Richtlijn Traumagerelateerde problemen
Inhoudsopgave
Kernaanbevelingen
- Heb oog voor de impact die ingrijpende gebeurtenissen kunnen hebben op het psychisch welbevinden van kinderen en hun naasten. Traumagerelateerde problemen komen vaak voor na een ingrijpende gebeurtenis, maar worden lang niet altijd herkend.
- Vraag aan elk kind binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming of die ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt, en welke. Bevraag dit actief en met enige regelmaat, want kinderen beginnen hier niet makkelijk uit zichzelf over. Laat dit onderwerp bijvoorbeeld halfjaarlijks of jaarlijks terugkomen. Breng daarnaast eventuele normale of zorgwekkende stressreacties in kaart.
- Wanneer een kind – of een van de naasten – in vertrouwen vertelt dat die een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en toestemming geeft om dit nader in kaart te brengen, gebruik dan korte screeningsvragenlijsten. Voor ingrijpende gebeurtenissen wordt de LEC-5 (Life Events Checklist voor de DSM-5) aanbevolen, voor traumagerelateerde symptomen de CRIES-13 (Children’s Revised Impact of Event Scale), voor psychisch functioneren de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire). Breng met ouders en het kind beschermende factoren en risicofactoren in kaart en beoordeel of ondersteunende interventies nodig zijn.
- Geef psycho-educatie aan het kind en belangrijke anderen, zoals ouders, broers, zussen, grootouders en leerkrachten. Sluit aan bij de behoeften, de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. Geef uitleg over stressreacties die vaak voorkomen na een ingrijpende gebeurtenis, en hoe hiermee om te gaan. Wees bemoedigend en realistisch in je boodschap naar het kind en ouders over de mogelijkheden van herstel en een eventuele behandeling.
- Begeleid ouders bij het herstellen van de veiligheid en structuur in het gezin. Stimuleer hen om thuis en op school een dagelijkse routine aan te houden, gezond slaapgedrag te bevorderen, met het kind plezierige activiteiten te ondernemen en hun kind probleemoplossende vaardigheden aan te leren. Ondersteun het gezin bij het aanwenden van hulp uit het netwerk en ondersteun ouders bij het reguleren van hun eigen reacties, al dan niet met hulp van een jeugdprofessional.
- Verwijs het kind door naar traumabehandeling. Je hoeft niet te wachten tot de situatie volledig stabiel en veilig is. Verwijs direct door naar traumabehandeling als de traumagerelateerde problemen zo ernstig zijn dat het kind niet meer kan functioneren. Of als er een opeenstapeling van risicofactoren is, het kind jonger is dan 4 jaar of als er meerdere problemen spelen (comorbiditeit). Verwijs ook door als een kind vier weken na de ingrijpende gebeurtenis nog geen afname in stressreacties laat zien. Doe dit altijd in goed overleg met het kind en ouders.
- Informeer het kind en de ouders duidelijk over de mogelijkheden van verwijzen naar traumabehandeling en neem gezamenlijk de beslissing naar welke traumabehandeling je verwijst. Gebruik voor het verwerken van posttraumatische stressklachten de volgende psychologische behandelingen: Trauma Focused Cognitive Behavorial Therapy (TF-CBT), Imaginaire Exposure in combinatie met exposure in vivo, Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR), Schrijftherapie en/of KIDNET. Voor deze behandelingen bestaat het sterkste wetenschappelijke bewijs dat ze helpen bij traumagerelateerde problemen. De behandelaar, kind en ouders kiezen uiteindelijk samen de behandeling.
- Inventariseer de klachten bij de start en na afloop van een traumabehandeling. Onderzoek bij aanvang of er sprake is van een combinatie van meerdere problemen (comorbiditeit).
- Betrek het gezin of andere betrokkenen (zoals pedagogisch medewerkers, gezinshuisouders en anderen) actief bij de behandeling. Zorg voor psycho-educatie en ouderbegeleiding en zet systemische interventies in als dat geïndiceerd is.
- Monitor de voortgang van de behandeling met gevalideerde traumavragenlijsten, zoals de Kind en Jeugd Trauma Screener (KJTS) en evalueer de behandeling iedere drie tot zes maanden.
1. Introductie
Waar gaat de richtlijn over?
Een trauma kan ontstaan na ingrijpende gebeurtenissen. Trauma is een breed begrip en traumagerelateerde problemen kunnen veelvormig zijn. Deze richtlijn gaat over het signaleren en behandelen van traumagerelateerde problemen bij kinderen. Het is belangrijk om signalen tijdig te signaleren en tot behandeling over te gaan. Zo voorkom je dat de problemen lang aanhouden, de gezonde ontwikkeling bedreigen, problemen op latere leeftijd veroorzaken en mensen verhoogd vatbaar blijven voor nieuwe traumatisering.
Deze richtlijn gaat in op ingrijpende gebeurtenissen, wat daar normale en zorgwekkende reacties op zijn en hoe ouders, school en andere professionals het kind kunnen ondersteunen. Ook besteedt de richtlijn aandacht aan risico- en beschermende factoren en geeft deze aanbevelingen die leiden naar passende traumazorg.
Deze richtlijn is in 2023 geactualiseerd met de module Trauma-interventies en geeft een overzicht van effectieve interventies voor de behandeling van traumagerelateerde klachten bij kinderen. De module is gebaseerd op wetenschappelijke evidentie, praktijkkennis en ervaringskennis.
Voor wie is de richtlijn bedoeld?
Meer informatie over de doelgroep van deze richtlijn vind je op de pagina Over de richtlijnen.
Uitgangsvragen
De oorspronkelijke uitgangsvragen die deze richtlijn beantwoordt zijn:
- Hoe zien per (ontwikkelings-)leeftijd normale én afwijkende reacties op ingrijpende gebeurtenissen eruit?
- Hoe kunnen jeugdprofessionals kinderen en ouders ondersteunen bij een normale reactie van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen?
- Hoe kunnen jeugdprofessionals kinderen en ouders ondersteunen bij een afwijkende reactie van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen?
- Wanneer moeten jeugdprofessionals gespecialiseerde zorg inschakelen gezien de reactie van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen?
- Welke kwalitatief goede signaleringsinstrumenten zijn er voor traumagerelateerde problemen bij kinderen?
- Wanneer moeten jeugdprofessionals welk signaleringsinstrument inzetten? Wanneer moeten jeugdprofessionals doorverwijzen voor diagnose en/of behandeling gezien de uitkomst van ingezette instrumenten?
- Hoe kunnen jeugdprofessionals de uitkomsten van signaleringsinstrumenten vastleggen en communiceren naar kinderen, ouders en andere jeugdprofessionals?
- Hoe kunnen jeugdprofessionals de omgeving van kinderen betrekken en effectief bevragen bij het signaleren van traumagerelateerde problemen?
- Hoe kunnen jeugdprofessionals signalen van traumagerelateerde problemen vastleggen en communiceren naar de ouders, de verdere omgeving van kinderen en andere jeugdprofessionals?
- Welke interventies zijn per doelgroep (kinderen, ouders en omgeving) beschikbaar voor behandeling van trauma? Hoe kunnen jeugdprofessionals bepalen wanneer welke interventie ingezet moet worden? Hoe kunnen jeugdprofessionals bepalen of hun interventie zinvol is?
Leeswijzer
De Richtlijn Traumagerelateerde problemen is bedoeld voor jeugdprofessionals. De verdieping en onderbouwing geeft een uitgewerkte toelichting op specifieke onderwerpen in de richtlijn.
Van deze richtlijn is een versie voor ouders verkrijgbaar op www.richtlijnenjeugdhulp.nl. Alle richtlijnen zijn openbaar.
De richtlijn heeft ook een algemene verantwoording, die uitlegt hoe de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming zijn ontwikkeld en herzien.
De richtlijn gaat over alle kinderen. Waar nodig worden aanvullingen, aanpassingen of verwijzingen gedaan rondom communicatie met specifieke doelgroepen, zoals kinderen met een gehoor- of taalontwikkelingsstoornis, een (licht) verstandelijke beperking, een psychiatrische stoornis, een migratieachtergrond of ouders die ook zelf een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt.
Basisinformatie
Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:
- doelgroep van de richtlijnen
- gedeelde besluitvorming
- diversiteit
- beschikbaarheid interventies
- juridische betekenis van de richtlijnen
- begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders
Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.
Doel van de richtlijn
De richtlijn Traumagerelateerde problemen geeft jeugdprofessionals aanbevelingen voor het signaleren van traumagerelateerde klachten, het leiden naar passende zorg en het inzetten van effectieve interventies. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten, actuele praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. De aanbevelingen geven richting aan de professionele afwegingen die professionals maken in de jeugdhulp of de jeugdbescherming. Daarbij gaat het zowel om hbo-opgeleide professionals als gedragswetenschappers zoals psychologen en orthopedagogen.
Ingrijpende gebeurtenissen
Ingrijpende gebeurtenissen komen veel voor onder kinderen. In Nederland maakt 14 tot 50% van de kinderen een of meerdere ingrijpende gebeurtenissen mee (Alisic et al., 2008; Lindauer & Boer, 2012). Het merendeel herstelt hier goed van, maar bij een deel – 16% – komt de verwerking onvoldoende tot stand en dat leidt tot psychische problemen (Alisic et al., 2014).
Traumagerelateerde problemen signaleren
Het is belangrijk dat de jeugdprofessional traumagerelateerde problemen bij kinderen zo vroeg mogelijk signaleert, zodat die een effectieve behandeling kunnen krijgen. Voor de verschillende problemen zijn bewezen effectieve behandelmethodes beschikbaar. Blijven traumagerelateerde problemen onbehandeld, dan kan dit de ontwikkeling van het kind beïnvloeden en invloed hebben op de psychische en lichamelijke gezondheid op volwassen leeftijd. Ook is de kans groter dat een volgende ingrijpende gebeurtenis tot traumagerelateerde problemen leidt.
Traumagerelateerde problemen oppakken
Deze richtlijn informeert jeugdprofessionals over hoe ze traumagerelateerde problemen kunnen signaleren en oppakken. Belangrijk is dat de ouders en de omgeving van het kind worden betrokken bij die aanpak. Bovendien is van belang dat jeugdprofessionals weten wat ze wanneer zelf kunnen doen, en hoe zij een andere professional kunnen of moeten inschakelen. Hierover is al veel kennis beschikbaar.
De rol van ouders
Deze richtlijn gaat ook in op situaties waarbij de ouders de ingrijpende gebeurtenissen veroorzaken bij het kind. Zie hiervoor ook de Richtlijn Kindermishandeling. Hierin staan meer overwegingen, praktische adviezen en gesprekstechnieken om hierover met ouders in gesprek te gaan.
2. Wat zijn traumagerelateerde problemen?
Aan traumagerelateerde problemen gaat altijd een ingrijpende gebeurtenis vooraf. Een kwart tot twee derde van de kinderen maakt ten minste één ingrijpende gebeurtenis mee. Psychische problemen hebben vaker met ingrijpende gebeurtenissen te maken dan doorgaans wordt herkend (Zorginstituut Nederland, 2018).
Dit onderdeel beschrijft wat ingrijpende gebeurtenissen zijn en welke reacties op een ingrijpende gebeurtenis bij kinderen per ontwikkelingsleeftijd normaal en zorgwekkend zijn. Of er ernstige traumagerelateerde problemen ontstaan, hangt ervan af hoe ingrijpend de gebeurtenis is en hoe ernstig de stressreacties.
Ook geeft dit onderdeel jeugdprofessionals handvatten voor het ondersteunen van kinderen, ouders en leerkrachten bij normale en zorgwekkende reacties op ingrijpende gebeurtenissen.
Wat zijn traumagerelateerde problemen?
Gelijkenis met een stoornis
Deze richtlijn hanteert de volgende definitie van traumagerelateerde problemen: “Problemen op het gebied van gedrag, emoties, cognities, ontwikkeling en lichamelijke klachten die voortkomen uit (een) onverwerkte ingrijpende gebeurtenis(sen)”.
Soms zijn traumagerelateerde problemen te herkennen als een stoornis, zoals beschreven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-5 (DSM-5) (American Psychiatric Association, 2013). Het kan dan gaan om trauma- en stressorgerelateerde stoornissen zoals de acute stressstoornis (zie ook uitgangsvraag 4), de posttraumatische stressstoornis (zie ook uitgangsvraag 4), de reactieve hechtingsstoornis, de ontremd-sociaalcontactstoornis en de aanpassingsstoornis.
Psychische problemen en comorbide stoornissen
Traumagerelateerde problemen spelen nog vaker een rol bij ándere psychische problemen of comorbide stoornissen (Kilpatrick et al., 2003; Maercker, Brewin, Bryant, Cloitre, Ommeren et al., 2013; Maercker, Brewin, Bryant, Cloitre, Reed et al., 2013). Denk aan dissociatieve stoornissen, persisterende complexe rouwstoornissen, angststoornissen, stemmingsstoornissen, gedragsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen, somatisch onverklaarde lichamelijke klachten, verslavingsstoornissen, dwangstoornissen en een verstandelijke beperking. Ook kunnen kinderen die een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt traumagerelateerde problemen in mildere vormen ervaren zonder dat ze (exact) voldoen aan de DSM-5-criteria voor een stoornis.
Ingrijpende gebeurtenissen binnen een relatie
Herhaalde of langdurige ingrijpende gebeurtenissen binnen een relatie (meervoudige interpersoonlijke traumatisering) kunnen een breed scala aan problemen veroorzaken. Dit geldt in mindere mate voor enkelvoudige en meervoudige niet-interpersoonlijke gebeurtenissen. Zowel op kinder- als volwassen leeftijd kunnen problemen zich openbaren in de fysieke en mentale gezondheid (Felitti et al., 1998; Minton et al., 2006; Teicher et al., 2016).
Behandeling van interpersoonlijk trauma
Bij interpersoonlijke traumatisering kunnen naast problemen gerelateerd aan trauma en stress ook andere problemen optreden, bijvoorbeeld moeilijkheden met emotieregulatie, een negatief zelfbeeld of problemen in de omgang met anderen. Soms is het lastig om de traumagerelateerde problemen vast te stellen wanneer er ook andere psychische problemen spelen. Vaak wordt in de diagnostiek en behandeling eerst aandacht besteed aan deze bijkomende klachten, (bijvoorbeeld behandeling van angst- of stemmingsproblemen), voordat de behandeling van het trauma begint. Het doel hiervan is om eerst een zekere mate van stabiliteit bij het kind te bereiken voordat met traumabehandeling wordt gestart. Onderzoek toont echter aan dat deze volgorde niet logisch is: de instabiliteit komt juist voort uit een onbehandeld trauma. Daarom raden we vanuit de Richtlijn voor Posttraumatische stressstoornis (PTSS) aan in het geval van interpersoonlijke traumatisering direct te starten met evidence-based trauma-interventies (Bicanic, de Roos et al., 2015; Van Minnen et al., 2012), net zoals we dat bij enkelvoudige en niet-interpersoonlijke traumatisering adviseren.
Wat zijn ingrijpende gebeurtenissen?
Een ingrijpende gebeurtenis is een beangstigende, gevaarlijke en/of gewelddadige gebeurtenis die het leven of de lichamelijke integriteit van een kind bedreigt, of door het kind als zodanig wordt ervaren. Een kind hoeft de gebeurtenis niet zelf mee te maken. Het kan ook ingrijpend zijn als de gebeurtenis een familielid, vriend(in) of geliefde overkomt (AKWA, 2020; American Psychiatric Association, 2013). Dit geldt zeker voor jonge kinderen, die voor hun gevoel van veiligheid afhankelijk zijn van belangrijke hechtingsfiguren. Ook alle vormen van kindermishandeling vallen onder ingrijpende gebeurtenissen. Zie hiervoor ook de richtlijn Kindermishandeling.
Hoe vaak komt het voor?
Veel kinderen maken één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen mee. In Nederland is dat tussen de 14 en 50% (Alisic et al., 2008; Lindauer & Boer, 2012). Seksueel geweld komt relatief vaak voor, naar schatting bij 13% van de meisjes en 3% van de jongens onder de 18 jaar (Alink et al., 2018; Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, 2016). In 2017 werden in Nederland tussen de 89.160 en 127.190 kinderen blootgesteld aan een vorm van kindermishandeling. Dat staat gelijk aan 3%. Naast fysieke en emotionele mishandeling ging het vooral om emotionele verwaarlozing (Alink et al., 2018). Meisjes en jongens zijn vrijwel even vaak slachtoffer van kindermishandeling. Bij kinderen die met jeugdzorg te maken hebben, is de kans 45%. Bij meisjes in JeugdzorgPlus-instellingen is dit percentage zelfs 85% (Kroneman, 2009). Kinderen met een verstandelijke beperking hebben een grotere kans om ingrijpende gebeurtenissen mee te maken. Ook ontwikkelen zij vaker traumagerelateerde problemen dan gemiddeld begaafde kinderen (Mevissen & De Jongh, 2010).
Voorbeelden van ingrijpende gebeurtenissen
Voorbeelden van gebeurtenissen die kinderen als ingrijpend kunnen ervaren (Felitti et al., 1998; Finkelhor et al., 2015; Kalmakis & Chandler, 2014; Vervoort-Schel et al., 2018). De lijst is niet uitputtend:
- Lichamelijke en/of psychische mishandeling.
- Seksueel geweld en/of seksueel misbruik. Hieronder rekenen we ook online grensoverschrijdend gedrag en online seksueel geweld.
- Emotionele en/of fysieke verwaarlozing.
- Middelenmisbruik in het gezin.
- Ouders die een gevangenisstraf uitzitten.
- Psychische aandoening of lichamelijke ziekte van ouders.
- Geweld tussen partners en andere vormen van huiselijk geweld waarvan het kind getuige is.
- Verlies van een ouder/geliefde, zeker als dat verlies plotseling is of gewelddadig.
- (Vecht)scheiding van ouders.
- Pesten en sociale uitsluiting.
- Natuurrampen.
- Terroristische aanslagen.
- Geweld in de buurt, georganiseerde misdaad, inbraak.
- Oorlogs- en vluchtelingenervaringen.
- Een ernstig ongeluk.
- Een levensbedreigende ziekte.
- Een medische ingreep.
- Uithuisplaatsing.
- Stress wanneer een ouder militair is, bijvoorbeeld wanneer de ouder wordt uitgezonden voor missie, overlijdt of gewond raakt.
Soorten ingrijpende gebeurtenissen
Ingrijpende gebeurtenissen kunnen op verschillende manieren voorkomen en verschillen in frequentie en aard. In de praktijk worden diverse termen en indelingen gebruikt, zoals complexe traumatisering, complex trauma, type I trauma en type II trauma. De verschillende termen zijn niet altijd helder afgebakend en gedefinieerd. Voor de duidelijkheid maakt deze richtlijn onderscheid tussen de begrippen enkelvoudig trauma, meervoudig trauma en meervoudig interpersoonlijk trauma (De Bellis & Van Dillen, 2005). Dit omdat de klinische manifestatie verschilt.
- Enkelvoudig trauma. Als ingrijpende gebeurtenissen zich eenmalig voordoen, spreken we van een enkelvoudig trauma. Voorbeelden hiervan zijn een verkeersongeluk, een (natuur)ramp, een verkrachting, een geweldsmisdrijf, een oorlogshandeling of een aanslag.
- Meervoudig trauma. Het kan ook voorkomen dat iemand verschillende ingrijpende gebeurtenissen meemaakt, zoals een natuurramp én een verkeersongeluk. Of dat een ingrijpende gebeurtenis zich vaker voordoet, bijvoorbeeld wanneer iemand twee keer een verkeersongeval meemaakt. Of dat ingrijpende gebeurtenissen een chronisch karakter hebben, zoals wanneer er meerdere medische ingrepen plaatsvinden. We spreken dan van meervoudige traumatisering (De Bellis & Van Dillen, 2005).
- Meervoudig interpersoonlijk trauma. Als de ingrijpende gebeurtenis zich voordoet binnen de relatie met een ander (Alisic et al., 2014). Deze heeft een interpersoonlijke context en een herhaald en langdurig karakter (Ter Heide et al., 2014). Voorbeelden zijn herhaaldelijke fysieke mishandeling, seksueel misbruik, pesten of oorlogservaringen. Bij interpersoonlijke traumatisering bij kinderen gaat het om ingrijpende gebeurtenissen die meestal worden veroorzaakt door een persoon met wie het kind een afhankelijkheidsrelatie heeft. Kinderen met een licht verstandelijke beperking zijn extra kwetsbaar voor interpersoonlijke traumatisering, omdat ze langdurig afhankelijk zijn van zorg. De kans op traumagerelateerde problemen is aanzienlijk hoger bij interpersoonlijk trauma (Van Grinsven & Holtrop, 2015). Kinderen die binnen hun gezin interpersoonlijk trauma opdoen, kunnen meer problemen ervaren dan alleen trauma- en stressgerelateerde problemen (Teicher et al., 2016; Thomaes et al., 2015).
Verdieping en onderbouwing
Definitie van traumagerelateerde problemen
De ontwikkelgroep die deze richtlijn ontwikkelde, discussieerde uitgebreid over de veranderingen die zich kunnen voordoen na een ingrijpende gebeurtenis en welke in de richtlijn thuishoren. De experts waren het eens over gedragsveranderingen en emotionele, cognitieve en fysiologische veranderingen. Maar er kunnen zich ook veranderingen voordoen in het contact met anderen, zowel binnen als buiten het gezin. In de ontwikkelsessie kwam een breed scala aan symptomen voorbij, zoals veranderingen in contact aangaan met anderen, spel, lichaamsfuncties – zoals eten, drinken, slapen, zindelijkheid, pijnbeleving, oriëntatierespons en spierspanning. De experts bestudeerden de DSM-5 classificaties en besloten dat voorbeelden en beschrijvingen van symptomen concreter zijn en makkelijker te signaleren, en dat dit beter aansluit bij het doel van de richtlijn. Daarom laten we in de richtlijn de beschikbare kaders, ordeningsmodellen en terminologie voor zover mogelijk los. In plaats daarvan omschrijven we ze, bijvoorbeeld de concrete overeenkomsten tussen de diverse concepten.
Modellen en concepten
Er zijn verschillende modellen en concepten beschikbaar die de gevolgen van meervoudige interpersoonlijke traumatisering op de ontwikkeling van kinderen beschrijven (Briere & Spinazzola, 2005; Cloitre et al., 2002; Cloitre et al., 2011; Ford et al., 2005). De ontwikkelgroep koos er vanwege de afwezigheid van wetenschappelijk bewijs en consensus voor om deze modellen en concepten vooralsnog alleen in de onderbouwing te benoemen, en (voorlopig) niet in de richtlijn zelf op te nemen. Een bekende op consensus gebaseerde classificatie, is de traumaontwikkelingsstoornis van Van der Kolk (2005). Deze stoornis is niet opgenomen in de DSM-5, omdat het onderbouwend onderzoek in die tijd nog niet was afgerond. Experts zijn nog niet overeengekomen welke elementen in deze theorie kenmerkend zijn voor de traumaontwikkelingsstoornis. Een ander concept dat in de praktijk wordt toegepast, maar niet is meegenomen in de richtlijn, is het model Attachment, Regulation and Competency (ARC) (Blaustein & Kinniburgh, 2018). Beide concepten nemen aan dat meervoudige interpersoonlijke traumatisering op jonge leeftijd gevolgen kan hebben voor de (neurobiologische) ontwikkeling en zich uiten in problemen met zelfregulatie, negatieve cognities en functionele beperkingen, zowel maatschappelijk als relationeel. Hoewel het wetenschappelijk bewijs voor deze concepten nog niet is geleverd, hebben ze wel hun weg naar de praktijk gevonden.
Ingrijpende gebeurtenissen
Er bestaan meerdere termen om ingrijpende gebeurtenissen te beschrijven, zoals trauma, traumatische gebeurtenis, schokkende gebeurtenis, ingrijpende gebeurtenis en stressvolle gebeurtenis. De ontwikkelwerkgroep heeft in deze richtlijn voor de term ingrijpende gebeurtenis gekozen, omdat deze neutraal is en de lading dekt. Een ingrijpende gebeurtenis kan zowel normale als zorgwekkende reacties oproepen. Niet iedereen ontwikkelt namelijk traumagerelateerde klachten na een ingrijpende gebeurtenis. Daarnaast kan de term trauma zowel over de gebeurtenis als over de klinische symptomen gaan, en zo verwarring scheppen.
Definitie van ingrijpende gebeurtenissen
Voor de definitie van ingrijpende gebeurtenissen nemen we in deze richtlijn die van de Diagnostic and statistical manual of mental disorders 5 (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013) als uitgangspunt. Anders dan in de DSM-IV-TR is het niet langer noodzakelijk dat er een intens gevoel van angst, afschuw of hulpeloosheid moet zijn ervaren, het zogenaamde A2-criterium. Het A2-criterium komt om verschillende redenen niet voor in de DSM-5 (Knipschild & Lindauer, 2020). Uit onderzoek blijkt dat acute stressreacties op een ingrijpende gebeurtenis, zoals angst en hulpeloosheid, nauwelijks een indicatie zijn voor het ontwikkelen van posttraumatische stresssymptomen (Brewin et al., 2000). Verschillende onderzoeken laten geen verschil in ernst zien bij posttraumatische stresssymptomen bij mensen die na een ingrijpende gebeurtenis niet voldoen aan het A2-criterium (O’Donnell, Creamer, McFarlane, Silove, & Bryant, 2010; Creamer, McFarlane, & Burgess, 2005). Tijdens de ontwikkelsessies is besproken dat voor kinderen hun eigen beleving van de gebeurtenis vaak meer impact heeft dan de gebeurtenis zelf. De beschreven lijst van ingrijpende gebeurtenissen is niet uitputtend en enkel bedoeld om concrete voorbeelden te geven.
Adverse Childhood Events
In literatuur wordt naast de ingrijpende gebeurtenis ook geschreven over Adverse Childhood Events (Felitti et al., 1998). De begrippen overlappen elkaar deels. Kalmakis en Chandler (2014) stellen de volgende definitie van Adverse Childhood Events (ACE) voor: ‘Gebeurtenissen die zich voordoen in de sociale omgeving of in het gezin van een kind die ontregelend en schadelijk zijn en daarmee interfereren met de gezonde ontwikkeling van een kind’.
In 2016 introduceerde McLaughlin de volgende werkdefinitie van ACE’s: ‘Ervaringen die afwijken van de normale verwachtingen van de omgeving en een significante aanpassing vragen van een kind’. Nieuwere studies richten zich op het bereiken van meer consensus over wat precies onder ACE’s valt en hoe breed het begrip moet zijn, zodat wereldwijd onderzoek naar ACE’s beter uitgevoerd kan worden (Bethell et al., 2017; McLaughlin, 2016).
Voorbeelden van ACE’s zijn verhuizingen, scheiding van ouders en financiële problemen (Finkelhor et al., 2015). Daarnaast wordt er in de literatuur gesproken van chronische stress zonder dat er een ingrijpende gebeurtenis aan ten grondslag ligt, wat voor de neurobiologische ontwikkeling van vooral jonge kinderen schadelijke gevolgen heeft (Garner, 2013). Door chronische stress kan de veerkracht afnemen, waardoor kinderen minder goed kunnen omgaan met tegenslagen en ingrijpende gebeurtenissen.
Meer voorbeelden
Kinderen met een verstandelijke beperking ervaren meer gebeurtenissen als ingrijpend dan gemiddeld begaafde kinderen (Vervoort-Schel et al., 2018). Deelnemers aan de Cliëntentafel en de ontwikkelsessies stelden voor om meer voorbeelden van ingrijpende gebeurtenissen toe te voegen, bijvoorbeeld lang gescheiden zijn van de ouders, als pasgeborene in de couveuse, leven met een chronische ziekte zoals astma of diabetes en opgroeien in armoede. De lijst is nadrukkelijk niet uitputtend en het is belangrijk om per gebeurtenis te beoordelen of deze als levensbedreigend werd ervaren.
Normale reacties op ingrijpende gebeurtenissen
De reacties van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen kunnen sterk verschillen. De meeste reacties passen daarbij en zijn van voorbijgaande aard. Stressreacties zijn het gevolg van neurobiologische mechanismen. De stressreacties freeze, flight, fight, fright en faint zijn normale reacties op een ingrijpende gebeurtenis. Hierbij komen hormonen en neurotransmitters vrij die verschillende functies in de hersenen en in het lichaam beïnvloeden. Wanneer het stresssysteem in werking treedt, maakt het lichaam energie vrij, en stijgen de spierspanning, hartslag en ademhaling. Tegelijkertijd wordt de spijsvertering onderdrukt. Het lichaam is dan in staat van alertheid, zodat het kan reageren op dreigend gevaar.
Freeze, flight, fight, fright, faint
- Ook emoties en cognitieve processen worden beïnvloed door het stresssysteem (Dhabhar, 2018). Het lichaam vertoont bij gevaar overlevingsreacties, ook wel bekend als freeze, flight, fight, fright en faint (Bracha, 2004; Van Minnen, 2017).
- Freeze staat voor bevriezen of voorzichtig zijn. Deze reactie zorgt ervoor dat iemand stilstaat, alert is en een snelle inschatting maakt.
- Flight staat voor vluchten. Die reactie maakt dat iemand probeert weg te komen uit de gevaarlijke situatie.
- Fight staat voor vechten. Deze reactie wordt ingezet wanneer het niet lukt om te vluchten en iemand zich probeert te verzetten.
- Fright gaat over de vrede bewaren. In deze fase lukt vluchten en vechten niet meer en probeert iemand de gevaarlijke situatie te laten de-escaleren door zich klein te maken en onderdanig op te stellen.
- Faint staat voor verlammen. Iemand kan zijn spieren niet meer bewegen en niets meer zeggen. Eigenlijk doe je alsof je dood bent om de situatie te overleven.
- Deze overlevingsreacties zijn geen keuzes, maar automatische reacties die volgen op een stressvolle situatie (Bracha, 2004; Van Minnen, 2017).
Variatie in reacties
De meeste kinderen reageren met angst en verhoogde spanning op een ingrijpende gebeurtenis. Sommige lijken er juist nauwelijks op te reageren en al snel de draad van het leven weer op te pakken. Andere kinderen laten na een ingrijpende gebeurtenis enige weken tot een maand veranderd gedrag zien.
Veerkracht
De meeste kinderen die een ingrijpende gebeurtenis meemaken, ontwikkelen geen traumagerelateerde problemen. Ze zijn veerkrachtig genoeg om met hulp van belangrijke anderen het leven op te pakken (Masten & Barnes, 2018). Meestal doen ze dat na verloop van enkele weken. Er zijn meerdere definities van veerkracht. In de richtlijn gaan wij uit van de beschrijving: veerkracht zorgt ervoor dat iemand herstelt van stress en tegenslag. Of en in welke mate iemand zich door zijn omgeving ondersteund voelt, heeft invloed op veerkracht (Shonkoff et al., 2015; Ungar, 2011; Vandamme, 2019).
Reacties per leeftijdsfase
Reacties op ingrijpende gebeurtenissen kunnen verschillen per leeftijdsfase (Beer et al., 2013; Beer & De Roos, 2012a; Goldbeck & Jensen, 2017; Lindauer & Boer, 2012; Roos & Eland, 2005). Hieronder noemen we voorbeelden van veranderingen in gedrag die per leeftijdsfase kunnen voorkomen. Het blijft belangrijk om te beseffen dat er ook individuele veranderingen kunnen voorkomen die we niet noemen in de lijst.
Bekende reacties van 0- tot 4-jarigen
- Problemen met inslapen, doorslapen, nachtmerries.
- Meer huilen.
- Aanhankelijker zijn.
- Niet meer alleen gelaten willen worden.
- Driftbuien hebben.
- Anderen slaan;
- Bang zijn voor dingen waar ze eerder niet bang voor waren.
- Schrikachtig gedrag, handelen alsof ze in gevaar zijn.
- Vaardigheden (tijdelijk) verliezen, zoals aankleden.
- Problemen met eten.
- Zindelijkheidsproblemen.
- De ingrijpende gebeurtenis of varianten daarop herhaald naspelen (posttraumatisch spel).
- Lichamelijke problemen zonder medische oorzaak.
Bekende reacties van 4- tot 6-jarigen
- Problemen met inslapen, doorslapen, nachtmerries.
- Meer huilen.
- Angst om alleen gelaten te worden.
- Druk en opstandig gedrag.
- Agressief of destructief gedrag.
- Vaardigheden (tijdelijk) verliezen, zoals weer in bed plassen.
- De ingrijpende gebeurtenis of varianten daarop herhaald naspelen (posttraumatisch spel).
- Lichamelijke klachten zonder medische oorzaak, zoals buikpijn en hoofdpijn.
Bekende reacties vanaf 6 jaar
- Problemen met inslapen, doorslapen, nachtmerries.
- Indringende gedachten.
- Traumagerelateerde angsten.
- Lastig, grensoverschrijdend gedrag.
- Teruggetrokken en stil gedrag.
- Bezorgdheid om de eigen veiligheid.
- Bezorgdheid om anderen.
- Onterechte schuldgevoelens.
- Agressieve of angstige fantasieën.
- Verminderde schoolprestaties.
- Afgenomen concentratie.
- Lichamelijke klachten zonder medische oorzaak, zoals hartkloppingen, misselijkheid, overgeven, hoofdpijn, buikpijn, conversie en lichamelijke uitval.
- Herhaald naspelen van de ingrijpende gebeurtenis of varianten daarop (posttraumatisch spel).
- De gebeurtenis opnieuw beleven in spel, tekeningen of gedrag.
- Bedplassen.
- Extreme gedragingen zoals niet of nauwelijks spreken.
- Dissociatie, derealisatie, depersonalisatie: een veranderd gevoel van realiteit, van zichzelf of van de omgeving. Of zich een belangrijk onderdeel van de gebeurtenis niet meer kunnen herinneren.
Bekende reacties bij jongeren vanaf 12 jaar
Bij jongeren vanaf 12 jaar lijken de veranderingen in gedrag veel op de reacties van volwassenen:
- Problemen met inslapen, doorslapen, nachtmerries.
- Negatief zelfbeeld.
- Depressieve gevoelens.
- Schaamte voor gevoel van kwetsbaarheid.
- Schaamte voor afhankelijkheid van ouders.
- Terugtrekken uit sociale contacten met familie en vrienden.
- Meer conflicten met ouders.
- Minder snel onafhankelijk worden van de ouders.
- Destructieve en agressieve fantasieën.
- Angst om controle te verliezen over deze fantasieën.
- Risicovol (seksueel) gedrag (thrill-seeking).
- Alcohol- of drugsmisbruik.
- Problemen op school.
- Concentratieproblemen.
- Lichamelijke klachten zonder medische oorzaak, zoals hartkloppingen, misselijkheid, hoofdpijn, buikpijn, conversie (psychische klachten omzetten in lichamelijke klachten) en lichamelijke uitval.
- Gedachten aan of pogingen tot suïcide.
- Verlies van interesse in school, spelen en hobby’s.
- Dissociatie, derealisatie, depersonalisatie: een veranderd gevoel van realiteit van de omgeving of zichzelf, of zich een belangrijk onderdeel van de gebeurtenis niet meer kunnen herinneren.
Licht verstandelijke beperking
Kinderen met een licht verstandelijke beperking of beperkte taalvaardigheden kunnen anders op stresssignalen reageren. Bij hen zie je vaker fysieke problemen en gedragsverandering. Minder vaak benoemen ze hun emoties. (Wigham et al., 2011). Het is extra belangrijk dat ouders de non-verbale signalen van spanning en vermijding herkennen. Voorbeelden hiervan zijn: buikpijn en andere lichamelijke reacties, zich terugtrekken, meer agressie of angst laten zien of moeite hebben in de sociale omgang met leeftijdsgenoten. Meer specifieke informatie over de diagnostiek en behandeling van kinderen met een licht verstandelijke beperking vind je in een speciale handreiking van de Academische Werkplaats Kajak (Kregten et al., 2020).
Verdieping en onderbouwing
In de knelpuntenanalyse zijn de termen ‘normale reacties’ en ‘afwijkende reacties’ gebruikt. Tijdens de ontwikkelsessies is besloten om de termen ‘normale reacties’ en ‘zorgwekkende reacties’ te hanteren, omdat deze beter uitleggen wat we bedoelen. De ontwikkelgroep is van mening dat je zorgwekkende reacties kunt zien als een normale reactie op een ingrijpende gebeurtenis. Ze worden zorgwekkend als ze bijvoorbeeld niet vanzelf verdwijnen en het kind mogelijk hulp nodig heeft.
Variatie in reacties
De expertgroep merkte op dat trillen een van de reacties van het zenuwstelsel is op een ingrijpende gebeurtenis. Dit wordt in de Engelse literatuur ‘sequencing’ genoemd. Als jeugdprofessional kun je ouders voorbereiden op de mogelijkheid dat het kind gaat trillen, met het hele lichaam of een lichaamsdeel, en uitleggen dat dit een stressreactie is die vanzelf overgaat en niet onderdrukt hoeft te worden (Ogden et al., 2000). Al is deze fase vaak al voorbij wanneer het kind bij de jeugdprofessional komt.
Veerkracht
Er zijn meerdere definities van veerkracht mogelijk. In de richtlijn is ervoor gekozen om te volstaan met een korte werkbare omschrijving om binnen de reikwijdte van de richtlijn te blijven.
Reacties per leeftijdsfase
Begrippen als conversie en lichamelijke uitval zijn niet apart benoemd als mogelijke reacties, omdat deze onder de overkoepelende categorie ‘lichamelijke problemen zonder medische oorzaak’ vallen.
Zorgwekkende reacties op ingrijpende gebeurtenissen
Extreme reactie kort na de ingrijpende gebeurtenis
Tijdelijke stressreacties na een ingrijpende gebeurtenis zijn normaal. Reacties die langer dan een maand duren of zeer intens zijn, worden beschouwd als zorgwekkend. Dan wordt er gesproken over traumagerelateerde problemen.
Ongeveer 20% van de kinderen vertoont tussen drie dagen en een maand na de ingrijpende gebeurtenis heftige stressreacties die het dagelijks functioneren ernstig belemmeren (Meiser-Stedman et al., 2005). Er kan dan sprake zijn van een acute stressstoornis, zoals beschreven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th ed. (American Psychiatric Association, 2013). In dit geval is het nodig om zorg in te zetten in de eerste maand na de ingrijpende gebeurtenis.
De acute stressstoornis uit zich in:
- Zich herhalende en opdringerige herinneringen aan de gebeurtenis.
- Negatieve gedachten en stemming.
- Een veranderd gevoel van realiteit van de omgeving of zichzelf, of zich een belangrijk onderdeel van de gebeurtenis niet meer kunnen herinneren.
- Vermijding van gedachten over de gebeurtenis of zaken die eraan herinneren.
- Problemen met slapen, concentratie, prikkelbaarheid en schrikachtigheid.
Signalen posttraumatische stressstoornis
De meeste kinderen herstellen na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis zonder inzet van hulpverlening. Bij 16% van de kinderen komt verwerking onvoldoende tot stand en ontstaan psychische problemen (Alisic et al., 2014). Signalen van posttraumatische stress kun je herkennen aan herbelevingen, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid en negatieve overtuigingen.
Herbelevingen
Veel kinderen kunnen de ingrijpende gebeurtenis herbeleven. Zij raken bijvoorbeeld van slag als iets hen aan de ingrijpende gebeurtenis doet denken, of ze hebben herhaaldelijk zeer levendige gedachten erover. Ook kunnen herbelevingen voorkomen in nachtmerries. Daarnaast vertonen kinderen vaker intensere angsten die ze direct verbinden aan of associëren met de ingrijpende gebeurtenis. Als kinderen veel bezig zijn met de gebeurtenis, kunnen zij zich minder goed concentreren op andere activiteiten, zoals school en sociale contacten.
Vermijding
Door de ontregeling die kinderen door een herbeleving ervaren, kan het zijn dat kinderen situaties gaan vermijden die hen aan de ingrijpende gebeurtenis doen denken. Zij gaan gedachten en gevoelens over de gebeurtenis uit de weg, willen er niet over praten en/of vermijden concrete plaatsen, mensen of voorwerpen.
Verhoogde prikkelbaarheid
Kinderen kunnen een langere periode meer stress ervaren, waardoor ze continu alert zijn op dreigend gevaar. Ze schrikken sneller van geluiden en houden hun omgeving scherp in de gaten. Ook vinden ze het moeilijk om zich te ontspannen, waardoor slaapproblemen kunnen ontstaan. Het verhoogde gevoel van spanning zie je terug in prikkelbaarheid en snel geïrriteerd zijn.
Negatieve overtuigingen
Ingrijpende gebeurtenissen kunnen negatieve gedachten bij het kind oproepen. Die gedachten kunnen over zichzelf, anderen of de wereld gaan. Voorbeelden hiervan:
- Het is mijn schuld, ik kan ook nooit iets goed doen.
- Dat overkomt mij ook altijd.
- Ik kan niemand vertrouwen.
- Niemand geeft om mij.
- Niemand kan mij helpen.
- De wereld is onveilig.
Soms laten kinderen pas langere tijd na een ingrijpende gebeurtenis angst- en stressreacties zien, of vertellen ze pas na enige tijd dat ze een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt. De reacties op de lange termijn zijn vergelijkbaar met die van kort na een ingrijpende gebeurtenis, maar lastiger te relateren (American Psychiatric Association, 2013). Daarom is het belangrijk om een vermoeden van een ingrijpende gebeurtenis goed uit te vragen, ook al is het langer geleden.
Verdieping en onderbouwing
In de ontwikkelsessies was consensus over de criteria van zorgwekkende reacties. Die consensus is er over de ernst van de reacties, de duur van de symptomen en de impact ervan op het dagelijks leven van kinderen en hun omgeving. Ook was de ontwikkelgroep het erover eens dat je altijd oog moet blijven houden voor de normale ontwikkeling van kinderen. Niet elke verandering in de ontwikkeling hoeft traumagerelateerd te zijn, deze kan soms ook bij de kalender-, cognitieve of sociaal-emotionele leeftijd van het kind passen.
3. Oorzaken en factoren
Vragen en aanbevelingen
Wat zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van traumagerelateerde problemen?
Aanbeveling
3.1.1. Risicofactoren
Toelichting op de aanbeveling
-
Breng risicofactoren voor het ontwikkelen van traumagerelateerde problemen in kaart en beoordeel in nauw overleg met kinderen en het gezin of ondersteunende interventies nodig zijn.
Sommige kenmerken van de ingrijpende gebeurtenis, het kind en de omgeving vergroten de kans op traumagerelateerde problemen. Het is belangrijk om de volgende risicofactoren in ogenschouw te nemen (Beer & De Roos, 2017; Cohen, Bukstein et al., 2010; Kalmakis & Chandler, 2014):
Voor de ordening van de risicofactoren is gekozen voor de meest gebruikte onderverdeling: ‘gebeurtenis’, ‘kind’ en ‘ouders, gezin en omgeving’.
Gebeurtenis
Type en ernst van de ingrijpende gebeurtenis.
- Hoe ernstig was de gebeurtenis? Was het eenmalig? En als ze vaker plaatsvonden: hoe vaak en hoe lang kwamen ingrijpende gebeurtenissen voor?
- Trad de ingrijpende gebeurtenis op binnen een relationele context?
- Was het kind zelf slachtoffer, of getuige van de gebeurtenis(sen)?
- Was het kind gescheiden van de ouder(s) tijdens of direct na de gebeurtenis?
- Hoe ernstig zijn de gevolgen van de gebeurtenis? Denk bijvoorbeeld aan blijvende schade, lichamelijk letsel of het verlies van dierbaren.
- Heeft het kind toegang tot beelden of andere informatie over de gebeurtenis doordat media erover berichtten of juridische procedures in gang gezet zijn? Dit kan herinneringen reactiveren en nieuwe herinneringen vormen, wat de natuurlijke verwerking kan belemmeren.
Kind
- Was er sprake van veel stress tijdens of direct na de ingrijpende gebeurtenis (peritraumatische stress)? Veel emotionele stress tijdens de gebeurtenis kan zich uiten in paniekreacties of dissociatieve reacties, zoals een gevoel van vervreemding of verdoving, of het vergeten van gedeeltes van de gebeurtenis.
- Had het kind eerder al traumagerelateerde problemen na (een) ingrijpende gebeurtenis(sen)? Kinderen die meerdere ingrijpende gebeurtenissen (cumulatie) meemaken, hebben meer kans om psychische problemen te ontwikkelen.
- Was het kind vóór de ingrijpende gebeurtenis al bekend met psychiatrische of psychosociale problemen? Heeft het kind een kwetsbaar temperament of beperkte copingvaardigheden?
- Hoe beoordeelt het kind de gebeurtenis en de eigen reacties? Een onredelijke interpretatie van de gebeurtenis kan leiden tot disfunctionele gevoelens en disfunctioneel gedrag.
Ouders, gezin en omgeving
- Reageerden de ouders sensitief op het kind na de ingrijpende gebeurtenis? Gebrek aan sensitiviteit verhoogt het risico op traumagerelateerde problemen.
- Hoe gingen de ouders zelf om met de ingrijpende gebeurtenis? Was er veel stress, paniek of dissociatie bij de ouders tijdens en direct na de gebeurtenis?
- Hebben de ouders ook klachten door deze of een eerdere ingrijpende gebeurtenis die zij of gezinsleden hebben meegemaakt? Hoe verloopt de traumaverwerking bij de ouders? Wanneer ouders zelf last hebben van onverwerkte ingrijpende gebeurtenissen, kan dat invloed hebben op het functioneren als opvoeder.
- Is er sprake van psychiatrische of psychosociale problemen bij ouders of andere gezinsleden? Als dit het geval is, kan het zijn dat ouders onvoldoende emotioneel beschikbaar zijn voor het kind.
- Wat is het niveau van cognitieve en adaptieve vaardigheden van ouders en kinderen? Kinderen en ouders met een verstandelijke beperking kunnen meer moeite hebben om zich aan te passen aan een nieuwe situatie.
- Is het functioneren van het gezin veranderd na de ingrijpende gebeurtenis? Wanneer gezinsleden van slag zijn, kunnen oude gezinspatronen niet meer aansluiten bij de nieuwe situatie. Dan kan het kind onvoldoende houvast ervaren.
- Zijn er sociale steunbronnen? Denk aan steun vanuit de familie, vriendenkring en buurt. Ook ondersteuning vanuit school is belangrijk. Gebrek aan steun uit de omgeving kan nadelig zijn.
Wat zijn beschermende factoren bij het ontwikkelen van traumagerelateerde problemen?
Aanbeveling
3.2.1. Beschermende factoren
Toelichting op de aanbeveling
-
Breng beschermende factoren bij het ontwikkelen van traumagerelateerde problemen in kaart en beoordeel of en op welke manier je deze kunt bevorderen.
Sommige kenmerken van de ingrijpende gebeurtenis, het kind en de omgeving beschermen bij het ontwikkelen van traumagerelateerde problemen. De aanwezigheid van beschermende factoren en veerkracht bevorderen elkaar wederzijds. Ook als kinderen over veerkracht beschikken, kunnen zij psychische problemen ontwikkelen. Breng daarom de volgende beschermende factoren in kaart (Beer & De Roos, 2017; Hornor, 2017; Liu et al., 2017; McLaughlin & Lambert, 2017; Rutter, 2012; Sattler & Font, 2018; Sciaraffa et al., 2018; Weisaeth et al., 2017).
Gebeurtenis
- Waren de ouders – of een andere hechtingsfiguur – tijdens de ingrijpende gebeurtenis in de buurt?
- Konden deze personen het kind beschermen, troosten en helpen om de emoties te reguleren?
Kind
- Is er een volwassene die het kind veiligheid kan bieden, troosten en beschermen?
- Heeft het kind goede vaardigheden op het gebied van sociale interactie, denken en problemen oplossen? En gaat dat ook op voor het beheersen van impulsen?
- Heeft het kind een positief zelfbeeld?
- Is het kind extravert?
- Lukt het het kind om de gebeurtenis op een redelijke manier te interpreteren (functionele betekenisgeving)?
Ouders, gezin en omgeving
- Zijn de ouders beschikbaar en ondersteunend? Kunnen zij goed omgaan met de situatie? Kunnen ze goed omgaan met hun eigen stressreacties en die van gezinsleden? Kunnen zij – zo nodig – anderen om steun vragen?
- Ervaren ouders en andere gezinsleden betrokkenheid en steun vanuit de omgeving? Zowel het aantal beschikbare anderen als de kwaliteit van de relaties zijn hierbij belangrijk.
- Is de buurt veilig? Is er samenhang in buurt? Zit het kind op een fijne, passende school? Kan het kind activiteiten ondernemen waarin die zich competent voelt en zich uiten?
- Wat is de sociaaleconomische status van het kind?
Do’s
- Risicofactoren in kaart brengen en in nauw overleg met het kind en gezin beoordelen of er ondersteunende interventies nodig zijn.
- Beschermende factoren in kaart brengen en beoordelen of en op welke manier deze te bevorderen zijn.
Don’ts
- Ervan uitgaan dat behandeling onnodig is als er veel beschermende factoren aanwezig zijn.
4. Signalering en diagnostiek
Vragen en aanbevelingen
Hoe kunnen jeugdprofessionals het kind bevragen, en de omgeving van kinderen betrekken en effectief bevragen bij het signaleren van traumagerelateerde problemen?
Aanbevelingen
4.1.1. Het kind en de omgeving bevragen
Toelichting op de aanbevelingen
-
Bevraag meerdere informanten rond kinderen over de ingrijpende gebeurtenis(sen) en traumagerelateerde problemen. Vraag wel eerst toestemming aan het kind en/of de ouders. Zijn er vermoedens van kindermishandeling in de thuissituatie, win dan altijd omgevingsinformatie in. Kinderen beginnen namelijk niet makkelijk over kindermishandeling. Start de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling als er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.
-
Vraag aan ouders of zij ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. Dit kan invloed hebben op de (emotionele) beschikbaarheid van ouders en de keuze voor eventuele verdere ondersteuning of behandeling.
-
Stel directe vragen vanuit een neutrale houding. Stem taalgebruik af op de leeftijd en het niveau van het kind. Bijvoorbeeld: “Heb je ooit een nare gebeurtenis meegemaakt?”
-
Blijf met enige regelmaat vragen naar ingrijpende gebeurtenissen en eventuele reacties. Laat dit onderwerp bijvoorbeeld halfjaarlijks of jaarlijks terugkomen.
-
Bij kinderen die met complexe emotionele problemen of gedragsproblemen in de jeugdhulp terechtkomen: onderzoek of de problemen waarvoor het kind is aangemeld samenhangen met ingrijpende gebeurtenissen of traumagerelateerde problemen. Bevraag altijd de levensgeschiedenis van een kind. Vraag op een directe en concrete manier naar ingrijpende gebeurtenissen, of neem een screeningslijst af. Wees je bewust van de impact die het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis kan hebben op een kind.
Herkenning
Niet altijd worden traumagerelateerde problemen bij kinderen herkend. Dat komt onder andere doordat reacties op ingrijpende gebeurtenissen en andere stoornissen kunnen overlappen. Druk gedrag van een kind kan bijvoorbeeld worden toegeschreven aan Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Behoefte aan structuur en regelmaat of verminderde contactname kunnen toegedicht worden aan een autismespectrumstoornis (ASS). Ook bij het vaststellen van een verstandelijke beperking kunnen traumagerelateerde problemen over het hoofd worden gezien (Vervoort-Schel et al., 2018).
Breed in kaart brengen
Vraag als jeugdprofessional daarom naar ingrijpende gebeurtenissen, traumagerelateerde problemen en het moment dat de klachten zijn ontstaan. Breng daarnaast samen met het gezin de klachten breed in kaart. Let daarbij zowel op traumagerelateerde problemen als op klachten die horen bij andere problematiek, zoals middelenafhankelijkheid, depressie, angststoornissen en een verstandelijke beperking. Kijk daarnaast naar de gevolgen van een ingrijpende gebeurtenis op verschillende levensgebieden: de relaties die het kind onderhoudt met gezinsleden en leeftijdsgenootjes en hoe het kind functioneert op school. Let bovendien op fysieke gezondheidsproblemen, zoals verwondingen door de ingrijpende gebeurtenis. Breng ook in kaart welke medische behandelingen het kind krijgt voor lichamelijke klachten die niet voortkomen uit die gebeurtenis.
N.B. Om opvoed- en opgroeiproblemen van kinderen in te delen, verwees deze richtlijn voorheen naar de CAP-J (Classificatiesysteem voor de Aard van Problematiek van Jeugd). Vanaf januari 2025 is het classificatiesysteem CAP-J opgeheven. In de volgende herziening van de richtlijn wordt nagegaan wat dit voor deze richtlijn betekent.
Omgeving bevragen
Voor jeugdprofessionals is het voldoende om het kind, de ouders en andere betrokkenen uit de omgeving kort te bevragen. Relevant in dat gesprek zijn de gebeurtenis(sen) die het kind heeft meegemaakt, wie erbij betrokken waren, hoe oud het kind was, of de gebeurtenis eenmalig of herhaaldelijk heeft plaatsgevonden en wat de reacties van het kind en de omgeving op de gebeurtenis(sen) waren, zoals gedachten, gevoelens en gedrag. Leg het kind en de ouders goed uit waarom je hiernaar vraagt. Bij het (zeer) jonge kind zijn er mogelijk geen expliciete herinneringen. Dan hoeft de gebeurtenis niet verder uitgevraagd te worden. Eventueel kun je de ouders vragen om de ingrijpende gebeurtenis te vertellen. Realiseer je echter goed dat dit hún verhaal is dat gekleurd kan zijn door hun eigen interpretaties en reacties. Als de rapportage al voldoende informatie geeft over de ingrijpende gebeurtenis, hoef je deze bijvoorbeeld niet verder uit te vragen. Een ’ik weet ervan’ volstaat dan. Zorg dus dat je goed ingelezen bent in een dossier.
Systemisch bevragen
Vraag ouders en andere betrokkenen, zoals medewerkers van de school, het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang, naar stressreacties van het kind. Doe dit altijd in overleg met het kind en diens ouders, waarbij je uitlegt waarom je deze extra informatie nodig hebt. In een eventuele latere fase past het om wat meer bij de inhoud en details van de gebeurtenis stil te staan. Huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen en zorgverleners in de generalistische basis jeugd-GGZ en gespecialiseerde jeugd-GGZ kunnen kinderen systematisch bevragen. Voordat effectief bevraagd kan worden op traumagerelateerde problemen, dient eerst de veiligheid van het kind vastgesteld te zijn. Neem de risico’s die voortkomen uit de problemen en klachten serieus, zoals suïcidaliteit of kans op hertraumatisering bij het kind en de mogelijkheid dat anderen (eventueel kinderen) in de directe omgeving ook gevaar kunnen lopen.
Doorgaans vertellen kinderen niet uit zichzelf over ingrijpende gebeurtenissen. Ze voelen zich schuldig, schamen zich, of vertonen vermijdingsgedrag. Of ze realiseren zich onvoldoende dat er sprake is van een ingrijpende gebeurtenis. Dat komt bijvoorbeeld voor bij chronische verwaarlozing of mishandeling. Vraag daarom structureel naar ingrijpende gebeurtenissen en voer deze gesprekken met enige regelmaat (Cohen, Berliner & Mannarino, 2010). Sommige kinderen ervaren het als een opluchting om over deze onderwerpen te mogen praten en om te weten dat zij niet de enige zijn die zo’n gebeurtenis hebben meegemaakt.
Zorg dat het kind toestemming heeft van ouders om te praten over de gebeurtenissen. Als dit niet het geval is, bijvoorbeeld vanwege onmacht in de opvoeding, gevoelens van schaamte of schuld, of angst voor consequenties, kan het kind een loyaliteitsconflict ervaren. Dat kan ingewikkeld zijn; zeker als de ouder betrokken was bij de ingrijpende gebeurtenis of deze (mede) heeft veroorzaakt. Het is dan zaak om dit eerst met de ouder bespreekbaar te maken en de ouder hierin te begeleiden met vragen als “Wat had u gewild dat er niet was gebeurd?”. Ook kan het wenselijk zijn om een andere opvoeder, verzorger of leerkracht te bevragen – met toestemming van het kind en/of de ouders. De passage ‘Als je je zorgen maakt’ uit de richtlijn Kindermishandeling geeft overwegingen, praktische adviezen en gesprekstechnieken voor hoe je dat in alle openheid met ouders kunt bespreken. Neem hierbij de algemene regelgeving over toestemming in acht (artikel 450 WGBO, artikel 7.3.4, Jeugdwet, 2014. Meer informatie over de toestemmingsvereiste vind je in de Handreiking Toestemmingsvereiste voor hulp bij kindermishandeling, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2016).
De omgeving betrekken
Leg als jeugdprofessional aan het kind en de ouders uit waarom je naar de ingrijpende gebeurtenissen vraagt. Dat het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen nu, maar ook in de toekomst tot klachten kan leiden. Zeker als de gebeurtenissen verborgen blijven, kan het kind daar last van krijgen. Leg met psycho-educatie uit hoe kinderen - afhankelijk van hun leeftijd - tijdens en na een ingrijpende gebeurtenis kunnen reageren. Het helpt ouders om alert te zijn op eventuele gedragsveranderingen. Geef daarnaast aan wat normale reacties zijn, geef uitleg over veerkracht en vertel dat het met de meeste kinderen na een paar weken vanzelf weer beter gaat. Leg uit dat sommige kinderen klachten ontwikkelen die langer aanhouden en dat het daarom belangrijk is dat ouders en andere mensen in de omgeving alert blijven op gedragsveranderingen bij het kind. Geef hiervan concrete voorbeelden: nachtmerries, de gebeurtenis naspelen of het vermijden van gevoelens, gedachten, gesprekken of een bepaalde plek, persoon of voorwerp. Vertel ook dat het belangrijk is om te overleggen met een jeugdprofessional als de klachten na een maand niet afnemen. Zie Signalering en diagnostiek voor adviezen hoe ouders en leerkrachten kunnen omgaan met de reacties van het kind.
Do’s
- Bevraag meerdere informanten rondom het kind over de ingrijpende gebeurtenissen en traumagerelateerde problemen, met toestemming van het kind en/of de ouders.
- Stel directe vragen en stem je taalgebruik af op de leeftijd en het niveau van het kind. Bijvoorbeeld: “Wat waren voor jou nare gebeurtenissen in je leven?”
- Neem een neutrale houding aan en wees objectief. Bijvoorbeeld: “Sommige kinderen hebben seksueel geweld meegemaakt, anderen niet. Hoe is dat bij jou?”
- Wees alert op veranderingen in het gedrag, de houding en de reacties van het kind. Zowel in gesprekken met ouders en leerkrachten als tijdens gesprekken met het kind zelf.
- Win omgevingsinformatie in als je vermoedt dat de problemen veroorzaakt worden door kindermishandeling in de thuissituatie. Kinderen beginnen namelijk niet makkelijk uit zichzelf over dit onderwerp. Overweeg om anoniem advies te vragen of doe een melding bij Veilig Thuis. Deze heeft de wettelijke bevoegdheid om omgevingsinformatie in te winnen.
- Bij het vermoeden van traumagerelateerde problemen: bespreek de geobserveerde reacties en symptomen van het kind met het kind.
- Blijf het kind met enige regelmaat bevragen op ingrijpende gebeurtenissen en eventuele reacties. Laat dit onderwerp bijvoorbeeld halfjaarlijks of jaarlijks terugkomen.
Don’ts
- Neem niet op grond van signalen aan dat er een ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden en stel geen suggestieve vragen.
- Ga er niet vanuit dat het kind uit zichzelf vertelt dat deze een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en neem niet aan dat één keer vragen voldoende is.
Verdieping en onderbouwing
Tijdens de ontwikkelsessies is uitgebreid aandacht besteed aan het afnemen van vragenlijsten om ingrijpende gebeurtenissen en traumagerelateerde problemen in kaart te brengen. Aan de orde kwamen vragen als:
- Wie vraagt ingrijpende gebeurtenissen uit?
- Wie laat je de vragenlijsten invullen?
- Op welk moment laat je de vragenlijsten invullen?
- Met welk doel en op welke locatie laat je de vragenlijsten invullen?
Vragenlijsten
De ontwikkelgroep was het erover eens dat jeugdprofessionals het kind en/of ouders kort horen te bevragen om erachter te komen of het kind iets heftigs heeft meegemaakt. Of om te ontdekken of de klachten mogelijk verband houden met wat er is gebeurd. Verder noemen ze het belangrijk om eerst een connectie met het kind en/of ouders te hebben en hen daarna een vragenlijst in te laten vullen. Ze raden niet aan om de vragenlijsten voorafgaand aan een eerste gesprek in te laten vullen. Ook adviseren ze de jeugdprofessional om een keuze te maken door wie ze bepaalde vragenlijsten laten invullen (kind en/of ouders), waar dit invullen plaatsvindt (thuis of op een locatie) en wat in zelfrapportage wordt ingevuld of kan worden uitgevraagd in een gesprek. De ontwikkelwerkgroep raadt aan de vragenlijsten zoveel mogelijk samen met kind en/of ouders af te nemen in een gesprek.
Randvoorwaarden
Ook sprak de ontwikkelgroep over de randvoorwaarden voor het uitvragen van ingrijpende gebeurtenissen en klachten. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in bovenstaande ‘do’s’. Zo is er vooraf toestemming van ouders nodig en moeten er afspraken worden gemaakt over met wie de informatie gedeeld mag worden. Een andere voorwaarde is dat er binnen korte tijd na afname van diagnostische middelen een traumabehandeling kan starten als zoiets geïndiceerd wordt. Verder besprak de ontwikkelgroep het belang om structureel te vragen of het kind ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt.
Drempelverlagend
Daarnaast benoemde de ontwikkelgroep dat het voor kinderen lastig kan zijn om woorden te geven aan wat ze hebben meegemaakt. De jeugdprofessional kan drempelverlagende technieken inzetten:
- Zelf niet om lastige onderwerpen heen draaien.
- Zelf woorden geven aan ingrijpende gebeurtenissen.
- Directief bevragen.
- Samen screeningslijsten doornemen.
Bewustzijn
Verder besprak de ontwikkelgroep het belang om vanuit ingrijpende gebeurtenissen te kijken naar eventuele traumagerelateerde klachten, en niet andersom. Dus niet uit een klacht afleiden dat een bepaalde ingrijpende gebeurtenis moet hebben plaatsgevonden. Bij bedplassen op latere leeftijd wordt wel eens gedacht dat iemand seksueel misbruikt is. Hoewel bedplassen een traumagerelateerde klacht kan zijn, betekent bedplassen niet altijd dat een kind een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt. Het is belangrijk dat de jeugdprofessional hier zich bewust van is.
Frequentie
Er is geen wetenschappelijk bewijs voor de frequentie waarmee een jeugdprofessional bij een kind en zijn ouders zou moeten navragen of er ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Binnen de ontwikkelwerkgroep is de ervaring dat halfjaarlijks of jaarlijks gepast is.
Wat moet je doen als je een kind wilt doorverwijzen voor diagnostiek van traumagerelateerde problemen?
Aanbevelingen
4.2.1. Doorverwijzing
Toelichting op de aanbevelingen
-
Bespreek het belang van de verwijzing goed met het kind en ouders, en informeer hen over verwijsmogelijkheden.
-
Luister goed naar de ideeën, verwachtingen en wensen van kinderen en ouders.
-
Probeer met het kind en ouders zo veel mogelijk tot een gezamenlijk besluit tot verwijzing te komen. Zorg daarbij voor toestemming van het kind en ouders, een goede overdracht en afspraken over de samenwerking.
Heb je als jeugdprofessional te maken met een of meer van onderstaande situaties? Dan heeft het kind een verwijzing nodig.
- Het kind laat vier weken na de ingrijpende gebeurtenis nog geen afname in stressreacties zien. Stressreacties na een ingrijpende gebeurtenis zijn normaal, zolang deze afnemen. Schakel ook extra hulp in als de score op de CRIES-13 na vier weken nog boven de afkapwaarde ligt.
- Het kind heeft zo veel last van stressklachten dat het onverantwoord is om vier weken af te wachten. Dat geldt ook als ‘het niet meer gaat’, zowel voor het kind zelf, als het gezin en de klas. Bijvoorbeeld als het kind erg angstig is, niet meer slaapt, niet naar school durft of steeds moet huilen.
- Het kind heeft een opeenstapeling van risicofactoren (zie Oorzaken en factoren) en lijkt er daardoor niet op eigen kracht bovenop te kunnen komen.
- Er is sprake van andere psychische stoornissen (comorbiditeit), bijkomende beperkingen (zoals een verstandelijke beperking) of het kind is nog heel jong (onder de 4 jaar, Leach, 2018).
Doorverwijzing bespreken met ouders en kind
Vind je het nodig om door te verwijzen, bespreek dit dan met het kind, diens ouders en je collega’s. Informeer hen over de verwijsmogelijkheden en luister goed naar hun ideeën, verwachtingen en wensen. Zorg dat ze leidend zijn in het hele proces. Sluit in je taalgebruik aan bij de leeftijd en het niveau van het kind en de ouders. Een voorbeeldtekst voor een jong kind: “Als je nare dingen meemaakt, kun je daar last van hebben. Dat is niet fijn. Het is niet jouw schuld. Therapie kan je helpen om je weer beter te voelen. De huisarts kan jou bijvoorbeeld verwijzen naar therapie.” Samen kun je uitzoeken welke instelling en/of therapie de voorkeur heeft, bijvoorbeeld op basis van de locatie, de wachttijd of het specialisme.
Motivatie en commitment
Voor een doorverwijzing is voldoende motivatie bij het kind en ouders van groot belang. Maar kinderen hebben vaak goede redenen om niet over een gebeurtenis te kunnen of willen praten. Ze ervaren bijvoorbeeld ingewikkelde gevoelens van loyaliteit of (on)veiligheid. Soms zijn ze ook bang dat ze bepaalde gevoelens niet aankunnen, of dat ze ontregelen en dat dit leidt tot een schoolwisseling of een uithuisplaatsing. Merk je dat het kind belemmeringen ervaart, breng ze dan in kaart en zorg voor een goede en transparante uitleg. Bespreek bijvoorbeeld de voor- en nadelen van een verwijzing, leg uit dat de angst voor de behandeling ook aandacht krijgt in de behandeling zelf en dat de behandeling altijd start met een kennismaking en uitleg over de behandeling (zie Aanpak en interventies voor concrete handvatten).
Commitment van het kind en ouders is ook nodig om de verwijzing in gang te zetten. Geven het kind en/of ouders geen toestemming? Probeer dan eerst of je deze alsnog kunt krijgen. Als jeugdprofessional is het handig om te weten hoe je met ouders en kind in gesprek kan gaan als zij twijfelen over een verwijzing of geen verwijzing willen. Bijvoorbeeld met motiverende gespreksvoering (NJi, 2013). Als het kind en/ of ouders geen toestemming willen geven voor een verwijzing, weeg dan af of het verantwoord is om de aangeboden hulp in een vrijwillig kader af te wijzen, of dat het nodig is om een melding te doen bij Veilig Thuis om een gezonde ontwikkeling het kind te beschermen (zie de richtlijn Kindermishandeling en Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, 2013). In deze gevallen kan de gezaghebbende ouder of (gezins)voogd vervangende toestemming vragen aan de rechtbank.
Traumabehandeling
Verwijs bij voorkeur door naar een behandelaar met een erkende opleiding, die ervaring heeft met diagnostiek en meerdere vormen van effectieve traumabehandeling. De behandelaar maakt een afspraak met het kind en de ouders, en doet diagnostisch onderzoek naar het huidige functioneren van het kind en de invloed van diens persoonskenmerken, omgevingsfactoren en meegemaakte ingrijpende gebeurtenissen op het ontstaan en ontwikkelen van de klachten. Ook beoordeelt de behandelaar de noodzaak om te behandelen en - in overleg met het kind - welke behandelvorm het beste aansluit volgens de (inter)nationale richtlijnen (National Institute for Health and Care Excellence (NICE), 2018; Van Balkom et al., 2013).
Diagnostiek
Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen gaan vaak samen met depressie, angststoornissen, gehechtheidsproblemen, dissociatieve stoornissen, eetstoornissen en gedragsproblemen. Daarom is bij (een vermoeden van) comorbiditeit uitgebreide specialistische diagnostiek nodig door gespecialiseerde zorgverleners. Deze bestaat uit:
- Diagnostiek van traumagerelateerde stoornissen bij kinderen.
- Diagnostiek van comorbiditeit.
- Diagnostiek van ouders (psychische problemen en ouderschap).
- Systemische diagnostiek van onder andere de veiligheid en patronen binnen een gezin.
Traumabehandelaren
Veel instellingen voor generalistische basis jeugd-GGZ en specialistische jeugd-GGZ bieden effectieve traumabehandelingen. Traumabehandelingen worden gegeven door (kinder- en jeugd)psychologen NIP, orthopedagogen (generalist), GZ- en klinisch psychologen en kinder- en jeugdpsychiaters die een training voor de specifieke traumabehandeling hebben afgerond. Hierbij enkele registers met goed opgeleide behandelaars die je als jeugdprofessional kunt raadplegen:
- NtVP-register: In het register van de Nederlandstalige Vereniging voor Psychotrauma (NtVP) staan behandelaren die als psychotraumatherapeut NtVP zijn gecertificeerd.
- EMDR-register: Eye Movement Desensitization and Reprocessing is een effectieve en veelgebruikte traumabehandeling. Op de website van de Vereniging EMDR Nederland vind je een overzicht van therapeuten die voldoen aan de kwaliteitscriteria van de Vereniging EMDR Nederland (VEN). Zij zijn erkend opgeleid, ervaren in het toepassen van EMDR en volgen nascholing.
- VCGt-register: Traumagerichte cognitieve gedragstherapie is een effectieve en veelgebruikte behandelmethode. Op de site van de Vereniging voor Cognitieve Gedragstherapie (VGCt) vind je therapeuten met een VGCt-registratie.
Ook kun je bij instellingen en behandelaren navragen of ze ervaring hebben met het bieden van effectieve traumabehandeling aan een specifieke doelgroep, zoals slachtoffers van seksueel geweld, vluchtelingen, en kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking.
Verdieping en onderbouwing
Op verzoek van de leden van de ontwikkelwerkgroep is een korte lijst met criteria opgenomen, waaraan traumabehandelaars moeten voldoen. Er is consensus over de volgende criteria:
- (Kinder- en jeugd)psychologen NIP, orthopedagogen (generalist), GZ- en klinisch psychologen of kinder- en jeugdpsychiaters.
- Ervaren op het gebied van diagnostiek en – bij voorkeur – meerdere vormen van effectieve traumabehandeling.
- Een afgeronde erkende opleiding of training voor de specifieke traumabehandeling.
- Oog voor andere kind- en systeemfactoren, zoals de aanwezigheid van een (licht)verstandelijke beperking en taal- of cultuurverschillen.
Algemene opmerkingen
- De gemeente betaalt sinds 1 januari 2015 de kosten voor de diagnostiek en behandeling van kinderen onder de 18 jaar. Het verschilt per gemeente hoe de financiering precies is geregeld.
- Bij kinderen onder de 12 jaar moeten alle gezagdragers (ouders/(gezins)voogd/verzorgers) toestemming geven voor diagnostiek en behandeling, volgens de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). Bij jongeren van 12 tot 16 jaar geven de gezagdragers én de jongere zelf toestemming. Jongeren van 16 tot 18 jaar kunnen formeel zelfstandig beslissen.
- Jeugdhulpverleners hebben beroepsgeheim. Voor kinderen jonger dan 12 jaar geldt dat de ouders bepalen wie de medische informatie mag inzien. Jongeren van 12 tot 16 jaar kunnen samen met ouders alle informatie inzien en beslissen wie verder toegang krijgt tot deze informatie. Jongeren van 16 tot 18 jaar mogen zelf beslissen of de ouders en anderen de informatie mogen inzien.
4.2.2. Niet wachten op stabiliteit
Toelichting op de aanbeveling
-
Wacht niet met een verwijzing naar traumabehandeling tot de situatie stabiel en veilig is.
Voor een doorverwijzing is het niet nodig om te wachten tot de situatie van het kind stabiel is. Hoewel een stabiele situatie wenselijk is, kan het in sommige gevallen te lang duren of onhaalbaar zijn om een stabiele situatie te bereiken (Bicanic, de Roos et al., 2015). Datzelfde geldt voor veiligheid: bij voorkeur is de situatie waarin het kind zich bevindt voldoende veilig (zie ook de richtlijn Kindermishandeling). Soms is dat niet haalbaar, en dan is het essentieel om snel door te verwijzen en een traumagerichte behandeling te starten. PTSS-symptomen hangen samen met een verhoogde kans op revictimisatie (opnieuw slachtoffer worden), en dat leidt weer tot meer PTSS-klachten. De behandeling helpt om de cirkel te doorbreken. Onderzoek laat zien dat richtlijnbehandelingen voor PTSS veilig en effectief uitgevoerd kunnen worden, óók als het kind zich in een onveilige situatie bevindt (Cohen, Bukstein et al., 2010; Zaghrout-Hodali et al., 2008).
Kortom: het ontbreken van stabiliteit (bijvoorbeeld door de ernst van de problemen, de afwezigheid van een veilige figuur of onveiligheid) en de aanwezigheid van comorbiditeit (bijvoorbeeld van emotieregulatieproblemen) is geen reden om het kind een behandeling te onthouden. Sterker: de jeugdprofessional heeft juist de inspanningsplicht om al het mogelijke te doen om zo veel mogelijk veiligheid en stabiliteit te bereiken.
Welke kwalitatief goede signaleringsinstrumenten zijn er voor traumagerelateerde problemen bij kinderen? En wanneer moeten jeugdprofessionals welk signaleringsinstrument inzetten?
Aanbeveling
4.3.1. Signaleringsinstrumenten
Toelichting op de aanbeveling
-
Gebruik korte screeningsvragenlijsten. Voor ingrijpende gebeurtenissen de Life Events Checklist voor de DSM-5 (LEC-5). Voor traumagerelateerde symptomen de Children's Revised Impact of Event Scale (CRIES-13). En voor psychisch functioneren de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ).
Screeningsvragenlijsten
Er zijn verschillende vragenlijsten beschikbaar om ingrijpende gebeurtenissen en stressreacties in kaart te brengen. Deze richtlijn streeft naar korte, screenende lijsten om traumagerelateerde problemen te signaleren. De bovenstaande drie lijsten zijn geselecteerd omdat ze beschikbaar zijn in het Nederlands, je ze zonder voorafgaande training kunt toepassen in de jeugdhulp en omdat ze onderzocht zijn op betrouwbaarheid en validiteit (Beer et al., 2020). Gebruik bij de vragenlijsten altijd de handleiding. Twijfel je over je bekwaamheid om een vragenlijst af te nemen? Raadpleeg dan een gedragswetenschapper.
Screening ingrijpende gebeurtenissen
De LEC-5 (Boeschoten et al., 2014) bevraagt zestien belangrijke gebeurtenissen, zoals een natuurramp, ongeval, blootstelling aan fysiek geweld, ongewenste seksuele ervaringen en andere zeer stressvolle ervaringen. Gebruik de vragenlijst ook tijdens een gesprek. Er staan namelijk ook vragen in over gebeurtenissen waar het kind uit zichzelf misschien niet aan denkt. Is er sprake van meerdere ingrijpende gebeurtenissen, zet dan een levenslijn of tijdlijn in om inzicht te krijgen in de volgorde van de gebeurtenissen. Doorgaans vinden kinderen het prettiger als jeugdprofessionals concrete gebeurtenissen benoemen, zodat ze de gebeurtenissen niet zelf bespreekbaar hoeven te maken. De LEC-5 is gratis te downloaden via Psychotraumadiagnostics.org en Usrfiles.com.
Screening traumagerelateerde problemen
Wanneer er sprake is van een of meerdere ingrijpende gebeurtenissen, dan is een nadere screening op traumagerelateerde (posttraumatische) symptomen met de CRIES-13 (Verlinden et al., 2014) aanbevolen. Doorgaans kunnen kinderen vanaf 7 of 8 jaar de zelfrapportagevragenlijst invullen. Voor ouders is er een ouderversie. Deze versies hebben beide dertien items en brengen de mate van vermijding, herbeleving en verhoogde prikkelbaarheid in kaart. Ze bevatten een handleiding voor de afname en score, en voor indicaties om te verwijzen. De lijst en de handleiding zijn beschikbaar in vele talen en gratis te downloaden via Nji.nl.
Screening psychische problemen
Daarnaast is de aanbeveling om ook een algemenere vragenlijst af te nemen, die screent op psychische problemen en vaardigheden van kinderen, zoals de SDQ (Van Widenfelt et al., 2003). Deze vragenlijst meet emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit, aandachttekort, problemen met leeftijdsgenoten en prosociaal gedrag. De SDQ heeft versies voor kinderen, ouders en leerkrachten, en is beschikbaar in meerdere talen. Download de vragenlijst gratis of verkrijg deze via de eigen instelling. De scores geven een indicatie van psychopathologische symptomen, die nodig zijn als je overweegt om het kind te verwijzen.
Zet in deze signalerende fase alleen screeningsvragenlijsten in en ga niet uitgebreid in op de ingrijpende gebeurtenis. Dat is de taak van de (hoog)specialistische jeugd-GGZ (Beer et al., 2013). Zij werken met diagnostische vragenlijsten die uitgebreider ingaan op de ingrijpende gebeurtenis(sen) en herbelevingen en heftige emoties kunnen oproepen. Het wordt afgeraden om de ingrijpende herinnering te reactiveren zonder dat die aansluitend adequaat kan worden behandeld.
Preventieve interventies
Je kunt preventieve interventies na een ingrijpende gebeurtenis in verschillende fasen van de zorg inzetten (AKWA, 2020; Magruder et al., 2017). Vroegtijdige risicoscreening is voor kinderen die kortgeleden een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt. Universele preventie van traumagerelateerde problemen bij kinderen is gericht op het voorkomen van de traumatisering en dus van ingrijpende gebeurtenissen zoals huiselijk geweld en kindermishandeling (zie de Richtlijn Kindermishandeling). Er zijn bewezen effectieve preventieve programma’s die ouderschap ondersteunen. Een voorbeeld is VoorZorg: een preventief ondersteunend programma voor zeer kwetsbare vrouwen. Zij krijgen steun tijdens de zwangerschap en de eerste twee levensjaren van het kind (Mejdoubi et al., 2015).
Psychische problematiek van de ouders verhoogt het risico van kinderen op traumagerelateerde problemen. De richtlijn Kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) geeft handvatten om passende interventies in te zetten en een uitgebreid overzicht van mogelijke interventies. Voor ouders die in de gehechtheidsrelatie met hun kind onvoldoende (emotionele) veiligheid kunnen bieden, is Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline (VIPP-SD) bewezen effectief. Zie ook de richtlijn Problematische gehechtheid. Met VIPP-SD krijgen ouders feedback op video-opnamen van interacties tussen hen en hun kind. Het doel van deze interventie is om de opvoedingsvaardigheden van de ouder te verbeteren om gedragsproblemen te voorkomen of verminderen.
Do’s
- Gebruik korte screeningsvragenlijsten om te vragen naar ingrijpende gebeurtenissen (LEC-5) en traumagerelateerde symptomen (CRIES-13 en SDQ).
- Geef informatie over de vragenlijst en de scoring. Leg uit wat de vragenlijst in kaart brengt, vertel dat de antwoorden kunnen worden vergeleken met die van leeftijdsgenoten en bespreek de resultaten.
- Bespreek met het kind en ouders of zij de resultaten herkennen, of deze informatie nieuw is en of zij zich hierin kunnen vinden.
- Benoem de sterke kanten van het kind, zoals die naar voren komen in de vragenlijst.
- Bespreek eventuele vervolgstappen en de voorkeuren van kind en ouders. Een voorbeeld: “In de vragenlijst geef je aan dat je meerdere ingrijpende gebeurtenissen hebt meegemaakt en daar veel last van hebt. Je denkt er vaak aan terug, terwijl je dat niet wilt en hebt vaak nachtmerries. We noemen dit traumagerelateerde problemen. Het is belangrijk dat je hier hulp bij krijgt, om minder last te hebben van de dingen die je hebt meegemaakt. Daarom wil ik een therapeut inschakelen die veel weet over het helpen van kinderen/jongeren die van dezelfde dingen last hebben als jij.”
- Wees bemoedigend en realistisch naar het kind en ouders over therapie en de mogelijkheden van herstel.
Don’ts
- Neem in deze fase geen vragenlijsten af die gericht zijn op diagnostiek. Doorgaans is dit de taak van de (hoog)specialistische jeugd-GGZ.
- Ga er niet bij voorbaat vanuit dat er sprake is van een trauma als een kind veel klachten heeft.
Verdieping en onderbouwing
Deze specifieke vragenlijsten worden aanbevolen omdat ze voldoen aan diverse criteria. Ze zijn bedoeld voor screening, gratis beschikbaar, toegankelijk, af te nemen zonder training, betrouwbaar, valide, wetenschappelijk onderbouwd, nemen niet veel tijd in beslag en er zijn aparte versies voor meerdere informanten. Ook zijn ze in meerdere talen beschikbaar en hebben ze goede psychometrische eigenschappen.
Keuze voor LEC-5: hier is het meeste onderzoek naar gedaan, aangezien de LEC-5 deel uitmaakt van een breder diagnostisch onderzoek met de Clinician Administered PTSD scale for Children and Adolescents (CAPS-CA DSM-5; Meijel et al., 2019; zie ook hieronder). Ook geeft de LEC-5 een indicatie van verschillende vormen van kindermishandeling. Wat (nog) niet goed onderzocht lijkt te zijn, is of de vragenlijst ook emotionele verwaarlozing kan ontdekken.
De richtlijn beschrijft geen diagnostische middelen, maar richt zich op signalering en screening en het kort aanstippen van mogelijk ingrijpende gebeurtenissen en ontwikkelde klachten van een kind. Pas als duidelijk is dat traumabehandeling op korte termijn kan starten, kan diagnostisch onderzoek plaatsvinden. Daarvoor is de CAPS-CA DSM-5 geschikt (Meijel et al., 2019). Voor kinderen met een lichte verstandelijke beperking kan het nodig zijn om andere middelen in te zetten, bijvoorbeeld het Diagnostisch Interview Trauma en Stressoren Licht Verstandelijke Beperking (DITS-LVB). Dit is een klinisch interview voor kinderen vanaf 6 jaar met een lichte verstandelijke beperking, dat gratis te downloaden is. Voor deze richtlijn voert het te ver om deze instrumenten uitvoerig te beschrijven. Het is wel belangrijk dat je aan het kind uitlegt waarom je niet verder ingaat op de gebeurtenis en/of de klachten.
Hoe kunnen jeugdprofessionals de uitkomsten van signaleringsinstrumenten vastleggen en communiceren naar kinderen, ouders en andere jeugdprofessionals?
Aanbeveling
4.4.1. Vervolgstappen bespreken
Toelichting op de aanbeveling
-
Bespreek eventuele vervolgstappen en de voorkeuren die het kind en de ouders hierbij hebben. Zorg voor een inzichtelijke, volledige en betrouwbare rapportage en maak goede afspraken over welke informatie je wanneer deelt, met wie en waarom.
Wat je bijvoorbeeld tegen het kind kan zeggen: “In de vragenlijst heb je aangegeven dat je meerdere ingrijpende gebeurtenissen hebt meegemaakt en daar veel last van hebt. Je denkt er bijvoorbeeld vaak aan terug terwijl je dat niet wilt en hebt vaak nachtmerries. We noemen dit traumagerelateerde problemen. Het is belangrijk dat je hier hulp bij krijgt, om minder last te hebben van de dingen die je hebt meegemaakt. Daarom wil ik een therapeut inschakelen die kinderen helpt die van dezelfde dingen last hebben als jij”.
Betrouwbare rapportage
Voor jeugdprofessionals, kinderen en ouders is het belangrijk dat er een inzichtelijke, volledige en betrouwbare rapportage ontstaat van de gesprekken en bevindingen. Maak voorafgaand aan de gesprekken duidelijke afspraken met het kind en ouders over welke informatie met ouders en andere betrokkenen gedeeld mag worden, op welk moment en met welk doel. Je moet hierbij de algemene regelgeving voor toestemming en dossiervoering in acht nemen (artikelen 7.1.1.1-7.4.5 Jeugdwet, 2014).
Reactie volgen
Ga als jeugdprofessional met het kind en de ouders in gesprek over ingrijpende gebeurtenissen, beschermende factoren, risicofactoren en traumagerelateerde problemen. In de eerste weken nadat het kind een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt, is het goed om de psychologische impact van de gebeurtenis actief te volgen (watchful waiting). Zo kun je in de gaten houden of het kind spontaan tot herstel komt. Daarnaast kun je zien of de reacties van het kind op de gebeurtenis veranderen. Dit kan bijvoorbeeld door in de tweede en vierde week na het meemaken van de gebeurtenis een screeningsvragenlijst bij het kind af te nemen (Schnyder & Cloitre, 2015).
Verdieping en onderbouwing
In de literatuur wordt het actief volgen en monitoren van eventuele klachten in de eerste weken na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis vaak watchful waiting genoemd. Omdat deze term niet bij alle jeugdprofessionals bekend is, is ervoor gekozen om de term te vermijden en alleen te omschrijven.
Wanneer moeten jeugdprofessionals gespecialiseerde zorg inschakelen?
Aanbevelingen
4.5.1. Zorg inschakelen
Toelichting op de aanbevelingen
-
Onderzoek bij de start, maar inventariseer ook ná een traumabehandeling opnieuw de aanwezige klachten en ga na of er sprake kan zijn van comorbiditeit.
-
Verwijs door naar passende psychotraumazorg als een kind vier weken na de ingrijpende gebeurtenis nog geen afname in stressreacties heeft laten zien.
-
Verwijs eerder dan die vier weken na de ingrijpende gebeurtenis door als:
- De traumagerelateerde problemen zo ernstig zijn dat het kind niet meer kan functioneren.
- Er een opeenstapeling is van risicofactoren.
- Het gaat om zeer jonge kinderen (0 tot 4 jaar).
- Er sprake is van comorbiditeit.
Wanneer moet je als jeugdprofessional andere zorg inschakelen? Dit hangt af van de aard, duur, intensiteit en complexiteit van de traumagerelateerde klachten van het kind en het systeem. Als verwijzing nodig is, kan de jeugdprofessional het kind en diens ouders ondersteunen bij het zoeken van passende hulpverlening. Daarvoor zijn internationale richtlijnen beschikbaar. Dit onderdeel gaat uit van deze internationale richtlijnen, als zij toepasbaar zijn in de Nederlandse context. We hebben ze aangevuld met praktijkkennis.
Heb je als jeugdprofessional te maken met een of meer van onderstaande situaties? Dan heeft het kind verwijzing nodig.
- Het kind laat vier weken na de ingrijpende gebeurtenis nog geen afname in stressreacties zien. Stressreacties na een ingrijpende gebeurtenis zijn normaal, zolang deze afnemen. Schakel ook extra hulp in als de score op de CRIES-13 na vier weken nog boven de afkapwaarde ligt.
- Het kind heeft zo veel last van stressklachten dat het onverantwoord is om vier weken af te wachten. Verwijs ook door als het kind, ouders of school aangeven de situatie niet meer aan te kunnen. Bijvoorbeeld als het kind erg angstig is, niet meer slaapt, niet naar school durft of steeds moet huilen.
- Het kind heeft een opeenstapeling van risicofactoren (zie Oorzaken en factoren) en lijkt er daardoor niet op eigen kracht bovenop te kunnen komen.
- Er is sprake van andere psychische stoornissen (comorbiditeit), bijkomende beperkingen (zoals een verstandelijke beperking) of het kind is nog heel jong (onder de 4 jaar, Leach, 2018).
Consultatie
Jeugdprofessionals die twijfelen en behoefte hebben aan overleg en advies, kunnen voor consultatie terecht bij de jeugd-GGZ. Deze is op diverse plekken te vinden, zowel regionaal als landelijk.
Verdieping en onderbouwing
De ontwikkelwerkgroep van deze richtlijn was het snel eens over het advies dat jonge leeftijd van een kind een criterium moet zijn voor het snel toeleiden naar traumazorg. Dit is onder andere belangrijk vanwege het wetenschappelijk bewijs dat de eerste 1.001 dagen in het leven van kinderen kritiek zijn voor hun ontwikkeling. Daarnaast besprak de ontwikkelgroep om bij comorbiditeit de jeugd-GGZ te betrekken voor consultatie of het voortzetten van diagnostiek en/of behandeling.
5. Aanpak en interventies
Als jeugdprofessional kun je op diverse manieren ondersteuning bieden nadat een kind een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt. Dit geldt voor gebeurtenissen die kortgeleden of langer geleden plaatsvonden, onlangs door het kind zijn onthuld of zich openbaren door het ontstaan van klachten. De ondersteuning zou zich voornamelijk moeten richten op het kind en het systeem eromheen, zoals de ouders en leerkrachten. Hieronder volgen enkele adviezen voor de ondersteuning van kinderen en hun omgeving.
Vragen en aanbevelingen
Hoe kunnen jeugdprofessionals kinderen en ouders ondersteunen bij een normale en bij een zorgwekkende reactie van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen?
Aanbevelingen
5.1.1. Negatieve gevolgen beperken
Toelichting op de aanbevelingen
-
Geef het kind (en eventueel diens naasten) de gelegenheid om zich te uiten over de gebeurtenis, bijvoorbeeld door te praten, tekenen of spelen. Volg daarbij het tempo en initiatief van het kind.
-
Help het kind om een begrijpelijk verhaal te maken van de ingrijpende gebeurtenis en wat er daarna gebeurde. Houd het verhaal feitelijk, met oog voor de emoties, zonder deze verder uit te diepen. Reageer authentiek: luister aandachtig, erken de ervaring van het kind, reageer kalm en met empathie.
-
Help het gezin om de (sociale) steun uit het eigen netwerk te vergroten. Denk daarbij ook aan praktische hulp. Doe dit in goed overleg met het kind en het gezin, en laat de wensen van het kind en het gezin leidend zijn.
Jeugdprofessionals kunnen op diverse manieren ondersteuning bieden nadat een kind een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt. De richtlijn benadrukt om rekening te houden met meerdere scenario’s:
- Een kind dat langer geleden een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en dit kort daarna onthult.
- Een kind dat langer geleden een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en dit na langere tijd onthult.
- Een kind dat recent een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en dit kort daarna onthult.
Als kort na een ingrijpende gebeurtenis jeugdhulp wordt ingeschakeld, is het belangrijk om eventuele negatieve gevolgen van de gebeurtenis te beperken. Een ingrijpende gebeurtenis hoeft immers niet altijd te leiden tot traumagerelateerde problemen. Het helpt als het kind en diens gezinsleden begrijpen wat er is gebeurd en getroost worden door iemand die de situatie begrijpt. Tijdens een eerste gesprek met het kind en het gezin is het belangrijk om samen een feitelijk verhaal te construeren over de gebeurtenis, waarbij emoties worden erkend zonder ze verder uit te diepen.
Feitelijk verhaal
Bij Immediate story (het onmiddellijke verhaal) van Parker (2011) construeer je een feitelijk verhaal bij een ingrijpende gebeurtenis die nog gaat plaatsvinden of heel recent heeft plaatsgevonden. Het doel is om een duidelijk verhaal te maken, waarmee jeugdhulpverleners op een begrijpelijke manier aan het kind en het gezin uitleggen waarom hulpverlening betrokken is, wat er is gebeurd en wat er gaat gebeuren.
Betreft de ingrijpende gebeurtenis een uithuisplaatsing of crisisplaatsing van een kind? Zie voor aanbevelingen de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing.
De eerste periode na de ingrijpende gebeurtenis richt de jeugdprofessional zich op het herstel van het gezinsritme en de regulatie van stress. De steun van het eigen netwerk speelt hierbij een belangrijke rol. Dat kan bijvoorbeeld door te helpen met praktische zaken, zoals koken, oppassen, vervoer, financiën en doktersbezoeken. Help kind en ouders deze ondersteuning vanuit het netwerk te vergroten (Bisson, 2014). De ideeën en wensen van het kind en het gezin zijn hierin leidend.
Onthulling tijdens jeugdhulp
Mogelijk onthult een kind een ingrijpende gebeurtenis als de jeugdhulp al gaande is, bijvoorbeeld bij verblijf op een leefgroep. Bespreek dan met het kind welke vertrouwde mensen, die voor steun en begrip kunnen zorgen, je op de hoogte kunt stellen. Denk aan de ouders, een mentor of een leerkracht. Volg hierbij het tempo van het kind. Als een kind de omgeving niet wil betrekken, bijvoorbeeld omdat die zich schaamt of bang is dat anderen hem zielig vinden, respecteer dit als dat mogelijk is, maar vraag het kind wel naar de reden en benoem wat de voordelen zijn van het betrekken van de omgeving.
5.1.2. Veiligheid inschatten
Toelichting op de aanbeveling
-
Maak een inschatting van de actuele veiligheid van het kind. Doorloop als er sprake is van kindermishandeling de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en zorg zo nodig voor een medische controle.
Grijp direct in bij kindermishandeling om de veiligheid van het kind te waarborgen. Zie hiervoor ook de richtlijn Kindermishandeling. Is er sprake van een interpersoonlijke ingrijpende gebeurtenis? Onderzoek dan of de gebeurtenis is gestopt en onderneem actie om te voorkomen dat de gebeurtenis zich herhaalt, om zo de veiligheid van het kind te waarborgen. Bij het vermoeden van kindermishandeling volg je het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (2013). Schat in of andere partijen ingeschakeld moeten worden voor medische of juridische zorg, zoals de huisarts, het sociaal wijkteam, de gemeente, de politie, het Centrum Seksueel Geweld en Slachtofferhulp Nederland. In het uiterste geval kun je overwegen om bij de kinderrechter een spoedmachtiging voor uithuisplaatsing aan te vragen, of een beschermende maatregel zoals voogdij of een (voorlopige) ondertoezichtstelling. Neem alle stappen steeds in overleg met het kind en ouders en voorzie hen van duidelijke informatie.
Verdieping en onderbouwing
De leden van de expertmeeting (ervaringsdeskundige ouders en kinderen) gaven aanbevelingen voor het handelen in situaties met (acute) onveiligheid en hoe hierin te handelen. Deze vind je in de Richtlijn Kindermishandeling.
5.1.3. Psycho-educatie bieden
Toelichting op de aanbevelingen
-
Geef psycho-educatie aan het kind en de directe omgeving, zoals gezinsleden en leerkrachten. Geef uitleg over veelvoorkomende stressreacties na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis en manieren om hiermee om te gaan. Benoem daarnaast positieve verwachtingen en geef uitleg over veerkracht bij kinderen.
-
Geef psycho-educatie over de symptomen die het kind ervaart en/of ouders herkennen. Leg uit dat deze gedachten of gevoelens vaak voorkomen na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis. Wees bemoedigend en realistisch over therapie en de mogelijkheden van herstel.
-
Stimuleer het kind bij het ondernemen van betekenisvolle en positieve activiteiten die voldoening en plezier geven.
Het is cruciaal dat kinderen – en ouders – de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Dat ze uitleg krijgen over dat wat ze hebben meegemaakt, passend bij hun behoefte, leeftijd en ontwikkelingsniveau. En dat je samen het proces van beslissingen doorloopt, zodat het gezin kindgerichte hulp kan ontvangen. Vertel bijvoorbeeld over de verschillende mogelijke reacties op een ingrijpende gebeurtenis, helpende manieren om hiermee om te gaan en wanneer verdere hulpverlening nodig is (Schnyder & Cloitre, 2015). Help ouders en het kind waar mogelijk beschermende factoren te versterken en risicofactoren te verminderen. Stimuleer het gezin om zich te richten op herstel van het gezinsritme, de regulatie van stress en steun vanuit het eigen netwerk, bijvoorbeeld bij praktische zaken. Betrek kinderen en belangrijke anderen in hun directe omgeving, zoals gezinsleden of leerkrachten, zo veel mogelijk bij de psycho-educatie. Leg uit wat het kan betekenen als een gezinslid of leerling een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en geef adviezen hoe daarmee om te gaan.
Psycho-educatie
- Geef psycho-educatie aan het kind en anderen in de directe omgeving, zoals gezinsleden en leerkrachten.
- Stem de taal en inhoud van de psycho-educatie af op de soort gebeurtenis en de behoefte, de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind en ouders.
- Geef uitleg over normale, veelvoorkomende stressreacties en overlevingsreacties (bevriezen, vluchten, vechten, vrede bewaren of verlammen) na het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen.
- Benoem de ingrijpende gebeurtenis(sen) en draai er niet omheen. Zo laat je het kind zien dat je hier in openheid over mag en kan praten.
- Geef concrete voorbeelden van mogelijke stressreacties, zoals nachtmerries, negatieve gedachten, trillen, lichamelijke problemen en problemen met slapen, eten, concentratie en prikkelbaarheid. Hierdoor kan de omgeving gedragsveranderingen makkelijker herkennen. Leg uit dat dit normale reacties zijn op het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis. Als het gaat om zeer jonge kinderen of kinderen met een lvb die zich minder verbaal uiten, leg de ouders dan uit dat het signaleren van gedragsveranderingen extra belangrijk is.
- Leg uit dat het belangrijk is om traumagerelateerde problemen te herkennen. Met behandeling kunnen immers latere problemen voorkomen worden.
- Besteed aandacht aan het ontschuldigen van het kind en eventueel de ouders en geef uitleg over automatische overlevingsreacties. Voorbeelden: “Het is niet jouw schuld”, “Het is oké dat je je verdrietig/bang/boos voelt.”
- Leg de omgeving uit dat het van belang is om het kind alternatief gedrag te bieden. Geef aan wat ze wél kunnen doen om zich te uiten, bijvoorbeeld praten, spelen, knutselen, tekenen, muziek luisteren of sporten. Volg daarbij het initiatief van het kind en respecteer diens grenzen.
- Geef het kind en ouders uitleg over veerkracht bij kinderen.
- Dring er niet op aan dat het kind over diens emoties praat, volg hierin het tempo van het kind.
- Vertel dat niet alle kinderen hulp nodig hebben. Leg uit wanneer verdere hulpverlening nodig is. Wees bemoedigend en realistisch in je boodschap over behandeling.
- Informeer kind en ouders goed over mogelijke traumabehandelingen. Voor Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en traumagerichte cognitieve gedragstherapie bestaat het meeste wetenschappelijke bewijs dat ze helpen bij traumagerelateerde problemen. De daadwerkelijke keuze tussen deze behandelingen ligt bij de behandelaar, het kind en de ouders.
- Bij verminderde motivatie is het van belang om eventuele belemmeringen in kaart te brengen en te bespreken. Bijvoorbeeld gevoelens van loyaliteit of angst om bepaalde gevoelens niet aan te kunnen. Leg uit dat behandeling de cirkel van revictimisatie (opnieuw slachtoffer worden van trauma) kan doorbreken. Het bespreken van voor- en nadelen van behandeling kan hierbij ondersteunend zijn. Benoem de voordelen van traumabehandeling: je zult minder nare klachten hebben, je voelt je minder bang en somber, het werkt soms snel, je kunt met iemand jouw verhaal over het trauma delen, je kunt steun krijgen. Benoem ook mogelijke nadelen: je kunt ertegen opzien om over je trauma’s te praten, het kan spannend zijn, het kost tijd. Ook motiverende gespreksvoering kan helpend zijn.
- Maak waar passend gebruik van informatieve websites en filmpjes:
- Rake vragen
- Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) in beeld
- Over TF-CBT
- Animatie Stress window of tolerance (Augeo Foundation en Stichting Kinderpostzegels Nederland)
- Childhood Trauma and the Brain (UK Trauma Council)
- Het belang van de docent binnen de traumabehandeling
- Signalen van traumagerelateerde stress
- Beeldverhalen en animaties over trauma voor laaggeletterden en anderstaligen
- Bespreek met het kind en de ouders wat zij prettig vinden in het contact met de jeugdprofessional om hun betrokkenheid te vergroten. Betrek het kind bij beslissingen en geef uitleg.
- Spreek positieve verwachtingen uit en geef uitleg over veerkracht bij kinderen.
- Wees je bewust van je verbale en non-verbale reacties op het aanhoren van de gebeurtenis en houd daar controle over. Reageer authentiek, blijf kalm, luister en geef erkenning door bijvoorbeeld te zeggen: “Wat naar wat jou is overkomen”. Communiceer op een niet-opdringerige, medelevende en behulpzame manier.
Als de ingrijpende gebeurtenis kortgeleden is:
- Leg uit wat goede manieren zijn om met de ingrijpende gebeurtenis om te gaan: dagelijkse routine oppakken, naar school blijven gaan, gezond slaapgedrag aanhouden, voldoende bewegen, plezierige activiteiten ondernemen, probleemoplossende vaardigheden aanleren en aandachts-, ademhalings- en ontspanningsoefeningen doen.
- Geef de positieve boodschap dat veel kinderen geen klachten ontwikkelen en dat klachten vaak binnen vier weken vanzelf afnemen.
- Bied ouders ondersteuning bij het reguleren van hun eigen reacties of motiveer hen zo nodig om zelf hulpverlening in te schakelen, zoals traumazorg, zodat zij hun kind beter kunnen ondersteunen.
Wat je beter niet kunt doen
- Dring er bij het kind niet op aan om (steeds opnieuw) te praten over de gebeurtenis en emoties te uiten (psychologische debriefing).
- Reageer niet afwerend op de ingrijpende gebeurtenis. Voorbeelden hiervan zijn schrikken, overspoeld raken, het niet geloven of zeggen: “Ik vind het heel erg” of “Ik begrijp het”. Het “heel erg vinden” suggereert dat het heel erg is en dus beter om niet te bespreken. “Ik begrijp het” kan suggereren dat je denkt te weten hoe het kind zich voelt, terwijl kinderen aangeven zich door zulk soort reacties juist minder goed begrepen te voelen.
- Voorkom meerdere wisselingen van jeugdprofessionals en/of overplaatsingen in het verblijf.
- Praat in het bijzijn van het kind niet continu over wat er is gebeurd.
- Neem niet de regie of de taken over die het kind of diens gezin zelf het beste kunnen uitvoeren.
- Bagatelliseer de situatie niet. Voorbeelden zijn: zeggen dat het niet zo erg is, dat het wel meevalt, dat iemand anders er veel erger aan toe is of dat er nu genoeg over gepraat is.
Een goede samenwerkingsrelatie tussen cliënt en jeugdprofessional is belangrijk. Daarvoor moet het klikken tussen beide partijen. Ga hierover het gesprek aan met kind en ouders. Benadruk dat zowel kind als ouders het mogen aangeven als zij zich in het contact met de jeugdprofessional niet prettig voelen. Zie ook de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Debriefing te overweldigend
Enige tijd werd de debriefing gebruikt: een opvanggesprek met een jeugdprofessional direct na een ingrijpende gebeurtenis. Hierin bespreekt het kind de emotionele beleving van de gebeurtenis. Inmiddels blijkt uit onderzoek onder volwassenen dat het uitdiepen van emoties te overweldigend kan zijn. Over het effect van de debriefing onder kinderen is nog onvoldoende bekend. Daarom wordt debriefing met kinderen momenteel afgeraden (Schnyder & Cloitre, 2015).
Wat aantoonbaar helpt, is ervaringsdeskundigheid inzetten, als het kind hier behoefte aan heeft. Een persoon die iets vergelijkbaars heeft meegemaakt, kan als rolmodel fungeren en ervoor zorgen dat het kind zich meer begrepen voelt.
Verdieping en onderbouwing
De jeugdprofessionals die deelnamen aan de ontwikkelsessies gebruiken in de praktijk regelmatig psycho-educatiemateriaal uit verschillende, soms niet-wetenschappelijk onderbouwde bronnen. Experts zijn het erover eens dat psycho-educatie over de diagnose en behandeling nodig is (zie ook Schnyder & Cloitre, 2015). Voorbeelden van psycho-educatiemateriaal in de fase van signalering zijn de illustraties van Beacon House, de werking van emoties in de hersenen (Brands- Zandvliet, 2011; Hughes & Baylin, 2014), de ‘window of tolerance’ en ‘in mind platter’ (Ogden et al., 2000; Siegel, 1999; Siegel & Bryson, 2013) en Integratief Opvoeden (Schlattmann, 2021). Over de effectiviteit bestaat geen uitsluitsel. Daarom zijn deze bronnen niet in de richtlijn zelf opgenomen. Het neurosequentiële model van Bruce Perry (2006) heeft op enkele plekken in Nederland jeugdprofessionals geïnspireerd in hun werk. Het ontbreekt nog aan gedegen onderzoek naar dit model, daarom is het niet in de richtlijn opgenomen. Jeugdprofessionals die op zoek zijn naar vragen om het kind zo goed mogelijk te ondersteunen, vinden handvatten op Rakevragen.nu.
5.1.4. Ouders begeleiden
Toelichting op de aanbevelingen
-
Bied ouders ondersteuning bij het reguleren van hun eigen reacties of motiveer hen zo nodig om zelf hulpverlening te zoeken, zoals traumazorg, zodat zij hun kind goed kunnen blijven ondersteunen.
-
Begeleid ouders bij het herstel van de veiligheid en de structuur voor het kind door een dagelijkse routine thuis aan te bieden, de schoolgang voort te zetten, gezond slaapgedrag te stimuleren, plezierige activiteiten te ondernemen en vermijdingsgedrag tegen te gaan.
Als kinderen last hebben van de gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen, kunnen ouders helpen door een rustig baken te zijn. Hier lees je meer over wat jeugdprofessionals ouders kunnen adviseren om dit voor hun kind te doen. Uiteraard in goed overleg en uitgaande van de kracht en mogelijkheden van ouders. Wanneer de ouder zelf de dader is van een ingrijpende gebeurtenis, gaat het advies op voor een andere volwassene met wie het kind vertrouwd is. De adviezen zijn voornamelijk gestoeld op gebundelde praktijkkennis, ervaring en literatuur (Coppens & Van Kregten, 2018; Crouch et al., 2018; website van National Child Traumatic Stress Network).
Beschikbaarheid ouder
De fysieke en emotionele beschikbaarheid van de ouder kan het gevoel van veiligheid van een kind vergroten. De ouder kan uitleggen dat deze voor het kind zal zorgen en – voor zover de ouder die kennis heeft – uitleggen wat er hierna gaat gebeuren. Het is belangrijk dat ouders ervoor zorgen dat het kind niet wordt blootgesteld aan gesprekken of televisiebeelden waar ze bang van worden. Gewone dagelijkse routine is goed voor het kind, zoals vaste bedtijden, een verhaaltje of knuffel en samen dingen doen die de ouder en het kind allebei leuk vinden. Als een ouder weg moet, vertelt die het kind hoe lang die wegblijft en waarheen, en is er een vertrouwd iemand beschikbaar.
Ouders kunnen zo geschrokken zijn van de gebeurtenis dat ze hun kind extra willen beschermen. Dit kan soms functioneel zijn, bijvoorbeeld als er nog steeds een concrete dreiging is. In andere gevallen is het niet gunstig. Bijvoorbeeld als ouders het kind na een ongeluk steeds met de auto naar school brengen, terwijl het kind zelf weer kan fietsen. Stimuleer ouders dan om mee te fietsen of hun kind zelf te laten gaan.
Emoties uiten
Wanneer ze zich onveilig, bang of bezorgd voelen, kunnen kinderen ‘lastig’ gedrag laten zien. Ook kunnen ze het gedrag van de dader herhalen. Dit acting out-gedrag kan een vraag om hulp zijn. De ouder kan het kind helpen om diens gevoelens te benoemen en te benadrukken dat deze gevoelens er mogen zijn. Vervolgens kan de ouder het kind uitleggen dat het oké is om je boos te voelen, maar dat je een ander niet mag slaan. De ouder kan het kind helpen om emoties te uiten zonder de ander pijn te doen, door te praten, spelen, sporten en tekenen. De ouder volgt daarbij het tempo en initiatief van het kind.
Co-regulatie
De ouder kan het kind helpen om een begrijpelijk verhaal te maken van de ingrijpende gebeurtenis en de periode erna. Zo kan het kind de gebeurtenis plaatsen en ermee omgaan. Jonge kinderen kunnen via spel nadoen wat ze hebben meegemaakt. Het is belangrijk dat ouders het verhaal feitelijk houden, zich na de gebeurtenis niet richten op het uitdiepen van emoties en kalm reageren (Siegel, 2007). Ouders kunnen het kind helpen met co-regulatie (Hirschler-Guttenberg et al., 2015): ze beïnvloeden het emotie- en stressniveau van het kind zo dat die de eigen emoties en stress weer kan hanteren. Met co-regulatie van volwassenen leren kinderen hun emoties en stress in toenemende mate te beheersen en zo hun zelfregulatie te vergroten. Wanneer het voor ouders te ontregelend is om het verhaal van het kind te horen, doen zij er goed aan om hulp voor zichzelf te zoeken. Lukt het ouders niet om kalm te blijven – waardoor ze bijvoorbeeld ontregelen, blokkeren of boos worden – dan is het belangrijk dat ze zich daarna proberen te herpakken en het kind uitleggen wat er gebeurde.
Reacties ouders
Ouders kunnen hun kind het beste helpen als zij zich goed voelen en goed voor zichzelf zorgen. Door overbelasting, eigen traumaklachten en/of andere psychische problemen kan een ouder tijdelijk niet of minder beschikbaar zijn voor een kind. Ouders kunnen bijvoorbeeld kampen met schaamte en schuldgevoelens omdat ze niet aanwezig waren bij de ingrijpende gebeurtenis, of niet in de gelegenheid waren om het kind te beschermen en te steunen. Door probleemgedrag van het kind, kunnen ouders meer stress in en moeilijkheden met de opvoeding ervaren. Ook voor ouders met beperkte cognitieve en aanpassingsmogelijkheden kan het moeilijker zijn om adequaat te reageren op de signalen van hun kind. Algemene adviezen aan ouders om hun eigen stressniveau te verlagen zijn:
- Zorg voor voldoende nachtrust
- Eet gezond
- Beweeg regelmatig
- Drink geen alcohol
- Zorg voor momenten van ontspanning
Is de ouder zelf getraumatiseerd doordat die de ingrijpende gebeurtenis óók heeft meegemaakt, of hierover heeft gehoord? Of heeft de ouder last van een eerdere onverwerkte ingrijpende gebeurtenis? Dan is het verstandig dat die zelf hulp zoekt om dit te verwerken. Als het niet lukt om voldoende beschikbaar te zijn voor het kind, heeft de ouder begeleiding nodig om die beschikbaarheid te vergroten. Ook kun je kijken of een andere volwassene in de omgeving van het kind meer steun kan bieden.
Do’s
De jeugdprofessional ondersteunt en adviseert de ouders om:
- In de buurt van het kind te zijn en beschikbaar te zijn. Als de ouder weg moet, geef dan uitleg waarheen en voor hoelang, en zorg dat er een vertrouwd persoon bij het kind blijft.
- Te zorgen voor dagelijkse routine, met vaste bedtijden, een verhaaltje of knuffel.
- Samen met het kind activiteiten te ondernemen die beiden plezierig vinden.
- Te benadrukken dat het ervaren van emoties oké is en het kind te ondersteunen bij het benoemen van emoties en die op een passende manier te uiten, praten, spelen, sporten of tekenen.
- Empathisch te reageren, dagelijkse structuur te bieden en het tempo en initiatief van het kind te volgen.
- Het kind te helpen om van de ingrijpende gebeurtenis en wat daarna gebeurde een begrijpelijk verhaal te maken. En het verhaal feitelijk te houden, met oog voor de emoties, zonder deze verder uit te diepen.
- Zelf hulp te zoeken als het verhaal van het kind te ontregelend is of als de ouder zelf getraumatiseerd is geraakt door deze of een eerdere ingrijpende gebeurtenis.
- Goed voor zichzelf te zorgen met voldoende nachtrust, gezonde voeding, voldoende beweging en ontspanning.
- Te stimuleren dat het kind alledaagse activiteiten blijft ondernemen. Ook de spannende, om vermijding te voorkomen.
Don’ts
De jeugdprofessional ontraadt ouders om:
- Het kind te confronteren met beangstigende gesprekken of televisiebeelden die voor volwassenen zijn bedoeld.
- Het kind de schuld te geven van de ingrijpende gebeurtenis.
Waar let je op als je gespecialiseerde behandeling wilt inschakelen?
Aanbevelingen
5.2.1. Aandachtspunten bij verwijzing
Toelichting op de aanbevelingen
-
Kies samen met kind en ouders - waar mogelijk – voor een eerste-keustraumabehandeling, zoals Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) of traumagerichte cognitieve gedragstherapie. Voor deze behandelingen bestaat het meeste wetenschappelijke bewijs dat ze helpen bij trauma.
-
Stem goed af met het kind, ouders, jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-GGZ.
-
Neem contact op met de gemeente wanneer hulp niet (tijdig) beschikbaar is, zodat je samen kunt zoeken naar een passende oplossing.
Een behandelaar in de generalistische basis jeugd-GGZ of de (hoog)specialistische jeugd-GGZ doet een verdiepende anamnese en aanvullende diagnostiek. Als dit onderzoek het bestaan van traumagerelateerde problemen bij het kind bevestigt, kan behandeling worden aangeboden. Verderop komen verschillende interventies aan bod die ingezet kunnen worden bij traumagerelateerde problemen.
Houd bij comorbiditeit rekening met de keuze voor passende interventies. Kies dan bijvoorbeeld voor een jeugdprofessional die kennis en ervaring heeft op het gebied van de comorbide problematiek, zoals een verstandelijke beperking, eetstoornis of taalstoornis. Meestal is comorbiditeit geen contra-indicatie om snel te starten met de behandeling van traumagerelateerde problemen (De Jongh et al., 2016).
Interventies
De behandelaar vertelt zelf aan het kind hoe de verschillende interventies er uitzien. Bij zo’n gesprek betrekt die ook de ouders, waarbij het belang van het kind vooropstaat. Zie voor een overzicht van effectieve interventies de bouwsteen Aanpak en interventies. Daarnaast zijn er diverse nationale en internationale richtlijnen voor de behandeling van psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen bij kinderen (AKWA, 2020; NICE, 2018; Van Balkom et al., 2013; World Health Organization, 2013). De behandelaar bespreekt ook de intensiteit van de behandeling; van een ambulante behandeling met wekelijkse afspraken, tot intensievere behandelvormen die meerdere keren per week of soms klinisch plaatsvinden.
Interventies zijn er op drie niveaus:
- Gericht op het kind zelf.
- Gericht op de ouders.
- Gericht op anderen uit de omgeving, zoals leerkrachten en begeleiders.
Interventies voor het kind richten zich in de eerste plaats op traumaverwerking. Interventies voor ouders en anderen uit de omgeving zijn ondersteunend aan de traumaverwerking.
Bewezen effectieve behandelingen
Voor elk type traumagerelateerde problemen – ongeacht de ernst of de aard van de ingrijpende gebeurtenis – is een bewezen effectieve traumabehandeling te starten. Voor de diagnose PTSS bij kinderen vanaf 7 jaar zijn dat EMDR en cognitieve gedragstherapie (AKWA, 2020; NICE, 2018; Beer & De Roos, 2012b; Dorsey et al., 2017), waaronder Trauma Focused Cognitive Behavioral Therapy (TF-CBT), Schrijftherapie, Imaginaire Exposure in combinatie met exposure in vivo, en KIDNET. Voor kinderen onder de 6 jaar lijken deze behandelvormen ook effectief, maar moeten deze wel worden aangepast aan hun ontwikkelingsniveau (Scheeringa et al., 2011). De verdieping en onderbouwing gaat specifieker in op de verschillende interventies.
Ondersteunende methoden
In de praktijk kan het voor ketenpartners in de jeugdzorg en jeugdbescherming lastig zijn om een traumabehandeling te starten. Bijvoorbeeld als er twijfels zijn over de veiligheid in het gezin, of als een kind niet spreekt over de ingrijpende gebeurtenis(sen). Dan kun je naar traumaverwerking toewerken door ondersteunende methoden te gebruiken.
Het kan voorkomen dat je als jeugdprofessional het kind langere tijd zelf begeleidt zonder dat er andere interventies kunnen worden ingezet. Bijvoorbeeld als er een lange wachttijd voor een passende interventie is. In dat geval blijven de aanbevelingen bij het 'ondersteunen van kinderen en ouders' voor de begeleiding staan:
- Je kunt het kind, ouders en eventueel belangrijke anderen uit de omgeving begeleiden bij het herstel van de veiligheid en structuur. Dat doen ze met een dagelijkse routine thuis, het ondernemen van plezierige activiteiten en het tegengaan van vermijdingsgedrag.
- Verder kun je je blijven richten op het versterken van beschermende factoren en het verminderen van risicofactoren.
- Ook kun je contact opnemen met de gemeente als hulp niet (tijdig) beschikbaar is, zodat je samen kunt zoeken naar een passende oplossing.
- Zet als jeugdprofessional in elk geval geen interventies in waarvan de effectiviteit niet is bewezen. Begin ook nooit zelf met interventies voor traumagerelateerde problemen als je daarvoor niet gekwalificeerd bent.
Verdieping en onderbouwing
De richtlijn gaat in op eerstekeusbehandeling, zodat jeugdprofessionals kinderen goed naar passende traumazorg kunnen leiden. Ook zijn de referenties naar de bestaande (internationale) richtlijnen voor posttraumatische stress-stoornis opgenomen, die benoemen dat cognitieve gedragstherapie en EMDR de eerstekeusbehandelingen zijn.
Interventies
Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)
Bij EMDR vertelt het kind aan de therapeut in grote lijnen wat die heeft meegemaakt. De therapeut vraagt het kind om het verhaal als een film af te spelen en stil te zetten bij de herinnering die op dit moment het naarst is en dat plaatje voor ogen te houden. Terwijl het kind deze herinnering terughaalt en naar dat plaatje kijkt, volgt die tegelijkertijd met de ogen de vingers van de therapeut. De therapeut kan het kind ook op een andere manier afleiden. Doordat het kind twee dingen tegelijk doet, vermindert de emotionele lading van de herinnering. EMDR werkt met visuele representaties en stelt zo minder hoge eisen aan de verbale vaardigheden. Dat is een voordeel voor kinderen die anderstalig zijn, een verstandelijke beperking hebben of zich erg schamen voor wat er is gebeurd. Meer informatie over EMDR vind je op www.emdr.nl.
Traumagerichte cognitieve gedragstherapie
Bij cognitieve gedragstherapie maakt het kind met de therapeut een traumaverhaal. Hierin komt te staan wat er precies gebeurd is en welke gevoelens en gedachten het kind over de ingrijpende gebeurtenissen heeft. Samen bedenken ze manieren om beter om te gaan met deze gedachten en gevoelens. Ook delen therapeut en kind het traumaverhaal met belangrijke anderen, zodat er gepraat wordt over wat het kind heeft meegemaakt. Het doel van de behandeling is het verminderen of doen verdwijnen van de klachten, zodat het kind beter kan omgaan met triggers die terugleiden naar de eerdere traumatische ervaring(en).
Trauma Focused Cognitive Behavioral Therapy (TF-CBT)
TF-CBT en Schrijftherapie zijn vormen van Traumagerichte cognitieve gedragstherapie. Hiervoor zijn werkboeken ontwikkeld onder de naam Verwerken en versterken (Beer & Lindauer, 2014; Smith et al., 2013). Binnen de cognitieve gedragstherapie lichten behandelaars met psycho-educatie ouders voor over ingrijpende gebeurtenissen en de mogelijke traumagerelateerde gevolgen voor kinderen. Daarnaast kunnen behandelaars ouders adviseren over omgang met hun getraumatiseerde kind en doorverwijzen naar speciale trainingen. Bij social sharing leren ouders actief hoe ze met hun kind in gesprek kunnen gaan over de ingrijpende gebeurtenis(sen) en hoe zij kunnen reageren als hun kind hier iets over vertelt.
Exposure
Ook exposure is een veelgebruikte interventie, en is effectief bij kinderen (Foa et al., 2013; Gilboa-Schechtman et al., 2010; Gillies et al., 2013; Hendriks et al., 2018). Bij exposure worden kinderen blootgesteld aan traumatische herinneringen (imaginaire exposure) en gerelateerde triggers of situaties (exposure in vivo). Een voorbeeld van traumagerichte cognitieve gedragstherapie is schrijftherapie. Hierbij beschrijven deelnemers wie ze zijn, wat ze hebben meegemaakt en de gevoelens en gedachten die ze daarbij hadden. Een voorbeeld van schrijftherapie voor kinderen is de methode WRITEjunior (Lucassen & Van der Oord, 2018).
Aanvullende interventies
De ontwikkelwerkgroep noemt naast eerstekeusbehandelingen graag enkele aanvullende interventies die theoretisch goed onderbouwd zijn en/of een weerspiegeling zijn van de Nederlandse praktijk. De jeugdprofessional heeft de plicht om altijd te starten met een eerstekeusbehandeling, tenzij er sprake is van belemmeringen waardoor dit niet mogelijk is. Bijvoorbeeld wanneer de zorg niet beschikbaar is, het kind geen herinnering aan de ingrijpende gebeurtenis heeft, of niet over de ingrijpende gebeurtenis kan of wil praten. In deze situaties kun je overwegen om te starten met een tweede- of derdekeusbehandeling en na afronding inschatten of een eerstekeusbehandeling alsnog mogelijk is.
Niet in de richtlijn
Redenen om interventies en denkkaders niet op te nemen:
- Ze zijn nog niet zijn onderzocht of nog niet erkend in Nederland.
- Ze zijn niet in Nederland of in het Nederlands beschikbaar.
- Ze worden niet of nauwelijks in Nederland gebruikt.
Cliëntentafel
Ook de Cliëntentafel (ervaringsdeskundige kinderen en ouders) werd betrokken bij deze richtlijn en deelde verschillende opmerkingen en aanbevelingen voor de traumabehandeling. Zij benadrukt het belang van de betrokkenheid van het netwerk tijdens de behandeling, de meerwaarde van maatwerk en de mogelijke intense reacties die voorkomen tijdens behandeling.
Welke interventies zijn per doelgroep (kinderen, ouders en omgeving) beschikbaar voor behandeling van trauma? En hoe kunnen jeugdprofessionals bepalen wanneer ze welke interventie moeten inzetten?
Aanbevelingen
5.3.1. Welke interventie inzetten
Toelichting op de aanbevelingen
-
Schakel hulp in van het Centrum Seksueel Geweld in de acute fase na seksueel geweld (de eerste zeven dagen). Zie Watchful Waiting Protocol in de tabel met selectieve preventieve interventies.
-
Maak voor het verwerken van posttraumatische stressklachten gebruik van de beschreven psychologische behandelingen, te weten Trauma Focused Cognitive Behavioral Therapy (TF-CBT), Imaginaire Exposure in combinatie met exposure in vivo, Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR), Schrijftherapie en/of KIDNET.
-
Betrek het gezin of andere betrokkenen, zoals pedagogisch medewerkers, gezinshuisouders actief bij de behandeling, zorg voor psycho-educatie en ouderbegeleiding en zet zo mogelijk geïndiceerd systemische interventies in.
Diagnostiek en indicatiestelling
Voordat de jeugdprofessional een interventie start om traumagerelateerde problemen te verminderen, is een goede indicatiestelling van belang. Hiervoor zijn betrouwbare en valide meetinstrumenten beschikbaar. Bij de keuze voor het best passende diagnostische instrument speelt een aantal factoren een rol, zoals de leeftijd van het kind, taalbeheersing en cognitieve vaardigheden. Maar ook het doel dat de jeugdprofessional ermee heeft: op wat voor type vraag die een antwoord wil formuleren (onderkennende diagnostiek, classificerende diagnostiek of verklarende diagnostiek) en om welke informatiebron het gaat (kind, ouder(s) en/of andere betrokkenen).
Voor een selectie van betrouwbare en valide meetinstrumenten die helpen bij het stellen van een indicatie, kun je gebruik maken van het Protocol voor classificatie, screening en diagnostiek van trauma- en stressorgerelateerde & dissociatieve stoornissen bij kinderen en adolescenten (Beer et al., 2020). Heeft een kind een verstandelijke beperking? Raadpleeg dan de handreiking Tijdig signaleren en behandelen van trauma- en stressorgerelateerde problemen bij jeugdigen en jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking (Van Kregten et al., 2020).
Effectieve interventies
Er zijn verschillende bewezen effectieve interventies beschikbaar voor de hulp bij of behandeling van traumagerelateerde problemen, of bij het voorkomen ervan:
- Selectieve preventieve interventies die zich richten op het voorkomen van traumagerelateerde problemen.
- Interventies die zich richten op traumaverwerking bij kinderen.
- Interventies voor het gezin/de familie en de context waarin kinderen opgroeien.
- Interventies die benodigde voorwaarden creëren voor traumabehandeling.
- Interventies die zich richten op een specifieke doelgroep.
Dit onderdeel gaat in op verschillende interventies. In de verdieping en onderbouwing staat beschreven wat de verwachte werkzame elementen zijn in traumaverwerkingsbehandelingen.
Selectieve preventieve interventies
Selectieve preventieve interventies richten zich op kinderen die een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt, maar nog geen traumagerelateerde problemen ervaren (secundaire preventie). Deze interventies worden veelal in de eerste weken na de ingrijpende en stressvolle levensgebeurtenis ingezet (de acute fase). Bij kinderen en jongeren met een verhoogd risico op stressvolle en ingrijpende levensgebeurtenissen kunnen interventies de kans op traumagerelateerde problemen ook voorkomen. Lees meer over de beschermende factoren en risicofactoren bij het voorkomen van traumagerelateerde problemen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aanbevolen selectieve preventieve interventies.
Tabel:Selectieve preventieve interventies
| Naam van de interventie | Doel van de interventie | Methode | Primaire doelgroep | Niveau van bewijs |
|---|---|---|---|---|
| Slachtoffers van (online) seksueel geweld in de acute fase psychologische, medische en juridische hulp bieden | Het Watchful Waiting Protocol is ondergebracht bij het landelijk Centrum voor Seksueel Geweld (CSG) | Slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase, dat is de eerste week na seksueel geweld | RCT (o.a. Covers et al., 2021) |
| Voorkómen van kindermishandeling en het risico daarop | Langdurige ondersteuning met huisbezoeken, op diverse levensterreinen | Jonge zwangeren met een opeenstapeling van problemen | RCT (Mejdoubi et al., 2015; Mejdoubi. Al., 2015a; Mejdoubi et al., 2015b) |
Interventies voor kinderen
Individuele traumaverwerkingstherapieën zijn bedoeld om traumagerelateerde problemen, zoals herbelevingen, negatieve gedachten en gevoelens, hyperalertheid en vermijdingsgedrag te verminderen. En ook daarmee samenhangende indirecte gevolgen voor zelfbeeld, emotieregulatie en interpersoonlijke regulatie. Ieder kind heeft recht op de best beschikbare zorg en dus een eerstekeus traumabehandeling. Oók kinderen met een ingewikkelde woon- en leefsituatie, kinderen die te maken hebben gehad met meervoudige (interpersoonlijke) traumatisering en kinderen met comorbe problematiek. Aanbevolen wordt om, zo mogelijk – het kind en direct betrokkenen uitgebreid te informeren over alle interventies. Om daarna samen te bepalen welke interventie het meest geschikt is. Zie voor een handreiking bij dit proces de richtlijn Samen beslissen over hulp. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aanbevolen interventies voor traumaverwerking.
Tabel: Individuele psychologische interventies
| Naam van de interventie | Doel van de interventie | Methode | Primaire doelgroep | Niveau van effectiviteit/onderzoek |
|---|---|---|---|---|
| Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) | Verwerken van traumatische herinnering(en) | EMDR-protocol | Kinderen van 0-18 jaar met posttraumatische stressklachten | In 1 of meer RCT’s effectief bevonden (zie o.a. De Roos et al., 2017) |
| Imaginaire Exposure / Exposure in vivo (IE/EiV) | Verwerken van traumatische herinnering(en) | Onderdeel van CGT-behandeling | Kinderen van 6-18 jaar met posttraumatische stressklachten | In 1 of meer RCT’s effectief bevonden (zie o.a. Foa et al., 2013) |
| KIDNET | Verwerken van traumatische herinnering(en) | KIDNET | Kinderen van 6-18 jaar met posttraumatische stressklachten | In 1 of meer RCT’s effectief bevonden (zie o.a. Peltonen & Kangaslampi, 2019) |
| Trauma Focused Cognitive Behavioral Therapy (TF-CBT) | Verwerken van traumatische herinnering(en) | Verwerken en Versterken | Kinderen van 6-18 jaar met posttraumatische stressklachten | In 1 of meer RCT’s effectief bevonden (zie o.a. Diehle et al., 2015) |
| Schrijftherapie | Verwerken van traumatische herinnering(en) | Write Junior | Kinderen van 6-18 jaar met posttraumatische stressklachten | In 1 of meer RCT’s effectief bevonden (zie o.a. De Roos et al., 2017) |
Interventies voor het gezin/andere opvoeders
Wanneer een kind een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt, spelen de ouders een belangrijke rol in de verwerking. Er zijn verschillende methodieken beschikbaar die zich naast het kind zelf richten op de ouders, de leefgroep en begeleiders of leerkrachten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aanbevolen interventies.
Tabel: Interventies voor gezin, familie, context
| Naam van de interventie | Doel van de interventie | Methode | Primaire doelgroep | Niveau van effectiviteit/ onderzoek |
|---|---|---|---|---|
| Zorgen voor Getraumatiseerde Kinderen | Psycho-educatie en vaardigheden versterken | Coppens & Van Kregten (2018) | Ouders en verzorgers | Theoretisch goed onderbouwd, beschrijvende studies. N.B. Deze erkenning is ouder dan 5 jaar. De erkenningscommissie beoordeelt deze interventie opnieuw. |
| Integratieve gehechtheidsbevorderende traumabehandeling voor kinderen (IGT-K) | Met voorbereidende technieken die gehechtheid en zelfregulatie bevorderen, traumaverwerking mogelijk maken om daarna EMDR te kunnen inzetten | IGT-K (Schlattmann et al., 2023) | Kinderen van 6-16 jaar met problemen op het gebied van gehechtheid, trauma, gedrag en emotieregulatie bij wie een eerstekeustraumabehandeling niet lukt, en hun ouders | Effectief volgens eerste aanwijzingen Single Case Experimental Design (SCED) (Schlattman., 2023) |
| Intensieve Traumabehandeling | Verwerken van (een) traumatische herinnering(en) en het verbeteren van opvoedgedrag | Diverse (o.a. ITB, KIT, KINGS, FITT) | Kinderen en ouders en verzorgers | SCED en 1 of meer beschrijvende studies (zie o.a. Hendriks et al., 2018; Mevissen et al., 2020; van Pelt et al., 2021) |
Interventies voor specifieke doelgroepen
Naast individuele traumabehandelingen en interventies voor de directe omgeving zijn er ook interventies voor specifieke doelgroepen. Denk aan slachtoffers van mensenhandel, kindvluchtelingen en asielzoekers. Er is nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor deze interventies. De onderbouwing gaat in op enkele waardevolle interventies van experts uit de praktijk.
Interventies die kinderen ontvankelijk maken voor traumaverwerking
Soms is een interventie nodig om toe te werken naar een traumaverwerkingsbehandeling. Een kind kan of wil bijvoorbeeld nog niet praten over wat die heeft meegemaakt, of is te sterk ontregeld. Momenteel zijn er geen bewezen effectieve interventies beschikbaar. In de onderbouwing van deze richtlijn staan enkele waardevolle interventies die praktijkexperts adviseren.
Verdieping en onderbouwing
Diagnostiek en indicatiestelling
Het advies aan jeugdprofessionals is om bij klachten die voort kunnen komen uit stressvolle en ingrijpende levensgebeurtenissen de levensgeschiedenis uit te vragen. Hiervoor zijn gevalideerde instrumenten beschikbaar.
De ontwikkelgroep van deze richtlijn, waaraan ook experts uit de praktijk deelnamen, adviseert diagnostische protocollen. Voor de diagnostische beeldvorming en indicatie adviseren we:
- Het protocol voor classificatie, screening en diagnostiek van trauma- en stressgerelateerde & dissociatieve stoornissen bij kinderen en adolescenten te gebruiken (Beer e.a., 2020).
- Trauma- en stressorgerelateerde problemen bij kinderen en jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking tijdig te signaleren en behandelen (Van Kregten e.a., 2020).
Interventies voor kinderen
De interventies in deze richtlijn zijn eerstekeusbehandelingen. Als zo’n interventie onvoldoende effect heeft, stap dan over op een andere eerstekeusbehandeling. Als ook met deze interventie de klachten niet afnemen, overweeg dan om een de tweede- of derdekeusinterventie in te zetten.
Werkzame elementen in traumaverwerkingsbehandelingen
De verschillende interventies voor kinderen hebben een aantal overeenkomstige kenmerken (Kooij e.a., 2022). Deze kenmerken zijn onder te verdelen in technieken en mechanismen.
Werkzame technieken in een traumabehandeling zijn:
- Psycho-educatie.
- Regulatievaardigheden vergroten (relaxatie).
- Ingrijpende en stressvolle gebeurtenis(sen) vaststellen.
- Traumatische herinneringen activeren.
- Exposure aan de traumatische herinnering.
- Huiswerk.
- Cognitieve herstructurering (cognitive shift).
- Het traumaverhaal delen met een ander (social sharing).
- Toekomstperspectief en Evaluatie van de behandeling en leereffect vaststellen.
Werkzame mechanismen in een traumabehandeling zijn:
- Consolidatie.
- (Re)processing van de traumatische herinnering.
- Therapeutische relatie.
- Motivatie.
- Affectmodulatie.
- Integratie en sharing.
Interventies voor het gezin/andere opvoeders
In de richtlijn worden verschillende vormen van intensieve traumabehandeling geadviseerd. Deze hebben meer overeenkomsten dan verschillen. Ze maken veelal gebruik van meerdere traumaverwerkingstechnieken, betrekken het gezin intensief en bieden vaak meerdere sessies op een dag en in een week. De behandelprogramma's hebben als doel om traumatische herinneringen te verwerken en opvoedvaardigheden te verbeteren. Wel zijn er nuanceverschillen tussen de programma’s, met unieke accenten. De behandelprogramma’s worden continu doorontwikkeld.
Overzicht interventies
In onderstaand overzicht vind je de interventies die je kunt gebruiken voor de behandeling van traumagerelateerde problemen.
Hoe bepalen jeugdprofessionals of hun interventie zinvol is?
Aanbevelingen
5.4.1. Monitoren beloop
Toelichting op de aanbeveling
-
Monitor met gevalideerde traumavragenlijsten, zoals de Kind en Jeugd Trauma Screeninglijst (KJTS), de voortgang van de behandeling en evalueer de behandeling iedere drie tot zes maanden.
Monitoren beloop
Wanneer kind en ouders starten met de traumabehandeling is het wenselijk om de behandeling systematisch te evalueren.
- Monitor het beloop van traumaklachten met gevalideerde instrumenten, zoals de Kind en Jeugd Trauma Screeningslijst (KJTS-NL; Kooij & Lindauer, 2022).
- Neem zonodig wekelijks de screeningslijst af.
- Plan bij individuele traumabehandelingen na zes tot acht afspraken een eerste evaluatie en bepaal samen of de behandeling aansluit.
- Overweeg een andere behandeling van eerste keus als er na zes tot acht afspraken geen eerste effecten zichtbaar zijn.
- Evalueer de gehele (trauma)behandeling iedere drie maanden multidisciplinair, in samenspraak met betrokkenen.
5.4.2. Een terugvalpreventieplan
Toelichting op de aanbeveling
-
Stel voor de afronding van de behandeling een terugvalpreventieplan op.
Rond bij voorkeur ieder behandeltraject af met een terugvalpreventieplan. Het komt regelmatig voor dat kinderen later in hun leven, bij het intreden van een nieuwe levens- en/of ontwikkelfase, opnieuw traumagerelateerde klachten ervaren. Bespreek dat deze klachten van tijdelijke aard kunnen zijn, maar dat als ze aanhouden opnieuw een traumabehandeling nodig kan zijn. Het terugvalpreventieplan beschrijft de signalen van terugval, waarop kinderen en/of hun ouders alert kunnen zijn en welke acties ze kunnen ondernemen. De signalen kunnen per kind en gezin verschillen. Een terugvalpreventieplan is dan ook per definitie maatwerk. De acties in het terugvalpreventieplan richten zich op herstel van het veiligheidsgevoel en het bevorderen van de ontwikkeling en een gezond leef- en dagritme van het kind. Het terugvalpreventieplan beschrijft ook bij wie kinderen en hun ouders bij terugval terecht kunnen. Daarnaast vraagt de behandelaar toestemming om belangrijke derden, zoals een huisarts of jeugdprofessional in de wijk, over het terugvalpreventieplan te informeren.
Verdieping en onderbouwing
Over de term terugvalpreventie is door de ontwikkelgroep uitgebreid gediscussieerd. De klinische praktijk ziet dat een traumabehandeling succesvol doorlopen kan worden, maar dat sommige kinderen enige tijd later opnieuw voor behandeling worden aangemeld. Dat gaat vooral op voor kinderen die meervoudig en interpersoonlijk getraumatiseerd zijn. De ontwikkelgroep merkt op dat in een nieuwe levens- en ontwikkelfase de betekenisgeving over wat iemand heeft meegemaakt kan veranderen. Ook komt het voor dat kinderen nieuwe stressvolle en ingrijpende levensgebeurtenissen meemaken. In beide situaties kunnen er opnieuw (traumagerelateerde) problemen en zorgen ontstaan, waarvoor jeugdhulpverlening geïndiceerd is.
Plan opstellen
Hoewel de ontwikkelgroep niet helemaal tevreden is over de term terugvalpreventie is het advies wel om een plan op te stellen met veelvoorkomende signalen en informatie over waar een kind met vragen terecht kan. Dat moet in samenspraak met het kind, het gezin en andere betrokkenen gebeuren.
Controleafspraak
In het verlengde van dit plan sprak de ontwikkelgroep over een jaarlijkse controleafspraak. In eerste instantie overwogen de experts een jaarlijkse controleafspraak voor de groep meervoudige en interpersoonlijke getraumatiseerd kinderen. Maar wetenschappelijk bewijs voor zo’n ingrijpend advies ontbreekt nog. Daarom is de jaarlijkse controle opgenomen als Kennislacune, met als advies om de kosten en effectiviteit te onderzoeken.
6. Competenties
Houding en rol van jeugdprofessionals
Voor kinderen kan het erg spannend zijn om te praten over de ingrijpende gebeurtenis. Dit kan gepaard gaan met emoties, zoals boosheid, verdriet, schuld, schaamte en walging. Het is daarom zaak om op een authentieke manier op het verhaal van het kind te reageren. Dat betekent kalm blijven, aandachtig luisteren en het kind erkennen in diens ervaring. Schat in wat het kind nodig heeft en stem je reactie hierop af. Zo creëer je een veilige sfeer. Bespreek ook met het kind wie er op de hoogte moet worden gebracht. Wanneer het kind niet wil dat je anderen inlicht maar je dit toch nodig vindt voor de veiligheid, wees hierover dan transparant en leg duidelijk uit waarom je dit besluit neemt. Bij twijfel of het verhaal klopt, kun je de nadruk leggen op de ervaring van het kind; waarheidsvinding is niet het doel. Je kunt erkennen wat het kind als ingrijpend heeft ervaren. Als je zelf ontregeld of overspoeld raakt, zoek dan steun bij collega’s, in het eigen netwerk of zo nodig in de professionele hulpverlening om het risico te beperken dat je zelf getraumatiseerd raakt (secundaire traumatisering).
Meerdere perspectieven
Het is belangrijk om in gesprekken met het kind en ouders rekening te houden met meerdere perspectieven vanuit alle betrokken partijen: de meerzijdige partijdigheid (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). Als jeugdprofessional moet je rekening houden met loyaliteitsgevoelens van het kind richting diens ouders, compassie hebben voor de eventuele onmacht van de ouders en helpen om ouders te ontschuldigen. Als ouders een aandeel hebben in de ingrijpende gebeurtenis moet je zowel kunnen luisteren naar het verhaal van de ouders als ook uiten dat de gebeurtenis niet had mogen plaatsvinden.
Culturele verschillen
Wees als jeugdprofessional bovendien sensitief voor de verschillende overtuigingen en wereldbeelden van cliënten en de invloed van mogelijke taalbarrières op hun overtuigingen. In sommige culturen spreken mensen minder transparant over ingrijpende gebeurtenissen of de gevolgen daarvan. Het kan dan meer tijd kosten om een vertrouwensband op te bouwen (Dückers et al., 2014). Je zou in zulke gevallen gebruik kunnen maken van een mediator met dezelfde achtergrond. Voor meer informatie over cultuursensitief werken kun je de beroepscodes en de generieke module diversiteit van de GGZ Standaarden raadplegen (AKWA, 2019).
Communicatie
Let bij kinderen of ouders die minder ontwikkeld zijn of een verstandelijke beperking hebben extra op een mogelijk beperkter netwerk of communicatieniveau (Didden et al., 2016; Kregten et al., 2020). Als kinderen een taalontwikkelingsstoornis of doof of slechthorend zijn, ga dan na welke aanpassingen nodig zijn om communicatie mogelijk te maken. Sommige kinderen vinden het moeilijk om te spreken over abstracte zaken als gevoelens, gedachten en gebeurtenissen in het verleden. Of kinderen hebben nog weinig inzicht ontwikkeld in hun eigen en andermans binnenwereld (Van den Bedem, 2018). Geef kinderen daarom voldoende tijd om informatie te verwerken, hun eigen boodschap te formuleren en controleer of een boodschap goed is overgekomen. Bij dove en slechthorende kinderen kun je een gebarentolk inzetten.
Verdieping en onderbouwing
In de praktijk wordt een kalme reactie van ouders of jeugdprofessionals op de onthulling van een ingrijpende gebeurtenis door een kind vaak een kalm brein genoemd. In de richtlijn is ervoor gekozen om deze term niet op te nemen, omdat deze niet bij alle jeugdprofessionals bekend is. Gekozen is voor de uitleg van de term: door zelf kalm te blijven kan de volwassene als co-regulator van het kind fungeren en het kind helpen om zijn eigen emoties en stress beter te hanteren. De richtlijn adviseert jeugdprofessionals om zelf steun, intervisie of begeleiding te zoeken wanneer ze ontregeld of overspoeld raken. Bijvoorbeeld als het eigen verleden een rol speelt, of als reactie op de ingrijpende gebeurtenissen van cliënten (secundaire traumatisering). Daarnaast is het ook mogelijk om in het team te bespreken of een collega bepaalde taken kan overnemen.
7. Samenwerking
Vraag en aanbevelingen
Hoe kan je als jeugdprofessional goed samenwerken met school en zorgsettings na ingrijpende gebeurtenissen?
Aanbeveling
7.1.1. Samenwerken met school
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun de leerkracht of mentor door:
- Een veilige omgeving te creëren met structuur in de klas, en hervatting van de gebruikelijke dag- en lesroutine.
- Het kind te helpen bij het reguleren en hanteren van emoties en gedrag, en alternatieve mogelijkheden om zichzelf te uiten.
- Te investeren in een stabiele relatie met het kind.
Leerkrachten en andere onderwijs- en zorgprofessionals spelen een belangrijke rol in de ondersteuning van kinderen die een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt. Daarom is het van belang dat zij weten welk gedrag van kinderen voort kan komen uit stressreacties na een ingrijpende gebeurtenis en hier sensitief mee omgaan (Lindauer, 2018). Leerkrachten kunnen de Handout Traumasensitief Onderwijs gebruiken. Verderop lees je wat je als jeugdprofessional aan onderwijsprofessionals kunt adviseren om het kind bij te staan. Dit advies is gebaseerd op theoretisch onderbouwde methoden (Bath, 2008; Bethell et al., 2014; Coppens et al., 2015; Greenwald, 2005).
Veilige omgeving creëren
De leerkracht of mentor kan het beste met het kind, ouders en collega’s de begeleiding in de klas afstemmen. Over het algemeen kan een leerkracht helpen door de gebruikelijke dag- en lesroutine te hervatten, maar hierbij ook sensitief voor de signalen van het kind te blijven. Structuur en de gebruikelijke opvoedingsregels geven de leerling houvast en daarmee een gevoel van veiligheid. Bij een ingrijpende gebeurtenis kan het helpen als klasgenoten weten wat er gebeurd is en uitleg krijgen over veelvoorkomende reacties op een ingrijpende gebeurtenis. Zo zijn alle klasgenoten in één keer op de hoogte en kennen zij hetzelfde verhaal. Uiteraard moet het kind hier zelf achterstaan.
Veilige structuur
Een stabiele relatie met een leerkracht of mentor kan het gevoel van veiligheid vergroten. Een leerkracht of mentor bouwt zo’n stabiele relatie op door voor het kind beschikbaar, betrouwbaar en voorspelbaar te zijn. Een kind dat een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt, kan binnen de veilige structuur van school, gezinshuis of een residentiële setting wat ruimte nodig hebben om de gebeurtenis te verwerken.
Leerling begeleiden
Een leerkracht of mentor kan het kind helpen met het reguleren van emoties en gedrag. Net zoals bij ouders gaat dit het beste als een leerkracht of mentor zelf kalm blijft (Siegel, 2007). Deze moet beoordelen of eventuele gedrags- en concentratieproblemen van het kind verband houden met de ingrijpende gebeurtenis. In dat geval heeft straffen of belonen geen zin, ook al is het belangrijk om de gebruikelijke klassenregels te blijven volgen. Een leerkracht of mentor kan met het kind in gesprek gaan als die hier behoefte aan heeft. Kinderen die liever niet praten, kunnen op een andere manier hun gevoelens uiten, bijvoorbeeld door te tekenen, muziek te maken of te knutselen. Ook kan de leerkracht of mentor het kind een boek aanreiken dat aansluit bij de gebeurtenis. Zo leert het kind dat ook andere kinderen vergelijkbare situaties meemaken en hoe zij daarmee zijn omgegaan.
Kind stimuleren
De leerkracht of mentor kan een kind stimuleren om activiteiten te ondernemen. En om dingen die doen denken aan de gebeurtenis niet te veel uit de weg te gaan. Het kan geen kwaad als een kind voorzichtiger wordt na een ongeluk, maar het is niet goed om normale activiteiten – en de risico’s die daarbij horen – te vermijden. De leerkracht of mentor kan het kind stimuleren bij het nemen van kleine, overzichtelijke stappen, zodat die geleidelijk aan normale activiteiten oppakt. Ook al zijn ze eng of spannend.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag
Situaties op scholen waarbij sprake is van (vermeend) seksueel grensoverschrijdend gedrag kunnen gauw escaleren. Als school is het goed om de rust te bewaren en paniek te voorkomen (Coppens et al., 2015). Eerst moet goed worden onderzocht wat er aan de hand is, waarna passende conclusies en acties volgen. Parallel hieraan vindt ondersteuning plaats voor de betreffende kind(eren) en diens directe omgeving.
Helpende vragen
Een leerkracht is een belangrijke persoon in de begeleiding van de leerling, doordat die ziet hoe het kind omgaat met de ingrijpende gebeurtenis. Vragen die een leerkracht zich kan stellen zijn:
- Is het kind zich anders gaan gedragen sinds de gebeurtenis?
- Zijn er duidelijke signalen van klachten?
- Hoe gaat het met de schoolprestaties?
- Komen ouders met zorgen naar de leerkracht toe?
- Trekt het kind zich terug?
- Nemen stressreacties af of juist toe?
Langdurig blijven opletten
Het is een natuurlijke reactie om een kind op korte termijn veel aandacht te geven en dit daarna af te bouwen. Dat is goed. Toch moet een leerkracht er wel op bedacht zijn dat een kind gedurende lange tijd – soms zelfs jaren – bepaalde stressklachten kan houden. Zelfs als de leerling verder goed functioneert. Het is daarom belangrijk om in de jaren na de gebeurtenis te blijven opletten hoe het met een kind gaat. Dat kan bijvoorbeeld binnen een vaste structuur van halfjaarlijkse oudergesprekken.
Gebeurtenis op school
Voor een ingrijpende gebeurtenis op school waarbij het gaat om een ramp of een crisis die meer mensen raakt, is er de Multidisciplinaire Richtlijn Psychosociaal Crisismanagement. Ook de folder Als een ramp de school treft, omgaan met calamiteiten in het onderwijs is behulpzaam (Dückers et al., 2014; Spee & Van de Laar, 2012).
Do’s
De jeugdprofessional ondersteunt en adviseert de leerkracht om:
- De impact van een ingrijpende gebeurtenis op het leven van het kind te begrijpen en te erkennen.
- Voor structuur in de klas te zorgen, de gebruikelijke dag- en lesroutine te hervatten en daarmee bij te dragen aan een gevoel van veiligheid.
- Kort na de ingrijpende gebeurtenis aan de klas te vertellen wat er gebeurd is en uitleg te geven over mogelijke stressreacties, maar alleen als het kind dit wil. Het is belangrijk het verhaal met het kind, ouders en collega’s van de leerkracht af te stemmen.
- Het kind de mogelijkheid te geven om over de gebeurtenis te praten, of op een andere manier uiting te geven aan diens gevoelens, bijvoorbeeld door te knutselen of muziek te maken.
- Tijdelijk minder huiswerk op te geven of taken aan te passen als gedrags- en concentratieproblemen ontstaan.
- Het kind en diens ouders te stimuleren om spannende alledaagse activiteiten toch te ondernemen, zoals zelf naar school fietsen.
- Het kind te volgen op het gebied van gedrag, klachten, stress en schoolprestaties. Niet alleen kort na de ingrijpende gebeurtenis, maar ook de periode erna.
- Te investeren in de relatie met het kind.
- Oog te hebben voor het gevoel van veiligheid bij het kind.
- Het kind te helpen bij het reguleren en hanteren van diens emoties en gedrag, en bij het bieden van alternatieve mogelijkheden om zichzelf te uiten.
- Bij gedrags- en concentratieproblemen te kijken wat erachter kan zitten, zodat het kind hiermee kan worden geholpen. En om consequenties af te stemmen op het gedrag, zodat een kind leert dat bepaald gedrag wel gevolgen heeft. Daarbij is het wel belangrijk om er rekening mee te houden dat straffen geen zin heeft als gedragsproblemen voortkomen uit de ingrijpende gebeurtenis(sen) die het kind heeft meegemaakt.
- De jeugdprofessional advies te vragen wanneer de zorgbehoefte van het kind daartoe aanleiding geeft.
Don’ts
De jeugdprofessional raadt de leerkracht af om:
- Na een ingrijpende gebeurtenis mee te gaan in eventuele paniek van ouders en leerlingen.
- Het kind alleen kort na de gebeurtenis veel aandacht te geven en daarna niet meer.
- Ervan uit te gaan dat bij goed functioneren de stressreacties bij het kind verdwenen zijn.
- Te straffen bij gedragsproblemen die voortkomen uit het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen.
Verdieping en onderbouwing
De richtlijn beschrijft theoretisch onderbouwde methoden die jeugdprofessionals kunnen gebruiken bij hun advies aan onderwijsprofessionals. Deze methoden volgen de drie pijlers van traumasensitief werken volgens Bath (2008): veiligheid, sociale relaties en emotie- en impulsregulatie. Twee andere methodieken zijn nog niet gestaafd door wetenschappelijk onderzoek:
- Het Vlaggensysteem (Frans & Franck, 2014): een interventie die gezond seksueel gedrag stimuleert en bijdraagt aan het voorkómen en terugdringen van seksueel grensoverschrijdend gedrag onder kinderen.
- Snelle opvang bij seksueel misbruik van mensen met een verstandelijke beperking (Scharloo et al., 2014): dit boek helpt hulpverleners bij de begeleiding van seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijke beperking.
Samenwerking bij verwijzing
Om de overdracht van kinderen tussen zorgverleners te bevorderen, is de aanbeveling dat de jeugdprofessional:
- Het kind en ouders ondersteunt om naar vermogen eigen regie te blijven houden over de hulpverlening en daarbij gebruik te maken van de eigen kracht van het kind, de ouders en het sociale netwerk.
- Met het kind en ouders tot een gezamenlijk besluit tot verwijzing komt, en daarbij toestemming van hen krijgt om diagnostiek en behandeling uit te laten voeren door een andere zorgverlener.
- Het kind en ouders informeert over de reden en het doel van de verwijzing, de jeugdprofessional naar wie ze worden verwezen en de setting die ze kunnen verwachten.
- Zorgt voor een goede overdracht van informatie tussen alle betrokken jeugdprofessionals.
- Het kind en de ouders betrekt bij de bespreking waarin de overdracht plaatsvindt (warme overdracht).
- Ingaat op zorgen en vragen van het kind en/of de ouders over de veranderingen en de ontmoeting met een nieuwe jeugdprofessional (National Institute for Health and Care Excellence, 2018).
- In het geval van samenwerking tussen jeugdprofessional en generalistische basis jeugd-GGZ of (hoog)specialistische jeugd-GGZ, de jeugdprofessional ervoor zorgt dat het voor kind en ouders duidelijk is welke professionals bij hen betrokken zijn. Ook moeten er heldere afspraken worden gemaakt over wie hun aanspreekpunt is bij vragen, wie het overzicht houdt over de inhoud en de voortgang van de behandeling (inhoudelijke regie) en over het behandelproces en de veiligheid van het kind (coördineren van de zorg). De afspraken hierover moeten schriftelijk worden vastgelegd, in samenspraak met de betrokkenen. De gemeente is (mede)verantwoordelijk voor het voeren van de regie en de afstemming met alle betrokken jeugdprofessionals (National Institute for Health and Care Excellence, 2018).
De ontwikkelgroep adviseert bovendien een goede samenwerking tussen en binnen verschillende afdelingen van instellingen. Ze noemt hierbij een praktijkvoorbeeld waarbij een kind met traumagerelateerde problemen niet altijd gemakkelijk kan worden aangemeld voor nadere diagnostiek en behandeling door de jeugd-GGZ. De ontwikkelgroep besprak enkele knelpunten rondom het verwijzen van kinderen, zoals lange wachtlijsten; kinderen die steeds opnieuw hun verhaal moeten vertellen, de afweging tussen de juiste behandeling en wachttijd van die behandeling, en dat verschillende losse modules als ‘losse eilandjes’ worden ervaren. Nauwe samenwerking tussen jeugdprofessionals, met goede afspraken over wie wat doet in het traject, kan hier verbetering in brengen.
De Cliëntentafel merkte op dat in deze richtlijn nog niks staat over welke weg een jeugdprofessional kan bewandelen als de meest passende hulpverlening niet kan worden ingezet, bijvoorbeeld door lange wachtlijsten. Dit is aan de richtlijn toegevoegd en te vinden bij Aandachtspunten bij verwijzing.
8. Randvoorwaarden
De Jeugdwet (2014) bepaalt dat jeugdhulp toegankelijk is na verwijzing door een huisarts, jeugdarts, medisch specialist of gecertificeerde instelling. Hiernaast hebben gemeenten de vrijheid om ook andere professionals bevoegdheid te geven om een kind te verwijzen naar de jeugd-GGZ. De jeugdprofessional met deze bevoegdheid kan dus ook zelf verwijzen naar passende hulpverlening. Een voorbeeld is de gemeente die beslist om een psycholoog uit een sociaal wijkteam bevoegdheid te geven, of een schoolmaatschappelijk werker, wijkgeneralist of algemeen maatschappelijk werker. De zorgverzekeringswet bepaalt dat als de jongere ouder is dan 18 jaar en onder de volwassenzorg valt uitsluitend een arts mag verwijzen.
Verantwoording en bronnen
Colofon
© 2023 Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen, Nederlands Jeugdinstituut.
Op voorwaarde van naamsvermelding wordt toestemming gegeven voor het kopiëren, opslaan en openbaar maken van de tekst van deze publicatie. Richtlijnen ondersteunen professionals om samen met cliënten te beslissen over de best passende hulp. Een richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast. We adviseren dringend altijd de website te raadplegen voor de meest actuele versies.
De richtlijn is ontwikkeld door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en geautoriseerd door de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO). Het ontwikkelen, herzien en implementeren van richtlijnen voor jeugdprofessionals vindt plaats in het kader van het Meerjarenplan Richtlijnen Jeugd, opgesteld door het NJi, de BPSW, het NIP en de NVO. Zie voor meer informatie: Over de richtlijnen.
Gebruik als titel van deze richtlijn in referenties altijd Richtlijn Traumagerelateerde problemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. 2e druk 2023
De oorspronkelijke richtlijn is in 2024 geherstructureerd en de interventies zijn in 2024 geactualiseerd.
Auteurs
- Irma Hein (gehele richtlijn)
- Rik Knipschild (gehele richtlijn)
- Germie van den Berg (gehele richtlijn)
- Esther Kooymans (eerste versie richtlijn, 2021)
- Juul Oudenampsen (eerste versie richtlijn, 2021)
- Agnes van Minnen (eerste versie richtlijn, 2021)
- Ramon Lindauer (tweede versie richtlijn, 2023)
Ontwikkelwerkgroep eerste versie richtlijn (2021)
- Helen Klip
- Iva Bicanic
- Jet Strijker
- Liesbeth Wasterval
- Lotte Hendriks
- Ramón Lindauer
- Wouter Groen
- Bart Jonkman
- Anneke Vinke
- Jessica Vervoort-Schel
- Tamarinde Brouwers
- Carina van Kregten
- Marielle van Doorn
- Bregje Kleijnen
Ontwikkelwerkgroep tweede versie richtlijn (2023)
- Iva Bicanic
- Lotte Hendriks
- Bart Jonkman
- Anneke Vinke
- Jessica Vervoort-Schel
- Tamarinde Brouwers
- Carina van Kregten
- Marielle van Doorn
- Bregje Kleijnen
- Lieke Kooij
Inhoudelijke bijdragen en betrokkenen
De Richtlijn Traumagereleteerde problemen is ontwikkeld door de kerngroep en de ontwikkelwerkgroep. In de ontwikkelwerkgroep zaten praktijk- en onderzoekexperts uit het veld, en beleidsmedewerkers. Ook werkten cliënten en hun naasten mee aan de richtlijn.
Leden van de kerngroep (voor bijdrage zie colofon)
| Wie | Rol | Functie |
|---|---|---|
| Agnes van Minnen | Onafhankelijk voorzitter ontwikkeling Richtlijn Signalering van traumagerelateerde problemen, co-auteur | Hoogleraar angstregulatie en behandeling Radboud Universiteit Nijmegen |
| Ramón Lindauer (gedurende ontwikkeling Richtlijn Signalering traumagerelateerde problemen) | Onafhankelijk voorzitter ontwikkeling aanvullende module behandelinterventies, co-auteur | Kinder- en jeugdpsychiater en systeemtherapeut bij Levvel (voorheen de Bascule) en Amsterdam UMC (afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie), en hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie |
| Rik Knipschild | Inhoudelijk projectleider, eindverantwoordelijke, penvoerder, co-auteur | GZ-psycholoog bij Karakter – Psychotraumatherapeut NtVP, onderzoeker en epidemioloog i.o. |
| Germie van den Berg | Organisatorisch projectleider, co-auteur | Gezondheidswetenschapper /geestelijk gezondheidskundige en programmaleider en senior onderzoeker op de thema’s effectiviteit en integrale jeugdhulp bij NJi |
| Irma Hein | Hoofdauteur | Kinder- en jeugdpsychiater en senior onderzoeker, psychotraumatherapeut EMDR, TF-CBT en IGT-K bij Levvel en Amsterdam UMC. |
| Juul Oudenampsen | Co-auteur | Othopedagoog bij Karakter |
| Esther Kooymans | Co-auteur | Onderzoeker en adviseur bij NJi |
| Cora Bartelink (tot midden 2019) | Co-auteur | Voormalig onderzoeker en adviseur bij NJi voor het thema besluitvorming in jeugdhulp en jeugdbescherming |
Leden van de ontwikkelwerkgroep (voor bijdrage zie colofon)
| Helen Klip | Epidemioloog en coördinator wetenschappelijk onderzoek bij Karakter |
Iva Bicanic
| Klinisch psycholoog bij het UMC Utrecht en hoofd van het landelijk psychotraumacentrum en landelijk coördinator van het Centrum Seksueel Geweld |
Jet Strijker
| Ouderbegeleider bij het Landelijk Psychotraumacentrum UMC Utrecht en hoofd van de afdeling Medische Psychologie en Maatschappelijk Werk |
| Liesbeth Wasterval | Kinder- en jeugdpsychiater |
| Lotte Hendriks | GZ-psycholoog i.o.t. klinisch psycholoog bij Pro Persona en promovenda aan de Radboud Universiteit Nijmegen |
| Ramón Lindauer (gedurende ontwikkeling Richtlijn Signalering traumagerelateerde problemen) | Kinder- en jeugdpsychiater en systeemtherapeut bij Levvel (voorheen de Bascule) en Amsterdam UMC (afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie), hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie |
Wouter Groen
| Kinder- en jeugdpsychiater bij Karakter, senior onderzoeker aan het Donders Institute for Cognitive Neuroscience en inhoudelijk leidinggevende aan de Academische Werkplaats Kajak voor Psychische Stoornissen en Licht Verstandelijke Beperking |
| Bart Jonkman | Medewerker bij Samen Veilig Midden-Nederland (SVMN), vertegenwoordiger namens de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW) |
| Anneke Vinke | GZ-psycholoog/registerpsycholoog en supervisor Kind & Jeugd NIP, Orthopedagoog Generalist NVO, namens het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
| Jessica Vervoort-Schel | Orthopedagoog Generalist NVO, PhD-kandidaat UvA, Koraal Expertise Centrum, namens de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) |
| Tamarinde Brouwers | Kinder- en jeugdpsycholoog NIP bij Jeugdformaat, geeft behandeling en is medeverantwoordelijk voor onder andere de implementatie van traumasensitief werken |
| Carina van Kregten | Gedragswetenschapper bij Pluryn |
| Marielle van Doorn | Orthopedagoog Generalist NVO bij Kinder- en Jeugdpraktijk de Roos, behandelaar |
| Bregje Kleijnen | Gedragswetenschapper bij Rubicon Jeugdzorg en verbonden aan het Ambulante team met diverse vormen van ambulante jeugdhulp |
Geraadpleegde expert
| Neeltje van den Bedem | Geraadpleegd expert op het gebied van taal- en ontwikkelingsstoornissen (TOS) | Postdoc onderzoeker en coördinator valorisatie - sociale veiligheid en pesten, Onderwijs en Ontwikkelingspsychologie / Pedagogische wetenschappen, Universiteit Leiden |
Werkwijze totstandkoming richtlijn
Aanleiding voor de richtlijn
In 2017 gaf het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming de Argumentenfabriek de opdracht om een knelpuntenanalyse uit te voeren. Jeugdprofessionals, cliënten en wetenschappers leverden hier via twee denksessies een bijdrage aan. Hierbij werd duidelijk dat een richtlijn over traumagerelateerde problemen zinvol is. De vraag hoe deze richtlijn af te bakenen kwam ook op in deze denksessies. De knelpuntenanalyse richtte zich op de knelpunten bij traumagerelateerde problemen binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming en welke vragen een richtlijn moet beantwoorden. Jeugdprofessionals, cliënten en wetenschappers noemden knelpunten op het gebied van signalering, interventies en samenwerking. Voor de eerste versie van de richtlijn, die in 2021 uitkwam, werd besloten om de vragen over signalering te beantwoorden. In 2023 is er een (voormalig) hoofdstuk toegevoegd over de inzet van interventies. De tekst hierover is verwerkt in het onderdeel Aanpak en interventies.
Knelpunten en uitgangsvragen bij de signalering en aanpak van traumagerelateerde problemen:
Knelpunt 1: Jeugdprofessionals weten niet hoe ze per leeftijd normale reacties van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen kunnen onderscheiden van afwijkende reacties.
Uitgangsvragen:
Hoe zien per (ontwikkelings-)leeftijd normale én afwijkende reacties op ingrijpende gebeurtenissen eruit? Hoe kunnen jeugdprofessionals kinderen en ouders ondersteunen bij een normale reactie van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen? Hoe kunnen jeugdprofessionals kinderen en ouders ondersteunen bij een afwijkende reactie van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen? Wanneer moeten jeugdprofessionals gespecialiseerde zorg inschakelen gezien de reactie van kinderen op ingrijpende gebeurtenissen?
Knelpunt 2: Jeugdprofessionals gebruiken signaleringsinstrumenten niet structureel genoeg om traumagerelateerde problemen op te sporen bij alle kinderen die ze tegenkomen.
Uitgangsvragen:
Welke kwalitatief goede signaleringsinstrumenten zijn er voor traumagerelateerde problemen bij kinderen? Wanneer moeten jeugdprofessionals welk signaleringsinstrument inzetten? Wanneer moeten jeugdprofessionals doorverwijzen voor diagnose en/of behandeling gezien de uitkomst van ingezette instrumenten? Hoe kunnen jeugdprofessionals de uitkomsten van signaleringsinstrumenten vastleggen en communiceren naar kinderen, ouders en andere jeugdprofessionals?
Knelpunt 3: Traumasignalen uit de omgeving van kinderen, zoals school, bereiken jeugdprofessionals te weinig.
Uitgangsvragen:
Hoe kunnen jeugdprofessionals de omgeving van kinderen betrekken en effectief bevragen bij het signaleren van traumagerelateerde problemen? Hoe kunnen jeugdprofessionals signalen van traumagerelateerde problemen vastleggen en communiceren naar de ouders, de verdere omgeving van kinderen en andere jeugdprofessionals?
Knelpunt 4: Jeugdprofessionals weten onvoldoende welke interventies ze in kunnen zetten bij behandeling van trauma
Uitgangsvragen:
Welke interventies zijn per doelgroep (kinderen, ouders en omgeving) beschikbaar voor behandeling van trauma? Hoe kunnen jeugdprofessionals bepalen wanneer welke interventie ingezet moet worden? Hoe kunnen jeugdprofessionals bepalen of hun interventie zinvol is?
Dataverzameling
Op 19 juli 2019 heeft de ontwikkelaar van de richtlijn een zoekopdracht (‘’search’’) op PubMed uitgevoerd met de zoektermen “stress disorders, post-traumatic” [MeSH Terms] OR “stress”[All Fields] AND “disorders”[All Fields] AND “post- traumatic”[All Fields]) OR “post-traumatic stress disorders”[All Fields] OR “ptsd”[All Fields]) AND (“child”[MeSH Terms] OR “child”[All Fields]. De zoekopdracht is beperkt tot reviews en meta-analyses van de afgelopen vijf jaar. De search leverde 256 hits op, waarvan na selectie 35 titels relevant bleken voor onze vragen.
Daarnaast zijn de Cochrane Database of Systematic Reviews, NJi Database Effectieve Interventies, richtlijnen en handboeken als bronnen benut. Hierbij een overzicht van de belangrijkste :
- AKWA (2020). Zorgstandaard Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen. VA: Author.
- Balkom, A. L. J. M. van, Vliet, I. M. van, Emmelkamp, P. M. G., Bockting, C. L. H., Spijker, J., Hermens, M. L. M., & Meeuwissen, J. A. C. (2013). Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen (derde revisie). Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis. Trimbos-instituut.
- Cohen, J. A., Bukstein, O., Walter, H., Benson, S. R., Chrisman, A., Farchione, T. R., Hamilton,
- J., Keable, H., Kinlan, J., Schoettle, U., Siegel, M., Stock, S., & Medicus, J. (2010). Practice parameter for the assessment and treatment of children and adolescents with posttraumatic stress disorder. Journal of the American Academy Child and Adolescent Psychiatry, 49(4), 414-430.
- Gillies, D., Taylor, F., Gray, C., O’Brien, L., & D’Abrew, N. (2013). Psychological therapies for the
- treatment of post-traumatic stress disorder in children and adolescents (Review). Evidence- Based Child Health: A Cochrane Review Journal, 8(3), 1004-1016. https://doi.org/10.1002/ebch.1916.
- National Institute for Health and Care Excellence (2018). Post-traumatic stress disorder. NICE Guideline. VA: Author.
- NJi (2019). Doen Wat Werkt (DWW). Geraadpleegd op 16 augustus 2019.
- Schnyder, U., & Cloitre, M. (Eds.) (2015). Evidence based treatments for trauma-related psychological disorders: A practical guide for clinicians. Springer International Publishing Switzerland.
De volgende relevante richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming zijn gebruikt:
- Bartelink, C., Berge, I. ten, & Vianen, R. T. van (2015). Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
- Bartelink, C., Meuwissen, I., & Eijgenraam, K. (2017). Richtlijn Samen met ouders en kind beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
- Bartelink, C., Vianen, R. T. van, Mourits, E., Berge, I. J. ten, & Meuwissen, I. (2015). Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
- Vink, R., Wolff, M. de, Broerse, A., & Kamphuis, M. (2016). Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
- Wolff, M. de, Dekker-van der Sande, F., Sterkenburg, P., & Thoomes-Vreugdenhil, A. (2017). Richtlijn Problematische gehechtheid voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
- Zanden, A. P. van der, Meeuwissen, J. A. C., Havinga, P., Meije, D., Konijn, C., Beentjes, M. A., Besselink, R., Celi, P., Dijk-van Hartskamp, J. van, Doesum, K. T. M. van, Meerendonk, M. G.J. A. van den, Tesselaar, S. G., & Hosman, C. M. H. (2017). Richtlijn Kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
Grijze literatuur en ervaringskennis
De leden van de ontwikkelgroep hebben recente wetenschappelijke en grijze literatuur aangedragen en deze op relevantie beoordeeld. Grijze literatuur is materiaal dat niet in boeken of vakbladen is gepubliceerd. Kennis van ervaringsdeskundigen is verzameld tijdens een expertmeeting (2019) en een bijeenkomst met de Cliëntentafel (2020).
Beoordeling effectiviteit interventies
Om de bewijskracht van interventies en de toepasbaarheid in de Nederlandse klinische praktijk te beoordelen, is naar verschillende aspecten gekeken. Een interventie moet ten minste theoretisch goed onderbouwd zijn om opgenomen te kunnen worden in de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEJ). Maar dat betekent niet automatisch dat iedere interventie met wetenschappelijke evidentie ook daadwerkelijk is ingediend bij de DEJ. Daarom is de mate van wetenschappelijk bewijs gewogen en verdeeld in verschillende gradaties. Naast de theoretische en wetenschappelijke onderbouwing is gekeken naar de beschikbaarheid van protocollen of handleidingen, opleidingen en supervisie in Nederland. De genoemde interventies gelden als de voorkeursbehandeling voor traumagerelateerde problemen.
Interventies die (nog) niet bewezen effectief zijn, maar waarvoor volgens praktijkdeskundigen een breed draagvlak bestaat binnen de jeugdhulpverlening, zijn in de verdieping en onderbouwing van Aanpak en interventies opgenomen. Een tabel met het overzicht van alle beoordeelde interventies is hierin te vinden.
Effectieve interventies
In de vorige versie van de richtlijn zijn een aantal interventies geadviseerd, zodat jeugdprofessionals kinderen kunnen toeleiden naar passende traumazorg. Samen met de praktijkexperts uit de ontwikkelgroep is nu een volledig overzicht van de bestaande interventies opgesteld, aan de hand van een literatuursearch, de databank effectieve jeugdinterventies (DEJ) en richtlijnen (zie Aanpak en interventies). Er is gebruik gemaakt van:
- De recent uitgevoerde search door Kooij e.a. (2022). Deze is met toestemming gebruikt om een overzicht te krijgen van interventies die effectief zijn voor het behandelen van trauma- en stressgerelateerde problemen.
- Recent gepubliceerde richtlijnen (NICE), zorgstandaarden (Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen) en kenniscentra (kenniscentrum-KJP: trauma en kindermishandeling).
- Alle 326 interventies in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. Deze zijn bestudeerd om de lijst met interventies aan te vullen. De interventies die als doel hebben om trauma- en stressgerelateerde problemen te verminderen, zijn aan de lijst toegevoegd.
Praktijkexperts
Het overzicht aan interventies dat uit de search, zorgstandaarden/richtlijnen en Databank is gekomen is vervolgens aan de praktijkexperts van de ontwikkelgroep voorgelegd. Zij vulden de lijst met interventies tijdens de eerste ontwikkelsessie aan met interventies die nog niet naar voren waren gekomen, maar wel in Nederland worden toegepast.
Tijdens de tweede ontwikkelsessie is de complete lijst van 54 interventies doorgelopen. De vals positieve interventies zijn uit de lijst verwijderd, waarna een lijst van 44 interventies overbleef. Vals positieve interventies zijn interventies die wel uit het literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen, maar niet in Nederland beschikbaar zijn of niet bij kinderen toegepast worden. Vervolgens zijn alle 44 overgebleven interventies aan de hand van de volgende criteria beoordeeld:
- Voor welke leeftijdsgroep is de interventie?
- Bij welk type trauma wordt de interventie ingezet?
- Voor welke specifieke doelgroep is de interventie ontwikkeld?
- In welke context wordt de interventie ingezet?
- Wat is er bekend over het bewijs voor effectiviteit?
- Is de interventie toegankelijk: is er een Nederlandse handleiding, opleiding en supervisie?
Het overzicht van interventies voor de behandeling van traumagerelateerde problemen is op basis van consensus opgesteld. De ontwikkelgroep beoordeelde per interventie de verschillende criteria. In de tabel is zichtbaar gemaakt aan welke criteria wordt voldaan (groen), aan welke criteria volgens de ontwikkelgroep niet wordt voldaan (rood) en van welke criteria onvoldoende informatie beschikbaar is om te kunnen beoordelen/er geen consensus is (oranje).
Geïncludeerde interventies
De uiteindelijke interventies die in de richtlijn zijn opgenomen, komen voor in de Databank Effectieve Jeugdinterventies, zijn wetenschappelijk evident én worden geadviseerd door de praktijkexperts. De interventies zijn bovendien in het Nederlands beschikbaar en het opleidingsaanbod is geaccrediteerd. Om overzicht te scheppen in de hoeveelheid interventies, is de volgende onderverdeling aangehouden:
- Selectieve preventie interventies: de interventies die in een acute fase worden ingezet.
- Interventies voor kinderen: individuele psychologische behandelingen.
- Interventies voor het gezin en andere opvoeders.
Tweede en derde keus
In het overzicht van interventies vind je ook suggesties voor interventies waarvan het wetenschappelijke bewijs niet helemaal compleet is, maar die wel worden aanbevolen door de praktijkexperts die adviseerden bij de ontwikkelsessie. Zoals beschreven in de bij Aanpak en interventies van de richtlijn gelden deze interventies als tweede- en derdekeusbehandelingen.
Tot slot bestaan er interventies die de ontwikkelgroep afraadt. Het gaat om interventies:
- Die niet in databanken zijn opgenomen.
- Waar in Nederland (nog) geen onderzoek naar is verricht.
- Waarvoor wetenschappelijk bewijs ontbreekt.
- Die onvoldoende draagvlak hadden bij de leden van de ontwikkelgroep om als tweede of derde keuze te adviseren.
- Die niet-directief, non-verbaal en niet-gerelateerd zijn aan de meegemaakte ingrijpende gebeurtenis.
In het overzicht van interventies staat bij sommige conclusies een negatief advies voor een eerste- tweede- en derdekeusbehandeling. In dat geval wordt de behandeling afgeraden. Vraag dan advies aan een gekwalificeerde traumatherapeut. Let op: niet-geadviseerde interventies brengen risico op schade met zich mee en stellen de behandeling van traumagerelateerde klachten uit.
Kennislacunes
Normale en zorgwekkende reacties na een ingrijpende gebeurtenis
Bij ‘normale en zorgwekkende reacties na een ingrijpende gebeurtenis ontbreekt nog kennis op het volgende gebied (kennislacune). We raden aan hier nader onderzoek naar te doen:
- Onderzoek naar de impact en omvang van digitaal grensoverschrijdend gedrag.
- Onderzoek naar de impact en omvang van ingrijpende gebeurtenissen die te maken hebben met cultuur en religie (zoals eerwraak).
- Onderzoek naar het voorkomen (prevalentie) van ingrijpende gebeurtenissen bij kinderen met een verstandelijke beperking.
- Onderzoek naar de impact en omvang van mensenhandel op slachtoffers.
- Onderzoek naar de onderliggende dynamiek bij revictimisatie (herhaald slachtofferschap) en de mate waarin dit voorkomen kan worden.
- Onderzoek naar psycho-educatiemateriaal dat gebruikt kan worden in verschillende situaties.
Signaleren van traumagerelateerde problemen
Bij het signaleren van traumagerelateerde problemen ontbreekt op een aantal thema’s wetenschappelijke kennis. De volgende aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gegeven:
- Onderzoek naar fysieke (lijfelijke) reacties bij kinderen als gevolg van (onverwerkte) ingrijpende gebeurtenissen.
- Onderzoek naar intergenerationele overdracht van traumatisering, hoe dit in een vroeg stadium te signaleren en te doorbreken.
- Onderzoek naar de validiteit en betrouwbaarheid van de Kind en Jeugd Trauma Screener (KJTS, vertaling van de Child and Adolescent Trauma Screening (CATS; Sachser et al., 2017). De KJTS is een korte vragenlijst die screent op de aanwezigheid van PTSS-symptomen volgens de DSM-5.
Toeleiden naar passende traumazorg
Bij het toeleiden naar passende traumazorg ontbreekt op een aantal thema’s wetenschappelijke kennis. De volgende aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gegeven:
- Onderzoek naar de effectiviteit van digitale behandelmethodes/(blended) e-health/ digitale exposure.
- Onderzoek naar de mogelijkheden en effectiviteit van behandelingen voor kinderen met een (lichte) verstandelijke beperking.
- Onderzoek naar een mogelijk antwoord op de vraag waarom bepaalde behandelingen bij kinderen niet aanslaan.
- Onderzoek naar het voorspellen van behandelsucces bij heel jonge kinderen en welke behandeling het meest effectief is.
- Onderzoek naar screeningsinstrumenten voor zeer jonge kinderen (0-4 jaar).
- Onderzoek naar de langeretermijneffecten van ingezette zorg.
- Onderzoek naar de mogelijke meerwaarde van jaarlijkse controleafspraken na het succesvol afronden van een behandeling.
- Onderzoek naar de inzet van ervaringsdeskundigheid.
- Onderzoek naar het effect van lichaamsgerichte interventies.
- Onderzoek psychosociale zorg voor kind vluchtelingen die hier al dan niet tijdelijk verblijven.
Interventies
Bij Interventies ontbreekt op een aantal thema’s wetenschappelijke kennis. De volgende aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gegeven:
- Onderzoek naar de effectiviteit van digitale behandelmethodes/ (blended) e-health/ digitale exposure.
- Onderzoek naar de mogelijkheden en effectiviteit van behandelingen voor kinderen met een (lichte) verstandelijke beperking.
- Onderzoek naar een mogelijk antwoord op de vraag waarom bepaalde behandelingen bij kinderen niet aanslaan.
- Onderzoek naar het voorspellen van behandelsucces bij heel jonge kinderen en welke behandeling het meest effectief is.
- Onderzoek naar screeningsinstrumenten voor zeer jonge kinderen (0-4 jaar).
- Onderzoek naar de langeretermijneffecten van ingezette zorg.
- Onderzoek naar de mogelijke meerwaarde van jaarlijkse controleafspraken na het succesvol afronden van een behandeling.
- Onderzoek naar de inzet van ervaringsdeskundigheid.
- Onderzoek naar het effect van lichaamsgerichte interventies.
- Onderzoek naar psychosociale zorg voor kind vluchtelingen die hier al dan niet tijdelijk verblijven.
- Onderzoek naar de inzet van animal assisted interventies.
- Onderzoek naar de effectiviteit van traumabehandeling bij kinderen die hoogbegaafd zijn.
- Onderzoek naar kosten- en effectiviteitsonderzoek van jaarlijkse controleafspraken na afgeronde traumabehandeling.
Literatuur
AKWA (2020). Zorgstandaard Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen. VA: Author. American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). VA: Author.
Balkom, A. L. J. M. van, Vliet, I. M. van, Emmelkamp, P. M. G., Bockting, C. L. H., Spijker, J., Hermens, M. L. M., & Meeuwissen, J. A. C. (2013). Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (derde revisie). Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis. Trimbos-instituut.
Bartelink, C., Berge, I. ten, & Vianen, R. T. van (2015). Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
Bartelink, C., Meuwissen, I., & Eijgenraam, K. (2017). Richtlijn Samen met ouders en kind beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
Bartelink, C., Vianen, R. T. van, Mourits, E., Berge, I. J. ten, & Meuwissen, I. (2015). Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
Bath, H. (2008). The three pillars of trauma-informed care. Reclaiming Children and Youth, 17(3), 17-21.
Bethell, C. D., Davis, M. B., Gombojav, N., Stumbo, S., & Powers, K. (2017). Issue Brief. A national and across- state profile on Adverse Childhood Experiences among U.S. children and possibilities to heal and thrive. Johns Hopkins Bloomberg School of Public Health, October. experiences-aces/.
Blaustein, M., & Kinniburgh, K. (2018). Treating traumatic stress in children and adolescents: How to foster resilience through attachment, self-regulation, and competency (second edition). Guilford Press.
Brands-Zandvliet, W. (2011). Hersenen en emoties in beeld. Praktijk Bewegenderwijs.
Brewin, C. R., Andrews, B., & Rose, S. (2000). Fear, Helplessness, and Horror in Posttraumatic Stress Disorder: Investigating DSM-IV Criterion A2 in Victims of Violent Crime. Journal of Traumatic Stress, 13, 499–509. https://doi.org/10.1023/A:1007741526169
Briere, J. & Spinazzola, J. (2005). Phenomenology and psychological assessment of complex posttraumatic states. Journal of Traumatic Stress, 18(5), 401-412. https://doi.org/10.1002/jts.20048.
Cloitre, M., Courtois, C. A., Charuvastra, A., Carapezza, R., Stolbach, B. C., & Green, B. L. (2011). Treatment of complex PTSD: Results of the ISTSS expert clinician survey on best practices. Journal of Traumatic Stress, 24(6), 615-627. https://doi.org/10.1002/jts.20687.
Cloitre, M., Koenen, K. C., Cohen, L. R., & Han, H. (2002). Skills training in affective and interpersonal regulation followed by exposure: A phase-based treatment for PTSD related to childhood abuse. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70(5), 1067-1074. https://doi.org/10.1037//0022-006x.70.5.1067.
Cohen, J. A., Bukstein, O., Walter, H., Benson, S. R., Chrisman, A., Farchione, T. R., Hamilton, J., Keable, H., Kinlan, J., Schoettle, U., Siegel, M., Stock, S., & Medicus, J. (2010). Practice parameter for the assessment and treatment of children and adolescents with posttraumatic stress disorder. Journal of the American Academy Child and Adolescent Psychiatry, 49(4), 414-430. https://doi.org/10.1016/j.jaac.2009.12.020.
Coppens, L., & Kregten, C. van (2018). Zorgen voor getraumatiseerde kinderen: een training voor opvoeders. Handboek voor deelnemers. Handboek voor trainers. Bohn Stafleu van Loghum.
Creamer, M., McFarlane, A. C., & Burgess, P. (2005). Psychopathology following trauma: The role of subjective experience. Journal of Affective Disorders, 86(2-3), 175–182. https://doi.org/10.1016/j. jad.2005.01.015.
Felitti, V. J., Anda, R. F., Nordenberg, D., Williamson, D. F., Spitz, A. M., Edwards, V., Koss, M. P., & Marks, J.S. (1998). Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults: The Adverse Childhood Experiences (ACE) Study. American Journal of Preventive Medicine, 14(4), 245-258.
Finkelhor, D., Shattuck, A., Turner, H., & Hamby, S. (2015). A revised inventory of Adverse Childhood Experiences. Child Abuse and Neglect, 48, 13-21.
Ford, J. D., Courtois, C. A., Steele, K., Hart, O. van der, & Nijenhuis, E. R. S. (2005). Treatment of complex posttraumatic self-dysregulation. Journal of Traumatic Stress, 18(5), 437-447. https://doi.org/10.1002/ jts.20051.
Frans, E., & Franck, T. (2014). Vlaggensysteem. Reageren op seksueel (grensoverschrijdend) gedrag van kinderen en jongeren. Garant.
Garner, A. S. (2013). Home visiting and the biology of toxic stress: Opportunities to address early childhood adversity. Pediatrics, 132(2), 65-73. https://doi.org/10.1542/peds.2013-1021D.
Gillies, D., Taylor, F., Gray, C., O’Brien, L., & D’Abrew, N. (2013). Psychological therapies for the treatment of post-traumatic stress disorder in children and adolescents (Review). Evidence-Based Child Health: A Cochrane Review Journal, 8(3), 1004-1016. https://doi.org/10.1002/ebch.1916.
Heide, J. ter, Kleber, R., & Mooren, T. (2014). Complex trauma en complexe PTSS. Tijdschrift voor Psychotherapie 40(5), 347-359.
Hell, M., Ruinaard, M., Eringa, M., Geutjes, S., Grit, M., Petrovic-Dadic, D., & Vervoort, A. (2012). Methodiek Tijd voor Toontje. Een steunend en stabiliserend programma voor kinderen en hun moeders in de opvang, die huiselijk geweld in het gezin hebben meegemaakt. Blijf Groep.
Hughes, D. A., & Baylin, J. (2014). Opvoeden doe je met je brein. Hogrefe Uitgevers.
Jongepier, N., & Kleij, S. van der (2018). Veerkracht. Begeleiden van kinderen en hun ouders in de opvang. Deel I Handleiding. VanMontfoort & Federatie Opvang.
Kalmakis, K. A., & Chandler, G. E. (2014). Adverse childhood experiences: Towards a clear conceptual meaning. Journal of Advanced Nursing, 70(7), 1489-1501. http://doi.org/10.1111/jan.12329.
Knipschild, R., & Lindauer, R. (2020). De posttraumatische-stressstoornis bij kinderen en jongeren in de DSM-5. Kind en Adolescent 41(3). https://dx.doi.org/10.1007/s12453-020-00234-8.
Kolk, B. A. van der (2005). Developmental Trauma Disorder: Toward a rational diagnosis for children with complex trauma histories. Psychiatric Annals, 35(5), 401-408. https://doi.org/10.3928/00485713-20050501-06.
Kroneman, L., Beer, R., Leenarts, L., & Lindauer, R. (2015). Stapstenen. Motiverende groepstraining voor jongeren met traumaklachten. Bohn Stafleu van Loghum.
Lamers-Winkelman, F., & Bicanic, I. A. (2005). HORIZON 1A: Het werkboek. Het werkboek bij de therapeutenhandleiding voor kinderen die seksueel misbruik hebben meegemaakt. SWP.
McLaughlin, K. A. (2016). Future Directions in Childhood Adversity and Youth Psychopathology. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 45(3), 361-382. https://doi.org/10.1080/15374416.2015.1110823.
Meijel, E. van, Ensink, J., Verlinden, E., & Lindauer, R. (2019). Clinician-Administered PTSD Scale for Children and Adolescents DSM-5. Bohn Stafleu van Loghum.
National Institute for Health and Care Excellence (2018). Post-traumatic stress disorder. NICE Guideline. VA: Author.
NJi (2019). Doen Wat Werkt (DWW). Geraadpleegd op 16 augustus 2019.
O’Donnell, M. L., Creamer, M., McFarlane, A. C., Silove, D., & Bryant, R. A. (2010). Should A2 be a diagnostic requirement for posttraumatic stress disorder in DSM-V? Psychiatry Research, 176(2-3), 257–260.
Ogden, P., Minton, K., & Pain, C. (2000). Trauma and the body. A sensorimotor approach to psychotherapy. WW Norton.
Parker, S. (2011). “Partnering for Safety” Case Consultation Process: A process for consulting on child protection cases using the “Partnering for Safety” Risk Assessment and Planning Framework. SP Consultancy.
Perry, B. D. (2006). Applying Principles of Neurodevelopment to Clinical Work with Maltreated and Traumatized Children: The Neurosequential Model of Therapeutics. In N. B. Webb (Ed.), Social Work Practice with Children and Families. Working with traumatized youth in child welfare (pp. 27–52). The Guilford Press.
Sachser, C., Berliner, L., Holt, T., Jensen, T. K., Jungbluth, N., Risc, E., Rosner, R., & Goldbeck, L. (2017). International Development and Psychometric Properties of the Child and Adolescent Trauma Screen (CATS). Journal of Affective Disorders, 210, 189-195.
Scharloo, A., Ebbers, S., & Spijker, M. (2014). SOS – Snelle opvang bij seksueel misbruik van mensen met een verstandelijke beperking. Een praktisch handboek. Bohn Stafleu van Loghum.
Schauer, M., Neuner, F., & Elbert, T. (2017). Narrative exposure therapy for children and adolescents (KIDNET). In M. A. Landolt, M. Cloitre, & U. Schnyder (Eds.), Evidence-based treatments for trauma related disorders in children and adolescents (pp. 227–250). Springer International Publishing. https://doi. org/10.1007/978-3-319-46138-0_11.
Schlattmann, N, Hoeven, M. van der, Hein, I. M. (Eds.) (2021). Opvoedstrategieën voor kinderen met gehechtheidstrauma. Bohn Stafleu van Loghum.
Schnyder, U., & Cloitre, M. (Eds.) (2015). Evidence based treatments for trauma-related psychological disorders: A practical guide for clinicians. Springer International Publishing Switzerland.
Siegel, D. J. (1999). The Developing Mind: Toward a Neurobiology of Interpersonal Experience. Guilford Press. Siegel, D. J., & Bryson, T. P. (2013). Het hele brein, het hele kind. Scriptum.
Struik, A. (2016). Slapende honden? Wakker maken! Een behandelmethode voor chronisch getraumatiseerde kinderen. Pearson Assessment and Information B.V.
Turnell, A., & Edwards, S. (2012). Veilig opgroeien: De oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in de jeugdzorg en kinderbescherming. Bohn Stafleu van Loghum.
Vandamme, N. (2019). Veerkracht bij kindertrauma. Lannoo Campus.
Vervoort-Schel, J., Mercera, G., Wissink, I., Mink, E., Helm, P. van der, Lindauer, R. J. L., & Moonen, X. (2018). Adverse childhood experiences in children with intellectual disabilities: An exploratory case-file study in Dutch residential care. International Journal of Environmental Research and Public Health, 15(10), 2136(1-21). https://doi.org/10.3390/ijerph15102136.
Vink, R., Wolff, M. de, Broerse, A., & Kamphuis, M. (2016). Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
Wanders, F., & Ploeg, C. (2017). EMDR in een klinische setting. KINGS: kind in gezond systeem. In R. Beer & C. de Roos (Eds.), Handboek EMDR bij kinderen en jongeren (pp. 469-486). Lannoo Campus.
Wolff, M. de, Dekker-Van der Sande, F., Sterkenburg, P., & Thoomes-Vreugdenhil, A. (2017). Richtlijn Problematische gehechtheid voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.
Zanden, A. P. van der, Meeuwissen, J. A. C., Havinga, P., Meije, D., Konijn, C., Beentjes, M. A., Besselink, R., Celi, P., Dijk-Van Hartskamp, J. van, Doesum, K. T. M. van, Meerendonk, M. G. J. A. van den, Tesselaar, S. G., & Hosman, C. M. H. (2017). Richtlijn Kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.