhout, 2019).
Het maken, in bezit hebben en verspreiden van beelden van seksuele gedragingen van jongeren onder de 18 jaar is voor de Nederlandse wet strafbaar (zie Randvoorwaarden). Dit is namelijk gelijkgesteld aan het bezitten van kinderporno. Jongeren dienen hiervan op de hoogte te zijn. Het is daarom belangrijk dat zij informatie en uitleg hierover ontvangen. In 2017 zijn criteria beschreven waarmee de politie kan bepalen wat de aanpak voor een geval van sexting kan of moet zijn. Dit moet voorkomen dat jongeren bijvoorbeeld strafbaar zijn bij vrijwillige sexting (Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme, 2017).
Internet en sociale media
Vrijwel alle jongeren van 13-18 jaar (98%) hebben een eigen smartphone (Kennisnet, 2017). Meisjes van 12-25 jaar gebruiken vaker sociale netwerken als Facebook en Instagram: 91% tegen 83% van de jongens (CBS, 2019). Een derde van alle jongeren van 12-25 jaar heeft in de afgelopen 6 maanden een datingapp gebruikt. Dit betreft vooral de jongeren van 18-25 jaar. Daarbij wordt Tinder het meest genoemd (De Graaf et al., 2017).
Heteronormativiteit
Veel jongeren die zich (ook) aangetrokken voelen tot seksegenoten zien dat mensen in hun omgeving negatief over homoseksualiteit denken. De meeste lhb-jongeren voelen zich dan ook niet helemaal geaccepteerd. Een kwart van de jongeren vindt dat lhb-jongeren op de middelbare school open kunnen zijn over hun geaardheid. Maar als het henzelf zou betreffen, zou slechts 14 procent het aan iedereen durven te vertellen (Scholte et al., 2016).
Hoe verloopt de seksuele ontwikkeling bij specifieke groepen kinderen en jongeren binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming?
Aanbevelingen
2.2.1. Licht verstandelijke beperking
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet globaal hoe de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) verloopt en waarin deze kan verschillen van de seksuele ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Gebruik deze kennis om een gezonde seksuele ontwikkeling te bevorderen en te ondersteunen vanuit een positieve insteek en om eventuele bijzonderheden te signaleren.
Een deel van de kinderen en jongeren die te maken krijgt met jeugdhulp en jeugdbescherming heeft een licht verstandelijke beperking (lvb). Zij hebben een beperking in zowel hun intelligentie als hun adaptief gedrag, oftewel hun sociale aanpassingsvermogen. Dit vermogen is van invloed op de seksuele ontwikkeling. Zo richten kinderen en jongeren met een lvb hun aandacht vaker op minder relevante informatie en op negatieve informatie, en nemen ze beeldspraak vaak letterlijk (Kuyper & Höing, 2017). Dit maakt hen kwetsbaar op seksueel gebied.
Seksuele ontwikkeling
De seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een lvb komt op een groot aantal punten overeen met die van niet-beperkte leeftijdsgenoten. Ze doorlopen dezelfde lichamelijke ontwikkeling, hebben ook seksuele gevoelens en geven hier ook uiting aan. Er zijn geen aanwijzingen dat er meer of minder vaak sprake is van homo- of biseksualiteit binnen de groep met een lvb en ook transgendergevoelens komen voor. Wel zijn kinderen en jongeren met een lvb door hun beperking kwetsbaar in hun seksuele ontwikkeling.
Verdieping en onderbouwing
De WHO definieert een verstandelijke beperking als: “a significantly reduced ability to understand new or complex information and to learn and apply new skills (impaired intelligence). This results in a reduced ability to cope independently (impaired social functioning), and begins before adulthood, with a lasting effect on development” (Wissink et al., 2015). Bij adaptief gedrag gaat het om het sociale aanpassingsvermogen van een persoon. Dit is van invloed op diens seksuele ontwikkeling. Zo richten kinderen en jongeren met een lvb hun aandacht vaker op minder relevante informatie en op negatieve informatie en nemen ze beeldspraak vaak letterlijk (Kuyper & Höing, 2017).
2.2.2. Autisme
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet globaal hoe de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een stoornis in het autismespectrum (ASS) verloopt en weet waarin deze kan verschillen van de seksuele ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Gebruik deze kennis om een gezonde seksuele ontwikkeling te bevorderen en te ondersteunen vanuit een positieve insteek en om eventuele bijzonderheden te signaleren.
Dit zijn de kenmerken van een autismespectrumstoornis (ASS):
- beperkingen in de sociale communicatie en interactie (kernsymptomen: deficiënties in de wederkerigheid, in de non-verbale communicatie en in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties);
- beperkt, repetitief gedrag, waaronder specifieke interesses en sensorische onder- of overgevoeligheid (kernsymptomen: stereotiepe motoriek, gebruik van voorwerpen of spraak, hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, gefixeerde interesses en hyper-/hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels).
(American Psychiatric Association, 2013; GGZ, 2017)
Lichamelijke ontwikkeling
De lichamelijke ontwikkeling van autistische kinderen en jongeren verloopt niet anders dan bij leeftijdsgenoten. Er zijn geen aanwijzingen dat bijvoorbeeld de puberteit vroeger of later begint. Bij Wat is de seksuele ontwikkeling? worden de verschillende fasen in de lichamelijke ontwikkeling beschreven. Deze kun je ook aanhouden voor kinderen en jongeren in het autismespectrum.
Seksuele ontwikkeling
Seksualiteit en relaties maken ook deel uit van het leven van jongeren met een stoornis in het autismespectrum. Ze doorlopen dezelfde lichamelijke ontwikkeling, hebben grotendeels dezelfde seksuele gevoelens en verlangens en hebben seksuele ervaringen. Sommigen geven aan aseksueel te zijn. Homo- en biseksualiteit komt onder autistische volwassenen vaker voor dan onder niet-autistische volwassenen, maar op jongere leeftijd is dit verschil nog niet gevonden. Jongeren met een stoornis in het autismespectrum hebben een positievere houding naar homoseksualiteit dan hun niet-autistische leeftijdsgenoten. Er worden meer variaties in genderidentiteit gevonden onder autistische jongeren en volwassenen, zonder dat dit per se op genderdysforie wijst. Maar ook genderdysforie komt relatief vaak voor onder autistische jongeren en volwassenen. Onconventionele seksuele interesses en gedragingen (seksuele parafiliën) komen ook onder jongeren met een stoornis in het autismespectrum voor.
In de omgeving en opvoeding van autistische kinderen en jongeren ligt de nadruk vaak op de risico’s. Mensen benaderen de seksuele ontwikkeling van hen met een stoornis in het autismespectrum bovendien vaak vanuit een kader van ‘wat er gebrekkig verloopt’ of ‘wat er mist’. De seksuele ontwikkeling en seksualiteit wordt op deze manier vaak als iets problematisch gezien en ook zo benaderd in bijvoorbeeld seksuele vorming. Maar een toename in seksuele belangstelling in de puberteit is normaal, en ook autistische jongeren doen seksuele ervaringen op om hun eigen seksuele functioneren te leren begrijpen.
Er is nog weinig onderzocht hoe autistische jongeren seksualiteit beleven. Wel benoemen autistische volwassenen dat ze behoefte hebben aan beter passende seksuele en relationele vorming, met integratie van aspecten van autisme, zoals sensorische onder- of overgevoeligheid, belemmeringen in het vinden van een partner en onderhouden van een relatie, en het belang van praten over wensen en grenzen. Onconventionele seksuele interesses en gedragingen hoeven geen probleem te vormen, zolang ze niet grensoverschrijdend zijn en inpasbaar zijn in het dagelijkse leven.
Opvallend is dat mensen seksuele gevoelens bij autistische jeugd vaak als problematisch benoemen (‘deficiency framework’). Ze spreken dan bijvoorbeeld niet over ‘verliefd’ of ‘verkering’, maar over ‘staren’ of ‘stalken’ (Gougeon, 2010). Het is belangrijk om de seksuele gevoelens van jongeren met een stoornis in het autismespectrum ook vanuit een framework van gezonde seksuele ontwikkeling te bekijken en dus wél te spreken over verliefd, verkering en dergelijke.
To do:
Open communicatie over seksualiteit is voor deze kinderen en jongeren essentieel. Zorg dat ouders en zorgprofessionals getraind en voorbereid zijn om met autistische kinderen en jongeren over hun seksuele ontwikkeling te praten, als een positief en normaal onderdeel van hun leven.
Verdieping en onderbouwing
Gebruikte termen
In Groot-Brittannië is onderzoek gedaan naar voorkeuren van volwassenen, familieleden, vrienden, ouders en professionals voor termen om ASS te beschrijven (Kenny et al., 2016). In deze richtlijn gebruiken we alleen de termen stoornis in het autismespectrum of autistisch.
2.2.3. Problematische gehechtheid
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet globaal hoe de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met problematische gehechtheid verloopt, en weet waarin deze kan verschillen van de seksuele ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Gebruik deze kennis om een gezonde seksuele ontwikkeling te bevorderen en te ondersteunen vanuit een positieve insteek en om eventuele bijzonderheden te signaleren.
Hechting is een proces van interactie tussen een kind of jongere en één of meer ouders dat leidt tot een duurzame affectieve relatie. Kinderen en jongeren laten in hun gedrag zien of ze veilig gehecht zijn (ze gaan ervan uit dat de ouder hun signalen opmerkt en er direct en adequaat op ingaat) of onveilig gehecht (waarbij ze dat juist niet doen) (NJi, 2019). Er is een verschil tussen gehechtheidsproblemen en een hechtingsstoornis. Niet elk onveilig gehecht kind heeft een hechtingsstoornis. Zie ook de richtlijn Problematische gehechtheid.
Invloed (on)veilige gehechtheid op seksualiteit en relaties
In Nederland is met tussenpozen drie keer een grote groep jongeren onderzocht over seksualiteit: seksuele gevoelens, seksueel gedrag, seksuele ervaring, seksuele oriëntatie, genderidentiteitsontwikkeling en dergelijke (De Graaf, 2005; De Graaf et al., 2012; 2017). De uitkomsten van deze onderzoeken zeggen iets over het verband tussen veilige/onveilige hechting en seksueel gedrag en seksuele risico’s. Zo komt uit het onderzoek in 2005 naar voren dat verschillende niet-demografische factoren samenhangen met seksuele ervaring. Jongeren uit een gezin met relatief veel affectie, steun en betrokkenheid van de ouders doen het beter op seksueel gebied. Een warm gezinsklimaat betekent dat jongeren relatief veel affectie, hulp en steun van de ouders ervaren en dat ouders veel afweten van het reilen en zeilen van hun kind. Jongeren uit zo’n gezinsklimaat hebben een hogere interactiecompetentie: ze zeggen in het contact met de laatste partner assertiever en zelfverzekerder te zijn, meer controle te hebben en beter te kunnen praten. Deze jongeren beginnen ook iets later aan geslachtsgemeenschap en/of anale seks. Wanneer ze wel ervaring hebben met geslachtsgemeenschap, beschermen ze zich beter tegen zwangerschap. Ook beschermt een warm gezinsklimaat tegen ervaringen met seksuele dwang. Jongeren uit een warm gezin hebben zowel een kleinere kans weleens gedwongen te worden, als weleens iemand te dwingen tot seksuele handelingen. Het lijkt aannemelijk te stellen dat het hier vooral kinderen en jongeren betreft die veilig gehecht zijn. Maar omdat deze jongeren niet als veilig of onveilig gehecht gediagnosticeerd zijn, kunnen we dit niet met zekerheid zeggen.
Emotionele verwaarlozing, en psychische en fysieke mishandeling thuis voor de leeftijd van 16 jaar hangen negatief samen met seksuele gezondheid in brede zin (De Graaf et al., 2017). Verwaarloosde of mishandelde jongeren zijn eerder seksueel actief, krijgen vaker te maken met een ongeplande zwangerschap en hebben een grotere kans op een negatieve ervaring met sexting of een ervaring met seksueel geweld in het algemeen. Ook hier lijkt het aannemelijk dat dit vooral onveilig gehechte jongeren betreft. Maar omdat deze jongeren niet zo gediagnosticeerd zijn, kunnen we dit niet met zekerheid zeggen. Tot slot hangt ook psychische gezondheid samen met seksuele gezondheid, hoewel hier – nog sterker dan bij emotionele verwaarlozing of mishandeling – geldt dat niets gezegd kan worden over de richting van deze verbanden. Zo hangt een goede psychische gezondheid samen met een latere seksuele start, consequent anticonceptiegebruik, minder vaak testen op soa’s, minder ervaringen met seksueel geweld en minder negatieve ervaringen met sexting (De Graaf et al., 2017).
Deze bevindingen komen overeen met onze praktijkkennis over ouders van onveilig gehechte kinderen en jongeren. Het betreft vaak ouders met ernstig geschade intimiteitsgrenzen, die zelf niet assertief zijn en geen controle hebben over seksualiteit en intimiteit, of hierin doorgeschoten zijn en zelf ultieme controle willen hebben. Een voorbeeld van ultieme controle hebben op seksueel gebied is prostitutie.
Kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming zijn vaker onveilig gehecht dan leeftijdsgenoten, vanwege de problematiek waardoor zij in de jeugdhulp en jeugdbescherming terecht zijn gekomen (Kuyper & Höing, 2017). Een veilige gehechtheid is een belangrijke randvoorwaarde voor intieme relatievorming op latere leeftijd. Ook een warm opvoedingsklimaat is relevant. Bij gehechtheidsproblematiek en/of onveilige gehechtheid is het van belang om te zien hoe je dit kunt compenseren, om te zorgen voor veiligheid en vertrouwen in de opvoedrelatie en/of hulpverleningsrelatie, en om alert te zijn op risicogedrag.
2.2.4. Grensoverschrijdend gedrag
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet globaal hoe de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met ervaren seksueel grensoverschrijdend gedrag en (mogelijk) seksueel trauma verloopt, en weet waarin deze kan verschillen van de seksuele ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Gebruik deze kennis om een gezonde seksuele ontwikkeling te bevorderen en te ondersteunen vanuit een positieve insteek en om eventuele bijzonderheden te signaleren.
Kinderen en jongeren kunnen slachtoffer zijn (geweest) van seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGOG), seksueel misbruik of seksueel geweld. Kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming zijn hier vaker slachtoffer van dan leeftijdsgenoten. Zij hebben recht op specialistische hulp en ondersteuning. Overigens ontwikkelen niet alle slachtoffers traumaklachten.
Wat is seksueel trauma?
Op basis van de definitie in de DSM-5 hanteren we in deze richtlijn als definitie van seksueel trauma “de psychische reactie op het blootstellen aan een directe dreiging of persoonlijke ervaring door seksueel geweld”.
Als jeugdprofessional is het belangrijk om er rekening mee te houden dat kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming:
- binnen kunnen komen met ervaringen met seksuele grensoverschrijding en mogelijk een seksueel trauma;
- tijdens hun verblijf of begeleiding bij de jeugdhulp en jeugdbescherming ervaringen met seksuele grensoverschrijding en een seksueel trauma kunnen oplopen.
De seksuele grensoverschrijding kan nog actueel zijn of al gestopt, je kunt het als jeugdprofessional weten of niet, of een vermoeden hebben. Volg bij vermoedens van seksueel geweld of seksueel misbruik de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Invloed op seksuele ontwikkeling
Ervaren seksueel grensoverschrijdend gedrag kan van invloed zijn op de seksuele ontwikkeling, en dus op iemands seksueel welzijn en welbevinden. Soms ontstaan klachten na seksueel misbruik pas op latere leeftijd. Ook heeft een deel van de kinderen geen klachten. Kinderen en jongeren met ervaren seksueel grensoverschrijdend gedrag lopen een verhoogd risico op het nogmaals meemaken van seksuele grensoverschrijding of het zelf plegen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook is de kans hoger op seksuele risico’s (soa/hiv, zwangerschap, onveilige seks, ongelijkwaardige partners). Als jeugdprofessional is het belangrijk om een goede balans te vinden tussen de begeleiding van de (gezonde) seksuele ontwikkeling en de behandeling van een seksueel trauma.
Verdieping en onderbouwing
De DSM-5 omschrijft trauma als “de psychische reactie op het blootstellen aan een directe dreiging of persoonlijke ervaring, waarbij iemand geconfronteerd wordt met ernstige verwondingen, de dood of seksueel geweld. De blootstelling kan ook te maken hebben met getuige zijn, een nabij familielid of vriend als slachtoffer hebben en herhaaldelijk blootgesteld worden aan details van de gebeurtenis”.
Hoe vaak komt seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel trauma in de jeugdhulp en jeugdbescherming in Nederland voor?
In de residentiële jeugdzorg wordt vaak gezegd dat “alle of bijna alle kinderen en jongeren in de jeugdzorg een seksueel trauma hebben” (Van Zenderen et al., 2015). Onderzoek geeft echter geen eenduidig beeld. Bovendien zegt het niets over kinderen en jongeren in de ambulante zorg. Zo laat onderzoek zien dat tot 90% van de kinderen en jongeren in de verplichte residentiële zorg als kind verschillende vormen van misbruik heeft meegemaakt, en 25% van deze 90% lijdt volgens de definitie aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), met name meisjes (Leenarts et al., 2013). Daartegenover geeft onderzoek van Lamers-Winkelman en Tierolf (2012) aan dat 50% van de uithuisgeplaatste kinderen in residentiële instellingen en pleeggezinnen in hun voorgeschiedenis slachtoffer geweest is van seksueel misbruik of ander seksueel grensoverschrijdend gedrag. De auteurs doen hierbij geen uitspraken over het verschil tussen meisjes en jongens.
In deze richtlijn gebruiken we de cijfers uit het Nederlandse onderzoek van de Commissie Samson (2012). Dit toonde aan dat jongeren in de residentiële jeugdzorg een tweemaal zo groot risico lopen op seksueel geweld als jongeren in de algemene populatie, waarbij meisjes een nog groter risico lopen dan jongens.
3. Risicofactoren en beschermende factoren
Vragen en aanbevelingen
Welke risico- en beschermende factoren zijn van invloed op de seksuele ontwikkeling?
Aanbeveling
3.1.1. Risico- en beschermende factoren seksuele ontwikkeling
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet welke factoren van invloed kunnen zijn op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren en welke factoren een risico kunnen vormen of beschermend zijn. Gebruik deze kennis om een gezonde seksuele ontwikkeling te bevorderen en te ondersteunen vanuit een positieve insteek en om eventuele bijzonderheden te signaleren.
Extra aandacht, ondersteuning en/of begeleiding
Over het algemeen doorlopen kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming eenzelfde seksuele ontwikkeling als andere leeftijdsgenoten. Wel hebben ze extra aandacht, ondersteuning en/of begeleiding op dit gebied nodig, om de volgende redenen:
- Draagkracht vs. draaglast: voor jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming komt deze ontwikkelingstaak (het goed doorlopen van de eigen seksuele ontwikkeling) boven op de omgang met problemen thuis, op school, in de wijk of anderszins. De draaglast kan dan te groot worden in verhouding tot de draagkracht, zeker in de puberteit – een levensfase met veel veranderingen en dus sowieso een hogere draaglast.
- Seksuele gezondheidsrisico’s: emotionele verwaarlozing en psychische of fysieke mishandeling thuis (voor 16 jaar) hangen negatief samen met seksuele gezondheid. Verwaarloosde of mishandelde kinderen en jongeren zijn eerder seksueel actief, hebben vaker te maken met onbedoelde zwangerschap en een grotere kans op negatieve ervaringen met sexting of seksueel geweld (De Graaf et al., 2017). Sommige kinderen en jongeren lopen extra seksuele gezondheidsrisico’s door een verstoorde relatie met ouders, negatieve opvattingen over anticonceptiegebruik van leeftijdsgenoten, problemen in het gezin (armoede, geweld, drugsgebruik) of opgroeien buiten het eigen gezin (zie tabel).
- Specifieke situaties en behoeften: jonge starters (eerste keer seks voor 14e levensjaar) en laagopgeleide jongeren hebben meer kans op soa’s/hiv, onbedoelde zwangerschap of seksuele dwang. Dit geldt ook voor jongeren met een beperking, ontwikkelingsstoornis of psychische problematiek. De ondersteuning van de seksuele ontwikkeling van deze jongeren vraagt om een specifieke aanpak, waarin je onder andere rekening houdt met de situatie en behoeften van de jongeren. Dit vraagt naast specifieke kennis om borging van een visie, beleid binnen organisaties en instellingen, en professionalisering van jeugdprofessionals (zie Competenties).
“Jongeren met een beperking of ontwikkelingsstoornis zijn zich vaak bewust dat ze ‘anders’ zijn. Net als andere pubers willen ze ‘normaal’ zijn en passen ze zich aan de heersende sociale groepsnorm aan. Ze imiteren of spiegelen gedrag van leeftijdsgenoten; zo compenseren ze hun eigen tekortkomingen. Voor professionals kan het lastig zijn om hierdoorheen te prikken.”
Anne (42) – professional in de jeugdhulp
Factoren die de seksuele gezondheid beïnvloeden
Om kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming te kunnen ondersteunen in hun seksuele ontwikkeling is het van belang dat je de factoren kent die van invloed zijn op een (on)gezonde seksuele ontwikkeling. Seksuele gezondheid is namelijk meer dan alleen seksueel (gezond) gedrag. Andere bepalende factoren voor seksuele gezondheid zijn:
- (gezonde) cognities: kennis, ervaringen en overtuigingen van de jongere
- attitudes: opvattingen over en waarderingen van gedrag (zoals seks buiten relaties of homoseksualiteit)
- emoties: bijvoorbeeld zelfwaardering, plezier, schaamte en angst
Tijdens de seksuele ontwikkeling staan deze factoren niet op zichzelf. De seksuele ontwikkeling is een continu en dynamisch proces waarin kinderen en jongeren zelf een actieve rol spelen. Ze reageren op gevoelens, situaties, risico’s, enzovoorts, en geven daar betekenis aan. Op die manier leren ze zelf keuzes te maken.
Bekijk voor een overzicht van risico- en beschermende factoren voor seksueel riskant gedrag van jongeren van 12-23 jaar de tabel.
Verdieping en onderbouwing
Wetenschappelijk onderzoek is voornamelijk gericht op de risicofactoren voor seksueel riskant gedrag. Er is vooral onderzoek gedaan naar determinanten van seksueel riskant gedrag onder jongeren. Onderzoek naar determinanten van seksueel riskant gedrag onder kinderen is nauwelijks voorhanden omdat jonge kinderen nog niet seksueel actief zijn. Onderzoek naar de factoren die seksueel gezond gedrag bevorderen is nauwelijks voorhanden. Daarom ligt het accent in deze richtlijn op de risico- en beschermende factoren voor seksueel riskant gedrag bij jongeren (12-23 jaar). Risicofactoren vergroten de kans op seksueel riskant gedrag met bijbehorende gevolgen (bijvoorbeeld soa’s, onbedoelde zwangerschap, seksuele dwang) en beschermende factoren verminderen deze kans.
Seksuele grensoverschrijding
2% van de jongens en 11% van de meisjes geeft aan wel eens te zijn gedwongen om seksuele dingen te doen die ze niet wilden (De Graaf et al., 2017). Jongeren die seks tegen hun wil hebben gehad, zijn meestal met woorden onder druk gezet. Bij 15% van de jongens en 24% van de meisjes die seks tegen hun wil hebben gehad, is geweld gebruikt. Kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking lopen een groter risico op zowel het ervaren als het plegen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik (Borawska-Chakro et al., 2017). Seksueel geweld meemaken verhoogt het risico dat jongeren nogmaals slachtoffer worden van seksueel geweld (revictimisatie): ruim 1 op de 12 jongens en 1 op de 5 meisjes maakt dit nog een keer mee met iemand anders (De Graaf et al., 2017). Wanneer een jongere slachtoffer is geworden van seksuele grensoverschrijding, is het belangrijk om passende hulp en begeleiding te bieden, zodat de jongere kan herstellen.
LHBTIQA+
Seksuele grensoverschrijding
Seksuele grensoverschrijding komt onder lhbtiqa+’ers relatief vaak voor, zo bleek in een groot onderzoek naar de seksuele gezondheid van (16-88-jarige) lhbtiqa+’ers in Nederland (De Graaf et al., 2014). Ongeveer 1 op de 7 homo- en biseksuele mannen, een kwart van de lesbische vrouwen, ruim een derde van de biseksuele vrouwen, en een derde van de transgenders heeft seksueel geweld meegemaakt (De Graaf et al., 2014).
Psychische problemen
Lhbtiqia+-jongeren zijn een kwetsbare groep voor psychische problemen. Deze jongeren vragen om specifieke aandacht van de jeugdprofessional en om een bijzondere aanpak.
Lhbtiqia+-jongeren beoordelen hun leven met een lager cijfer dan heteroseksuele scholieren: 6,3 versus 7,8 (Kuyper, 2015). Psychische en gedragsmatige problemen komen voor bij 53% van de Lhbtiqia+-jongeren. Vooral emotionele problemen (44%) en hyperactiviteit (48%) komen veel voor (Kuyper, 2015). Ook suïcidale gedachten komen vaker voor: 40% van de Lhbtiqia+-jongeren van 16-25 jaar heeft wel eens of vaak aan suïcide gedacht, tegenover 18% van de heteroseksuele jongeren. Het aantal Lhbtiqia+-jongeren dat minstens één suïcidepoging gedaan heeft, is ruim 4 keer zo hoog als bij heteroseksuele jongeren (9% versus 2%) (Kuyper, 2015).
Bij transgenders (zowel jongeren als volwassenen) is het percentage psychische problemen nog hoger: 51% van de transgenders is licht tot ernstig psychisch ongezond (onder de algemene bevolking is dit 14%) en 71% heeft er wel eens aan zelfdoding gedacht (Keuzenkamp, 2012).
Welke specifieke risico- en beschermende factoren zijn van invloed op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking?
Aanbeveling
3.2.1. Risico- en beschermende factoren lvb
Toelichting op de aanbeveling
-
Ken de belangrijkste risico- en beschermende factoren die van invloed zijn op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking.
Kinderen en jongeren met een lvb:
- hebben vaak minder zicht op de risico’s en gevolgen van seksueel gedrag;
- kunnen sociale situaties vaak minder goed inschatten;
- weten vaak minder over seksualiteit;
- hebben mogelijk eerder hun eerste seksuele ervaring;
- hebben vaker negatieve ervaringen met sexting;
- hebben vaak een negatieve houding naar transgenders;
- hebben vaak een negatieve houding naar homo- en biseksualiteit;
- lopen meer risico op onbedoelde zwangerschap/tienerzwangerschap;
- zijn vaak kwetsbaar voor seksuele grensoverschrijding.
Bekijk de overzichtstabel Seksuele ontwikkeling en invloed lvb
Welke specifieke risico- en beschermende factoren zijn van invloed op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met autisme?
Aanbeveling
3.3.1. Risico- en beschermende factoren autisme
Toelichting op de aanbeveling
-
Ken de belangrijkste risico- en beschermende factoren die van invloed zijn op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een stoornis in het autismespectrum.
Ongepast seksueel gedrag komt ook bij autistische jongeren voor. Dit hangt mogelijk deels samen met comorbide problemen, zoals een bijkomende verstandelijke beperking. Autistische jongeren zijn vaker slachtoffer van seksueel misbruik dan niet-autistische leeftijdsgenoten. Ook vertonen ze zelf vaker seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De volgende factoren kunnen bij mensen met een stoornis in het autismespectrum leiden tot de ontwikkeling van ongepast of problematisch seksueel gedrag, niet-normatieve seksuele interesses (hyperseksualiteit, parafilie), seksuele obsessie en seksuele grensoverschrijding:
- beperkingen in de sociale communicatie en interactie
- sensorische onder- of overgevoeligheid
- repetitief gedrag en rituele activiteiten
- weinig kennis over seksualiteit
- weinig mogelijkheid om te experimenteren met seksuele relaties
- weinig seksuele vorming
- weinig remmingen
- gebrek aan empathie
Als jeugdprofessional is het belangrijk om een goede balans te vinden tussen begeleiding en beperking van de seksuele ontwikkeling.
In de tabel staat de beschikbare kennis over een stoornis in het autismespectrum samengevat. De tabel volgt inhoudelijk dezelfde thema’s als in Wat is de seksuele ontwikkeling?. Je leest hier meer over de invloed van een stoornis in het autismespectrum op de seksuele ontwikkeling, de beschermende factoren en de risicofactoren. Let op: de beschermende factoren hangen niet een-op-een samen met de risicofactoren. De meeste effectieve aanpak is inzetten op meerdere beschermende factoren in samenhang.
Welke specifieke risico- en beschermende factoren zijn van invloed op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met hechtingsproblematiek?
Aanbeveling
3.4.1. Risico- en beschermende factoren problematische gehechtheid
Toelichting op de aanbeveling
-
Ken de belangrijkste risico- en beschermende factoren die van invloed zijn op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met hechtingsproblematiek.
In de tabel staat samengevat welke invloed problematische gehechtheid heeft op de seksuele ontwikkeling. Je vindt hier de beschermende factoren en de risicofactoren. Let op: de beschermende factoren hangen niet een-op-een samen met de risicofactoren.
Welke specifieke risico- en beschermende factoren zijn van invloed op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met ervaren grensoverschrijdend gedrag?
Aanbeveling
3.5.1. Risico- en beschermende factoren grensoverschrijdend gedrag
Toelichting op de aanbeveling
-
Ken de belangrijkste risico- en beschermende factoren die van invloed zijn op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met ervaren seksueel grensoverschrijdend gedrag en (mogelijk) seksueel trauma.
In de tabel staat samengevat welke invloed ervaring met grensoverschrijdend gedrag heeft op de seksuele ontwikkeling. Je vindt hier de beschermende factoren en de risicofactoren. Let op: de beschermende factoren hangen niet een-op-een samen met de risicofactoren.
4. Signalering en diagnostiek
Vragen en aanbevelingen
Hoe signaleer je risico’s en problemen met betrekking tot de seksuele ontwikkeling en seksueel gedrag?
Aanbeveling
4.1.1. Bijzonderheden in seksuele ontwikkeling
Toelichting op de aanbeveling
-
Signaleer eventuele bijzonderheden in de seksuele ontwikkeling, overleg of verwijs indien nodig en/of bied passende hulp en ondersteuning (zie Vlaggensysteem en Aanpak en interventies).
Stimulatie geslachtsdelen 0-6 jaar
Stimulatie van geslachtsdelen bij kinderen onder de 6 jaar is veelvoorkomend seksueel gedrag. Afhankelijk van de plek waar het gebeurt hoef je dit niet af te leren. Zolang er maar geen sprake is van zelfbeschadiging, pijn of excessieve stimulatie (dat wil zeggen als het de ontwikkeling verstoort of remt).
Als het kind voorwerpen gebruikt voor stimulatie (bijvoorbeeld inbrengen van kralen in vagina of anus), is er risico op zelfbeschadiging (criterium ‘zelfrespect’ volgens het Vlaggensysteem): mogelijke schade aan vagina of anus. Dan moet het gedrag wel afgeleerd worden.
Veelvuldige stimulatie van de eigen geslachtsdelen kán een aanwijzing zijn voor achterliggende problematiek zoals verwaarlozing of seksueel misbruik. Dit is echter nooit het enige symptoom, er is altijd samenhang met andere symptomen. Vermoed je als professional misbruik of verwaarlozing, volg dan de richtlijn Kindermishandeling en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Seksueel spel 0-6 jaar
Seksueel spel tussen kinderen hoor je te begrenzen of af te leren als dit onder dwang of onvrijwillig gebeurt, als het spel de ander of het kind zelf pijn doet, en bij machtsmisbruik of bij ongelijkwaardigheid (De Graaf & Rademaker, 2007; Frans & Franck, 2014). Zodra een volwassene het seksuele contact initieert, is dit seksuele grensoverschrijding. Volg dan de richtlijn Kindermishandeling en de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Genderdysforie 0-23 jaar
Voor een vermoeden van genderdysforie moet een kind alle drie de volgende aanwijzingen laten zien:
- Een sterke voorkeur voor atypisch genderrolgedrag.
- Afkeer van het eigen gender.
- Duidelijke signalen van onvrede met het eigen geslacht.
Aan het begin van de puberteit wordt duidelijk of iemand daadwerkelijk genderdysforie heeft. Bij een groot deel van de jonge kinderen verdwijnt atypisch genderrolgedrag vanzelf weer. Heb je als ouders of jeugdprofessional vragen of zorgen over extreem cross-gendergedrag of mogelijke genderdysforie, dan kun je terecht bij Transvisie. Deze organisatie biedt opvoedondersteuning om kinderen de ruimte te geven om zich te ontwikkelen en verwijst door naar diverse gespecialiseerde organisaties.
Zie je sterke aanwijzingen voor genderdysforie, of willen ouders en jongere verder onderzoek of begeleiding, verwijs dan naar een gespecialiseerde organisatie. Deze vind je bij de Transgenderwegwijzer. Een gespecialiseerde organisatie kan kinderen volgen vanaf jonge leeftijd. Zo kunnen eventuele puberteitsremmers tijdig ingezet worden als de genderdysforie tijdens de puberteit blijvend blijkt. Je hebt dan een duidelijk beeld van de ontwikkeling van het kind, zodat je eerder een afgewogen besluit kunt nemen.
Masturbatie
Veelvuldige stimulatie van de eigen geslachtsdelen komt voor en is niet schadelijk. Masturbeert een kind
- dagelijks
- meerdere malen per dag
- voor een periode langer dan zes aaneengesloten maanden?
Dan kan het wel problematisch zijn, vooral als dit gedrag de ontwikkeling van het kind zo erg verstoort dat het niet meer aan het dagelijks leven kan deelnemen (Kuzma & Black, 2008).
Verdieping en onderbouwing
Begeleiding/behandeling bij excessief seksueel gedrag
Geef als jeugdprofessional betrouwbare informatie over seksuele fantasieën, masturbatie, kijken naar porno en ander veelvoorkomend seksueel gedrag. Zulk gedrag hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling. Dit gedrag kan echter omslaan in preoccupatie, excessief seksueel gedrag of een verslaving. Analyseer de situatie als jeugdprofessional (indien nodig samen met collega’s uit andere disciplines). Gebruik hierbij de informatie over de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren (ook van specifieke groepen). Duid als jeugdprofessional zo mogelijk onderliggende problematiek en schakel (indien nodig) een andere professional in. Gebeurt het seksuele gedrag
- dagelijks
- meerdere malen per dag
- voor een periode langer dan zes aaneengesloten maanden?
En verstoort dit gedrag de ontwikkeling van de jongere dusdanig dat deze niet meer aan het dagelijks leven deel kan nemen (Kuzma & Black, 2008)? Verwijs dan door of ga over op een andere vorm van hulpverlening/behandeling.
Hoe duid je seksueel gedrag en reageer je pedagogisch adequaat?
Aanbevelingen
4.2.1. Vlaggensysteem
Toelichting op de aanbevelingen
-
Bespreek zorgen, signalen en risico’s rond de seksuele ontwikkeling met het kind of de jongere en diens ouders en overleg met bijvoorbeeld de consulent of aandachtsfunctionaris seksualiteit/kindermishandeling, vertrouwenspersoon, deskundige (op gebied van seksualiteit) of Veilig Thuis.
-
Volg bij vermoedens van onder andere seksueel misbruik de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Om seksueel gedrag van kinderen en jongeren adequaat te duiden en beoordelen, adviseren we het zogeheten Vlaggensysteem (Frans & Franck, 2014), ontwikkeld door Sensoa (Vlaams Expertisecentrum voor seksuele gezondheid). Voor het inschatten en beoordelen van het gedrag gebruikt het Vlaggensysteem zes criteria, vier beoordelingscategorieën (zichtbaar als vier verschillend gekleurde vlaggen), een normatieve lijst en pedagogische reacties.
Dit zijn de vier beoordelingscriteria:
- acceptabel/oké (groene vlag)
- licht grensoverschrijdend (gele vlag)
- ernstig grensoverschrijdend (rode vlag)
- zeer ernstig grensoverschrijdend (zwarte vlag)
De zes criteria zijn:
- Wederzijdse toestemming: wil het kind of de jongere het zelf, wil het eventuele andere kind of de jongere het ook, vinden beiden het seksuele gedrag prettig?
- Vrijwilligheid: kiest het kind of de jongere er zelf voor, durft die nee te zeggen?
- Gelijkwaardigheid: zijn het kind of de jongere en de ander ongeveer even sterk, oud, slim en populair, of is er een machtsverschil?
- Ontwikkelingsadequaat: doet het kind of de jongere niets waar die te jong of te oud voor is, past het seksuele gedrag bij de ontwikkelingsleeftijd van het kind of de jongere?
- Contextadequaat: is het seksuele gedrag van het kind of de jongere gepast, stoort of choqueert het anderen in de omgeving niet?
- Zelfrespect: heeft het kind of de jongere zicht op de gevolgen van zijn gedrag, neemt die geen risico’s met mogelijk schadelijke gevolgen?
De zogenaamde ‘normatieve lijst’ van het Vlaggensysteem is wetenschappelijk onderbouwd, wordt regelmatig herzien, is in overeenstemming met de richtlijn en kan helpen om seksueel gedrag te beoordelen en duiden. Ook de in het Vlaggensysteem geadviseerde pedagogische reacties hebben we geïntegreerd in deze richtlijn.
Pedagogische reactie per beoordelingscategorie
Met de zes criteria bepaal je of gedrag oké is (groene vlag), licht grensoverschrijdend (gele vlag), ernstig grensoverschrijdend (rode vlag) of zeer ernstig grensoverschrijdend (zwarte vlag). Werk als jeugdprofessional zo nodig multidisciplinair samen om gedrag aan deze criteria te toetsen. Veel seksueel gedrag van kinderen en jongeren is gezond. Ze experimenteren immers vanaf jonge leeftijd met seksualiteit. Ze proberen gedrag uit en ontdekken hun eigen lichaam en dat van anderen. Dit gedrag is nodig voor een gezonde seksuele ontwikkeling.
Bij ‘licht grensoverschrijdend’ seksueel gedrag volstaat het om af te leiden of het gedrag te benoemen en te begrenzen. Kinderen en jongeren moeten soms namelijk nog leren welk seksueel gedrag wel of niet acceptabel of toelaatbaar is. Het is belangrijk om dit op een begrijpelijke manier uit te leggen.
‘Ernstig grensoverschrijdend seksueel gedrag’ moet je beslist afleren en bijsturen, bijvoorbeeld door er consequenties, een waarschuwing of een straf aan te verbinden.
Bij ‘zeer ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag’ is ingrijpen noodzakelijk. Dit kan door het gedrag te verbieden, er straf of sancties aan te verbinden of begeleiding te geven om herhaling te voorkomen. Extra observaties zijn wenselijk. Let op: het Vlaggensysteem is een pedagogisch instrument gericht op het kind of de jongere die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont.
Aan de vlaggen is een pedagogische reactie gekoppeld. De normatieve lijst is een wetenschappelijk onderbouwde tabel met voorbeelden van seksuele activiteiten en gedragingen per leeftijdscategorie (0-18 jaar). Deze regelmatig bijgewerkte lijst is gebaseerd op recente onderzoeksgegevens over het seksuele gedrag van kinderen en jongeren op verschillende leeftijden. Gebruik deze lijst om te checken of de gekozen pedagogische reactie en vlag ook zo in de literatuur wordt beschreven.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag bijsturen/begeleiden (geel/rood)
Als jeugdprofessional stop of stuur je het gedrag van een kind of jongere bij seksuele grensoverschrijding met een gele of rode vlag. Reageer zoals beschreven in het Vlaggensysteem: vertel kinderen en jongeren, ouders en andere professionals dat het belangrijk is om dit gedrag bij te sturen door het gedrag te benoemen, te begrenzen en uit te leggen waarom je het begrenst. Dit is nodig omdat kinderen en jongeren experimenteren met seksualiteit en mogelijk zelf de risico’s onvoldoende overzien. In dat geval moet je maatregelen nemen om het gedrag bij te sturen, zodat dit niet meer kan gebeuren. Overleg met een collega kan hierbij helpen, denk bijvoorbeeld aan een gedragswetenschapper of andere deskundige.
Begeleiding en behandeling bij ernstige seksuele grensoverschrijding (zwart)
Als jeugdprofessional grijp je in bij seksuele grensoverschrijding met een zwarte vlag volgens het Vlaggensysteem. Reageer zoals beschreven in het Vlaggensysteem.
Het gedrag van de pleger is mogelijk een signaal voor onderliggende problematiek. Laat in zo’n geval gedragspatronen bij de pleger observeren door een deskundige professional, die de betekenis van het gedrag kan duiden. Het gedrag kan bijvoorbeeld komen door een gedragsstoornis, problematische gezinssituatie, (seksuele) kindermishandeling of verwaarlozing. Analyseer de situatie als jeugdprofessional (waar nodig samen met collega’s uit andere disciplines) en gebruik hierbij de informatie over de seksuele ontwikkeling van specifieke groepen (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?) Duid zo mogelijk onderliggende problematiek. Bespreek mogelijke vormen van hulpverlening en behandeling (bijvoorbeeld in de ggz) afhankelijk van de onderliggende problematiek met het kind of de jongere – slachtoffer en pleger –, ouders, collega’s, gedragswetenschappers of andere deskundigen, en als dat nodig is met Veilig Thuis.
Meld als jeugdprofessional de situatie bij de verantwoordelijke teammanager en leg de situatie geanonimiseerd voor aan de aandachtsfunctionaris, deskundige op gebied van seksualiteit, gedragswetenschapper of Veilig Thuis. Volg hierin de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het protocol van de organisatie/instelling.
Zie voor verwijscriteria en signalen van (seksuele) kindermishandeling de richtlijn Kindermishandeling. Overleg als jeugdprofessional met het kind of de jongere (slachtoffer) over aangifte bij de zedenrecherche en – gelet op de wettelijke leeftijdsgrenzen – over het eventueel betrekken/informeren van de ouders. Zie Randvoorwaarden voor wettelijke kaders. Wijs het kind of de jongere (slachtoffer) ook op het recht op hulp en zorg bij één van de Centra Seksueel Geweld binnen zeven dagen na een verkrachting of aanranding. Overleg bij jonge kinderen met de ouders en eventueel met Veilig Thuis of de zedenrecherche.
Vlaggensysteem residentiële jeugdzorg
Onder de naam Vlaggensysteem RJ is het Vlaggensysteem doorontwikkeld voor de residentiële jeugdzorg. Dit gebeurde binnen het project Gezond seksueel gedrag in de residentiële Jeugdzorg, dat van 2013 tot 2017 is uitgevoerd door een consortium van Accare Jeugd GGZ, Avans Hogeschool, Movisie, Rutgers en TNO. Zij hebben bijvoorbeeld tekeningen voor de residentiële jeugdzorg ontwikkeld met situaties die zich hier kunnen voordoen, en die aansluiten bij de kinderen en jongeren. Ze zijn daardoor herkenbaar, zowel voor professionals als voor kinderen en jongeren. De gedragingen op deze tekeningen, zogeheten situatiekaarten, zijn beoordeeld met een vlag. De beoordeling en weging van het gedrag – aan de hand van de criteria – is beschreven op de achterzijde van de situatiekaarten. Dit is in lijn met de reguliere versie van het Vlaggensysteem. Ook zijn er richtlijnen ontwikkeld om adequaat te beoordelen en handelen in de residentiële jeugdzorg. Hiervoor zijn onder meer onderzoeksresultaten (Van Zenderen et al., 2015) en de doelen van het Vlaggensysteem (Janssens et al., 2017) gebruikt.
5. Aanpak en interventies
Voor interventies rond de seksuele ontwikkeling geldt altijd de volgende aanbeveling:
Sluit aan bij de leefwereld, ontwikkelingsfase en competenties van een kind of jongere:
- Houd rekening met diens specifieke kwetsbaarheden en behoeften.
- Respecteer de privacy van het kind of de jongere en houd daar rekening mee.
- Gebruik thema's zoals lichamelijke ontwikkeling, zelfvertrouwen, en relaties als aanknopingspunten in het eerste gesprek, creëer een vertrouwensband en bespreek later ook de meer gevoelige onderwerpen (grensoverschrijding, risico’s).
Preventie, advies en begeleiding
Geef kinderen en jongeren (en hun ouders) als jeugdprofessional betrouwbare en begrijpelijke informatie over relaties en seksualiteit en over hoe je eigen verantwoorde keuzes maakt. Gebruik bijvoorbeeld de Sense-website, educatief lesmateriaal en foldermateriaal. Informeer kinderen en jongeren en hun ouders over het belang van veilige, prettige en gewenste seksualiteit. De voorbereiding op seksuele activiteit vraagt extra aandacht bij kinderen vanaf 10 jaar.
Bijsturen
Vraag als jeugdprofessional naar seksualiteit en seksueel gedrag, en naar betekenis en context. Geef dan betrouwbare informatie over een gezonde seksuele ontwikkeling, waarin contact prettig, gelijkwaardig en veilig is. Informeer daarnaast over seksuele risico’s (zoals soa’s, zwangerschap, seksuele dwang en online seks), en hoe je deze voorkomt. Vertel ook dat je seksuele contacten kunt weigeren.
Als jeugdprofessional kun je samen met de ouders seksueel gedrag bijsturen door het te benoemen, te begrenzen en uitleg te geven. Gebruik hierbij het Vlaggensysteem.
Zie Competenties voor tips en tools rond cultuursensitief werken.
Vragen en aanbevelingen
Hoe kun je kinderen en jongeren en hun ouders ondersteunen om een gezonde seksuele ontwikkeling te bevorderen, bespreekbaar te maken en problemen te voorkomen? En hoe maak je seksualiteit bespreekbaar?
Aanbevelingen
5.1.1. Gezonde seksuele ontwikkeling 0-6 jaar
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun en bevorder een gezonde seksuele ontwikkeling bij kinderen in de leeftijdsgroep 0-6 jaar vanuit een positieve insteek. Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend is voor het kind zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig.
Het is belangrijk dat ouders goede informatie hebben, zodat zij zich niet onnodig zorgen maken, seksueel gedrag niet onnodig problematiseren of bestraffen, de seksuele ontwikkeling van hun kind kunnen monitoren en seksueel gedrag kunnen bijsturen, begrenzen en corrigeren als dat nodig is.
Als jeugdprofessional kun je het onderwerp benoemen en bespreken. Geef de ouders bijvoorbeeld folders mee, zoals De seksuele ontwikkeling van kinderen 0-18 jaar (Rutgers), Seksuele opvoeding van kinderen 0-6 jaar (Rutgers) of Over de grens. Seksueel opvoeden met het Vlaggensysteem (Sensoa en Movisie).
Veelgestelde vragen of zorgen van ouders met kinderen in deze leeftijdsfase:
- Mijn kind van 2 jaar speelt voortdurend met zijn plassertje, is dat normaal?
- Mijn dochter van 3 jaar wil mijn geslachtsdelen aanraken als ik in bad zit, kan ik dat toestaan?
- Mijn zoon van 5 jaar loopt voortdurend rond in vrouwenkleren, is hij homoseksueel?
- Mijn dochter van 6 jaar speelt seksuele spelletjes, hoever mag ze hierin gaan?
Stappen om ouders te begeleiden
- Bespreek. Vraag de ouders of ze vragen of zorgen hebben over de seksuele ontwikkeling of het seksuele gedrag van hun kind. Benoem eventuele eigen vragen of gedrag dat je zelf ziet. Laat zien dat het een onderwerp van gesprek is, zet het op de agenda.
- Neem vragen en zorgen serieus. Maken ouders zich zorgen of hebben ze vragen, laat ze dan vertellen hoe zij aankijken tegen het seksuele gedrag van hun kind. Vraag of ze zelf oplossingen of ideeën hebben.
- Vraag door. Vraag naar feiten en naar zichtbaar gedrag. Let op: spreek de ouders niet op een beschuldigende manier aan, maar leg uit dat het belangrijk is om de situatie goed in beeld te krijgen. Waar maken de ouders zich vooral zorgen om?
- Neem criteria door. Gebruik de informatie over de seksuele ontwikkeling (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?) en waar nodig de criteria van het Vlaggensysteem om te beoordelen of het gaat om een gezonde seksuele ontwikkeling/gezond seksueel gedrag of om een zorgelijke seksuele ontwikkeling of zorgelijk seksueel gedrag. Gebruik het Vlaggensysteem en de folder Over de grens (Sensoa/Movisie) om een adequate pedagogische reactie te bepalen. Werk waar nodig multidisciplinair samen bij om seksueel gedrag te beoordelen en een adequate pedagogische reactie te kiezen. Leg uit hoe je het gedrag interpreteert. Gebruik bijvoorbeeld de tips hieronder om te reageren op vragen en zorgen over gezond seksueel gedrag.
- Bepaal de vorm van begeleiding. Vraag de ouders hoe ze ondersteund willen worden. Waar willen ze vooral hulp bij? Geef ouders tips om regels te stellen en het gedrag te begeleiden. Vertel ze dat het kan helpen om het gedrag van hun kind tijdelijk te monitoren, bijvoorbeeld door bij te houden wanneer hun kind het seksuele gedrag vertoont, in welke situatie en hoe vaak. Ouders kunnen zo tijdig ingrijpen als het ongewenste gedrag zich blijft voordoen. Als jeugdprofessional kun je tijdens een volgend gesprek de observaties van de ouders bespreken. Benoem het als voor bepaald gedrag een behandeling of verder onderzoek nodig is en zoek de juiste behandeling en/of gespecialiseerde professional.
Tips om te reageren op vragen en zorgen over gezond seksueel gedrag
- Leg de functie van seksueel gedrag uit: leg uit dat het seksuele gedrag veel voorkomt en een functie heeft voor het kind. Kinderen die hun eigen geslachtsdelen aanraken, ontdekken bijvoorbeeld hun eigen lichaam en eigen gevoelens (wat voelt fijn en wat niet). Jongens die in vrouwenkleren rondlopen, experimenteren met hun genderidentiteit. Deze gedragingen horen bij een gezonde seksuele ontwikkeling en hoef je dus niet af te leren.
- Leg uit dat gedrag vanzelf overgaat: vertel ouders dat het (gezonde) seksuele gedrag meestal na verloop van tijd vanzelf weer overgaat. Ouders hoeven daarom geen overmatige aandacht te besteden aan het seksuele gedrag (zoals geslachtsdelen aanraken). Kom in een volgend gesprek terug op de vraag of zorg van de ouder, zodat je kunt monitoren of het gedrag inderdaad stopt.
- Leg uit wat een adequate reactie is: soms reageren ouders in paniek op seksueel gedrag, terwijl dit niet nodig is. Bij gezond seksueel gedrag is het adequaat om er geen overmatige aandacht aan te besteden of het te benoemen zonder in te grijpen. Als ouders gezond seksueel gedrag bestraffen of afkeuren, is het goed om door te vragen. Soms is er paniek, soms zijn persoonlijke normen en waarden in het spel. Vraag de ouders hoe ze op het gedrag hebben gereageerd, welk gedrag ze ontoelaatbaar vinden en waarom. Gebruik de criteria van het Vlaggensysteem en de gezonde seksuele ontwikkeling uit Wat is de seksuele ontwikkeling?. Benoem in deze leeftijdsfase dat het gedrag voor het kind geen seksuele lading heeft, maar bijdraagt aan (bijvoorbeeld) het ontdekken van het eigen lichaam of de eigen gevoelens. Leg uit dat bestraffen of afkeuren van gezond gedrag onbedoeld een negatief effect op de ontwikkeling van het kind kan hebben.
5.1.2. Gezonde seksuele ontwikkeling 6-12 jaar
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun en bevorder een gezonde seksuele ontwikkeling bij kinderen in de leeftijdsgroep 6-12 jaar vanuit een positieve insteek. Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend is voor het kind zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig.
Vragen van ouders en kinderen
Voor en tijdens de (pre)puberteit kunnen ouders vragen hebben over de lichamelijke veranderingen van hun kind (te snel, te vroeg), en over gedrag waar ze zich zorgen over maken (zich opeens sexy kleden, naar porno kijken). Ze kunnen ook vragen hebben over seksuele voorlichting (wanneer, hoe). Ouders willen vaak weten hoe ze kunnen reageren op vragen over puberteit, voortplanting en vruchtbaarheid. Kinderen zelf kunnen vragen hebben over dezelfde onderwerpen. Ze kunnen vroegrijp of seksueel actief zijn of negatieve ervaringen met seksualiteit hebben (grensoverschrijding, misbruik of intimidatie). Ook als jeugdprofessional kun je seksueel gedrag observeren dat je bespreekbaar wilt maken.
Benoem en bespreek ook in deze leeftijdsfase het onderwerp. Geef ouders daarnaast folders. Bijvoorbeeld ‘Relationele en seksuele ontwikkeling 0 tot 18 jaar’ (ook een versie voor ouders van een kind met een beperking), ‘Relationele en seksuele ontwikkeling van kinderen 6 tot 9 jaar’, ‘Relationele en seksuele ontwikkeling 9 tot 15 jaar’ (allemaal van Rutgers) of ‘Over de grens. Seksueel opvoeden met het Vlaggensysteem’ (Sensoa/Movisie). Wijs kinderen zelf op (voor)leesboeken (bijvoorbeeld van Sanderijn van der Doef en Channah Zwiep), folders (Pubergids) en websites (kindertelefoon.nl en pubergids.nl). In Aanpak en interventies vind je evidence-based interventies.
Veelgestelde vragen/zorgen van ouders met kinderen in deze leeftijdsfase:
- Mijn zoon van tien masturbeert dagelijks, hoever mag hij hierin gaan?
- Mijn kind wil niet met mij praten over seksualiteit, hoe pak ik dit aan?
- Ik betrap mijn dochter soms op het bekijken van erotische websites, kan ik dat toestaan?
- Mijn zoon speelt alleen met meisjes, is hij homoseksueel?
- Mijn dochter kleedt zich opeens seksueel uitdagend, moet ik mij zorgen maken?
- Op welke leeftijd kan ik beginnen met seksuele voorlichting? Wat is geschikt voorlichtingsmateriaal en waar vind ik dat?
Stappen in de begeleiding van ouders
De stappen in de begeleiding van ouders met kinderen van 6-12 jaar zijn hetzelfde als bij ouders met kinderen van 0-6 jaar. Benoem welke thema’s relevant kunnen zijn als je een gesprek over seksualiteit begint. Denk bij kinderen van 10-12 jaar bijvoorbeeld aan verliefdheid, seksuele gevoelens, voortplanting, vruchtbaarheid, zwangerschap, puberteit, seksuele oriëntatie, genderidentiteit, seksuele weerbaarheid, grensoverschrijding, wensen en grenzen. In bepaalde situaties hebben kinderen extra begeleiding of ondersteuning nodig. Houd in alle situaties rekening met het recht van het kind op privacy (zie ook Randvoorwaarden). Ouders spelen dan een belangrijke rol. Zij kunnen de seksuele ontwikkeling van hun kind monitoren en seksueel gedrag van hun kind tijdig bijsturen, begrenzen en corrigeren. Als jeugdprofessional ondersteun je ouders hierbij.
Verdieping en onderbouwing
Casuïstiek
Hier geven we een aantal voorbeelden van casuïstiek waar je als jeugdprofessional mee te maken kunt krijgen. De voorbeelden zijn toegevoegd ter illustratie, op verzoek van leden van de ontwikkelwerkgroep. Ook uit de proefimplementatie kwam de vraag naar concrete voorbeelden omhoog.
Casus 1: Masturbatie
De meeste kinderen masturberen. Jongens doen dit gemiddeld vaker dan meisjes. De aanleiding voor masturbatie kan een lichamelijke aanraking zijn of confrontaties met seksueel opwindend materiaal. Masturbatie hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling en hoeft niet afgeleerd te worden. Ouders kunnen kinderen uitleggen dat masturbatie privé is en niet in elke situatie of omgeving wenselijk of acceptabel. Ouders kunnen het gedrag bijsturen. Door hun kind af te leiden, het gedrag te benoemen en te begrenzen, en uit te leggen waarom ze begrenzen (Frans & Franck, 2014). Bijvoorbeeld: ‘Zullen we even knutselen?’ of ‘Ik begrijp dat het aanraken van [fijn plekje, gevoelig plekje, geslachtsdeel] prettig voelt. Ik heb liever dat je dat niet in de woonkamer doet.’ Jonge kinderen en kinderen met een licht verstandelijke beperking zullen vaak niet direct na één keer bijsturen het gewenste gedrag vertonen. Veelvuldige masturbatie komt minder vaak voor, maar hoeft niet direct zorgwekkend te zijn. Specifieke hulp is nodig op het moment dat masturbatie de ‘normale ontwikkeling van het kind verstoort of remt.’ Dat betekent dat het kind niet meer aan het gewone leven kan deelnemen omdat de masturbatie dit in de weg staat. Het gedrag kan voortkomen uit een dieperliggend probleem. Gebruik als jeugdprofessional de informatie uit Wat is de seksuele ontwikkeling? en overleg met een collega (bijvoorbeeld een gedragswetenschapper) om te bepalen of verwijzing noodzakelijk is.
Casus 2: Seksueel opwindende beelden
Vooral jongens zijn vanaf een jaar of 10 geïnteresseerd in seksueel getinte beelden en pornografie. Ze vinden dit vaak spannend, raken er opgewonden van of zijn nieuwsgierig. Ouders hoeven zich hier niet direct zorgen om te maken. Wel kunnen ze uitleggen dat deze beelden niet altijd realistisch zijn (gebruik van Photoshop, werken met acteurs – met extra grote piemels en extra grote borsten –, scènes worden meerdere keren opgenomen en de beste scène wordt uitgekozen, het is niet vergelijkbaar met seks in de realiteit, bedoeld voor seksuele opwinding et cetera). Ouders kunnen waarden en normen meegeven door bijvoorbeeld in gesprek te gaan over seksueel getinte beelden en pornografie en te vragen naar de mening van het kind.
Casus 3: Genderdiversiteit
De ontwikkeling van een genderidentiteit is een doorlopend proces vanaf de geboorte. De genderidentiteit van een kind of jongere kan zich uiten (genderexpressie) in zichtbaar jongens- of meisjesachtig gedrag, bijvoorbeeld door haardracht, kleding, voorkeur voor spellen/speelgoed. Wat als een ‘normale’ genderspecifieke ontwikkeling wordt gezien, verschilt per cultuur. Experimenteren met genderidentiteit en genderexpressie hoort bij een gezonde genderidentiteitsontwikkeling. Ouders hebben er soms moeite mee als hun kind zich niet volgens de heersende gendernormen gedraagt. Dat kan zorgen voor emotionele en/of sociale problemen. Bij een groot deel van de kinderen die experimenteren met genderidentiteit en -expressie, verdwijnen deze gevoelens voor het begin van de puberteit. Tussen 10-13 jaar wordt vaak duidelijk of transgendergevoelens blijvend zijn of niet (De Graaf, 2013). Bij blijvende transgendergevoelens kunnen jongeren, ouders en jeugdprofessionals met vragen en zorgen terecht op spreekuren bij een gespecialiseerde organisatie (te vinden via Transvisie). Het genderteam van een centrum kan ouders en jeugdprofessionals ondersteunen en opvoedondersteuning bieden. Zodat ouders leren hoe ze hun kind de ruimte kunnen geven om zich te ontwikkelen.
Stel ouders en kinderen en jongeren in ieder geval gerust en leg uit dat genderdiversiteit onderdeel uitmaakt van een gezonde seksuele ontwikkeling. Vertel dat het belangrijk is dat ze ruimte krijgen om zichzelf te zijn. Om zo emotionele en sociale problemen te voorkomen. Neem zorgen serieus. In de gratis toegankelijke online e-learning ‘Jong en transgender’ vind je handige tips, tools en video’s ter ondersteuning.
Casus 4: Seksueel spel of grensoverschrijding?
De ouders van een zevenjarig meisje vertellen je dat hun dochter door een buurtkind is misbruikt. Het buurtkind (ook zeven jaar) heeft de vagina van hun dochtertje gelikt. Volg in deze situatie de stappen voor begeleiding van ouders. Gebruik de informatie uit Wat is de seksuele ontwikkeling? en het Vlaggensysteem om te beoordelen of het gaat om seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Analyse van de situatie: oraal seksueel gedrag 6-12 jaar
(zie ook Wat is de seksuele ontwikkeling? en het Vlaggensysteem)
Vrijwillige seksuele ervaringen, vrijwillig seksueel gedrag of contact met anderen komen ook voor het 12e jaar voor: tussen leeftijdsgenoten onderling, met vriendjes of vriendinnetjes van hetzelfde of het andere geslacht, en met familieleden (broers/zussen, neven/nichten). Oraal seksueel gedrag komt weinig voor onder kinderen van 6-12 jaar. Seksueel gedrag dat niet veel voorkomt, hoeft niet per se zorgelijk te zijn. Het kan wel een signaal zijn. In het Vlaggensysteem krijgt deze situatie een uitroepteken: let op, wat is de basis van dit gedrag? Kopieert het kind gedrag dat het op televisie heeft gezien, of bij een vriendje, of zijn er andere oorzaken aan te wijzen? Leg ouders uit dat seksueel spel bijgestuurd, begrensd of afgeleerd moet worden als er sprake is van dwang of onvrijwilligheid, het spel niet met wederzijdse toestemming plaatsvindt, het spel een ander of het kind zelf pijn doet, het spel niet in een adequate context plaatsvindt, of als er sprake is van machtsmisbruik of ongelijkwaardigheid. Vertel ouders dat het kan helpen om het gedrag van hun kind tijdelijk te monitoren en zo de criteria in beeld te krijgen. Bijvoorbeeld door bij te houden wanneer hun kind het seksuele gedrag vertoont, in welke situatie en hoe vaak. Zie ook de richtlijn Kindermishandeling voor aanvullende informatie bij vermoedens van seksueel misbruik. Volg bij vermoedens van seksueel misbruik de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Als er sprake is van misbruik, is het van belang om passende (gespecialiseerde) hulp en ondersteuning aan pleger en slachtoffer te bieden.
Begeleiding situatie
Als er in deze situatie sprake is van wederzijdse toestemming, vrijwilligheid en gelijkwaardigheid, stel dan de ouders gerust. Leg uit dat seksueel contact tussen kinderen onderling op deze leeftijd vaker voorkomt en veelal buiten het gezichtsveld van volwassenen. Leg uit dat het wel belangrijk is om een goed beeld van de situatie te krijgen en vraag door naar feitelijk en waarneembaar gedrag. Vraag naar de visie van de ouders op het seksuele gedrag en neem zorgen serieus. Leg uit dat je het kind en de ouders kunt ondersteunen bij het begrenzen en afleren van ongewenst seksueel gedrag. Reageer volgens de pedagogische aanbevelingen die staan beschreven bij het Vlaggensysteem. Vraag de ouders hoe ze ondersteund willen worden: waar willen ze hulp bij? Geef zelf tips of bespreek mogelijke interventies (zie Aanpak en interventies) Betrek er andere hulpverlening bij op het moment dat er sprake is van onderliggende problematiek of vermoedens van seksueel misbruik of geweld.
5.1.3. Gezonde seksuele ontwikkeling 12-23 jaar
Toelichting op de aanbevelingen
-
Ondersteun en bevorder een gezonde seksuele ontwikkeling bij jongeren in de leeftijdsgroep 12-23 jaar vanuit een positieve insteek. Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend is voor de jongere zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig.
-
Wijs jongeren (12-23 jaar) op betrouwbare informatie over seksualiteit, zoals sense.info, qpido.nl, meldknop.nl en helpwanted.nl.
-
Blijf op de hoogte van overige relevante materialen, regionale voorzieningen en organisaties op het gebied van seksualiteit.
In de leeftijd van 12-23 jaar kunnen zowel jongeren zelf als hun ouders vragen of zorgen hebben. De centrale thema’s voor deze leeftijdsgroep zijn: relaties en verliefdheid, zelfbeeld, lichaamsbeeld, seksuele oriëntatie, genderidentiteitsontwikkeling, seksuele gevoelens/opwinding, online/offline seksueel gedrag (masturbatie, zoenen, voelen onder de kleren, elkaar bevredigen, geslachtsgemeenschap, orale/anale seks, porno, sexting, grooming, dating), kinderwens, anticonceptie, soa’s, (ongeplande) zwangerschap, wensen en grenzen/weerbaarheid en seksuele grensoverschrijding, omgang met media, en positieve en negatieve ervaringen. Wijs jongeren die daar behoefte aan hebben op betrouwbare informatie, zoals de website, de spreekuren en de infolijn van Sense.
Veelgestelde vragen van jongeren in de puberteit
- Hoe weet ik of ik een soa heb?
- Hoe ziet een vrouwen- of mannenlichaam eruit?
- Hoe vertel je iemand dat je verliefd op diegene bent?
- Mijn penis is een beetje krom, is dat normaal?
- Mijn borsten zijn zo klein, komt dit nog goed?
- Hoe lang duurt een normale ongesteldheid en hoeveel kramp heb je dan?
- Als je de pil een paar maanden doorslikt en vervolgens een paar dagen vergeet, hoeveel kans heb je dan om zwanger te worden?
- Als ik moet blozen als iemand van hetzelfde geslacht naar me kijkt, ben ik dan homoseksueel?
Veelgestelde vragen van jongeren vanaf 15 jaar
- Hoe weet ik of ik een soa heb?
- Wat moet ik doen als ik onveilige seks heb gehad of zwanger ben?
- Wat moet ik doen als een ander een naaktfoto van mij heeft doorgestuurd?
- Ik ben verliefd op iemand met een ander geloof, hoe vertel ik dit aan mijn ouders? Zij keuren dit nooit goed.
- Welke anticonceptie is de beste voor mij?
- Wat doe ik als mijn vriend(in) vreemdgaat?
- Mijn vriend(in) wil geen seks met mij terwijl ik daar wel behoefte aan heb. Hoe ga ik hiermee om?
- Ik kijk veel porno en trek me af, is dat schadelijk?
Stappen voor begeleiding van ouders
De stappen in de begeleiding van ouders zijn hetzelfde als bij ouders met kinderen in de leeftijd van 0-6 jaar en van 6-12 jaar. Benoem welke thema’s in deze fase relevant kunnen zijn als je een gesprek over seksualiteit begint. Bij de Verdieping en onderbouwing op deze pagina worden relevante thema's genoemd.
Stappen voor de begeleiding van jongeren
Jongeren vinden het over het algemeen zelf niet makkelijk om professionals vragen te stellen over seksualiteit en relaties. Schaamte, onervarenheid of schuldgevoelens kunnen hierin een rol spelen. Neem als jeugdprofessional het initiatief. Informeer jongeren proactief en maak seksualiteit bespreekbaar. Neem vragen en zorgen van jongeren serieus en geef ze de ruimte om hun eigen verhaal te vertellen. Hiervoor is een vertrouwensrelatie van groot belang. Stel de jongeren op hun gemak en leg uit dat veel jongeren vragen of zorgen hebben over relaties en seksualiteit. Leg uit wat de kaders zijn van de vertrouwelijkheid van het gesprek en wanneer je informatie moet delen (als het in het belang is van de jongere zelf, de zorgen zo groot zijn dat er actie nodig is voor de veiligheid van de jongere, et cetera). Vertel ook dat je altijd benoemt welke informatie je wel en welke je niet deelt.
Probeer een goed beeld te krijgen van de behoefte of vraag van de jongeren. Hebben ze louter een informatieve vraag, willen ze jouw mening peilen of hebben ze behoefte aan intensievere begeleiding? Willen ze bijvoorbeeld leren hoe ze beter hun grenzen kunnen aangeven? Of willen ze hulp vanwege negatieve ervaringen? Nodig hen uit zelf ook na te denken over verantwoord seksueel gedrag en hoe je seksueel gezonde keuzes maakt. Let op: jongeren praten over het algemeen niet over seksueel misbruik, seksueel geweld of seksueel grensoverschrijdend gedrag. Schuldgevoelens, schaamte en loyaliteit kunnen praten over negatieve ervaringen in de weg staan. Gebruik bij vermoedens van negatieve ervaringen daarom altijd de signaleringslijsten: de Child Sexual Behaviour Inventory (CSBI) of het Risicotaxatie Instrument Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (RIS). Zie ook de seksuele ontwikkeling in de intakefase.
De volgende tips helpen om seksualiteit bespreekbaar te maken bij jongeren:
- Bring it up! Jongeren vinden het niet altijd makkelijk om vragen te stellen over relaties en seksualiteit. Ze vinden het privé of gênant. En soms zijn ze gewoon onzeker. Start zelf een gesprek, wacht niet op de jongere. Doe dit met tact en respect en sluit aan bij de capaciteiten en behoeften van de jongere. Verwijs in het gesprek bijvoorbeeld naar kennis uit onderzoek over jongeren: ‘Uit onderzoek blijkt dat veel jongeren die al jong seksueel actief zijn, minder leuke ervaringen hebben met seks’, ‘Wat is jouw ervaring?’ of ‘Misschien was je niet goed voorbereid op de eerste keer seks en wat daar allemaal bij komt kijken. Ik kan je hier meer over vertellen.’
- Privacy. Sommige jongeren hebben een sterke behoefte aan privacy. Ze willen alleen maar weten dat ze met vragen over seks ook bij jou terechtkunnen. Andere jongeren stellen makkelijk intieme vragen. Respecteer de privacy van jongeren, maar ga een gesprek niet uit de weg. Licht ook toe waarom je bepaalde vragen stelt. Houd in alle situaties rekening met het recht op privacy van de jongere.
- Veilige sfeer. De jongeren moet zich op hun gemak voelen bij dit onderwerp. Zorg voor een prettige sfeer. Besteed aandacht aan de omgeving waarin het gesprek plaatsvindt, je houding en gespreksvaardigheden. Soms praten meisjes makkelijker over dit onderwerp met vrouwelijke dan met mannelijke professionals en omgekeerd. Soms klikt het met de ene jongere gewoon beter dan met de andere. Juist bij een gesprek over relaties en seksualiteit kan deze klik belangrijk zijn. Als je merkt dat een jongere bij jou dichtklapt over dit onderwerp, overleg dan met een collega of die het eens wil proberen.
- Vragen en behoeften van jongeren. Verschillende onderzoeken laten zien dat jongeren veel vragen hebben over relaties en seksualiteit, het vrouwelijke en mannelijke lichaam, soa’s, anticonceptie, seksueel misbruik, vervelende seksuele ervaringen, pijn bij het vrijen en (ongeplande) zwangerschap. Het liefst willen ze weten hoe ze seks leuker kunnen maken. Gebruik deze onderwerpen als ingang om ook andere onderwerpen aan de orde te stellen, zoals de kwaliteit van de relatie, de beleving van seksualiteit en eigen wensen en grenzen.
- Websites en folders. Jongeren hebben op deze leeftijd steeds meer behoefte aan zelfstandigheid. Ze zoeken het zelf wel uit, hebben geen vragen of weten alles al. Toch valt dat in de praktijk vaak tegen. Gebruik folders, websites of brochures om jongeren informatie te geven. Wijs jongeren tussen de 12-25 jaar bijvoorbeeld op de website, de spreekuren en de infolijn van Sense.
- Vragenlijsten. Zorg ervoor dat in (intake)vragenlijsten het onderwerp seksualiteit is opgenomen. Een verontrustend signaal of uitkomst van een (intake)vragenlijst kan aanleiding zijn om door te vragen of op een ander moment een verdiepend gesprek in te plannen.
Verdieping en onderbouwing
Relevante thema’s
Als jeugdprofessional kun je ouders en jongeren bijvoorbeeld ondersteunen op onderstaande thema’s.
Seksuele carrière
Voor de meeste jongeren verloopt de seksuele ontwikkeling stapsgewijs (zoenen, tongzoenen, strelen, naakt vrijen, geslachtsgemeenschap, orale seks). Als jeugdprofessional en ouders kun je jongeren betrouwbare informatie geven over relaties en seksualiteit, bijvoorbeeld door hen te wijzen op de website sense.info en ze foldermateriaal (pubergidsen) mee te geven.
Eerste keer seks
Sommige jongeren – de zogenaamde vroege starters – doen al op zeer jonge leeftijd ervaring op met geslachtsgemeenschap. De eerste keer seks, met name op jonge leeftijd, wordt niet altijd als prettig ervaren. Laat weten dat iedere puber hierin een eigen tempo heeft en dat de ander je niet onder druk mag zetten. Als er sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen de partners kan seksualiteit verschillend beleefd worden. Als de ander ouder en seksueel meer ervaren is, kan het lastig zijn goed voor eigen wensen en grenzen op te komen. Leg uit dat dwang of overhalen niet thuishoort in een gelijkwaardige relatie.
Interesse in porno/erotisch materiaal
Veel jongeren (vooral jongens) worden nieuwsgierig naar erotisch materiaal, mede doordat ze opwindende gevoelens ervaren. Die interesse in erotisch materiaal hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling. Plaats dit materiaal in perspectief door jongeren te informeren over het realiteitsgehalte ervan. Zo kun je voorkomen dat jongeren een irreëel beeld ontwikkelen van wat ‘normaal’ is in seks, hoe een vrouwelijk en mannelijk lichaam eruitziet, en waar jongens/meisjes van genieten tijdens seks.
Flirten op internet/datingsites
Internet en mobiele applicaties spelen een belangrijke rol bij het contactleggen en flirten onder jongeren. Wijs jongeren op de leuke kanten van digitale communicatie (zie ook de Sense-pagina over seks en internet en de website meldknop.nl.) Een positieve boodschap is effectief. Benadruk hoe je dit leuk kunt houden voor iedereen.
Wensen en grenzen in relaties
Jongeren doen in deze fase ervaring op met relaties (verliefdheden, verkering), maar hebben ook hun eerste seksuele contacten. Een belangrijk aandachtspunt is de communicatie over wensen en grenzen. Maak duidelijk dat lang niet alle jongeren meteen weten wat ze wel en niet prettig vinden, en dat het lastig is om wensen en grenzen aan te geven. Wijs jongeren op canyoufixit.nl. In deze online game kunnen ze oefenen met het aangeven van eigen wensen en grenzen en het herkennen van andermans wensen en grenzen. Ouders kunnen informatie vinden op opvoeden.nl. Wijs ze ook op de folder ‘Tips voor een positief gesprek over seksuele wensen en grenzen’.
Seksuele oriëntatie
Sommige jongeren worstelen met hun seksuele identiteit. De oorzaak kan liggen in weinig zelfacceptatie of weinig acceptatie in de eigen omgeving. Het is belangrijk om aan te geven dat seksuele diversiteit normaal is en dat iedereen het recht heeft hier op een eigen manier uiting aan te geven. Wijs jongeren voor meer informatie Sense.info.
Genderidentiteit
Soms hebben jongeren transgendergevoelens of zijn ze ontevreden over hun geslacht. Veelal wordt in de puberteit duidelijk of dit gevoel blijvend van aard is. In Wat is de seksuele ontwikkeling? lees je wanneer mogelijk sprake is van transgendergevoelens en wat je als jeugdprofessional dan kan doen.
Seksuele risico’s
Jongeren moeten weten wat de risico’s van onveilige seks kunnen zijn: seksueel overdraagbare aandoeningen en ongeplande zwangerschap. Vertel jongeren als jeugdprofessional over anticonceptiemethoden en de morning-afterpil of wijs op relevante informatiebronnen zoals de website sense.info, de Sense-infolijn en de Sense-spreekuren. De website anticonceptievoorjou.nl is een handig keuze-instrument voor jongeren die anticonceptie overwegen.
Seksuele dwang en grensoverschrijding
Seksuele dwang en overhalen komt nog steeds veel voor. Maak duidelijk dat ook dit onderwerp bespreekbaar is. Als er sprake is van een strafbaar feit (zie ook Randvoorwaarden) kan het slachtoffer overwegen een melding of aangifte te doen bij de politie. Ook kan een gesprek of onderzoek bij de huisarts zinvol zijn, of kan hulp om de ervaring te verwerken gewenst zijn. Besluit je als jeugdprofessional om (na het volgen van de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling) bij de politie melding of aangifte te doen van een pleger, of van huiselijk of seksueel geweld, bespreek dit dan zo mogelijk met de jongere en diens ouders (zie wettelijke kaders in Randvoorwaarden).
Soa’s en ongeplande zwangerschap komen onder kwetsbare jongeren meer voor
Maak seksualiteit, kinderwens en veilige seks tijdig bespreekbaar. Bespreek hierin ook de gedeelde verantwoordelijkheid van jongens en meisjes bij condoom- en anticonceptiegebruik. En leg uit dat je meer plezier beleeft aan seks als je dit veilig doet. Wijs ook op hulpmogelijkheden bij een vermoeden van een soa of zwangerschap (bijvoorbeeld de website anticonceptievoorjou.nl).
Verwijzing bij vermoedens van een soa of onbedoelde zwangerschap
Betrek als jeugdprofessional andere hulpverlening (een anoniem Sense-spreekuur, huisarts of seksuoloog) en overleg met de jongere over een soa- en/of zwangerschapstest. Informeer over het gebruik van de morning-afterpil en andere vormen van anticonceptie, en wijs de jongere op betrouwbare informatiebronnen (sense.info) en mogelijkheden voor hulp en advies bij onbedoelde zwangerschap (Fiom of Siriz). Wijs de jongere als jeugdprofessional op keuzemogelijkheden bij onbedoelde zwangerschap (abortus of geboorte kind) en bied eerste hulp. Overleg met de jongere over het betrekken van de partner en ouders bij het keuzeproces. Houd hierbij rekening met de wettelijke leeftijdskaders (zie Randvoorwaarden). Laat je eventueel ondersteunen door een professional die gespecialiseerd is in het bespreekbaar maken van een kinderwens bij mensen met een verstandelijke beperking (zie ASVZ). Bespreek ook hulp- en adviesmogelijkheden bij een vermoeden van soa/hiv (partnerwaarschuwing en op soa’s laten testen bij de soa-Sense-spreekuren). Gebruik bij vermoedens van een soa of zwangerschap door verkrachting of seksueel misbruik de richtlijn Kindermishandeling (Vink et al., 2016) en volg de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Is een verkrachting of aanranding minder dan zeven dagen geleden, verwijs dan ook naar een Centrum Seksueel Geweld.
Verwijzing bij seksuele problemen
Overleg als jeugdprofessional met de jongere. Vermoed je seksuele problemen, zoals problemen met seksuele opwinding, pijn bij het vrijen of niet genieten van seks, verwijs dan door naar een andere vorm van hulpverlening (een Sense-spreekuur, huisarts of seksuoloog).
5.1.4. Gezonde seksuele ontwikkeling bij een lvb
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun en bevorder een gezonde seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking vanuit een positieve insteek. Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend is voor het kind of de jongere zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig.
Aangezien kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) grotere seksuele risico’s lopen, ligt de nadruk in de omgeving en opvoeding vaak op ‘bescherming door inperking’ van hun seksuele ontwikkeling. Hierdoor doen kinderen en jongeren met een lbv minder seksuele ervaring op en zijn ze minder goed in staat om bepaalde competenties op dit gebied te ontwikkelen. Als jeugdprofessional is het belangrijk om een goede balans te vinden: bevorder beïnvloedbare beschermende factoren en wees alert op risicofactoren. Gebruik hiervoor eenvoudig taalgebruik dat goed aansluit op de behoeften en het begripsniveau van het kind of de jongere.
In de begeleiding en behandeling van groepen die bijzonder kwetsbaar zijn, is het belangrijk om rekening te houden met hun specifieke kwetsbaarheden en behoeften. Gebruik hiervoor als uitgangspunt de handvatten voor advies en begeleiding uit Wat is de seksuele ontwikkeling? en de belangrijkste beïnvloedbare factoren die seksuele gezondheid bevorderen. Vul aan met de specifieke aandachtspunten voor verschillende groepen hieronder.
Handvatten voor advies aan en begeleiding van kinderen en jongeren met een lvb
Voor de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een lvb is het van belang om in het aanspreken aan te sluiten op hun belevingswereld en ontwikkelingsniveau. Houd rekening met een disharmonisch profiel van functioneren (het cognitieve en emotionele ontwikkelingsniveau kan op verschillende domeinen uiteenlopen). Dit heeft consequenties voor de begeleiding en behandeling. Praat over seksualiteit in concrete taal, zónder nuances, verhullend taalgebruik of beeldspraak, en mét concrete voorbeelden. Een kind of jongere met een lvb begrijpt beeldspraak of verhullend taalgebruik (denk bijvoorbeeld aan ‘met elkaar naar bed gaan’) namelijk minder goed of vat het heel letterlijk op. Spreek dus duidelijke taal. Geef handelingsalternatieven en herhaal veel. Een interventie die goed aansluit is ‘Praten over seks’ van Paulien van Doorn (inclusief werkboek voor de cliënt; zie voor meer interventies Aanpak en interventies).
Ouders en opvoeders vinden het lastig om over seksualiteit en relaties te praten. Daardoor bestaat het risico dat dit niet of nauwelijks gebeurt. Als jeugdprofessional kun je een belangrijke bijdrage leveren aan de kennis van jongeren met een licht verstandelijke beperking door het gesprek aan te gaan en hen te helpen bij het opdoen van kennis over seksualiteit. De kennis die jongeren aangereikt krijgen, moet eenvoudig zijn en goed aansluiten op hun behoeften en begripsniveau (De Wit et al., 2011; Douma, 2018). Kortom:
- Gebruik korte zinnen van ongeveer vijf woorden.
- Gebruik concrete woorden, zonder kinderachtig te praten (bijvoorbeeld piemel, vagina).
- Definieer begrippen (bijvoorbeeld seks, vrijen, zoenen, knuffelen).
- Vraag naar de betekenis van begrippen en vul aan.
- Sluit aan bij het taalgebruik van het kind of de jongere door dezelfde woorden te gebruiken.
- Praat rustig.
- Stel één vraag tegelijk.
- Geef het kind of de jongere tijd om te antwoorden.
- Gebruik geen figuurlijk taalgebruik, zoals spreekwoorden, woordspelingen en cynisme.
- Zorg dat non-verbale en verbale informatie overeenkomen.
- Ga na of het kind of de jongere je begrepen heeft. Vraag bijvoorbeeld of het in eigen woorden kan vertellen wat je gezegd hebt.
- Gebruik visuele ondersteuning, zoals foto’s, tekeningen of pictogrammen (sclera.be biedt pictogrammen over seksualiteit en relaties).
5.1.5. Gezonde seksuele ontwikkeling bij autisme
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun en bevorder een gezonde seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren met een stoornis in het autismespectrum vanuit een positieve insteek. Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend is voor het kind of de jongere zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig.
Het is belangrijk om de seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren met een autismespectrumstoornis (ASS) te ondersteunen door passende seksuele en relationele vorming aan te bieden, en niet alleen in te zoomen op risico’s en gevaren. Autistische kinderen en jongeren zijn voor seksuele vorming (meer dan andere kinderen en jongeren) afhankelijk van ouders, zorg en school. Ze hebben duidelijke informatie nodig, bijvoorbeeld over de lichamelijke veranderingen die ze in de puberteit ondergaan. Maar ze moeten ook leren over sociale en relationele vaardigheden, hun eigen wensen en grenzen, het inschatten van de wensen en grenzen van een ander, hun seksuele oriëntatie en genderidentiteitsontwikkeling.
Handvatten voor advies aan en de begeleiding van kinderen en jongeren met ASS
Het is belangrijk dat je als jeugdprofessional aandacht hebt voor specifieke kenmerken van autisme, zoals beperkingen in de sociale communicatie en interactie, sensorische onder- en overgevoeligheid, repetitief gedrag en rituele activiteiten, minder kennis over seksualiteit, minder mogelijkheid om te experimenteren met seksuele relaties, minder seksuele vorming, minder remmingen, en gebrek aan empathie. Houd er rekening mee hoe deze kenmerken de (individuele) seksuele en relationele ontwikkeling, beleving en ervaring mede vormen. Kortom:
- Besteed extra aandacht aan seksuele weerbaarheid (wensen en grenzen) in relatie tot autistische kenmerken.
- Besteed proactief aandacht aan sociale en communicatieve vaardigheden, bijvoorbeeld in het aangaan en behouden van relaties: je verplaatsen in de ander, uitvragen wat de ander wil, sociale situaties inschatten, omgaan met teleurstellingen en (seksuele) frustraties. Gebruik hiervoor de interventie/training Ik Puber.
- Besteed extra aandacht aan homo- en biseksualiteit in seksuele en relationele vorming en wees alert op genderdysforie en een negatieve omgeving.
- Bespreek stereotype interesses (zoals preoccupatie of parafilie) in seksuele vorming en gesprekken over seksualiteit en relaties. Zoek samen met ouders en kinderen naar manieren om seksualiteit en relaties in het dagelijkse leven in te passen.
Hoe doe je dat? De kennis die autistische jongeren aangereikt krijgen, moet rustig, overzichtelijk en consequent zijn (Academische Werkplaats Autisme, 2018). Kortom:
- Gebruik expliciete en concrete taal.
- Wees consequent in taalgebruik en regels.
- Leg nuanceringen uit en gebruik geen dubbelzinnige taal.
- Definieer begrippen.
- Vraag naar de betekenis van begrippen en vul aan.
- Herhaal informatie.
- Praat kalm, rustig en duidelijk.
- Stel één vraag tegelijk.
- Geef het kind of de jongere de tijd om te antwoorden.
- Gebruik relevant en realistisch beeldmateriaal (foto’s, tekeningen, pictogrammen).
- Gebruik relevante en duidelijke visuele ondersteuning (schema’s, diagrammen, checklists, rijtjes).
- Geef aandacht aan de theoretische uitleg van sociale regels.
- Bied ruimte voor het (anoniem) stellen van persoonlijke vragen.
- Betrek ouders bij de behandeling/begeleiding.
5.1.6. Gezonde seksuele ontwikkeling bij gehechtheidsproblematiek
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun en bevorder een gezonde seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren met gehechtheidsproblematiek vanuit een positieve insteek. Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend is voor het kind of de jongere zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig.
Als jeugdprofessional is het belangrijk om een goede balans te vinden: soms moet je eerst inzetten op verbetering van de opvoedingshouding van ouders om een veilige gehechtheid te bevorderen vóórdat je aandacht kunt geven aan de seksuele ontwikkeling. Verwijs naar of gebruik uitgangspunten van de ‘Basic Trust Methode’ of NIKA om de gehechtheid en het basisvertrouwen te verstevigen. Zet in op het versterken van een warm (gezins)klimaat, waarin het kind of de jongere zich gezien en gehoord voelt.
- Besteed expliciet aandacht aan veiligheid en seksuele risico’s: leer kinderen en jongeren wat veilig is en wat niet, wat risico’s zijn, en wat ‘foute’ relaties zijn.
- Besteed expliciet aandacht aan het mentaliserend vermogen: leer het kind of de jongere zichzelf en de ander te begrijpen én de eigen binnenwereld af te stemmen op die van de ander. Randvoorwaarden hiervoor zijn: goede ondersteuning van jou als jeugdprofessional en goede samenwerking binnen het team.
- Let op: het kind of de jongere kan (onbewust) op zoek gaan naar de bevestiging van eerdere negatieve ervaringen. Positieve ervaringen beïnvloeden het kind of de jongere positief.
- Reageer rustig en consequent (niet emotioneel) op seksueel gedrag. Voor onveilig gehechte kinderen en jongeren kan een emotionele reactie namelijk erg onveilig voelen, zeker als het gaat over relaties en seksualiteit. Gebruik het Vlaggensysteem om je reactie te bepalen.
- Wees voorspelbaar en betrouwbaar: zeg wat je doet en doe wat je zegt. Benoem bijvoorbeeld bij heel jonge kinderen stap voor stap wat je doet als je hen wast.
- Zorg dat kinderen of jongeren met gehechtheidsproblematiek weten bij wie ze wanneer terechtkunnen met vragen (vertrouwenspersoon, spreekuur, website sense.info). Wees als jeugdprofessional zelf ook beschikbaar, ook als het moeilijk is.
- Bespreek zorgen rond de seksuele ontwikkeling van kinderen of jongeren met henzelf en overleg met collega’s of de ouders en leraren van het kind of de jongere.
- Reflecteer op je eigen gehechtheid. Onverwerkte hechtingsproblematiek kan beïnvloeden wat je als professional uitstraalt naar het kind of de jongere.
5.1.7. Gezonde seksuele ontwikkeling bij seksueel trauma
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun en bevorder een gezonde seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren met een seksueel trauma vanuit een positieve insteek. Normaliseer (gezond) seksueel gedrag dat niet beschadigend is voor het kind of de jongere zelf of voor een ander. Leg uit, leer sociale regels aan en begrens waar nodig.
Als jeugdprofessional is het belangrijk om een goede risicoanalyse te maken, mede op basis van de voorgeschiedenis. Zo ontdek je of er sprake is (geweest) van seksueel misbruik, geweld en/of trauma, zoals beschreven in de richtlijn Residentiële jeugdhulp. Gebruik hiervoor het ‘Risicotaxatie Instrument Seksueel Grensoverschrijdend gedrag’ als hulpmiddel. Werk als dat kan en nodig is multidisciplinair samen om tot een goede risicoanalyse te komen.
- Ga een gesprek over seksualiteit en seksuele ervaringen niet uit de weg.
- Ondersteun jongeren bij het maken van seksueel gezonde, veilige, gelijkwaardige en prettige keuzen en het opdoen van positieve ervaringen. Dit is een beschermende factor.
- Zorg ervoor dat je eventuele eigen ervaringen met seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend gedrag hebt verwerkt.
- Sluit aan bij de ervaring, leefwereld en behoeften van het kind of de jongere.
- Zorg ervoor dat je seksueel misbruik of seksuele grensoverschrijding herkent en signaleert. Volg de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling als dat nodig is.
- Een kind of jongere die seksueel grensoverschrijdend gedrag, seksueel misbruik of seksueel geweld heeft meegemaakt, heeft recht op specialistische hulp en ondersteuning. Bied eerste opvang en roep desgewenst specialistische hulp in (zie Randvoorwaarden). Zorg dat je de regionale Centra Seksueel Geweld kent – daarin is samenwerking met politie, forensisch arts en specialistische hulp gegarandeerd. Draag zorg voor passende (gespecialiseerde) hulp.
5.1.8. Intakefase
Toelichting op de aanbeveling
-
Bespreek de seksuele ontwikkeling in de intakefase met het kind of de jongere en de ouders en laat dit regelmatig terugkomen tijdens de begeleiding/behandeling. Gebruik hiervoor het Vlaggensysteem en – indien nodig – de Child Sexual Behaviour Inventory (CSBI) of het Risicotaxatie Instrument Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (RIS).
Ouders en jongeren vinden het vaak lastig om zelf over seksualiteit te beginnen of om hulp te vragen. Als jeugdprofessional moet je daarom het initiatief nemen. Je kunt seksualiteit makkelijker aan de orde stellen als je hierop voorbereid bent, bijvoorbeeld door training, en als je ‘toestemming’ hebt om het onderwerp te bespreken (randvoorwaarden van de organisatie). Gebruik voor het bespreekbaar maken van seksualiteit in de begeleiding van kinderen en jongeren en hun ouders het BETTER-model (Mick & Cohen, 2003) als uitgangspunt. Gebruik de LOVE-regel om ouders een handvat te bieden voor seksuele opvoeding.
Het BETTER-model in een notendop
B = Bring up: begin erover (in een gesprek, vragenlijst, op de website). Laat zien dat het een onderwerp van gesprek is: het staat op de agenda!
E = Explain: leg uit dat seksualiteit een onderdeel van het leven is en besproken kan en mag worden in de setting waar jij als jeugdprofessional werkt.
T = Tell: vertel dat jij als jeugdprofessional regelmatig terugkomt op het onderwerp, zodat er een andere keer ruimte voor is als het nu niet het juiste moment is (dit is immers voor iedereen anders). Het valt dus niet van de agenda af als er nú niets over te vertellen valt.
T = Time: neem er de tijd voor als er wel iets over te vertellen valt.
E = Educate: geef informatie en psycho-educatie (seksuele vorming).
R = Record: noteer in het dossier dat het thema besproken is en wordt.
De LOVE-regel in een notendop
De LOVE-regel benoemt specifieke aandachtspunten die voor de seksuele opvoeding van belang zijn. De regel sluit aan bij de autoritatieve opvoedstijl. Een interventie zoals Triple-P (positief opvoeden) kan ouders helpen zich deze opvoedstijl eigen te maken. De interventie Opgroeien met Liefde (ondersteuning voor professionals, zie Aanpak en interventies) kan je helpen om ouders seksuele opvoedondersteuning te bieden. De interventie is in eenvoudige taal verwoord, zodat een grote groep ouders ermee uit de voeten kan.
L = Let op uw kind. Voor een goede ondersteuning is het belangrijk dat ouders weten waar hun kind mee bezig is en hoe een gezonde seksuele ontwikkeling verloopt. Motiveer ouders het seksuele gedrag van hun kind te monitoren en geef tips hoe ze kunnen anticiperen op een volgende fase. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de folders ‘Seksuele ontwikkeling 0-18 jaar’ en ‘Seksuele opvoeding van kinderen en jongeren 0-18 jaar met een beperking’ (Rutgers) gebruiken.
O = Open communicatie. Ouders spelen een belangrijke rol in de seksuele opvoeding door vragen van hun kind te beantwoorden of met hun kind te praten over relaties en seksualiteit. Moedig ouders aan open met hun kind over seksualiteit te praten en geef informatie over geschikte gespreksonderwerpen. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de folders ‘Seksuele ontwikkeling 0-18 jaar’ en ‘Seksuele opvoeding van kinderen en jongeren 0-18 jaar met een beperking’ (Rutgers).
V = Voorbeeld geven. Ouders zijn altijd een voorbeeld voor hun kind. Voor een positieve seksuele ontwikkeling is het goed als hun kind zich kan spiegelen aan ouders die respectvol en liefdevol met elkaar en anderen omgaan. De kans is dan groot dat ze die houding overnemen.
E = Er zijn voor uw kind. Voor zowel jonge kinderen als jongeren is het belangrijk dat de thuissituatie warmte, veiligheid en bescherming biedt. Geef ouders positieve opvoedtips, zoals het knuffelen van jonge kinderen, een luisterend oor bieden, beschikbaar zijn zonder (meteen) te oordelen, het serieus nemen van de wensen en grenzen van het kind, en het kind begrenzen en corrigeren als seksueel gedrag niet toelaatbaar is. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de folder Over de grens. Seksueel opvoeden met behulp van het Vlaggensysteem (Sensoa) of de tips voor ouders op weekvandelentekriebels.nl.
Met welke interventies en methoden kunnen jeugdprofessionals een gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming (blijven) ondersteunen en bevorderen?
Aanbevelingen
5.2.1. Evidence- en practice-based interventies
Toelichting op de aanbevelingen
-
Weet globaal welke interventies worden aanbevolen voor de ondersteuning van de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren en seksuele opvoedondersteuning van ouders.
-
Weet globaal voor welke doelgroep, leeftijd en welk doel (preventie, signalering en begeleiding/behandeling) deze interventies bedoeld zijn.
-
Maak op basis van de gesprekken met kinderen en jongeren en hun ouders een passende keuze voor een interventie. Evalueer de ingezette interventie met het kind of de jongere en eventueel diens ouders.
-
Weet aanvullende seksualiteitshulpverlening te vinden voor jongeren van 12 - 23 jaar (Sense, Fiom, Siriz).
De evidence-based interventies in deze tabel raden we aan vanwege de goede onderbouwing of aanwijzingen voor effectiviteit, afhankelijk van het doel.
Practice-based interventies
Een preventieve aanpak op het gebied van gezonde seksualiteitsontwikkeling is onmisbaar voor kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Voor een aantal specifieke groepen – kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking, kinderen en jongeren met een stoornis in het autismespectrum – zijn er geen goed onderbouwde of effectieve (preventieve) interventies in de verschillende databanken beschikbaar. Dit terwijl de begeleiding van deze kinderen en jongeren een specifieke aanpak vereist (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?). Ook bleek er behoefte aan een aantal interventies op specifieke thema’s (genderidentiteitsontwikkeling, doorbreken van sociale normen) en aanvullende materialen voor kinderen en jongeren zelf (websites, spellen). Deze vind je in de tabel hieronder. De selectiecriteria staan beschreven in de tekst onder de tabel. De interventies in onderstaande tabel zijn een aanvulling op de interventies in de tabel met evidence-based interventies hierboven.
Bekijk de overzichtstabel van veelgebruikte practice-based interventies.
Verdieping en onderbouwing
Onder het kopje ‘evidence- en practice-based interventies’ lees je meer over de beschikbare interventies om de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren te ondersteunen. Sommige interventies zijn geschikt voor kinderen en jongeren in het algemeen, andere zijn specifiek bedoeld voor bepaalde groepen.
Voor de lijsten met interventies hebben we gebruikgemaakt van het overzichtsartikel van Goenee et al. (2012) en geput uit verschillende databanken: de ‘Interventiedatabase van het Centrum Gezond Leven’, de ‘Databank Effectieve jeugdinterventies’, de ‘Databank Effectieve Sociale Interventies’ en de ‘Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie’. Deze databanken houden een up-to-date overzicht bij van goed onderbouwde en effectieve interventies. Hiervan hebben we een selectie gemaakt op basis van bruikbaarheid en beschikbaarheid voor de jeugdhulp en jeugdbescherming.
In Nederland zijn maar heel weinig interventies op het gebied van seksualiteit en seksuele gezondheid bewezen effectief. Om die reden nemen we interventies die ‘goed onderbouwd’ zijn mee in dit overzicht. Van goed onderbouwde interventies in bovengenoemde databanken is de werkzaamheid van de interventie met (wetenschappelijk gefundeerde) modellen, theorie of literatuur onderbouwd. Dit is de eerste stap naar het onderzoeken van de effectiviteit van deze interventies.
In afstemming met de praktijk is besloten om een aantal veelgebruikte practice-based interventies voor specifieke groepen kinderen en jongeren in de richtlijn op te nemen, omdat er voor deze specifieke groepen geen goed onderbouwde of effectieve interventies beschikbaar zijn.
Deze practice-based interventies zijn gekozen aan de hand van de volgende selectiecriteria:
- De definitie van ‘interventie’: een doelmatige of planmatige activiteit gericht op het voorkomen of verminderen van seksuele risico’s of problemen of het bevorderen van seksueel gezond en competent gedrag. Factsheets en folders noemen we hier daarom niet.
- De interventies zijn gericht op universele preventie, signalering en behandeling of gericht op de specifieke groepen die we in deze richtlijn beschrijven.
- Interventies moeten beschikbaar, leverbaar en verkrijgbaar zijn in Nederland.
Het is heel belangrijk dat je als jeugdprofessional eerst een goede analyse maakt, op basis van de kennis uit Wat is de seksuele ontwikkeling?, om van daaruit een juiste interventie te kiezen.
In de tabel onder het kopje ‘evidence- en practice-based interventies’ zijn interventies verwerkt die je als jeugdprofessional kunt gebruiken om een gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren te (blijven) ondersteunen en versterken. Maak eerst een goede analyse van de problematiek, zo nodig met andere disciplines, op basis van de kennis uit Wat is de seksuele ontwikkeling?. Zet van daaruit vervolgstappen. In de tabel vind je vervolgens passende interventies. Voor sommige doelen en doelgroepen zijn meerdere interventies beschikbaar. Maak dan als professional (eventueel organisatiebreed) een keuze.
De interventies staan gerangschikt op de leeftijd van de doelgroep. Per interventie noemen we naam, niveau van effectiviteit, doel, doelgroep en methode. Ook is aangegeven of een interventie inzetbaar is voor preventie, voor signalering of als begeleiding/behandeling. De interventies zijn te vinden in de genoemde databanken.
6. Competenties
Hier lees je welke competenties het meest relevant zijn wanneer je als professional aan de slag gaat met ondersteuning van de seksuele ontwikkeling. Ook geven we een aantal specifieke handelingsadviezen voor advies aan en begeleiding van verschillende leeftijdsgroepen en specifieke groepen kinderen en jongeren. Gebruik deze informatie om de kennis uit Wat is de seksuele ontwikkeling? en de interventies uit Aanpak en interventies in de praktijk toe te passen.
Welke competenties heb je nodig?
Als jeugdprofessional heb je de volgende competenties nodig:
- kennis van de seksuele ontwikkeling
- vanuit een professionele houding een veilige omgeving en een vertrouwd klimaat bieden
- seksualiteit bespreekbaar maken
- gevoelige thema’s bespreekbaar maken – zowel met kinderen als met hun ouders – en omgaan met verschillende waarden en normen
- seksuele en relationele behoeften van kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden
- seksueel (grensoverschrijdend) gedrag en seksuele risico’s duiden
Verdieping en onderbouwing
In deze richtlijn vatten we het begrip competenties breed op. Namelijk als het totaal aan individuele competenties en randvoorwaarden vanuit de organisatie. Bij de individuele competenties horen onder meer kennis, vaardigheden, attituden, determinanten van gedrag, eigen normen en waarden, cultuursensitiviteit, diversiteit en het rekening kunnen houden met de achtergrond van kinderen en jongeren en hun ouders en determinanten daarvan. We sluiten ook aan bij de bestaande competentie- en beroepsprofielen voor jeugdprofessionals, het Kwaliteitskader Jeugd (2016) en bestaande richtlijnen, zoals de richtlijn Samen beslissen over hulp, waarin principes van shared decision-making en de oplossingsgerichte benadering uitgewerkt zijn.
Verschillende documenten beschrijven de competenties van professionals binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming. Uit het Kwaliteitskader Voorkomen Seksueel misbruik in de jeugdzorg is een ‘themacompetentie seksuele ontwikkeling’ voortgekomen. Vanuit onderzoek naar het Vlaggensysteem in de residentiële jeugdzorg zijn competenties voor professionals beschreven (Bernaards et al., 2017; Van Zenderen et al., 2015). In de Jeugdwet (2015) is vastgelegd waar de jeugdhulp en jeugdbescherming wettelijk aan moeten voldoen.
Deze competenties komen voort uit de professionele kaders voor jeugdprofessionals. Je hebt ze nodig om kinderen en jongeren te ondersteunen en te begeleiden bij een gezonde seksuele ontwikkeling én bij het maken van gezonde en verantwoorde keuzes. Ze zijn relevant voor alle jeugdprofessionals, of je nu in de residentiële of ambulante jeugdhulp zit of in de pleegzorg. Om deskundigheid (zie ook Risicofactoren en beschermende factoren) te borgen is deskundigheidsbevordering van belang (zie ook Randvoorwaarden).
In principe kan elke jeugdprofessional zich de benodigde competenties eigen maken. Hoe meer ervaring je opdoet met het onderwerp, hoe meer je deskundigheid groeit en je handelingsverlegenheid kunt overwinnen. Hieronder vind je handelingsadviezen om de drempel voor jou als jeugdprofessional te verlagen.
Kennis van de seksuele ontwikkeling
Het spreekt voor zich dat een goede basiskennis over de seksuele ontwikkeling van 0-23 jaar een belangrijke randvoorwaarde is om kinderen en hun ouders goed te kunnen ondersteunen en begeleiden. Het is belangrijk om te weten hoe een gezonde seksuele ontwikkeling verloopt en wanneer er sprake is van afwijkend, risicovol of zorgwekkend gedrag. In Wat is de seksuele ontwikkeling? beschrijven we de algemene seksuele ontwikkeling in de leeftijd van 0-23 jaar én de seksuele ontwikkeling van specifieke groepen kinderen. Als jeugdprofessional moet je op de hoogte zijn van de specifieke behoeften en problemen van kinderen en jongeren met een beperking of andere problematiek, en weten hoe de beperking en problematiek hun seksuele ontwikkeling kan beïnvloeden. Belangrijk daarbij is dat je kennis hebt van beschermende en risicofactoren (zie ook Risicofactoren en beschermende factoren), de belangrijkste risicogroepen en mogelijke gevolgen van schadelijk gedrag, en van de seksuele opvoedondersteuning en interventies en instrumenten voor begeleiding en ondersteuning (zie ook Aanpak en interventies).
Een professionele houding, veilige omgeving en vertrouwd klimaat
Als jeugdprofessional moet je kunnen handelen en reflecteren vanuit een open en eerlijke houding rond seksualiteit (Bernaards et al., 2017). Een veilige omgeving en een vertrouwd klimaat is voor kinderen en jongeren een belangrijke voorwaarde om te kunnen praten over seksualiteit. Denk bijvoorbeeld aan een prettige ruimte voor het gesprek binnen de ambulante hulpverlening en pleegzorg en een veilige ruimte binnen de residentiële setting.
Als jeugdprofessional draag je zorg voor deze omgeving, zodat de grenzen en privacy van kinderen en jongeren worden gerespecteerd. Heldere gedragsregels en afspraken kunnen daarbij behulpzaam zijn. Ook moet je in een residentiële/groepssetting bijvoorbeeld seksueel ongepast of grensoverschrijdend gedrag kunnen corrigeren. Daarnaast is een professionele houding (open, uitnodigend, proactief) van de jeugdprofessional belangrijk. Ook moet je kunnen reflecteren op je eigen waarden en normen. Zodat je zonder oordeel aansluit bij de behoeften en vragen van kinderen en jongeren zonder je eigen waarden en normen op te leggen aan anderen (Maris, et al., 2014).
De genoemde competenties voor een professionele houding, veilige omgeving en vertrouwd klimaat zijn (Bernaards et al., 2017):
- bewustzijn van je positie als rolmodel;
- bewustzijn van je eigen seksuele ontwikkeling (en geschiedenis) en zelfreflectie;
- weten wat de organisatie/instelling van je verwacht (randvoorwaarden) en deze visie uitdragen;
- verantwoordelijkheid nemen en er voor de kinderen en jongeren zijn als ze je nodig hebben. Dit betekent ook dat je ondersteuning durft te vragen als je er zelf op dit onderwerp niet uitkomt;
- seksueel (grensoverschrijdend) of ander ongezond gedrag (inclusief seksueel misbruik) vanuit een objectief kader bezien (gebruik hierbij het Vlaggensysteem);
- onderscheid maken tussen de persoon en het gedrag: je accepteert de persoon, ook als je het gedrag niet accepteert, en kunt hier ook naar handelen;
- professioneel omgaan met kinderen en jongeren op gebied van afstand en nabijheid: authentiek, open, transparant, proactief en eerlijk zijn en je inleven.
Seksualiteit bespreekbaar maken
Als jeugdprofessional heb je verschillende competenties nodig om seksualiteit te bespreken met kinderen en jongeren en hun ouders, en met collega’s. Deze competenties heb je nodig om kinderen en hun ouders te begeleiden en waar nodig specialistische hulp in te roepen. Dit geldt voor het gestructureerd en proactief bespreken van de gezonde seksuele ontwikkeling en voor het neutraal (niet emotioneel) bespreken van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Als jeugdprofessional kun je bijvoorbeeld vragen naar de seksuele ontwikkeling of seksueel gedrag en het belang van een gezonde seksuele ontwikkeling benoemen. Dit veronderstelt neutraal taalgebruik.
De genoemde competenties hiervoor zijn (Bernaards et al., 2017):
- weten en erkennen dat seksualiteit onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling van kinderen en jongeren en dat zij hier een ontwikkelingstaak op te volbrengen hebben;
- kennis over de seksuele ontwikkeling van 0-23 jaar in verschillende leeftijdsgroepen (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?);
- kennis over de seksuele behoeften, vragen en problemen van kinderen en jongeren in verschillende ontwikkelingsfasen (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?);
- weten en erkennen dat je niet alles over seksualiteit en de seksuele ontwikkeling hoeft te weten om over seksualiteit te praten met kinderen en jongeren, ouders en collega’s;
- je richten op gezond seksueel gedrag en dit bespreken vanuit een positief kader en rechtenperspectief (zie Introductie);
- seksualiteit bespreken met kinderen en jongeren, ouders en collega’s (op een neutrale/niet-emotionele manier, je woordkeus aanpassen aan de context en de personen met wie je praat, jongeren stimuleren/ondersteunen tijdens gesprekken over hun ervaringen);
- ouders ondersteunen/coachen in het praten over seksualiteit met hun kind(eren): seksuele opvoedondersteuning bieden;
- een weloverwogen beoordeling van de situatie maken en waarschuwingssignalen serieus nemen, maar niet overreageren;
- kennis van methoden en materialen om seksualiteit te bespreken met kinderen en jongeren, ouders en collega’s (zie Randvoorwaarden).
Gevoelige thema’s bespreekbaar maken en omgaan met verschillende waarden en normen
Als jeugdprofessional heb je competenties nodig om verschillende normen, waarden en culturen te herkennen, hiermee om te gaan en te weten hoe dit de seksuele ontwikkeling beïnvloedt. Om seksualiteit in brede zin bespreekbaar te maken kun je betrouwbare en relevante kennis aanreiken, mythes bespreekbaar maken en ontkrachten, nieuwsgierig zijn naar kinderen en jongeren en hen stimuleren om zelf na te denken over keuzen in relaties en seksualiteit. Ook kun je kinderen en jongeren vaardigheden aanleren, zoals: communicatie over wensen en grenzen, onderhandelen en zelfreflectie.
Om dit te kunnen, moet je je bewust zijn van je eigen waarden en normen en je kunnen inleven in de waarden en normen van je cliënten. In een maatschappij, cultuur, subcultuur, gezin, of groep of bij een individu, kunnen deze telkens verschillen. Er zijn bijvoorbeeld veel verschillende opvattingen over seksueel gedrag op jonge leeftijd, over homo- en biseksualiteit, genderidentiteit, vrije partnerkeuze, uithuwelijking, abortus, anticonceptiegebruik, seks voor het huwelijk, et cetera. Als jeugdprofessional ben je alert op mogelijke conflicten en verschillen in seksuele waarden en normen tussen het kind of de jongere en diens ouders. Een specifiek aandachtspunt hierbij zijn vermoedens van eerschending, die tot eergerelateerd geweld kunnen leiden. Let op: eerschending leidt niet automatisch tot eergerelateerd geweld.
Belangrijk is dat je bij gesprekken over seksueel gedrag met de ouders zorgt dat de veiligheid gegarandeerd is. Leg de ouders uit waarom seksualiteit bij de ontwikkeling van kinderen en jongeren hoort en wat belangrijke elementen in de seksuele opvoeding zijn. Als jeugdprofessional onderschrijf je de seksuele rechten van de mens en heb je een positieve kijk op seksualiteit. Hierdoor kun je seksueel gedrag en seksuele risico’s zo objectief mogelijk toetsen, waarbij de positieve seksuele ontwikkeling van het kind of de jongere centraal staat.
De genoemde competenties hiervoor zijn (Bernaards et al., 2017):
- je eigen waarden en normen rond seksualiteit en relaties kennen en hierop reflecteren;
- kennis van bestaande stereotype opvattingen en vooroordelen over genderrollen (zoals heersende stereotype opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid, negatieve beelden over homo- en biseksualiteit, dubbele seksuele moraal, abortus, zwangerschap, seks voor het huwelijk, maagdelijkheid) en deze in perspectief plaatsen door aandacht voor een positieve houding van kinderen en jongeren tegenover gelijkwaardigheid en respectvolle omgang (zie ook richtlijn Residentiële jeugdhulp – preventie seksueel misbruik);
- kennis van de invloed van brede maatschappelijke trends op de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren (denk aan: cultuur van succes/perfectionisme, prestatiedruk, gendernormen, angst voor exposure, digitalisering, invloed technologie);
- omgaan met de sociale en culturele invloeden op seksuele waarden en normen van kinderen en jongeren en de gender-, culturele en religieuze verschillen die deze beïnvloeden (zie ook Tips voor omgaan met diversiteit) en alert zijn op mogelijke verschillen in waarden en normen tussen kind en ouders.
Seksuele en relationele behoeften van kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden
Als jeugdprofessional heb je ook competenties nodig om de behoeften van kinderen en jongeren met betrekking tot relaties, intimiteit en een gezonde seksuele ontwikkeling te ondersteunen en hier ook naar te handelen.
De genoemde competenties hiervoor zijn (Bernaards et al., 2017):
- kennis van veelgestelde vragen en problemen van kinderen en jongeren (gespecificeerd naar verschillende leeftijdsfasen) over seksualiteit en relaties;
- kinderen en jongeren ondersteunen door adequate seksuele vorming (zelfrespect vergroten, ze ondersteunen bij het maken van eigen gezonde keuzes, hen leren verantwoorde beslissingen te nemen, eigen wensen en grenzen te respecteren en de grenzen van anderen te respecteren, sociale vaardigheden stimuleren om hen te leren praten over seksualiteit en intimiteit – in relaties) gebaseerd op kennis van de kerncompetenties van kinderen en jongeren die hiervoor nodig zijn.
- bijdragen (onder andere door een voorbeeldfunctie) aan het herstel van het vertrouwen in anderen van kinderen en jongeren met specifieke problematiek (hechtingsproblematiek, seksueel trauma) en verwijzen naar specifieke behandelingstrajecten om dit vertrouwen weer te laten groeien (zie Aanpak en interventies).
Seksueel (grensoverschrijdend) gedrag en seksuele risico’s duiden
Als professional is het nodig om ook problemen en vragen op het terrein van seksualiteit tijdig te kunnen signaleren, hiervoor zo nodig eerste ondersteuning te bieden en eventueel relevante of specifieke zorg of hulpverlening in te roepen. Je kunt seksueel gedrag van kinderen en jongeren beoordelen en hier adequaat op reageren. Je herkent signalen van seksueel misbruik en kunt eerste opvang bieden. Je herkent seksueel riskant gedrag – zoals onbedoelde zwangerschap of vermoeden van soa’s/hiv – en kunt hier adequaat op reageren. Als je aangewezen bent op observaties en informatie van anderen, kun je goed doorvragen op de beleving, aard, omvang en ernst van het seksuele gedrag en de context waarin het plaatsvond. Je kunt feitelijke en relevante informatie verzamelen om gedrag adequaat te duiden (zie ook de richtlijn Kindermishandeling en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).
De genoemde competenties hiervoor zijn (Bernaards et al., 2017):
- aan de hand van het Vlaggensysteem seksueel (grensoverschrijdend) gedrag adequaat herkennen, signaleren, beoordelen en bespreekbaar maken;
- durven reageren op seksueel (grensoverschrijdend) gedrag en het Vlaggensysteem gebruiken om een adequate pedagogische reactie te bepalen;
- waarschuwingssignalen op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag (inclusief seksueel misbruik) herkennen (uitroeptekens in de normatieve lijst van het Vlaggensysteem) en ongezond seksueel gedrag herkennen en hier op een professionele manier op reageren;
- kennis over traumagedrag van seksueel misbruikte kinderen en jongeren (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?), over specifieke risico- en beschermende factoren die seksueel gedrag en de seksuele ontwikkeling van het kind of de jongere kunnen beïnvloeden (zie Risicofactoren en beschermende factoren) en over de seksuele ontwikkeling van specifieke groepen die risico’s lopen (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?);
- vermoedens van seksueel grensoverschrijdend gedrag adequaat en vertrouwelijk bespreken met kinderen en jongeren, ouders/opvoeders en collega’s met de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;
- een risicoanalyse maken, mede op basis van de voorgeschiedenis, zoals beschreven in de richtlijn Residentiële Jeugdhulp – preventie seksueel misbruik, met het Instrument Risicotaxatie Seksueel Grensoverschrijdend gedrag als hulpmiddel.
Aanvullend kun je in kaart brengen in hoeverre het kind of de jongere risico loopt om in een onveilige situatie terecht te komen of zelf grensoverschrijdend gedrag te vertonen, met instrumenten zoals LIRIK of CARE (zie ook de richtlijn Residentiële Jeugdhulp – preventie seksueel misbruik) – niet als afvinklijst, maar als praatdocument;
- seksueel riskant gedrag en seksuele risico’s (onbedoelde zwangerschap, soa’s/hiv) adequaat herkennen, signaleren en bespreekbaar maken en weten welke anticonceptiemethoden en voorbehoedsmiddelen beschikbaar zijn om een passende keuze te maken;
- kinderwens, ouderschap en anticonceptie bespreekbaar maken;
- kinderen en jongeren wijzen op betrouwbare informatiebronnen (sense.info) en hulp en advies bij onbedoelde zwangerschap (Fiom en Siriz) en wijzen op keuzemogelijkheden bij onbedoelde zwangerschap (abortus of geboorte kind), eerste hulp bieden en partner en ouders betrekken bij het keuzeproces;
- het kind of de jongere wijzen op hulp en adviesmogelijkheden bij vermoeden soa’s/hiv (partnerwaarschuwing en soa testen bij soa-spreekuren van Sense).
Handelingsverlegenheid
Ondanks goede intenties vinden professionals en ouders seksualiteit nog steeds een lastig onderwerp. De handelingsverlegenheid van professionals wordt onder andere beïnvloed door onvoldoende kennis en vaardigheden, eigen attitude, eigen ervaringen, levensbeschouwelijke opvattingen en sociale normen (De Lijster-Van Kampen et al., 2017). Als professional vraag je je misschien af hoe de seksuele ontwikkeling verloopt, wanneer seksueel gedrag gezond, ongezond, afwijkend of zorgwekkend is, wanneer en hoe seksualiteit besproken kan worden, welke handelingsperspectieven er zijn en welke interventies gewenst zijn om de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren te ondersteunen (Van Zenderen et al., 2015).
Bevorderen van beïnvloedbare beschermende factoren
De omgeving en achtergrond van kinderen en jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming vormen een extra complicerende factor. Zo voeren instellingen vaak nog een restrictief beleid (De Lijster-Van Kampen et al., 2017). Ook zijn deze kinderen en jongeren – in zowel de ambulante hulpverlening en pleegzorg als de residentiële hulpverlening – extra kwetsbaar voor seksuele risico’s en problematisch seksueel gedrag, omdat zij relatief vaak seksueel misbruik hebben meegemaakt of omdat het gezinsklimaat de seksuele ontwikkeling niet altijd heeft ondersteund (Van Zenderen et al., 2015). Ook is er aandacht nodig voor de veiligheid in de fysieke omgeving, zowel in ambulante als residentiële zorg. Hierdoor ligt de nadruk in de begeleiding en opvoeding vaker op bescherming, inperking van de seksualiteit en aandacht voor seksuele risico’s. Hoewel het belangrijk is om alert te zijn op de risico’s, deze risico’s met kinderen en jongeren te bespreken en hen veiligheid te bieden, is het van cruciaal belang om hen te ondersteunen bij een gezonde seksuele ontwikkeling én het maken van gezonde en verantwoorde keuzes. Als de nadruk ligt op bescherming en beperking van de seksuele ontwikkeling, doen kinderen en jongeren minder ervaring op en zijn ze niet in staat bepaalde competenties te ontwikkelen. Als jeugdprofessional is het belangrijk om een goede balans te vinden tussen ondersteuning/begeleiding van de gezonde seksuele ontwikkeling en begrenzing van risicovol of grensoverschrijdend seksueel gedrag. Dit doe je door aandacht te besteden aan beïnvloedbare factoren die seksuele gezondheid bevorderen, vroegtijdig problemen en risico’s te signaleren en de seksuele ontwikkeling te begrijpen vanuit mogelijke onderliggende problematiek (zie Risicofactoren en beschermende factoren).
Dit zijn volgens Maris et al. (2014) belangrijke beïnvloedbare factoren:
- Voldoende kennis over seksualiteit en relaties.
- Een positief zelf- en lichaamsbeeld.
- Veel zelfvertrouwen.
- Goede onderhandelingsvaardigheden (bijvoorbeeld over wat je wel of niet wilt op seksueel gebied, of op het gebied van anticonceptie of condoomgebruik).
- Goede communicatieve vaardigheden.
- Anderen benaderen vanuit gelijkwaardigheid en respect.
- Voldoende weerbaarheid tegen sociale druk/groepsdruk.
- Voldoende kunnen inschatten van risico’s.
- De gevolgen van het eigen handelen goed kunnen overzien.
- Mediabeelden onrealistisch of niet-relevant vinden.
Je kunt deze factoren beïnvloeden door seksuele opvoeding of seksuele vorming. Zo bied je tegenwicht aan onrealistische mediabeelden door hierover met een kind of jongere in gesprek te gaan en aandacht te besteden aan ‘seksuele media-opvoeding’. Meer beschermende en risicofactoren en determinanten van gedrag vind je in Risicofactoren en beschermende factoren.
Tips voor omgaan met diversiteit
Maak in je omgang met diversiteit gebruik van de volgende tips en tools (Bos & Cense, 2005; Storms & Bartels, 2008; Maris et al., 2014):
Erken je eigen cultuur
De eerste stap in cultuursensitief werken is zien en erkennen dat iedereen (inclusief jijzelf als professional) een eigen culturele achtergrond heeft. Een grote valkuil is om alleen bij ‘de ander’ een cultuur te zien:
- De organisatie waar je voor werkt heeft een cultuur (er zijn regels, richtlijnen, normen). Jijzelf hebt culturele bagage (hoe jij denkt over seksualiteit is gevormd door hoe je bent gesocialiseerd). Deze kan afwijken van bijvoorbeeld die van je collega.
- Je cliënten hebben een diversiteit aan achtergronden (bijvoorbeeld verschil achterstandswijk en stadscentrum).
- De ouders van je cliënten kunnen weer anders over seksualiteit denken dan je cliënten zelf.
Vertrouwen
Diversiteitsgevoeligheid (gevoeligheid voor verschillen tussen mensen) is van belang en zelfs een vereiste om vertrouwen te krijgen en een goede professionele relatie op te bouwen. Zonder aandacht voor diversiteit bestaat het risico dat je als professional te veel in stereotyperingen denkt en daar ook uit handelt. Een ouder of kind kan zich dan niet gezien of juist beoordeeld voelen (op basis van vooroordelen). Het is dus belangrijk om hen als individu te benaderen: wees je ervan bewust dat er ook binnen culturen en religieuze groepen veel verschillende opvattingen zijn.
Sensitief
Veel kinderen en jongeren, ouders en collega’s vinden het moeilijk om over seksualiteit te praten. Ze voelen zich verlegen of ervaren schaamte- of schuldgevoelens als ze dit wel doen. Wees je hier bewust van.
Persoonlijke vragen
Stel niet direct vragen over seksualiteit of persoonlijke vragen. Besteed eerst aandacht aan het opbouwen van een vertrouwensband en stel vervolgens eerst vragen over seksualiteit in het algemeen, voordat je over meer persoonlijke ervaringen van het kind of de jongere praat. Bijvoorbeeld: Praten kinderen en jongeren in Somalië onderling over seksualiteit? Hoe gaat dat daar dan? Is het gesprek hier anders tussen Somaliërs onderling?
Erken cultuur en levensbeschouwing
De grootste deskundige zit tegenover je. De ouder en het kind weten precies wat er wel en niet kan in hun cultuur: welke ruimte er is voor onderhandeling en welke taboes er zijn. In een open dialoog kun je die deskundigheid inzetten en benutten.
Overeenkomsten
Zet geen vergrootglas op de cultuur of levensbeschouwing van het kind of de ouder, maar zoek naar overeenkomsten. Door niet met een stereotypenbril naar een situatie te kijken, kun je problemen opsporen die wellicht heel bekend zijn, zoals communicatieproblemen tussen ouders en kind.
Specifieke onderwerpen
Er zijn gevoelige onderwerpen, zoals abortus, homoseksualiteit en maagdelijkheid. Wees je bewust van deze gevoeligheden, maar ga ze niet uit de weg. Besteed bijvoorbeeld aandacht aan de gelijkwaardigheid tussen meisjes en jongens, seksuele oriëntatie, genderdiversiteit, weerbaarheid en respect voor elkaar.
Feiten of fabels
Nodig kinderen en jongeren uit om ervaringen en betekenissen vanuit hun eigen cultuur of levensbeschouwing in te brengen. Leg uit dat er geen juiste mening of juiste waarden en normen bestaan. Stuur wel bij als een opvatting als een feit wordt gepresenteerd (bijvoorbeeld: jongens willen altijd seks, alleen jongens gaan over de grens, alleen meisjes zijn slachtoffer van grensoverschrijding, eens een pleger altijd een pleger, je kunt beter niet over seksueel geweld praten).
Samenwerkingspartners
Soms zijn er externe organisaties (kerken en moskeeën) die adviezen over de seksuele ontwikkeling en opvoeding kunnen en willen geven. Beoordeel of zij dit volgens de seksuele rechten van de mens (zie Wat is de seksuele ontwikkeling?) doen. Wees op de hoogte van mogelijke regionale samenwerkingspartners.
Taal
Wees ook als het gaat om taal (begrijp je elkaar goed, taalniveau, tolk) op de hoogte van mogelijke regionale samenwerkingspartners. Gebruik eventueel zanzu.nl als ondersteuning in een gesprek waarin taal een belemmering vormt.
Collega’s
Overleg met collega’s als je er niet uit komt. Soms conflicteren je eigen waarden en normen met die van het kind of de ouders. Ga dan voor moreel beraad naar collega’s. Overleg bijvoorbeeld met de aandachtsfunctionaris seksualiteit. Zo trek je de angel eruit. Je hoeft niet alles zelf te weten en op te lossen.
Gender
Er kunnen grote verschillen zijn in de seksuele opvoeding van jongens en meisjes in hetzelfde gezin. Wees hier dus alert op. Dit kan van invloed zijn op het gevoel van gelijkwaardigheid in relaties/relatievorming.
Taboe
In een gezin waar een taboe heerst op seksualiteit, hebben kinderen en jongeren logischerwijs ook een andere beleving van bijvoorbeeld beginnende seksuele gevoelens. Denk hierbij ook aan thema’s als maagdelijkheid, maagdenvlies, besnijdenis, masturbatie, homo- en biseksualiteit en genderidentiteit.
Andere normen en waarden
Erg gelovige jongeren of jongeren met een niet-westerse achtergrond of nieuwkomers zijn vaak opgegroeid met andere normen en waarden. Soms zijn deze diep verankerd of worden jongeren juist geheel losgelaten in een vrijere samenleving. Dit kan fricties en frustraties met zich meebrengen.
Geen excuus
Laat diversiteit geen excuus zijn om het onderwerp niet te bespreken.
Het risico van generalisatie
“Hoeveel een professional ook leest en hoort, hij of zij zal altijd voor nieuwe onbekenden komen te staan. Altijd zijn er kinderen voor wie het pasgeleerde niet opgaat. Gebrek aan kennis kan zeker een nadeel zijn en onzekerheid veroorzaken en bepaalde kennis over een groep kan beslist een voordeel zijn, maar kennis alleen is nooit voldoende. Het grote risico van kennis over de ander is de generalisatie, waarbij de eenling wordt geduid vanuit algemene kennis. In veel scholing over diversiteit staan cultuurverschillen centraal. Het wordt al snel een denken in stereotiep ‘wij’ en ‘zij’. Mensen worden gezien als vertegenwoordiger van een bepaalde cultuur. Soms wil de professional het kind inpassen in of analyseren vanuit dat algemene ‘geleerde’ concept en gaat daarmee voorbij aan de specifieke context en eigenheid van het kind” (Bos & Cense, 2005).
De invloed van cultuur en religie
Nederlands onderzoek (De Graaf et al., 2017) concludeert dat etniciteit op zichzelf geen risicofactor is voor bijvoorbeeld seksueel grensoverschrijdend gedrag. Cultuur en religie spelen wel een rol in het seksuele gedrag, de seksuele ervaringen en opvattingen van kinderen en jongeren over seks. Zo blijkt dat seksuele opvoeding, genderopvoeding en cultuur onder andere impact heeft op de bewegingsvrijheid en weerbaarheid van jongeren op het gebied van seksualiteit (Cense & Van Dijk, 2010). De scheidslijn tussen religie en cultuur is hierin niet altijd duidelijk en soms overlappen cultuur en religie elkaar. Beide beïnvloeden waarden, normen, opvattingen en gedragingen van mensen. Het is belangrijk om te bedenken dat opvattingen en denkbeelden per persoon verschillen en niet per definitie naar een hele groep te generaliseren zijn.
“Mijn geloof speelt een belangrijke rol in mijn dagelijkse leven. Zo ook in de seksuele opvoeding van mijn kinderen. Soms krijg ik het gevoel dat zorgprofessionals een negatief beeld hebben van mijn geloof. Ze denken bijvoorbeeld bij voorbaat dat ik tegen homoseksualiteit ben, terwijl dit voor mij veel genuanceerder ligt. Ik proef dan de vooroordelen bij professionals, terwijl ik zelf juist veel waarde hecht aan een open gesprek: vrij van vooroordelen.” Esther, 48 jaar
Respectvol bespreken
Sommige ouders en kinderen voelen verlegenheid bij het onderwerp seksualiteit. Ze praten er niet makkelijk over of het is taboe. Als jeugdprofessional kan het dan lastig zijn om aansluiting te vinden bij de vragen of zorgen van ouders en kinderen. Zij zullen er dan zelf niet snel over beginnen, en verlegenheid, schaamte en schuldgevoelens ervaren als jij erover begint. Erken op zulke momenten deze gevoelens en wees je er bewust van dat deze gevoeligheden kunnen spelen. Realiseer je tegelijkertijd dat je de drempel bij kind en ouders ook verlaagt door het onderwerp seksualiteit op een aansluitende en respectvolle manier te bespreken.
7. Samenwerking
Vraag en aanbevelingen
Met wie moet je samenwerken om de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren optimaal te ondersteunen?
Aanbevelingen
7.1.1. Multidisciplinaire samenwerking
Toelichting op de aanbeveling
-
Werk waar nodig multidisciplinair samen. Maak van seksuele ontwikkeling een vast onderdeel in rapportages.
Handvatten voor afstemming met professionals
Bij zorgen over de seksuele ontwikkeling van een kind of jongere is het belangrijk om (met toestemming van ouders en kind) bij overige professionals (peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, school, Zorgadviesteam (ZAT), Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)) te informeren naar het functioneren van het kind of de jongere bij die andere professionals. Andersom kunnen andere professionals jou als jeugdprofessional signalen geven die wijzen op relationele of seksueel gerelateerde problematiek (zoals schooluitval, regelmatig verzuim, psychosociale problemen). Lees hieronder waar je op moet letten in de samenwerking met overige professionals, zoals onderwijs, zorgadviesteams en opvoedondersteuning.
Onderwijs
Seksualiteit en seksuele diversiteit zijn sinds 2012 onderdeel van de kerndoelen voor het onderwijs. Op gemeentelijk/regionaal niveau kunnen cijfers uit de regionale Jeugdmonitor (bijvoorbeeld rond weerbaarheid, puberteit en internetgebruik) aanleiding zijn voor groeps- of gebiedsgerichte interventies binnen en buiten het onderwijs. De GGD (preventiemedewerkers, gezondheidsvoorlichters) is vaak betrokken bij het ondersteunen van (basis)scholen bij relationele en seksuele vorming, met de Week van de Lentekriebels, Week van de Liefde of de Gezonde School Methode. Zo biedt de Gezonde School Methode extra aandacht aan een veilige schoolomgeving en is eventueel nader onderzoek mogelijk naar de context waarin seksuele grensoverschrijding, homonegatief gedrag of seksueel misbruik plaatsvindt. Een school kan desgewenst maatregelen nemen door duidelijke gedragsregels in te voeren, te zorgen voor goede seksuele vorming (educatie) en toezicht te houden op gedrag in de klas of op school. Ook zijn binnen de GGD de Jeugdgezondheidszorg (jeugdarts, jeugdverpleegkundige, doktersassistente) en Sense-verpleegkundigen (Sense-spreekuren) betrokken bij het bevorderen van een gezonde seksuele ontwikkeling en het signaleren van een niet-optimale seksuele ontwikkeling. We raden aan om af te stemmen met docenten, preventiemedewerkers of gezondheidsvoorlichters, Jeugdgezondheidszorg (JGZ) of Sense.
Zorgadviesteams
Jeugdprofessionals zitten vaak in het Zorgadviesteam (ZAT) van onderwijsinstellingen. Binnen het ZAT komen specifieke casussen aan de orde. Bij sommige ZAT’s doen ook de ouders mee. Een ZAT werkt altijd multidisciplinair vanwege de verschillende deelnemers: docenten, schoolmaatschappelijk werk, jeugdhulp, de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en Bureau Leerplicht. Ook seksueel gedrag van kinderen en jongeren kan in het ZAT onderwerp van gesprek zijn. Als jeugdprofessional kun je hier informatie geven over de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren en tips geven voor preventie en begeleiding. Je hoeft het ZAT niet alleen te gebruiken bij vermoedens van seksueel misbruik. Ook bij lichtere grensoverschrijding biedt het ZAT bij uitstek een plek om tot een multidisciplinair advies te komen. Betrek daar zo mogelijk ook de ouders (opvoedondersteuning) bij.
(Lichte) opvoedondersteuning
De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben een preventieve taak in het stimuleren van een gezonde seksuele opvoeding. De opvoed- en welzijnsorganisaties binnen een CJG kunnen opvoedondersteuning collectief aanbieden. In sommige regio’s biedt het CJG bijvoorbeeld de cursus Opgroeien met Liefde aan, of de training ‘Een gezonde start’ vanuit het traject Gezonde kinderopvang (voor ouders met kinderen van 0-12 jaar). Stem als jeugdprofessional met partners binnen de JGZ en het CJG af wie verantwoordelijk is voor de collectieve opvoedondersteuning. Bespreek ook de ondersteuningsmogelijkheden van (deel)gemeenten en andere welzijnsorganisaties (binnen of buiten het CJG). Afstemming met de betreffende CJG-medewerkers is belangrijk omdat zij een coördinerende taak in de organisatie kunnen vervullen (Commissie Kwaliteitskader Voorkomen Seksueel Misbruik in de Jeugdzorg, 2013). Zo bieden sommige CJG’s een opvoedcafé of ouderavond over seksuele opvoeding van jonge kinderen aan via regionale welzijnsorganisaties (anders dan JGZ of GGD).
7.1.2. Conflict van plichten
Toelichting op de aanbevelingen
-
Is er een ‘conflict van plichten’ (zwijgplicht versus plicht tot spreken), vraag dan advies aan de aandachtsfunctionaris kindermishandeling/seksualiteit of Veilig Thuis en raadpleeg de beroepsvereniging. Noteer de beargumentering om het beroepsgeheim te doorbreken in het dossier van het kind of de jongere.
-
Heb je door signalen een vermoeden van seksueel misbruik of geweld (een ernstig misdrijf of een mogelijk strafbaar feit), overleg dan na zorgvuldige onderbouwde afweging met de politie, bij voorkeur via Veilig Thuis en met verwijzing naar een Centrum voor Seksueel Geweld.
Beroepsgeheim en gegevensuitwisseling
Als professional die zorg biedt aan cliënten, heb je een beroepsgeheim op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG; Art. 88) en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO; Art. 7.457 BW). Deze ‘zwijgplicht’ verbiedt je om informatie over de cliënt aan derden te geven, tenzij de cliënt je daarvoor toestemming geeft. Met toestemming van het kind en/of diens ouders (afhankelijk van de leeftijd) mag je altijd over de zaak overleggen met relevante andere, externe professionals. Daarbij is het belangrijk dat je als jeugdprofessional het kind en de ouders vooraf goed informeert, zodat voor hen duidelijk is waarvoor ze toestemming geven. Dat wil niet zeggen dat je alleen gegevens met andere professionals mag uitwisselen als het kind en/of de ouders (afhankelijk van de leeftijd) expliciet toestemming geven. Bij het beroepsgeheim gaat het erom dat je informatie geheimhoudt zolang dat mogelijk is en dat geheim zorgvuldig doorbreekt als dat nodig is. Bij vermoedens van mishandeling doe je als professional je best om toestemming voor bijvoorbeeld de melding te krijgen. Als dit niet lukt, kun je een wettelijke ‘plicht tot spreken’ hebben of een zogenaamd ‘conflict van plichten’. Als professional kun je vinden dat je je zwijgplicht moet doorbreken omdat een ander belang zwaarder weegt, bijvoorbeeld het belang van het kind of de jongere tegenover het belang van de ouder. Overleg dan met de consulent seksuele gezondheid of aandachtsfunctionaris kindermishandeling/seksualiteit en Veilig Thuis en noteer dit met beargumentering in het dossier. Bij vermoedens van kindermishandeling (zoals seksueel misbruik) heb je als geheimhouder bovendien het wettelijke recht om vermoedens te melden bij Veilig Thuis.
Bij de afweging om privacygevoelige informatie zonder toestemming uit te wisselen met andere professionals is het van belang dat je de volgende vragen beantwoordt:
- Welk doel wil je bereiken met het geven van de informatie?
- Kun je dit doel ook bereiken zonder de informatie te verstrekken?
- Heb je echt al het nodige geprobeerd om toch toestemming te krijgen van de gezinsleden?
- Weegt het gevaar of ernstig nadeel bij een van de gezinsleden (een of meer kinderen en jongeren) wel op tegen het belang dat een ander gezinslid bij geheimhouding heeft?
- Wie heeft de informatie echt nodig om het gevaar of het ernstige nadeel voor het gezinslid af te wenden? Welke informatie heeft die professional echt nodig?
Op het terrein van seksuele gezondheid hebben verschillende regio’s en gemeenten initiatieven voor structureel overleg (bijvoorbeeld rond seksueel gedrag, sexting, pornografie, seksuele dwang, loverboys/mensenhandel). Aan dergelijke netwerken doen vaak mensen uit meerdere disciplines mee, zoals leerkrachten, maatschappelijk werkers, de Jeugdgezondheidszorg en andere jeugdprofessionals. Zij behandelen de casuïstiek zoveel mogelijk anoniem of met toestemming van betrokkenen. Ook hier geldt dat het belang van het kind of de jongere zwaarder kan wegen dan het belang dat gediend is met handhaven van de zwijgplicht. Gegevensuitwisseling is mogelijk als je daarmee het seksueel riskante gedrag kunt voorkomen of stoppen. Zie ook de richtlijn Kindermishandeling.
Overleg met politie of justitie
Ook in contacten met politie of justitie bewaart je als professional het beroepsgeheim.
Je kunt het beroepsgeheim doorbreken bij:
- toestemming van de cliënt;
- een wettelijke plicht tot spreken (volgens de Wet op de lijkbezorging en de Wet publieke gezondheid);
- een conflict van plichten: alleen met het vrijgeven van informatie aan politie of justitie kun je ernstige schade voor de cliënt of anderen voorkomen. Hiervan kan sprake zijn bij een ernstig misdrijf of een mogelijk strafbaar feit, binnen of buiten de hulpverlening, zoals:
- seksueel misbruik
- geweld
- wapenbezit
- ernstige vormen van lichamelijke kindermishandeling of lichamelijke verwaarlozing
- eergerelateerd geweld
- vrouwelijke genitale verminking
- huwelijksdwang
Te ondernemen stappen afstemmen met politie of justitie is ook belangrijk omdat gesprekken tussen jou als jeugdprofessional en (minderjarige) slachtoffers en getuige(n) het leveren van bewijs in een strafzaak kunnen belemmeren of beïnvloeden. Dit geldt zowel voor gesprekken met de ouders als met het kind, en zowel met als zonder toestemming. Zie ook de Handreiking Praten met kinderen bij mogelijk seksueel misbruik (Kwakman & Polders, 2017). Omgekeerd kan de politie aanvullende informatie verstrekken die relevant is voor jou als jeugdprofessional om een veiligheids- en risicotaxatie te maken voor het hele gezin. Ook Veilig Thuis kan aanvullende informatie navragen bij de politie over alle personen die direct betrokken zijn bij een melding. Indien nodig kan de politie assisteren om bij een huisbezoek of een gesprek de fysieke veiligheid te bewaken van het kind of de jongere en van jou.
In Nederland kennen we daarnaast Veiligheidshuizen waarin politie, justitie, welzijn en zorg samenwerken rond casuïstiek waarin de diverse domeinen een rol spelen. In de meeste Veiligheidshuizen maken incidenten met huiselijk geweld (waaronder kindermishandeling, zoals seksueel misbruik) een belangrijk deel uit van de casuïstiek. Als jeugdprofessional kun je overleggen met het Veiligheidshuis of zelf benaderd worden voor overleg over een casus. Ook hiervoor geldt dat je als professional het beroepsgeheim bewaart tenzij je toestemming hebt van je cliënt.
Zie voor meer informatie het Handvat Gegevensuitwisseling in het Zorg- en Veiligheidsdomein, KNMG (2012) en de richtlijn Kindermishandeling.
To do’s
- Leg ouders en kinderen de werking van het beroepsgeheim uit. Beloof kinderen en jongeren nooit dat je een geheim bewaart. Beloof wel dat je het kind of de jongere altijd informeert en niets achter diens rug om onderneemt.
- Twijfel je over aangifte of overleggen met politie of justitie, overleg dan intern met de aandachtfunctionaris of je leidinggevende. Vraag advies aan Veilig Thuis en eventueel ook bij de beroepsvereniging. Maak vervolgens een gezamenlijke afweging en besluit wie aangifte doet (Veilig Thuis kan dit ook doen), welke informatie je deelt en met welk doel.
- Wijs ouders op de mogelijkheid om aangifte te doen of op het bestaan van het tijdelijk huisverbod. Deze bestuursrechtelijke maatregel kan de politie, onder verantwoordelijkheid van de burgemeester, opleggen aan een pleger van huiselijk geweld (waaronder kindermishandeling).
- Verwijs slachtoffers van seksueel misbruik (zowel binnen als buiten het gezin) naar een Centrum voor Seksueel Geweld. Doe dit bij (vermoeden van) verkrachting zo snel mogelijk en laat het slachtoffer niet eerst douchen.
8. Randvoorwaarden
Vraag en aanbevelingen
Welke randvoorwaarden moeten organisaties bieden om te zorgen dat jeugdprofessionals kinderen en hun ouders kunnen ondersteunen bij een gezonde seksuele ontwikkeling?
Aanbevelingen
8.1.1. Gezamenlijk gedragen visie
Toelichting op de aanbeveling
-
Vorm binnen je organisatie een gezamenlijk gedragen visie over de seksuele ontwikkeling en implementeer die.
Om de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren te ondersteunen, is het belangrijk om aan een aantal randvoorwaarden te voldoen. Het is van belang dat jeugdprofessionals werken op een veilige werkplek, in een goede sfeer, en dat zij ondersteund worden door de organisatie. De competenties van de jeugdprofessionals zijn hierbij cruciaal. Deze competenties stellen jeugdprofessionals in staat om kinderen en jongeren de juiste begeleiding te bieden.
Maar om kinderen en jongeren te ondersteunen in hun seksuele ontwikkeling is méér nodig. Het is ook van belang dat de organisatie positieve aandacht heeft voor de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren. Visie, beleid en aandacht voor seksualiteit moeten op de juiste manier ingebed zijn in de organisatie om een goede ontwikkeling van kinderen en jongeren te bevorderen. Het management en de teams moeten dit vervolgens ook ondersteunen. Bovendien is het belangrijk dat er aandacht is voor deskundigheidsbevordering. Bijscholing is van cruciaal belang om jeugdprofessionals in staat te stellen de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren te ondersteunen. Wanneer seksuele ontwikkeling net als andere thema’s een plek heeft binnen de organisatie, worden de jeugdprofessionals zelf ook ondersteund. Dit is een randvoorwaarde voor jeugdprofessionals om kinderen en jongeren goed te kunnen bijstaan in hun seksuele ontwikkeling.
Gezamenlijk gedragen visie
Een uitgangspunt van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO Regional Office, 2010) is dat kinderen en jongeren informatie moeten krijgen over seksualiteit, intimiteit en relaties die past bij hun leeftijds- en ontwikkelingsfase, en dat zij begeleiding moeten krijgen in hun seksuele ontwikkeling. Jeugdprofessionals in de residentiële en ambulante jeugdhulp hebben hier een belangrijke taak in.
Om kinderen en jongeren op een goede manier te kunnen begeleiden, is het van belang dat de organisatie visie en beleid ontwikkelt om seksuele ontwikkeling in de jeugdhulp en jeugdbescherming te implementeren. Het volgende is belangrijk om deze visie en dit beleid ook daadwerkelijk goed te implementeren:
- In de organisatie is er breed draagvlak voor de visie en het beleid.
- De jeugdprofessionals in de organisatie onderschrijven de visie en het beleid.
- De jeugdprofessionals zijn kundig en competent om de visie en het beleid uit te voeren.
- De organisatie stimuleert en faciliteert jeugdprofessionals om kinderen en hun ouders te adviseren en te begeleiden.
- Borging van de visie en het beleid zorgt voor continuïteit.
Casus: (seksuele) relaties
Veel instellingen en organisaties worstelen met relaties van kinderen en jongeren binnen de instelling (bijvoorbeeld in de residentiële setting), omdat ze er geen visie op hebben. Jongeren zijn kwetsbaar en hebben vaak een verleden of bagage. Juist de ondersteuning van deze jongeren bij het maken van seksueel gezonde, prettige, gelijkwaardige en veilige keuzen en het opdoen van positieve ervaringen werkt als een beschermende factor. Ga een gesprek dus niet uit de weg en sluit aan bij de ervaring, leefwereld en behoefte van het kind of de jongere. Begeleid (seksuele) relaties tussen kinderen en jongeren en zorg ervoor dat je seksuele grensoverschrijding, seksuele risico’s en problemen herkent en signaleert. Geef hier bijvoorbeeld een consulent seksuele gezondheid of een aandachtsfunctionaris seksualiteit een rol in. Volg zo nodig de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Van visie naar praktijk
Volg de volgende uitgangspunten bij het opstellen van een visie op seksuele ontwikkeling (Heeringa et al., 2010; Kuyper, 2013):
Begeleiding en klimaat
Werk aan een pedagogisch klimaat waarin open gesprekken mogelijk zijn over seksualiteit, intimiteit en relaties, met respect voor elkaars normen en waarden, wensen en grenzen. Respect voor elkaar, respect voor elkaars religieuze achtergrond of levensovertuiging, gelijkwaardigheid, privacy en verantwoordelijkheid spelen hierin een grote rol.
Pedagogische didactische behandeling
Seksualiteit is een van de terreinen binnen basisvorming en opvoeding. Seksualiteit moet geen apart of losstaand onderwerp zijn, maar onderdeel van het algemene hulpverlenersplan.
Intake en screening
Seksuele ontwikkeling is een standaardonderdeel van de intake- en screeningsprocedure van elk kind.
Hulpverleningsplan
Op basis van de intake en screening wordt in overleg met het kind en – afhankelijk van diens leeftijd – ook met de ouders een hulpverleningsplan ontwikkeld. De seksuele ontwikkeling maakt hier standaard deel van uit. Seksualiteit is een ontwikkeltaak voor alle jongeren. In het hulpverleningsplan beschrijf je de belangrijkste seksuele ontwikkelingspunten voor het betreffende kind of de jongere en benoem je eventuele problemen en mogelijke oorzaken. Beschrijf in het plan de doelen voor het kind of de jongere en de middelen om deze doelen te bereiken. Bespreek het hulpverleningsplan vervolgens met kind en ouders. Leg het op een begrijpelijke manier uit, zodat ze weten hoe het plan tot stand is gekomen en hoe hun ideeën hierin zijn verwerkt of overwogen. Vertel ook wat je van hen verwacht. Bied de mogelijkheid aan het kind en de ouders om te reageren op het hulpverleningsplan.
Afstemming met onderwijs, dagbesteding, dagbehandeling
Vanuit een integrale visie op behandelen is het van belang dat er afstemming plaatsvindt tussen de organisaties van de jeugdhulp/jeugdbescherming en scholen, dagbesteding en dagbehandeling. Dit geldt ook voor het onderwerp seksuele ontwikkeling.
Preventie seksueel grensoverschrijdend gedrag
Een organisatie heeft de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilig leef-, behandel- en werkklimaat. De preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag is ook een thema binnen dit veiligheidsbeleid. Aandacht voor seksualiteit en duidelijke afspraken met de kinderen en jongeren over seksueel gedrag kan seksuele grensoverschrijding voorkomen. Deze afspraken bouwen voort op het seksualiteitsbeleid van de organisatie. Dit beleid geeft jeugdprofessionals handvatten als grensoverschrijdend gedrag toch plaatsvindt. De cultuur van de organisatie is hierbij belangrijk. Een open cultuur, waarin seksualiteit en waarden en normen bespreekbaar zijn, helpt om preventie van seksueel misbruik in de praktijk te brengen.
Visie implementeren
Uit ervaring met implementatietrajecten op het gebied van seksualiteit in de langdurige zorg blijkt dat drie factoren bepalend zijn voor het succes hiervan (uit Zorg voor Beter; Heeringa et al., 2010):
- attitude van jeugdprofessionals/-medewerkers
- competenties van jeugdprofessionals/-medewerkers
- sturing door het management (stimuleren en faciliteren)
Attitude van jeugdprofessionals/-medewerkers
De implementatie van de visie en het beleid rond seksualiteit staat of valt met de attitude van degenen die het in de praktijk uitvoeren. Als er niet genoeg draagvlak is, krijgen kinderen en jongeren onvoldoende ondersteuning in hun seksuele en relationele ontwikkeling.
Het doel is om een veilig klimaat te bereiken. Dat houdt het volgende in:
- Professionals voelen zich vrij om met kinderen en hun ouders over seksualiteit te praten en een positief rolmodel te zijn. Hierbij is de professional zich bewust van de invloed van eigen normen en waarden.
- Medewerkers voelen zich veilig en gesteund om over seksualiteit te praten.
- Het is een taak van de organisatie, het management en de teamleiding om zo’n klimaat na te streven, medewerkers te steunen en richtlijnen te geven.
Competenties van jeugdprofessionals/-medewerkers
Jeugdprofessionals moeten competent zijn om jongeren ook daadwerkelijk te kunnen ondersteunen in hun seksuele en relationele ontwikkeling. Zie hiervoor de aanbevelingen van Aanpak en interventies en Competenties.
Sturing door het management
Een effectieve implementatie van een visie op seksualiteit staat of valt met sturing. Daardoor is werken aan een gezonde seksuele ontwikkeling van het kind of de jongere niet afhankelijk van één of enkele personen, maar een geïntegreerd onderdeel van het takenpakket van alle medewerkers. Deze sturing bevat vijf essentiële elementen:
- Opnemen van het onderwerp in alle activiteiten voor de begeleiding en behandeling van een kind of jongere, zoals intake(gesprek) en (besprekingen van) het hulpverlenersplan.
- Agenderen van het onderwerp bij de verschillende overleggen, zoals werkoverleg, teamoverleg, afdelingsoverleg en managementoverleg.
- Opnemen van het onderwerp in jaarverslagen en werkplannen.
- Opnemen van het onderwerp in personeelsbeleid en in het reguliere instrumentarium om de kwaliteit van het personeel te bewaken en aan te sturen (denk aan aanname-, sollicitatie-, functionerings- en beoordelingsgesprekken, deskundigheidsbevordering, intervisie- of supervisiebijeenkomsten, instellen van een aandachtsfunctionaris seksualiteit of consulent seksuele gezondheid).
- Periodiek uitvoeren van een sterkte-/zwakteanalyse op seksualiteitsbeleid van de instelling/organisatie, om een duidelijk beeld van de feitelijke situatie op dit gebied te krijgen (voelen medewerkers zich vrij, competent, gesteund om seksualiteit met kinderen en jongeren en ouders bespreekbaar te maken, is er een veilig klimaat om vermoedens van grensoverschrijding aan te kaarten, ook als het gaat over collega’s, et cetera).
8.1.2. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
Toelichting op de aanbevelingen
-
Werk altijd conform de wet.
-
Handel bij vermoedens van kindermishandeling (waaronder seksueel misbruik) volgens de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Voor deze richtlijn, het thema seksualiteit en jouw handelen als jeugdprofessional gelden de volgende algemene wetten als uitgangspunt:
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is van toepassing op personen jonger dan 18 jaar. Het verdrag stelt onder andere dat het kind beschermd moet worden tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, inclusief seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en lichamelijke en geestelijke verwaarlozing (Art. 19 IVRK). De overheid moet zorgdragen voor wet- en regelgeving om kinderen en jongeren te beschermen tegen seksueel misbruik en seksuele exploitatie (Art. 34 IVRK):
- Kinderen en jongeren die slachtoffer zijn geworden van (seksueel) geweld hebben recht op passende zorg en bijstand (Art. 39 IVRK).
- Kinderen en jongeren hebben recht op informatie. Ook hebben zij er recht op om hun mening in te brengen en serieus genomen te worden bij alle beslissingen die hen aangaan (Art. 17 IVRK en Art. 12 IVRK). Betrokkenen moeten serieus naar de mening van het kind of de jongere luisteren en terugkoppelen wat ze met hun mening gedaan hebben.
- Kinderen en jongeren hebben recht op (bescherming van) hun privacy (Art. 16 IVRK).
- De ouders of voogd hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind of de jongere (Art. 5 IVRK en Art. 18 IVRK).
- De rechten en plichten uit het verdrag moet je in onderlinge samenhang zien. Het is een concretisering van het belang van het kind of de jongere. Hun belang (Art. 3 lid 1 IVRK) staat centraal. Dit houdt in dat bij iedere beslissing die een kind of jongere raakt hun belang de eerste overweging moet zijn.
Samengevat zijn de kinderrechten die betrekking kunnen hebben op seksualiteit en seksueel gedrag:
- een centrale rol voor het belang van het kind of de jongere bij iedere beslissing
- recht om een eigen mening te geven
- recht op privacy
- recht op bescherming tegen geweld
- recht op (seksuele) gezondheid en gezondheidszorg
- recht op bescherming tegen seksueel misbruik
- recht op passende zorg voor slachtoffers van geweld
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staat onder andere dat iedereen, ongeacht achtergrond of problematiek, recht heeft op een gezonde en veilige seksuele ontwikkeling als onderdeel van de algehele ontwikkeling. Deze rechten sluiten aan bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM).
De belangrijkste seksuele en reproductieve rechten van elk mens zijn:
- De hoogst haalbare standaard van seksuele gezondheid, inclusief toegang tot voorzieningen (anticonceptie, veilige abortus, seksuologische hulp etc.).
- Toegang tot en het ontvangen van betrouwbare informatie en voorlichting over seksualiteit.
- Seksuele en relationele vorming.
- Vrije partnerkeuze.
- Respect voor lichamelijke integriteit.
- Het besluit om wel of niet seksueel actief te zijn.
- Seksuele relaties met wederzijdse instemming.
- Een huwelijk met wederzijdse instemming (in Nederland geldt hiervoor 18 jaar als minimumleeftijd).
- Bescherming tegen seksuele exploitatie en seksueel misbruik.
- Het besluit om wel of geen kinderen te willen en wanneer.
- Het nastreven van een bevredigend, veilig en plezierig seksleven.
Een verantwoorde naleving van deze rechten houdt in dat iedereen de rechten van de ander respecteert.
Jeugdwet
In de Jeugdwet (2015) staan de wettelijke taken voor gemeenten op het gebied van jeugdhulp en jeugdbescherming. Evenals verplichtingen voor aanbieders van jeugdhulp en voor jeugdhulpverleners, zoals de geheimhoudingsplicht, dossierplicht en meldrechten. Naast de Jeugdwet geldt de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) voor jeugdhulpverleners die op de gezondheid gerichte diensten verrichten, zoals behandeling, begeleiding en diagnostiek. De bepalingen in hoofdstuk 7 van de Jeugdwet zijn bijna identiek aan de WGBO.
Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (2013) (zie ook de richtlijn Kindermishandeling) verplicht alle professionals die met ouders en kinderen werken om een meldcode over huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen en het gebruik daarvan te bevorderen. Een meldcode is een vijfstappenplan waarin staat wat een professional moet doen bij een vermoeden van huiselijk geweld (waaronder partnergeweld) of kindermishandeling.
De wet schrijft voor dat een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling minimaal de volgende stappen bevat:
- In kaart brengen van de situatie (signalen, risico- en beschermende factoren).
- Overleggen met Veilig Thuis, collega’s en interne en externe deskundigen (bijvoorbeeld voor letselduiding).
- Praten met kind en ouders.
- Wegen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling (met het afwegingskader) en bij twijfel: Veilig Thuis raadplegen.
- Beslissen:
- is melden noodzakelijk?
- is hulp verlenen of organiseren (ook) mogelijk?
Per 2019 is de wet verbeterd met een afwegingskader in de stappen 4 en 5. De professionele norm is nu om melding te doen bij Veilig Thuis als er vermoedens zijn van ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling (en bijvoorbeeld seksueel misbruik), dat wil zeggen wanneer vermoedens bestaan van acute of structurele onveiligheid. Om te bepalen of daar sprake van is, volg je het afwegingskader in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2018). Ook onderbouw je zorgvuldig de afweging om wel of geen melding te doen. Zie ook de handreiking Participatie van kinderen in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2018).
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bevat regels voor de kwaliteit van de zorgverlening en beschermt cliënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door zorgverleners. Als zorgverlener kun je je in het BIG-register laten registreren als je voldoet aan de wettelijke opleidingseisen voor je beroep. Met een BIG-registratie mag je je beroepstitel gebruiken en val je onder het tuchtrecht.
Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) is van toepassing op geneeskundige handelingen die rechtstreeks betrekking hebben op personen (patiënten) en die als doel hebben hen van een ziekte te genezen, te voorkomen dat ze een ziekte krijgen, hun gezondheidstoestand te beoordelen of hun verloskundige zorg te geven (Art. 7:446 BW). Hieronder vallen ook bijbehorende handelingen, zoals het verplegen en verzorgen van personen voor een geneeskundige behandeling. De patiënt heeft een aantal rechten waar je je als hulpverlener aan moet houden, zoals de informatieplicht, toestemmingsvereiste voor onderzoek en behandeling, dossierplicht en geheimhoudingsplicht. De bepalingen in de WGBO zijn vrijwel identiek aan die in de Jeugdwet. Als je als jeugdprofessional zorg levert in de zin van geneeskundige behandeling, is naast de Jeugdwet ook de WGBO van toepassing.
Algemene verordening gegevensbescherming
In de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – de opvolger van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) – staan een aantal algemene plichten om zorgvuldig om te gaan met gegevens over personen, van het verzamelen en bewaren tot het vernietigen van gegevens. De verplichtingen rond beheer en instandhouding van de persoonsgegevens liggen bij de verantwoordelijke (doorgaans het management of bestuur van een organisatie). Organisaties moeten kunnen aantonen dat ze voldoen aan de AVG.
Wetboek van Strafrecht (WvSr)
Zie Randvoorwaarden voor de relevante uitgangspunten uit het Wetboek van Strafrecht.
8.1.3. Strafbaar seksueel gedrag
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet in grote lijnen wanneer seksueel gedrag strafbaar is.
Seksualiteit in het strafrecht
In het Nederlandse strafrecht vind je strafbaar seksueel gedrag terug als ‘misdrijven voor de zeden’ (Art. 239 tot en met Art. 253 Sr). Art. 242 tot en met Art. 249 Sr beschrijven een aantal verboden seksuele acties: de zogenaamde hands-on delicten (aanranding, verkrachting en het vervaardigen van kinderporno) en hands-off delicten (zoals exhibitionisme en het downloaden van kinderporno).
Bij de hands-on delicten staat het begrip ‘instemming’ centraal. Seksuele interacties zijn verboden als ze plaatsvinden met personen die daarvoor geen instemming hebben gegeven of met personen die niet in staat worden geacht instemming te geven. Dit kan zijn omdat iemand nog geen 16 jaar is (de leeftijd voor wettelijke seksuele meerderjarigheid in Nederland ), een verstandelijke beperking heeft of buiten bewustzijn is. Ook kan het zijn dat iemand niet in een positie is om in te stemmen doordat hij een afhankelijkheidsrelatie met de pleger heeft, zoals (stief)vader en (stief)dochter, arts en patiënt, leraar en leerling, hulpverlener en cliënt.
Of seksueel gedrag strafbaar is wordt bepaald door:
- het al dan niet gebruiken van fysieke dwang of geweld (of dreiging daarmee);
- het al dan niet penetreren (of binnendringen) van het lichaam van het slachtoffer (hieronder valt ook penetreren met vingers, tongzoenen of gedwongen orale seks);
- de leeftijd van het slachtoffer (kinderen onder de 16 jaar en personen boven de 16 jaar die niet kunnen instemmen door verminderde weerbaarheid). Bij seks met minderjarigen (onder de 16 jaar) of wilsonbekwamen is sprake van een klachtdelict. Dat wil zeggen dat het misdrijf strafbaar is en vervolging door het Openbaar Ministerie (OM) kan plaatsvinden als er een klacht is ingediend. Een klacht kan worden ingediend door de minderjarige zelf, diens ouders of wettelijke vertegenwoordigers, of door de Raad voor de Kinderbescherming.
Zedenwetgeving
De volgende delicten vallen onder de zedenwetgeving:
- Schennis van eerbaarheid: schending van seksuele fatsoensnormen tegenover anderen in het openbaar, in een plaats die toegankelijk is voor kinderen en jongeren onder de 16 jaar of in aanwezigheid van iemand (zoals een kind of jongere) die het eerbaarheid-schendende karakter (nog) niet beseft of kan overzien (Art. 239 Sr).
- Pornografie: het openlijk tentoonstellen of ongevraagd aan iemand toesturen van afbeeldingen of voorwerpen die in strijd zijn met de seksuele fatsoensnormen (Art. 240 Sr).
- Sexting: (Art. 240b Sr): het verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, maken, invoeren, doorvoeren, uitvoeren, verwerven, in bezit hebben of zich met een geautomatiseerd werk of met een communicatiedienst toegang daartoe verschaffen van een afbeelding – of een gegevensdrager met een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand (schijnbaar) is betrokken die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Het kan een vorm van ‘kinderpornografie’ zijn om met smartphones geseksualiseerde beelden van een ander onder de 18 jaar te versturen of te ontvangen.
Let op: als beide jongeren minderjarig zijn en beiden hebben ingestemd met het uitwisselen van seksuele beelden van zichzelf en er geen sprake was van dwang of chantage of een ongelijkwaardige relatie, wordt dit niet meer als strafbaar feit gezien (nieuwe leidraad Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme). Anders zou online seks strafbaarder zijn dan seks in het dagelijks leven.
De Leidraad afdoening sextingzaken (‘Pubers in beeld’, 2017) van het OM en de politie biedt handvatten om per geval af te wegen of strafrechtelijk ingrijpen op grond van Art. 240b Sr of een ander zedenfeit gewenst is.
- Verkrachting:
- iemand met dwang of (dreiging met) geweld of op een andere manier dwingen tot het seksueel binnendringen van het lichaam (Art. 242 Sr);
- seksueel binnendringen van een bewusteloze, onmachtige of gestoorde (Art. 243 Sr);
- seksueel binnendringen bij iemand beneden de 12 jaar (Art. 244 Sr);
- buiten echt (oftewel zonder huwelijksrelatie) seksueel binnendringen bij iemand beneden de 16 jaar (Art. 245/247 Sr).
- Aanranding: iemand dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen (Art. 246 Sr).
- Ontuchtige handelingen:
- handelingen met een slachtoffer onder of boven de 16 jaar dat niet in staat is om instemming te geven (‘bewusteloos, onmachtig of gestoord’) (Art. 247 Sr);
- iemand onder de 16 jaar verleiden tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen met derden (Art. 247 Sr).
• Jeugdprostitutie (zoals loverboy-problematiek/mensenhandel):
- iemand onder de 18 jaar met giften en beloften of met misbruik van macht of overwicht verleiden tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen (Art. 248a Sr);
- ontucht plegen met iemand tussen de 16 en 18 jaar die zich beschikbaar stelt voor seksuele handelingen tegen betaling (Art. 248b Sr).
- Ontucht met misbruik van gezag of vertrouwen: als iemand ontucht pleegt met een eigen minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, pupil, een aan diens zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of minderjarige bediende of ondergeschikte (Art. 249 Sr).
- Seksuele contacten met kinderen onder de 12 jaar. Ook seks vanaf 12 jaar is strafbaar, maar wordt bij vrijwilligheid, een beperkt leeftijdsverschil en een affectieve relatie vaak niet gemeld en bestraft.
Mishandelingsdelicten
Een aan seksualiteit gerelateerd mishandelingsdelict is meisjesbesnijdenis. Het volgende is hierbij van belang:
- In Nederland zijn alle vormen van meisjesbesnijdenis verboden. De straf bedraagt maximaal 12 jaar gevangenis voor zware mishandeling met voorbedachten rade. Als iemand die geen arts is, en geen opdracht heeft gekregen van een arts de ingreep uitvoert, valt dit onder het onbevoegd uitoefenen van een voorbehouden handeling volgens de Wet BIG.
- Als een ouder de besnijdenis uitvoert bij een eigen dochter kan de straf met een derde worden verhoogd. Ook als ouders opdracht geven voor een besnijdenis, hiervoor betalen, middelen leveren om de besnijdenis uit te voeren of meehelpen tijdens de besnijdenis, zijn zij strafbaar. Zie ook het Standpunt Vrouwelijke Genitale Verminking (Pijpers et al., 2010).
Verdieping en onderbouwing
Hier volgen de letterlijke teksten van een aantal in de toelichting genoemde artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.
Art. 245 Sr: ‘Hij die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt (d.w.z. er is geen huwelijksrelatie), ontuchtige handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of een geldboete van de vijfde categorie.’
Art. 247 Sr: ‘Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden of met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen pleegt of laatstgemelde tot het plegen of dulden van zodanige handelingen buiten echt met derde verleidt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van vierde categorie.’
Art. 248a Sr: ‘Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.’
8.1.4. Toestemming voor behandeling
Toelichting op de aanbeveling
-
Stel je op de hoogte van de strekking van de Wet BIG, de Jeugdwet, de WGBO en de AVG en weet dat:
- tot 12 jaar de gezagdragende ouders beslissen over hulp aan hun kind;
- tussen 12 en 16 jaar de gezagdragende ouders en het kind samen beslissen;
- vanaf 16 jaar het kind of de jongere zelf beslist over de hulp, tenzij die wilsonbekwaam is.
Een rechtspersoon en opdrachtgever sluiten een behandelingsovereenkomst in de zin van de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) onder de volgende voorwaarden:
- Tot 12 jaar beslissen de gezagdragende ouders over hulp aan hun kind. Formeel speelt de wil van het kind zelf geen rol, maar als hulpverlener moet je de wensen van het kind zoveel mogelijk bij beslissingen over de hulp betrekken. Bovendien heeft het kind wel recht op informatie. Als jeugdprofessional moet je je voorlichting afstemmen op het bevattingsvermogen van het kind. Weigeren ouders toestemming te geven voor een dringend noodzakelijke ingreep of behandeling, dan kun je via de Raad voor de Kinderbescherming regelen dat hun gezag tijdelijk wordt overruled door een kinderbeschermingsmaatregel. Het ouderlijk gezag kan in dat geval tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden geschorst (Art. 1:268 lid 1 onder b BW). Zie ook de Handreiking Toestemmingsvereiste voor hulp bij kindermishandeling (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2016).
- Bij jongeren van 12-15 jaar is in principe dubbele toestemming vereist, zowel van de ouders als van de jongere zelf (KNMG, 2019). Er zijn wel uitzonderingen, bijvoorbeeld bij abortus en anticonceptie, zie Art. 7:450 lid 2 BW. Een abortus uitvoeren of anticonceptie voorschrijven mag zonder de toestemming van de ouders als dat nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen en als de minderjarige de behandeling weloverwogen blijft wensen. De patiënt moet zich hierbij richten tot andere volwassenen, deskundigen (Fiom, huisarts). Uiteindelijk besluit de behandelaar of de ouders/voogd bij het besluit betrokken moet(en) worden.
- Vanaf 16 jaar beslist de jongere zelf over de hulp, tenzij die wilsonbekwaam is. Voor jongeren van 16-17 jaar maakt de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) een uitzondering. Vanaf het 16 jaar gaan adolescenten, als ze wilsbekwaam zijn, zelfstandig een geneeskundige behandelingsovereenkomst aan en beslissen ze zelf over diagnostisch onderzoek of behandeling.
Verantwoording en bronnen
Colofon
© 2020 Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, Nederlands Jeugdinstituut.
Op voorwaarde van naamsvermelding wordt toestemming gegeven voor het kopiëren, opslaan, en openbaar maken van de tekst van deze publicatie.
Richtlijnen ondersteunen professionals om samen met cliënten te beslissen over de best passende hulp. Een richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast. We adviseren dringend altijd de website te raadplegen voor de meest actuele versies.
De richtlijn is ontwikkeld door TNO en Rutgers en geautoriseerd door de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO).
Het ontwikkelen, herzien en implementeren van richtlijnen voor jeugdprofessionals vindt plaats in het kader van het Meerjarenplan Richtlijnen Jeugd, opgesteld door het Nederlands Jeugdinstituut, de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO). Zie voor meer informatie: www.richtlijnenjeugdhulp.nl
Gebruik bij referenties naar deze richtlijn altijd: 'richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming'.
Eerste druk, mei 2020*.
* De interventies in deze richtlijn zijn in 2021 geactualiseerd.
De oorspronkelijke richtlijn is in 2024 geherstructureerd.
De interventies zijn in 2024 geactualiseerd.
Inhoudelijke bijdragen en betrokkenen
Auteurs
- Sanna Maris (Rutgers)
- Remy Vink (TNO)
- Jacqueline Deurloo (TNO)
- Barbara Oud (Rutgers)
- Gaby de Lijster-van Kampen (TNO)
- Annelies Kuyper (Rutgers)
Ontwikkelwerkgroep
- Ine Vanwesenbeeck (voorzitter)
- Sandra de Jong
- Erika van Kralingen
- Mischa Wink
- Pieter van Kessel
- Rianne de Vries
- Josine Holdorp
- Natascha van Fucht
- Odette Montens
- Nora Zandbergen
- Shirli Rachmani
- Djolien Reusien
- Jolanda Bergsma
Werkwijze totstandkoming richtlijn, specifiek
Versies richtlijn en onderbouwing
De eerste versie van deze richtlijn is gepubliceerd in 2020. Deze bestond destijds uit twee afzonderlijke documenten: de richtlijn zelf en een onderbouwingsdocument van de richtlijn. De richtlijn is in 2021 geactualiseerd. De huidige richtlijn bevat per bouwsteen en bijbehorende uitgangsvragen een korte onderbouwing van de aanbevelingen. Het oorspronkelijke onderbouwingsdocument van de eerste versie van de richtlijn is niet geactualiseerd. Daarom is dit document niet meer online gepubliceerd. Via info@richtlijnenjeugdhulp.nl is de oorspronkelijke onderbouwing van de richtlijn op te vragen.
Keuze van beschrijving doelgroepen met betrekking tot seksuele ontwikkeling:
Kinderen en jongeren met een beperking, stoornis en/of psychische problematiek
Omdat het onmogelijk is uitputtend te zijn, hebben we aan de ontwikkelwerkgroep van de richtlijn gevraagd over welke specifieke groepen kinderen en jongeren zij meer wilden weten met betrekking tot hun seksuele ontwikkeling. Ook zijn we nagegaan welke groepen kinderen en jongeren veel aanwezig zijn binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming. Op basis van deze input hebben we afgewogen van welke specifieke groepen kinderen en jongeren we in deze richtlijn de seksuele ontwikkeling moeten beschrijven. Dit zijn kinderen en jongeren met:
- een licht verstandelijke beperking (LVB)
- een stoornis in het autismespectrum (ASS)
- problematische gehechtheid
- een seksueel trauma.
Samenstelling Projectteam, Ontwikkelwerkgroep en Klankbordgroep
Samenstelling Projectteam
- Drs. Remy Vink Projectleider; TNO Child Health
- Drs. Sanna Maris Rutgers
- Dr. Jacqueline Deurloo TNO Child Health
- Barbara Oud, MA Rutgers
- Gaby de Lijster-van Kampen, PhD TNO Child Health
- Annelies Kuyper Rutgers
Samenstelling Ontwikkelwerkgroep
- Prof. Dr. Ine Vanwesenbeeck Voorzitter; Rutgers / Universiteit Utrecht
- Drs. Sandra de Jong Combinatie Jeugdzorg / Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)
- Erika van Kralingen William Schrikkergroep / Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW)
- Mischa Wink, MSc Zelfstandig Adviseur / Nederlandse Vereniging van pedagogen en Onderwijskundigen (NVO)
- Pieter van Kessel Flexus Jeugdplein
- Rianne de Vries, MSc Spirit Qpido
- Josine Holdorp, MSc Nederlands Jeugdinstituut (NJi)
- Natascha van Fucht Lijn 5
- Drs. Odette Montens Juzt
- Drs. Nora Zandbergen Veilig Thuis
- Shirli Rachmani Cliëntentafel
- Djolien Reusien Cliëntentafel
- Jolanda Bergsma Aandachtsfunctionaris Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)
Samenstelling Klankbordgroep
- Drs. Simone Ebbers Zelfstandig Adviseur / Nederlandse Vereniging van pedagogen en Onderwijskundigen (NVO)
- Inge Bok, MSc, PhD Zelfstandig Adviseur / VU Medisch Centrum Amsterdam / Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)
- Muriale Mingels, MSc Spirit / Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW)
- Dr. Ellen Laan Nederlandse Vereniging voor Seksuologie (NVVS)
- Egbert Kruijver Nederlandse Vereniging voor Seksuologie (NVVS)
- Dr. Mechtild Hoïng Avans Hogeschool
- Marian Kuhl Politie
- Jeroen Dewinter GGZ Eindhoven
- Romana Luske, MSc Fier!
- Drs. Aafke Scharloo Zelfstandig Adviseur / Landelijk OpleidingsCentrum Kindermishandeling (LOCK)
- Prof. Dr. Peter Nikken Nederlands Jeugdinstituut (NJi)
- Iddegien Kok, MEd Hogeschool van Amsterdam
Herziening gestart
De herziening van de richtlijn Seksuele ontwikkeling is april 2025 van start gegaan. Het doel van deze herziening is een aanpassing vanwege nieuwe ontwikkelingen, nieuwe wetenschappelijke inzichten en ervaringen uit de praktijk. Expertisecentrum Rutgers voert samen met de herzieningswerkgroep en het NJi de herziening uit. Zomer 2026 vindt publicatie van de nieuwe richtlijn plaats.
Lees ook: Draag bij aan de herziening van de richtlijn Seksuele ontwikkeling
Aandacht voor nieuwe thema’s
In de huidige richtlijn Seksuele ontwikkeling komen een aantal belangrijke thema's niet voldoende terug. Denk aan thema’s als de digitale leefwereld van jongeren, het taboe en handelingsverlegenheid van professionals en religieuze en culturele diversiteit. We voegen deze thema’s toe tijdens de herziening.
Verloop herzieningsproces
De herziening van de richtlijn is in november 2024 gestart met een startbijeenkomst. Hierna is er een werkgroep samengesteld, bestaande uit professionals, ouders, ervaringsdeskundige en wetenschappers. Deze werkgroep kwam april 2025 voor het eerst bij elkaar. Gedurende 2025 en 2026 zal deze werkgroep de herziening voortzetten.
Lees meer over de verschillende stappen van een herziening bij Over de richtlijnen.
Literatuur
Ainsworth, M. D. S. (1978). The Bowlby-Ainsworth attachment theory. Behavioral and Brain Sciences, 1, 436-438.
American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-5). American Psychiatric Publishers.
Baams, L., Dubas, J. S., Overbeek, G., & Aken, M. A. van (2015). Transitions in body and behavior: A meta-analytic study on the relationship between pubertal development and adolescent sexual behavior. Journal of Adolescent Health, 56(6), 586-98.
https://doi: 10.1016/j.jadohealth.2014.11.019.
Bernaards, C., Walpot, M., Rijs Hansen, G. R., & Moentjes, G. (2017). Core competencies for safeguarding young people in care. Absalon University College, Amsterdam University of Applied Sciences, Antwerp Plantijn University College.
Borawska-Charko, M., Rohleder, P., & Finlay, W. M. L. (2017). The sexual health knowledge of people with intellectual disabilities: A review. Sexuality Research and Social Policy, 14(4), 393-409.
Bos, M., & Cense, M. (2005). Trainen over diversiteit. Werkboek voor trainingen op het gebied van diversiteit toegespitst op de thema’s geweld en seksualiteit. TransAct.
Bowlby, J. (1982). Attachment and loss: retrospect and prospect. American Journal of Orthopsychiatry, 52, 664 -678.
Cense, M., & Dijk, L. van (2010). Niet zomaar seks. Jongeren over seks en grenzen. Rutgers.
CBS (2019). Meisjes vaker op sociale netwerken dan jongens. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/22/meisjes-vaker-op-sociale-netwerken-dan-jongens.
Commissie Kwaliteitskader Voorkomen Seksueel Misbruik in de Jeugdzorg (2013). Kwaliteitskader Voorkomen Seksueel Misbruik in de Jeugdzorg. Jeugdzorg Nederland.
Commissie Samson (2012). Omringd door zorg, toch niet veilig. Seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen, 1945 tot heden. Boom.
Committee on the Rights of the child (2009). General Comment no. 12. The right of the child to be heard. United Nations.
Douma, J. (2018). Jeugdigen en (jong)volwassenen met een lichte verstandelijke beperking. Kenmerken en de gevolgen voor diagnostisch onderzoek en (gedrags)interventies. Landelijk Kenniscentrum LVB.
Frans, E., & Franck, T. (2014). Vlaggensysteem. Reageren op seksueel (grensoverschrijdend) gedrag van kinderen en jongeren. Garant.
Frederick, D. A., St John, H. K., Garcia, J. R., & Lloyd, E. A. (2018). Differences in orgasm frequency among gay, lesbian, bisexual, and heterosexual men and women in a U.S. national sample. Archives of Sexual Behavior, 47, 273-288.
GGZ (2017). Zorgstandaard autisme. https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/autisme/introductie
Gianotten, W. L., Meihuizen-De Regt, M. J., & Son-Schoones, N. van (2008). Seksualiteit bij ziekte en lichamelijke beperking. Koninklijke Van Gorcum BV.
Goennee, M., Walle, R. van de, & Berlo, W. van (2012). Interventies voor preventie, signalering en behandeling van seksueel geweld bij mensen met een beperking: inventarisatie van aanbod en kwaliteit. Rutgers WPF.
Graaf, H. de (2005). Seks onder je 25e . Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Rutgers Nisso Groep/SOA Aids Nederland.
Graaf, H. de (2013). Van alle leeftijden. De seksuele levensloop van conceptie tot overlijden. Eburon.
Graaf, H. de (2016). Hoe denken kinderen van 9 tot en met 12 jaar over seks? Rutgers.
Graaf, H. de, Bakker, B. H. W., & Wijsen, C. (2014). Een wereld van verschil. Seksuele gezondheid van LHBT’s in Nederland 2013. Rutgers WPF.
Graaf, H. de, Borne, M. van den, Nikkelen, S., Twisk, D., & Meijer, S. (2017). Seks onder je 25ste. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2017. Rutgers WPF/Soa Aids Nederland.
Graaf, H. de, Kruijer, H., Acker, J. van, & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Eburon.
Graaf, H. de, Neeleman, A., Vennix, P., & Son-Schoones, N. van (2004). De seksuele levensloop. In L. Gijs, W. Gianotten, I. Vanwesenbeeck, & P. Weijenborg (Red.), Seksuologie. Bohn Stafleu van Loghum.
Graaf, H. de, & Rademaker, J. (2003). Seks in de groei. Een verkennend onderzoek naar de (pre)seksuele ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. RNG Studies, Eberon.
Graaf, H. de, & Rademaker, J. (2007). Seksueel gedrag en seksuele gevoelens van prepuberale kinderen. Tijdschrift voor Seksuologie, 31, 184-194.
Heatherington, L., & Lavner, J. A. (2008). Coming to terms with coming out: Review and recommendations for family systems-focused research. Journal of Family Psychology, 22(3), 329-343.
Heeringa, N., Kuyper, A., Lammers, M., & Visser, T. (2010). Zorg zelf voor betere preventie seksueel misbruik. Effectief werken aan preventie van seksueel misbruik met inzichten en instrumenten uit het verbetertraject Preventie Seksueel Misbruik van Zorg voor Beter. Vilans, Rutgers Nisso Groep en Movisie.
Janssens, K., Boet, A., Wentzel, W., & Repetur, L. (2017). Vlaggensysteem Residentiële Jeugdzorg. Adequaat pedagogisch reageren op seksueel (grensoverschrijdend) gedrag van jongeren. Movisie.
Kaagesten, A., Gibbs, S., Blum, R. W., Moreau, C., Chandra-Mouli, V., Herbert, A., & Amin, A. (2016). Understanding Factors that Shape Gender Attitudes in Early Adolescence Globally: A Mixed-Methods Systematic Review. PLoS ONE, 11(6), e0157805. https://doi:10.1371/journal.pone.0157805.
Kennisnet (2017). Monitor Jeugd en Media 2017. Kennisnet.
Kenny, L., Hattersley, C., Molins, B., Buckley, C., Povey, C., & Pellicano, E. (2016). Which terms should be used to describe autism? Perspectives from the UK autism community. Autism 20(4), 442-462.
Keuzenkamp, S. (2012). Worden wie je bent. Het leven van transgenders in Nederland. Sociaal Cultureel Planbureau.
Kliegman, R. M., Behrman, R. E., Jenson, H. B., & Stanton, B. F. (2011). Nelson textbook of pediatrics. Saunders Elsevier.
KNMG (2012). Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie. KNMG.
KNMG (2019). KNMG-Wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen. KNMG.
Kuyper, A. (2013). Seksualiteitsbeleid of struisvogelpolitiek? Model voor visie en beleid op seksualiteit, relaties en omgangsvormen 12+ voor de residentiële jeugdzorg. Rutgers WPF.
Kuyper, L. (2015). Jongeren en seksuele oriëntatie. Ervaringen van en opvattingen over lesbische, homoseksuele, biseksuele en heteroseksuele jongeren. Sociaal en Cultureel Planbureau.
Kuyper, A., & Höing, M. (2017). Doelgroepen in de residentiële jeugdzorg. Rutgers, Avans Hogeschool, in kader van Raak-Pro project ‘Gezond seksueel gedrag in de residentiële jeugdzorg (2013) – samen met Movisie, TNO en Accare.
Kuzma, J. M., & Black, D. W. (2008). Epidemiology, prevalence, and natural history of compulsive sexual behavior. The Psychiatric Clinics of North America, 31(4), 603-611.
Amin Netwerkoverleg Veilig Thuis, Politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming en Reclassering.
Kwaliteitskader Jeugd (2016). Professionalisering Jeugdhulp en Jeugdbescherming. https://skjeugd.nl/wp-content/uploads/2017/01/kwaliteitskader-Jeugd-v2.1.pdf.
Lamers-Winkelman, F., & Tierolf, B. (2012). Literatuurstudie seksueel misbruik in pleeggezinnen en instellingen voor jeugdzorg. Deelonderzoek 3b uit Commissie Samson. Omringd door zorg, toch niet veilig. Verwey-Jonker Instituut.
Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme (2017). Leidraad Afdoening sextingzaken. Pubers+in+beeld+-+Leidraad+afdoening+sextingzaken.pdf.
Larsson, I. B., & Svedin, C. G. (2002). Sexual experiences in childhood: young adults' recollections. Archives of sexual behavior, 31(3), 263-273.
Leenarts, L. E., Diehle, J., Doreleijers, T. A., Jansma, E. P., & Lindauer, R. J. (2013). Evidence-based treatments for children with trauma-related psychopathology as a result of childhood maltreatment: A systematic review. European Child & Adolescent Psychiatry, 22 (5), 269-283.
Lijster-Van Kampen, G. P. A. de, Vink, R. M., Berlo, W. van, Kuyper, A., Boer, A. H., & Höing, M. A. (2017). Het Vlaggensysteem RJ. Rapportage implementatie- outcome- en tevredenheidsonderzoek. TNO/Rutgers kenniscentrum Seksualiteit/Avans Hogeschool Expertisecentrum Veiligheid.
Lunsen, R. van, & Laan, E. (2017) Seks! Prometheus.
Maris, S., Deurloo, J., Oud, B., Lijster-Van Kampen, G. P. A. de, Kuyper, A., & Vink, R. M. (2020). Onderbouwing Richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Rutgers/TNO.
Maris, S., Vlugt, I. van der, Deurloo, J., & Lanting, C. (2014). JGZ-Richtlijn Seksuele ontwikkeling 0-19 jaar. NCJ (Rutgers/TNO).
Mick, J., & Cohen, M. Z. (2003). Sexuality and cancer: A BETTER approach to nursing assessment of patients’ sexuality concerns. Hematology Oncology News and Issues, 2(10), 30–31.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2016). Handreiking Toestemmingsvereiste voor hulp bij kindermishandeling. VWS.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2018). Handreiking Participatie van kinderen in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. VWS.
Naezer, M., & Oosterhout, L. van (2019). Sharing is caring? Jongeren, sexting en de ongewenste verspreiding van sexy beeldmateriaal. Radboud Universiteit Nijmegen.
Nikken, P. (2007). Jongeren, media en seksualiteit. Hoe media-interesses en –gebruik samenhangen met fantasieën, opvattingen en gedrag. Nederlands Jeugdinstituut.
NJI (2019). Definitie ‘hechtingsproblematiek’. https://www.nji.nl/Hechting-en-hechtingsproblemen-Probleemschets-Definitie.
Peate, I. (2008). Understanding key issues in gender-variant children and young people. British Journal of Nursing, 17(17), 1114-1118.
Pederson, D. R., Gleason, K. E., Moran, G., & Bento, S. (1998). Maternal attachment representations, maternal sensitivity, and the infant–mother attachment relationship. Developmental Psychology, 34, 925-933.
Pijpers, F., Exterkate, M., & Jager, M. de (2010). Standpunt 'preventie van vrouwelijke genitale verminking in de Jeugdgezondheidszorg'. RIVM/Centrum Jeugdgezondheid.
Programma Richtlijnontwikkeling Jeugdzorg (2012). Uitgangspunten en voorstel voor sjabloon ‘classificatie van evidence’ voor richtlijnen in de jeugdzorg: een pragmatische opzet. NJi.
Roos, M. H., & Graaf, H. de (2014). Seksueel getint gedrag van twee- tot twaalfjarigen. Waarnemingen van ouders. Kind en adolescent, 35, 223–238.
Scholte, R., Nelen, W., Wit, W. de, & Kroes, G. (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen. Praktikon B.V.
Storms, O., & Bartels, E. (2008). De keuze van een huwelijkspartner. Een studie naar partnerkeuze onder groepen Amsterdammers. Vrije Universiteit.
Tharinger, D. J., & Wells, M. G. (2000). An attachment perspective on the developmental challenges of gay and lesbian adolescents: The need for continuity of caregiving from family and school. School Psychology Review, 29, 158-172.
Vlugt, I. van der (2016). Richtlijn seksuele vorming. Visie, doelen en uitgangspunten. Rutgers.
WHO Regional Office for Europe (2010). Standards for sexuality education in Europe. A framework for policy makers, educational and health authorities and specialists. Federal Centre for Health Education, BZgA.
Wissink, I. B., Vugt, E. van, Moonen, X., Stams, G. J. J. M., & Hendriks, J. (2015). Sexual abuse involving children with an intellectual disability: A narrative review. Research in Developmental Disabilities, 36, 20-35.
Wit, M. de, Moonen, X. M. H., & Douma, J. C. H. (2011). Richtlijn effectieve interventies LVB: Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor kinderen en jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Landelijk Kenniscentrum LVG.
Yu, C., Zuo, X., Blum, R. W., Tolman, D. L., Kågesten, A., Mmari, K., … & Lou, C. (2017). Marching to a Different Drummer: A Cross-Cultural Comparison of Young Adolescents Who Challenge Gender Norms. Journal of Adolescent Health, Oct, 61(4S), S48-S54.
https://doi: 10.1016/j.jadohealth.2017.07.005.
Zenderen, K. van, Berlo, W. van, Vink, R., & Feenstra, H. (2015). Seksueel (ongewenst) gedrag in de residentiële jeugdzorg en reacties van professionals: Een literatuuronderzoek. Rutgers, Movisie, TNO.