Overslaan en naar de inhoud gaan

Richtlijn Kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen

Kernaanbevelingen

  1. Ga bij de intake of kennismaking na of één of beide ouders verslavingsproblemen hebben, of andere psychische problemen. Bekijk samen met de ouders wie de kinderen kan informeren over de problemen en hoe precies. Dat kunnen ouders zelf doen, eventueel in het bijzijn van de hulpverlener. Als dat niet mogelijk of wenselijk is, onderzoek dan wie in de omgeving van het kind dat gesprek kan voeren. 
    Een andere mogelijkheid is om zelf het kind te informeren, als de ouders daarvoor toestemming geven. Bied alle ouders ondersteuning in de opvoeding van hun kind(eren). Ga hierbij uit van positieve ondersteuning die de veerkracht van het kind en ouders versterkt.
  2. Breng voor elk kind met een ouder met psychische en/of verslavingsproblemen de risico- en beschermende factoren in kaart.
  3. Heeft een ouder (of hebben de ouders) psychische en/of verslavingsproblemen, maak dan een inschatting van het risico op problematiek bij het kind ten gevolge van het opgroeien in een gezin met deze problemen. Gebruik hierbij de lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-lijst) als dat de inschatting makkelijker maakt. Eventueel kun je ook andere gevalideerde instrumenten gebruiken om te screenen op emotionele en/of gedragsproblemen bij kinderen of op gezinsproblematiek.
  4. Heeft een kind een verhoogd risico om problematiek te ontwikkelen, omdat het opgroeit in een gezin met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders, maak dan gebruik van een – bij voorkeur erkende – preventieve interventie. Dat wil zeggen:
    • Probeer samen met de ouder(s) stress, angst en depressieve gevoelens terug te brengen tijdens de zwangerschap.
    • Spreek met de ouder(s) over de invloed van psychische en/of verslavingsproblemen van ouders op kinderen.
    • Motiveer ouders die zorg mijden om hulp te zoeken voor de psychische en/of verslavingsproblemen, en leid de ouder(s) naar deze hulp toe.
    • Informeer het kind samen met de ouder(s) over de problemen en stem de boodschap af op de leeftijd.
    • Beslis samen met de ouder(s) en het kind welke hulp passend is.
    • Vergroot het zelfvertrouwen, de copingvaardigheden en de sociale redzaamheid van het kind.
    • Versterk en ondersteun de ouders in het samen vormgeven van hun ouderrol.
    • Versterk de zaken die goed gaan bij de ouder(s) met psychische en/of verslavingsproblemen.
    • Versterk de opvoedvaardigheden van de ouder(s).
    • Heb aandacht voor de mogelijkheid dat kinderen mantelzorger zijn voor hun ouder(s).
    • Bied (preventief) tijdelijke vervangende zorg (respijtzorg) aan.
    • Help het gezin om een steunend netwerk of een vertrouwenspersoon te vinden. Wijs op de mogelijkheden van cliëntondersteuning.
    • Ondersteun het contact tussen ouder(s) en kind. Moedig positief contact aan.
    • Wees alert op de gehechtheid van het kind aan de ouder(s) en help die gehechtheid te behouden of te herstellen. Zie de richtlijn Problematische gehechtheid.
    • Signaleer traumagerelateerde problemen. Zie de richtlijn Traumagerelateerde problemen.
  5. Als het vermoeden is dat ouder(s) psychische en/of verslavingsproblemen hebben, kan de gedragsdeskundige screenende vragenlijsten inzetten. En in overleg met de ouder(s) aanvullende informatie opvragen bij de huisarts of behandelaar. Houd hierbij rekening met de wettelijke regels rond informatie-uitwisseling over cliëntgegevens. Als uit de vragenlijst of informatie blijkt dat het kind risico loopt om problemen te ontwikkelen, zet dan – bij voorkeur een erkende – preventieve interventie in.
  6. Weigeren de ouder(s) de voorgestelde hulp voor hun kind, of slaan ze hulp voor de eigen psychische en/of verslavingsproblemen af? Dan kan het zinvol zijn om met hen in gesprek te gaan over wat het kind nodig heeft om zich optimaal te kunnen ontwikkelen, en wat daarvoor nodig is. Ook de mogelijke gevolgen van de ouderlijke problematiek voor het kind is een belangrijk thema.
  7. Zijn er lokaal geen interventies, zoek dan naar alternatieven en meld deze onvolledigheid in het hulpaanbod bij de manager van de jeugdhulpinstelling. Hierbij kun je deze richtlijn gebruiken.

1. Introductie

Waar gaat deze richtlijn over?  

 De richtlijn focust op de volgende onderdelen: 

  1. Inschatten van mogelijke problemen of risico’s en de aard en ernst ervan. Rekening houdend met de problemen van de ouder(s) en de leeftijd van het kind.
  2. Voorkomen van problemen door risicofactoren weg te nemen en beschermende factoren te versterken met preventieve interventies. Deze interventies zijn gericht op het kind, de ouder(s), het netwerk (zoals school of de onderwijsconsulent) en de hulpverlening.
  3. De behandeling van jeugdigen en hun ouders om de problemen te verminderen en dat wat goed gaat te versterken. Met aandacht voor de samenhang tussen de opvoedproblemen en psychische problemen van de ouders.  

De volgende definities komen voor in deze richtlijn: 

  • KOPP/KOV-kind: een kind van wie één of beide ouders psychische en/of verslavingsproblemen heeft.
  • KOPP/KOV-gezin: een gezin waarin één of beide ouders psychische en/of verslavingsproblemen heeft/hebben.
  • KOPP/KOV-problematiek: de problemen van een kind die voortkomen uit het opgroeien in een KOPP/KOV-gezin. Deze gevolgen kunnen uiteenlopend zijn en staan specifiek beschreven in de Oorzaken en factoren. Het gaat om mogelijke gevolgen: ze kunnen zich voordoen, maar komen niet altijd voor bij elk kind of in elk gezin. 

Voor wie is de richtlijn bedoeld? 

De richtlijn Kinderen van ouders met psychische problemen/verslavingsproblemen (KOPP/KOV) is vooral bedoeld voor jeugdprofessionals. Hieronder vallen gedragswetenschappers, zoals psychologen, orthopedagogen of andere deskundigen met een gedragswetenschappelijke opleiding en praktijkprofessionals met een hbo-opleiding. De richtlijn is in te zetten wanneer kinderen en hun ouders voor het eerst in contact komen met hulpverlening of bij de gemeente een aanvraag doen voor jeugdhulp. Of wanneer gezinnen al bekend zijn bij hulpverleners, of in behandeling zijn (geweest). 

Uitgangsvragen: 

De richtlijn is ontwikkeld aan de hand van onderstaande uitgangsvragen. 

  1. Wat zijn voor kinderen in verschillende leeftijdsgroepen de gevolgen van een ouder met psychische problemen?
  2. Wat zijn de signalen, risicofactoren, in standhoudende factoren en beschermende factoren bij kinderen van ouders met KOPP-problematiek?  
    a. Wat zijn risico- en beschermende factoren voor KOPP-kinderen? 
    b. Welke groepen kinderen binnen de KOPP-groep lopen meer risico dan andere kinderen?
  3. Wanneer is KOPP-problematiek reden tot zorg en hoe kunnen hulpverleners dit vaststellen? 
    a. Hoe kunnen hulpverleners de aard en ernst van de KOPP-problematiek inschatten? 
    b. Wanneer is er reden tot zorg en is het noodzakelijk om jeugdhulp in te zetten? 
    c. Hoe kunnen hulpverleners een inschatting maken van verandermogelijkheden van een gezin?
  4. Wat zijn voor verschillende leeftijdsgroepen effectieve preventieve interventies bij KOPP-problematiek, die de jeugdhulp zelfstandig of in samenwerking met andere sectoren kan inzetten?
  5. Hoe kunnen hulpverleners beschermende factoren voor het KOPP-kind versterken in de behandeling, begeleiding of preventie? 

Basisinformatie

Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:

  • doelgroep van de richtlijnen
  • gedeelde besluitvorming
  • diversiteit
  • beschikbaarheid interventies
  • juridische betekenis van de richtlijnen
  • begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders

Naar de basisinformatie

Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.

2. Wat is KOPP/KOV?

KOPP staat voor Kinderen van Ouders met Psychische Problemen, KOV staat voor Kinderen van Ouders met Verslavingsproblemen.

Nederland telt naar schatting 405.000 ouders met psychische en/of verslavingsproblemen. In totaal raakt deze problematiek 577.000 kinderen (Van Doesum et al., 2019). Vaak worden problemen in het gezin zichtbaar via het gedrag van deze kinderen. 

Gelukkig groeien de meeste kinderen op zonder problemen, ook als hun ouder(s) psychische klachten hebben of verslaafd zijn. Toch hebben jongeren die te maken hebben met meerdere risicofactoren en weinig beschermende factoren (Reupert & Maybery, 2016) flink meer kans om problemen te ontwikkelen. Daarom is het belangrijk om gezinnen met een verhoogd risico vroegtijdig om te sporen om ze (preventief) te ondersteunen. Dat werkt beschermend en kan ernstige problemen voorkomen. 

Hoewel verslavingsproblemen een vorm van psychische problemen zijn, noemt de richtlijn psychische en verslavingsproblemen vaak afzonderlijk om het belang van verslavingsproblemen te benadrukken. Ook komen deze problemen vaak samen voor. Zo hebben ouders met verslavingsproblemen bijvoorbeeld vaak ook een angst- of depressieve stoornis (Lai et al., 2015). Ongeveer 20% van de kinderen in een gezin met psychische en/of verslavingsproblemen heeft een ouder met verslavingsproblemen of middelenmisbruik (van Doesem et al., 2019). Het is daarom belangrijk om de omvang van verslavingsproblemen binnen de KOPP/KOV-groep serieus te nemen. 

Deze richtlijn richt zich op kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar van wie één of beide ouders psychische en/of verslavingsproblemen hebben, inclusief persoonlijkheidsproblemen (DSM-5 as I of as II; APA, 2013). De problemen van de ouder(s) kunnen kortdurend of langerdurend zijn en soms meer of minder zichtbaar. In elk gezin gaan er dingen goed en minder goed. Ook kunnen afzonderlijke kinderen en jongeren meer risico lopen om in de knel te raken. Zo zijn er allerlei eigenschappen of omstandigheden die problemen kunnen verergeren of juist verkleinen. Als een ouder psychische en/of verslavingsproblemen heeft, betekent dat niet automatisch dat er ook problemen zijn in het gezin of bij individuele kinderen. Wel is er een risico op het ontstaan van specifieke problemen en/of een verhoogd risico op andere problematiek bij kinderen. 

3. Oorzaken en factoren

3.1. Gevolgen voor kinderen

Wat zijn de gevolgen voor kinderen van een ouder met psychische problemen (KOPP)?

Aanbevelingen

3.1.1. Ingrijpende gevolgen

  • Let op het type stoornis van de ouder: dit kan invloed hebben op de problemen die het kind kan ontwikkelen. 

  • Onderzoek of er sprake is van een cumulatief effect van meerdere negatieve gevolgen, die samen kunnen leiden tot (ernstigere) problematiek. 

  • Wees alert op trauma- en PTSS-gerelateerde klachten bij zowel de ouders als hun kind. Zie de richtlijn Traumagerelateerde problemen. Wanneer ouders bang zijn voor uithuisplaatsing van hun kind, leg dan uit dat het een maatregel is die alleen in uiterste gevallen wordt ingezet. Eerst kijken jullie of je hulp zo dicht mogelijk bij het kind kunt organiseren: binnen het gezin of in de directe omgeving. Voor meer informatie over uithuisplaatsing verwijzen we naar de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. 

  • Let niet alleen op algemene emotionele en gedragsproblemen van een kind, maar ook op signalen die kunnen wijzen op problemen door het opgroeien in een gezin met ouder(s) met psychische problemen en/of verslavingsproblemen. Denk aan parentificatie of het niet meenemen van vriendjes naar huis. 

3.1.2. De gehechtheidsrelatie

  • Wees alert op de gehechtheid van kinderen aan hun ouder(s).

3.1.1. Ingrijpende gevolgen

Toelichting op de aanbevelingen

  • Let op het type stoornis van de ouder: dit kan invloed hebben op de problemen die het kind kan ontwikkelen. 

  • Onderzoek of er sprake is van een cumulatief effect van meerdere negatieve gevolgen, die samen kunnen leiden tot (ernstigere) problematiek. 

  • Wees alert op trauma- en PTSS-gerelateerde klachten bij zowel de ouders als hun kind. Zie de richtlijn Traumagerelateerde problemen. Wanneer ouders bang zijn voor uithuisplaatsing van hun kind, leg dan uit dat het een maatregel is die alleen in uiterste gevallen wordt ingezet. Eerst kijken jullie of je hulp zo dicht mogelijk bij het kind kunt organiseren: binnen het gezin of in de directe omgeving. Voor meer informatie over uithuisplaatsing verwijzen we naar de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. 

  • Let niet alleen op algemene emotionele en gedragsproblemen van een kind, maar ook op signalen die kunnen wijzen op problemen door het opgroeien in een gezin met ouder(s) met psychische problemen en/of verslavingsproblemen. Denk aan parentificatie of het niet meenemen van vriendjes naar huis. 

Voor kinderen kan het ingrijpende gevolgen hebben om op te groeien in een gezin waar een van de ouders psychische en/of verslavingsproblemen heeft. Die gevolgen kunnen soms zelfs tot in de volwassenheid doorwerken. Kinderen uit zulke gezinnen lopen drie tot dertien keer meer kans om later zelf een psychische stoornis of verslavingsprobleem te ontwikkelen dan kinderen van ouders zonder deze problemen (Bijl et al., 2002; Cents et al., 2013; Chassin et al., 1996; Dean et al., 2010; Downey & Coyne, 1990; McLaughlin et al., 2012; Van Santvoort et al., 2011; Van Santvoort, 2013). Het risico dat jongeren van ouders met verslavingsproblemen zelf ook problemen met verslaving krijgen, is zelfs tot twee keer zo groot (Solis et al., 2012).  

Ook komt vroeg gebruik van middelen vaker voor bij jongeren van ouders met verslavingsproblemen vergeleken met jongeren van ouders zonder verslavingsproblemen. Als ook de grootouders psychische problemen hebben, is de kans op een psychische stoornis bij deze kinderen nog groter (Hancock et al., 2013). Kinderen met een ouder met psychische of verslavingsproblemen hebben naast een verhoogd risico op psychische problemen ook meer kans op fysieke problemen (National Research Council, 2009). Ze doen ook vijf keer vaker een beroep op de geestelijke gezondheidszorg dan kinderen van ouders zonder deze problemen (Van Santvoort et al., 2011; Sytema et al., 2006). 

PTSS en trauma 

Kinderen van ouders met PTSS of andere psychische problemen lopen een groter risico op trauma en traumagerelateerde problemen (Lombardo & Motta, 2008; Nicholson et al., 2001). Dit komt doordat zowel de ouders als kinderen vaak langdurig in stressvolle situatie verkeren en ingrijpende gebeurtenissen meemaken of daarvan getuige zijn. Kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen hebben bijvoorbeeld een twee tot drie keer grotere kans om thuis mishandeld te worden (Verdurmen et al., 2007).  

Cluster B-persoonlijkheidsstoornis  

Bij kinderen van ouders met een cluster B-persoonlijkheidsstoornis is er een verhoogde kans op huiselijk geweld en kindermishandeling. Vooral wanneer een ouder een borderline-, narcistische of antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft (Day et al., 2019; Mulder et al., 2018; Verwijs & Lunemann, 2012; Woicik et al., 2019;). Na een ingrijpende gebeurtenis is de kans dat een kind traumagerelateerde klachten ontwikkelt groter wanneer de ouders psychische problemen hebben en emotioneel niet beschikbaar zijn. Zie voor meer informatie de richtlijn Traumagerelateerde problemen en de richtlijn Kindermishandeling (2016) van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. 

Nabijheid van middelen  

Wanneer ouders middelen gebruiken in het bijzijn van kinderen, geeft dat extra risico’s. Kinderen die in dezelfde ruimte zijn als ouders die een joint of een sigaret roken, ademen schadelijke stoffen in zoals teer en koolmonoxide. Hierdoor hebben zij meer kans op luchtwegziekten, wiegendood, astma en oorontsteking (Hopman & Croes, 2017). Kinderen die meeroken via hun ouders, krijgen mogelijk ook een beetje van de werkzame stoffen van cannabis binnen, maar de hoeveelheden zijn te klein om onder invloed te raken (Berthet et al., 2016). In extreme omstandigheden gebeurt dat wel, bijvoorbeeld wanneer kinderen urenlang in een slecht geventileerde ruimte verblijven waarin meerdere mensen blowen (Zarvfin et al., 2012).  

Daarnaast kunnen gevaarlijke situaties ontstaan als jonge kinderen toegang hebben tot de middelen. Er zijn meerdere case-reports bekend waarbij kinderen acute medische hulp nodig hadden nadat ze drugs hadden ingeslikt, zoals cannabisproducten (Richards et al., 2017) en benzodiazepinen (Cheraghali & Teymori, 2006). 

Opvoedgedrag  

Het opvoedgedrag van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen lijkt het verhoogde risico op problemen bij hun kind(eren) voor een belangrijk deel te verklaren (Dix & Meunier, 2009; Elgar et al., 2007;). Door hun klachten en symptomen zijn de ouders soms minder goed in staat om hun kind op te voeden (Earley & Cushway, 2002; Gar et al., 2005; Van den Berg, 2006; Van der Zanden et al., 2010). In deze gezinnen is vaker sprake van beperkte verzorging (fysieke zorg en emotionele ondersteuning), beperkte autoritatieve controle (structuur en organisatie bieden, ontwikkeling van zelfstandigheid stimuleren) of juist veel autoritaire controle (restrictiviteit en straf opleggen) (Romijn et al., 2010). Ook lopen kinderen uit zulke gezinnen een verhoogd risico op kindermishandeling (Verdurmen et al., 2007). 

Kinderen in gezinnen waar ouders psychische en/of verslavingsproblemen hebben, nemen soms verantwoordelijkheden op zich die eigenlijk niet passen bij hun leeftijd. Dit kan ertoe leiden dat het kind voor een langere perdiode de rol van de ouder overneemt (parentificatie). Kinderen nemen dan langdurig de ouderrol op zich (Beardslee, 2002; Beardslee & Podorefski, 1988; Clarke et al., 2001; Earley & Cushway, 2002). 

Belemmeringen bij hulp 

Veel ouders schamen zich voor hun situatie, voelen zich schuldig (Van der Ende & Venderink, 2006), of hebben het gevoel dat ze geen goede ouders zijn. Daarnaast kunnen ze bang zijn voor een (gedwongen) opname of een uithuisplaatsing van hun kind. Door deze gevoelens kan het moeilijk zijn om hulp te zoeken, zowel voor zichzelf als voor hun kind(eren) (Bassett et al., 1999; Wang & Goldschmidt, 1994). Andere ouders hebben door beperkt of gebrekkig zelfinzicht de overtuiging dat zij en hun kind geen probleem en dus geen hulp nodig hebben. Hierdoor staan ouders mogelijk niet open voor hulp of ondersteuning bij de opvoeding. 

Meervoudige en complexe problemen 

Gezinnen waarin een ouder psychische problemen en/of verslavingproblemen heeft, kampen ook vaker met financiële, huishoudelijke, relatie- of andere problemen. Ook hiervoor kan je hulp aanbieden. Wanneer er meerdere problemen tegelijkertijd spelen in een gezin, spreken we van een gezin met meervoudige en complexe problemen. Zie voor meer informatie de richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen en de richtlijn Scheiding 

Veelvoorkomende gevolgen 

Kinderen die opgroeien in een gezin waar een ouder psychische en/of verslavingsproblemen heeft, kunnen de volgende gedragingen en gevoelens laten zien: 

  • Parentificatie.
  • Geen vriendjes mee naar huis willen nemen.
  • Schaamte- en schuldgevoelens.
  • Zichzelf wegcijferen.
  • Geringe copingvaardigheden.
  • Schoolverzuim.
  • Separatieangst. 

Daarnaast kan de manier waarop de ouder met het kind omgaat wijzen op problematiek. Een signaal kan zijn dat de ouder weinig sensitief en responsief op het kind reageert.  

Verband ouder en kind 

Er lijkt een verband te bestaan tussen de psychische klachten van ouders en de problemen van hun kinderen (Van Santvoort, 2013). Vooral kinderen van ouders met een angststoornis hebben een verhoogd risico om zelf ook een angststoornis te ontwikkelen. Voor de meeste andere ziektebeelden lijkt de overdracht niet ziekte-specifiek te zijn (Van Santvoort et al., 2015). 

Kinderen van ouders met een unipolaire of bipolaire depressie hebben een grotere kans om verschillende stoornissen te ontwikkelen, zoals depressie, een affectieve stoornis, een angststoornis, een gedragsstoornis en een psychische stoornis in het algemeen. Ook lopen ze meer risico op andere negatieve gevolgen, zoals internaliserende, sociale, medische en hechtingsproblemen, en problemen met het algemeen functioneren en temperament. Kinderen van ouders die vaak en langdurig middelen gebruiken, hebben meer kans om stemmingsstoornissen, angststoornissen, gedragsstoornissen en aan middelen gebonden stoornissen te ontwikkelen (McLaughlin et al., 2012). Ook bij andere psychische aandoeningen, zoals autisme, ADHD of psychotische aandoeningen, kan er een verband zijn tussen de stoornis van de ouder en de problemen van het kind.

Gevolgen per leeftijdsfase 

De gevolgen van het opgroeien in een gezin met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders, zijn uiteenlopend en verschillen per leeftijdsfase. Voor alle hieronder besproken gevolgen, signalen, klachten en gedragingen, geldt dat er ook andere oorzaken aan ten grondslag kunnen liggen. Bovendien is er sprake van een wisselwerking tussen allerlei factoren. Zo heeft het gedrag van het kind invloed op het gedrag van de ouder(s). Wees dus voorzichtig met het trekken van conclusies over oorzaak en gevolg. 

Ongeborenen en pasgeborenen 

Vrouwen met een psychische stoornis hebben gedurende de zwangerschap een verhoogd risico op terugval (Yonkers et al., 2012) en een grotere kans op complicaties bij de bevalling (Bonari et al., 2004; Nilsson et al., 2002). Psychische problemen tijdens de zwangerschap brengen ook risico’s met zich mee voor de ontwikkeling van de baby. Verschillende studies tonen aan dat psychische problemen van de aanstaande moeder, (juist) ook bij gebruik van psychofarmaca tijdens de zwangerschap, invloed hebben op het stressniveau en de cognitieve en emotionele ontwikkeling van de hersenen van de baby (Mennes et al., 2009; Räikkönen et al., 2011). Zo kunnen overmatige emotionele stress en angst van de moeder tijdens de zwangerschap het risico verhogen op vroeggeboorte, een laag geboortegewicht, problemen in de (hersen)ontwikkeling en een verhoogde stressgevoeligheid bij de (ongeboren) baby (Van den Bergh et al., 2017; Hasanjanzadeh & Faramarzi, 2017; Schetter & Tanner, 2012). Door problemen van de moeder kan het kind dus een verhoogde kans hebben om zelf psychische problemen te ontwikkelen (Goodman & Gotlib, 2002; Hosman et al., 2009; Weinstock, 2005). 

Ook veelvuldig middelengebruik kan een schadelijke invloed hebben op de foetus. Veelvuldig gebruik van stimulerende middelen, zoals cocaïne, kunnen bijvoorbeeld leiden tot snelle bloeddrukveranderingen en een afname van de zuurstoftoevoer naar de foetus. Dit kan een miskraam, een vroeggeboorte, groeiachterstand, hersenbeschadiging of zelfs hersenbloeding bij het ongeboren kind als gevolg hebben (Cain et al., 2013). Veelvuldig drugsgebruik kan ook leiden tot het Neonataal Abstinentie Syndroom (NAS-syndroom), dat ontwenningsverschijnselen geeft bij de baby na de geboorte (Smets, 2005). De gevolgen van middelengebruik hangen niet alleen af van welk middel er gebruikt is, maar ook hoe vaak en hoeveel er gebruikt is en in welke periode van de zwangerschap. Voor professionals die vragen hebben over drugsgebruik tijdens de zwangerschap is het mogelijk om telefonisch te overleggen met de Teratologie Informtie Service (TIS) van het Lareb

Alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan onder andere leiden tot een miskraam, een vroeggeboorte, een laag geboortegewicht of het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) (Gezondheidsraad, 2005). FAS kenmerkt zich onder meer door achterblijvende groei, gelaatsafwijkingen en afwijkingen aan het centraal zenuwstelsel (Burd et al., 2003; Denny et al., 2017). Ga voor meer informatie over FAS naar de FAS-stichting. Tot slot zijn de meest recente Nederlandse cijfers over het middelengebruik van vrouwen en partners vóór, tijdens en na de zwangerschap te vinden in de Factsheet Monitor Middelengebruik en Zwangerschap (Scheffers-van Schayck et al., 2019). De factsheet is gratis te downloaden in de webwinkel van het Trimbos-instituut. 

Baby’s en peuters 

Problematisch opvoedgedrag en onveilige gehechtheid (zie paragraaf 2.2 en 2.3) kunnen bij baby’s en peuters leiden tot emotionele en gedragsproblemen, zoals separatieangst en eet- en slaapproblemen (Malekpour, 2007). Ook lopen baby’s en peuters met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders een verhoogd risico op een ontwikkelingsachterstand (bijvoorbeeld met de spraak), een gebrekkige ego-ontwikkeling of terugval in gedrag dat bij een eerder ontwikkelingsstadium hoort. Kinderen gaan bijvoorbeeld weer in hun broek plassen terwijl ze al zindelijk waren. Verder kunnen kinderen in deze leeftijd afwijkend spelgedrag vertonen. Ze spelen bijvoorbeeld helemaal niet of doen agressieve spelletjes. 

Basisschoolkinderen en jongeren 

Al op jonge leeftijd kunnen kinderen en jongeren met (een) ouder(s) met psychische en/ of verslavingsproblemen last hebben van schuldgevoelens, schaamte, bezorgdheid en eenzaamheid (Beardslee & Podorefski, 1988; Östman, 2008). Schuldgevoelens kunnen optreden als het kind de oorzaak van de problemen van de ouder bij zichzelf legt. Jongeren kunnen daarnaast last hebben van een extreem verantwoordelijkheidsgevoel (Östman, 2008). Ook parentificatie kan voorkomen bij kinderen en jongeren. Dit kan belastend zijn, vooral als kinderen geen emotionele ondersteuning ontvangen. Bovendien kan een gebrek aan eigenwaarde parten gaan spelen (Goodman et al., 1994; Van Santvoort et al., 2011). Daarnaast kunnen kinderen angstig zijn vanwege de onvoorspelbare en soms onveilige thuissituatie. Hierdoor nemen ze vaak geen vriendjes of vriendinnetjes mee naar huis. Sommige jongeren proberen de thuissituatie te ontvluchten, bijvoorbeeld door weg te lopen. 

Ook gedrags- en aanpassingsproblemen komen voor (Downey & Coyne, 1990; Van Santvoort, 2013; Steinhausen, 1995). Kinderen met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders kunnen zich bijvoorbeeld helemaal wegcijferen of aanpassen aan de wensen en behoeften van anderen. Bovendien kunnen ze last hebben van psychosomatische klachten als hoofd- en buikpijn en slaap- en eetproblemen (Bool et al., 2007; Kashani et al., 1985), en willen ze soms niet naar school door separatieangst (Bool et al., 2007). Jongeren functioneren vaak minder goed op school. Zze blijven bijvoorbeeld vaker zitten en verzuimen vaker door de problemen thuis en overbelasting (Solis et al., 2012; Wenselaar, 1997). Daarnaast hebben jongeren een verhoogde kans om in agressief gedrag te vervallen (Langrock et al., 2002; Larsson et al., 2000), een depressie en/of angststoornis te ontwikkelen (Lieb, Isensee et al., 2002), verslaafd te raken aan alcohol en/of drugs (Lieb, Merikangas et al., 2002; Solis et al., 2012; Wickramaratne & Weissman, 1998) en suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag te ontwikkelen (Klimes-Dougan et al., 1999; Weissman et al., 1992). 

Tot slot zijn kinderen met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in het algemeen sociaal minder vaardig, bijvoorbeeld doordat zij geen goed rolmodel hebben, of doordat zij vaker onveilig gehecht zijn (Kersten- Alvarez et al, 2012; Larsson et al., 2000; Luoma et al., 2001; Malekpour, 2007). 

3.1.2. De gehechtheidsrelatie

Toelichting op de aanbeveling

  • Wees alert op de gehechtheid van kinderen aan hun ouder(s).

Zie ook de richtlijn Problematische gehechtheid.

Psychische- en verslavingsproblemen van ouders kunnen de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie belemmeren (Alhusen, 2008; Atkinson et al., 2010; Enlow et al., 2014). Als ouders sensitief en positief op hun kind reageren, kan die een gevoel van veiligheid en zelfvertrouwen ontwikkelen. Zo’n positieve interactie tussen ouder(s) en kind draagt ook bij aan meer veerkracht en verkleint de kans op probleemgedrag bij het kind of de jongere (Doty et al., 2017; McPherson et al., 2013).  

Ouders met psychische problemen kunnen het moeilijk vinden om sensitief, inlevend en voorspelbaar op hun kind te reageren (Duggal et al., 2001). Deze problemen gaan vaak samen met problematisch opvoedgedrag, wat ook de kans vergroot op een onveilige gehechtheid tussen ouder(s) en kind (Cicchetti et al., 1998; Hobson et al., 2005). Daarnaast kunnen schaamte en een laag zelfvertrouwen in de opvoedkwaliteiten een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van een veilige gehechtheid (Atkinson et al., 2010; Diener et al., 2003). Het is daarom van groot belang om vroegtijdig problemen in de gehechtheid te herkennen en met hulp van diagnostiek in kaart te brengen, zodat je kunt bijsturen met een passende behandeling. Zie voor meer informatie de richtlijn Problematische gehechtheid. 

Een veilige gehechtheid legt de basis voor een gezonde sociale en emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren. De gehechtheidsstijl beïnvloedt sterk hoe een kind naar zichzelf en anderen kijkt. Een onveilige gehechtheid kan tot in de volwassenheid een negatieve invloed hebben op het zelfbeeld (Duggal et al., 2001; Foster et al., 2007; Goodman et al., 1994; Havermann & Lammers, 2018) en op relaties met vrienden en partners (Antonucci et al., 2004; Collins et al., 2006). Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in verlatingsangst of bindingsangst. 

3.2. Signalen en factoren

Wat zijn de signalen, risicofactoren, instandhoudende factoren en beschermende factoren bij kinderen van ouders met KOPP-problematiek?

Aanbevelingen

3.2.1. Risico- en beschermende factoren bij KOPP/KOV

  • Zorg dat je voldoende kennis hebt van risico- en beschermende factoren om stoornissen en andere negatieve uitkomsten voor kinderen te signaleren en waar mogelijk te voorkomen.

  • Breng voor elk kind de risico- en beschermende factoren in kaart. Kijk niet alleen naar eigenschappen van kinderen zelf, maar ook naar kenmerken van de ouder(s), het gezin en de omgeving.

  • Let zowel op de aard van de risicofactoren als op de optelsom ervan.

  • Zet in op het afzwakken van risicofactoren voor het kind en op het versterken van de beschermende factoren.

  • Bied hulp in eerste instantie zo dicht mogelijk bij het kind aan. Dus in het gezin of om het gezin heen.

3.2.1. Risico- en beschermende factoren bij KOPP/KOV

Toelichting op de aanbevelingen

  • Zorg dat je voldoende kennis hebt van risico- en beschermende factoren om stoornissen en andere negatieve uitkomsten voor kinderen te signaleren en waar mogelijk te voorkomen.

  • Breng voor elk kind de risico- en beschermende factoren in kaart. Kijk niet alleen naar eigenschappen van kinderen zelf, maar ook naar kenmerken van de ouder(s), het gezin en de omgeving.

  • Let zowel op de aard van de risicofactoren als op de optelsom ervan.

  • Zet in op het afzwakken van risicofactoren voor het kind en op het versterken van de beschermende factoren.

  • Bied hulp in eerste instantie zo dicht mogelijk bij het kind aan. Dus in het gezin of om het gezin heen.

Veel kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen groeien zonder problemen op. Psychische en/of verslavingsproblemen betekenen ook niet automatisch dat je geen goede ouder kunt zijn. Of er daadwerkelijk problemen ontstaan, hangt af van risico- en beschermende factoren en hun samenspel (Van Doesum et al., 1995; Fraser et al., 2006). Risicofactoren vergroten de kans op het ontstaan van problemen. Beschermende factoren werken als buffer en verkleinen zo de kans op problemen (Aalbers-van Leeuwen et al., 2002). 

In de literatuur vinden we een groot aantal risico- en beschermende factoren voor kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen (Van Doesum et al., 2019; Hosman et al., 2009). Zie de tabel voor voorbeelden. 

Risico- en beschermende factoren* 

 Risicofactoren Beschermende factoren 
Bij het kind zelf 
  • Genetische aanleg
  • Moeilijk temperament
  • Onveilige gehechtheid
  • Weinig zelfvertrouwen
  • Jonge leeftijd
  • Beperkte cognitieve en sociale vaardigheden
  • Weinig kennis over problematiek van de ouder
  • Gevoelens van schuld en schaamte 
  • Veilige gehechtheid
  • Goed ontwikkelde cognitieve en sociale vaardigheden
  • Veel zelfvertrouwen
  • Goede copingvaardigheden
  • Grote zelfredzaamheid
  • Behoorlijk inzicht in ouderlijke problematiek 
Bij de ouder(s) 
  • Ernstige en langdurige problematiek
  • Gebrekkige opvoedvaardigheden
  • Verstoorde ouder-kindinteractie
  • Gebrek aan sensitiviteit
  • Zorgmijden
  • Gevoelens van schuld en schaamte 
  • Goede opvoedvaardigheden
  • Positieve ouder-kindinteractie
  • Goede ondersteuning van het kind door de ouder(s)
  • In behandeling zijn (geweest) 
Bij het gezin 
  • Financiële problemen
  • Complexe scheiding
  • Conflicten tussen ouders
  • Kindermishandeling en huiselijk geweld
  • Migratie 
  • De aanwezigheid van een andere ouder zonder vastgestelde psychische klachten of verslaving 
In de omgeving 
  • Gebrek aan herkenning
  • Gebrek aan sociale steun
  • Stigmatisering
  • Geringe familiecohesie 
  • De aanwezigheid van een sociaal netwerk en steun voor ouder(s) en kind
  • Sterke familiecohesie (wederzijdse affectie, behulpzaamheid, zorg en steun door alle familieleden)
  • Afleiding en ontsnappingsmogelijkheden voor de jeugdige 

* Zie ook de factsheet KOPP/KOV. Een wetenschappelijke onderbouwing van de cijfers (Van Doesum et al., 2019). Deze is gratis te downloaden in de webwinkel van het Trimbos-instituut. 

Een aantal van deze risicofactoren komt voor bij kwetsbare groepen met recht op bijzondere hulpverlening en die zijn aangewezen in het internationale jeugdrecht: kinderen met een handicap, kinderen die het slachtoffer zijn van geweld, kinderen die vluchteling zijn en jeugdigen die in Nederland verblijven zonder verblijfsvergunning (ongedocumenteerde kinderen). 

Vanuit de ggz vindt een verplichte Kindcheck plaats: als hulpverleners zich na deze check zorgen maken over het kind volgen ze de stappen van de meldcode. Als er na de Kindcheck sprake is van een complexe scheiding, kindermishandeling of zorgen over het kind, verwijzen we naar de betreffende richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming, de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2017) en het bijbehorende afwegingskader (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2019). 

Het versterken van beschermende factoren kan voor een opwaartse spiraal zorgen en veerkracht vergroten (Doty et al., 2017). Wanneer je ouders bijvoorbeeld ondersteunt bij hun opvoedvaardigheden, versterkt dat hun zelfvertrouwen en vergroot dit de kans op positieve ouder-kindinteractie. Dat kan er weer toe leiden dat ouders en kind meer positieve emoties ervaren, waardoor creativiteit, probleemoplossend vermogen en coping verbeteren. 

Cumulatief effect van risicofactoren 

Of een kind of jongere uiteindelijk problemen ontwikkelt, is afhankelijk van de manier waarop risico- en beschermende factoren op elkaar inwerken. Hoewel wetenschappelijk bewijs bestaat voor de invloed die de genoemde risico- en beschermende factoren hebben, is de bestaande literatuur op dit moment ontoereikend om hoog-risicogroepen te onderscheiden (Romijn et al., 2010). 

Wat wetenschappelijk onderzoek wel uitwijst, is dat problemen op latere leeftijd vooral te voorspellen zijn door het aantal risicofactoren waarmee het kind te maken krijgt, en niet door de aard van deze risicofactoren (Appleyard et al., 2005; Atzaba-Poria et al., 2004; Evans et al., 2013; Nair et al., 2003; Hermanns, 2007; Rutter & Quinton, 1984; Sameroff, 2000). Daarbij maakt het uit hoeveel beschermende factoren opwegen tegen het aantal risicofactoren. Een tekort aan beschermende factoren vergroot de kans op problemen door het opgroeien in een gezin met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders (van Doesum et al., 2019; Reupert & Maybery, 2016; Van der Zanden et al., 2014). Hoe meer risicofactoren en hoe minder beschermende factoren er aanwezig zijn, hoe groter dus de kans is op ongunstige ontwikkelingsuitkomsten. 

Aangrijpingspunten voor preventie en hulpaanbod 

Aangrijpingspunten voor preventie en het hulpaanbod voor gezinnen met psychische en/ of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders vormen de beïnvloedbare risico- en beschermende factoren (Van Doesum et al., 2019; van Doesum et al., 2019). De hulp hoort integraal te zijn en zich dus te richten op zowel de ouder(s) als op de ouder-kindrelatie en de bredere omgevingsfactoren (Ackerson, 2003; Beardslee et al., 2011). Zie voor meer informatie Wat werkt voor kinderen van ouders met psychische problemen? (Rooijen et al., 2019). 

De risico- en beschermende factoren die van invloed zijn op de zelfredzaamheid en de eigen kracht van het gezin brengt de jeugdprofessional samen met het gezin in kaart. Het spreken van dezelfde taal bevordert de integrale benaderingswijze die nodig is voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Participatiewet. De Wmo beveelt voor passende hulp de Zelfredzaamheidsschaal voor Jeugdigen (Addink et al., 2017) aan. Daarnaast gebruikt de jeugdprofessional een speciale versie van deze Zelfredzaamheidsschaal voor het onderzoeken van de risico- en beschermende factoren van kinderen. 

Door de volgende taken op zich te nemen, kan de jeugdprofessional de invloed van risicofactoren verkleinen en de invloed van beschermende factoren vergroten: 

  • Spreek met de ouder(s) over de invloed van psychische en/of verslavingsproblemen op de cognities, de gevoelens, het gedrag en de ontwikkeling van kinderen.
  • Motiveer een zorgmijdende ouder om hulp te zoeken voor de eigen psychische en/of verslavingsproblemen, en leid de ouder toe naar deze hulp.
  • Verminder stress, angst en depressieve gevoelens tijdens de zwangerschap.
  • Informeer het kind over de problemen van de ouder(s), afgestemd op de leeftijd en in overleg met de ouder(s). 
  • Vergroot het zelfvertrouwen, de copingvaardigheden en de sociale redzaamheid van het kind.
  • Ondersteun de ouder zonder vastgestelde psychische klachten (als die er is) in de ouderrol.
  • Versterk de gezonde kanten van de ouder met psychische en/of verslavingsproblemen.
  • Versterk de opvoedingsvaardigheden van de ouder(s).
  • Besteed aandacht aan de rol van het kind als mantelzorger.
  • Bied zonodig (preventief) tijdelijke vervangende zorg (respijtzorg) aan. Wees alert op de ouder-kindinteractie en ondersteun deze.
  • Moedig positief contact aan en bevorder positieve emoties.
  • Wees alert op de gehechtheid van het kind aan de ouder(s) en help deze gehechtheid te behouden of herstellen. Zie richtlijn Problematische gehechtheid.
  • Signaleer traumagerelateerde problemen. Zie de richtlijn Signaleren van traumagerelateerde problemen.
  • Help ouder(s) en kind een steunend netwerk of een vertrouwenspersoon te vinden en wijs op de mogelijkheid van cliëntondersteuning. 

De jeugdprofessional richt zich samen met de ouder(s) op het versterken van zaken die goed gaan en het verbeteren van zaken die minder goed gaan. Is er sprake van een situatie waarbij hulp voor het kind noodzakelijk is, zoals kindermishandeling, huiselijk geweld, complexe scheiding of problematische gehechtheid, of bij zorgen over het kind na de Kindcheck in de ggz? Raadpleeg dan de betreffende richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming, de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2017) en het bijbehorende afwegingskader (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2019). Er zijn ook risicofactoren waarvoor geen richtlijn bestaat en die buiten het werkgebied van de jeugdhulp vallen, zoals financiële problemen en conflicten tussen ouders. Zijn zulke factoren aanwezig, dan is het van belang de ouders te motiveren voor adequate hulp en hen hiernaar toe te leiden. Benut daarnaast zo mogelijk het sociale netwerk van het gezin en andere beschermende factoren. 

Bij ernstige problemen in het gezin moet er binnen een halfjaar duidelijke verandering zichtbaar zijn (Van den Bergh & Weterings, 2007). Het is niet wenselijk dat hulp steeds maar op dezelfde manier doorgaat, terwijl er onvoldoende verandert en het kind in een onveilige situatie verkeert. Bij langdurige onveiligheid ontstaat namelijk schade aan het vermogen van kinderen om zich te ontwikkelen. Dit sluit niet uit dat hulp langer dan een halfjaar nodig kan zijn. Ook kunnen gezinnen soms zelfs blijvende ondersteuning nodig hebben om een veilige opvoedingssituatie te bieden. 

3.3. Risicogroepen

Welke groepen kinderen binnen de KOPP-groep lopen meer risico op problemen dan andere kinderen?

Aanbevelingen

3.3.1. Onduidelijkheid over ouderlijke problematiek

  • Wees alert op de ouder- kindinteractie en de gehechtheid van het kind aan de ouder(s). Zowel bij kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen als bij kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) is er sprake van een verhoogde kwetsbaarheid voor gehechtheidsproblemen (Janssen & Schuengel, 2006; Van Santvoort & Riemersma, 2019). Er is dus een dubbel risico. 

  • Sluit aan bij het begripsniveau van het kind en de ouder(s) voor communicatie en taalgebruik. Abstract denken is vaak lastig voor iemand met een lvb. Gebruik concrete woorden, korte zinnen, korte opdrachten en veel herhaling. Het kan helpen om visuele ondersteuning te gebruiken. Verbale informatie is namelijk moeilijker te verwerken dan visuele informatie. Controleer of ouders en/of kinderen het begrepen hebben. Formuleer informatie positief en vermijd dubbele ontkenningen.  

  • Maak de sessie en oefenstof zo concreet mogelijk, omdat kinderen met een lvb de theorie en oefeningen vaak onvoldoende begrijpen. Dit kun je doen door aan te sluiten bij hun belevingswereld, voor structuur te zorgen, informatie te vereenvoudigen en doseren. Gebruik concrete voorbeelden uit het dagelijks leven van de ouder(s) of het kind zelf. Plan voldoende pauzes in en let op signalen van vermoeidheid. Het kan voor iemand met een lvb lastig zijn zich langere tijd te concentreren. 

  • Laat het kind vooral oefenen en zelf ervaren. Dat werkt vaak beter dan er veel over te praten en theorie te behandelen. Bij cognitieve gedragstherapie ligt de nadruk meer op exposure dan op inzicht. 

  • Stel haalbare, makkelijke en concrete doelen. Beloon en bevestig regelmatig, en benadruk sterke kanten van de ouder(s) en het kind. 

  • Bespreek bij de begeleiding van de ouders hun eigen problematiek. Het is van belang aan de orde te stellen hoe het kind hierover te informeren. Zie hiervoor de tools en bovenstaande aanbevelingen om aan te sluiten bij het niveau van het kind. 

  • Ga met ouders in gesprek over de invloed van hun problemen op hun kind en geef in dit gesprek terug wat hun kind verteld heeft. Het is belangrijk dat je over goede gespreksvaardigheden beschikt, en daarmee de werkrelatie tussen ouders, kinderen en hulpverleners steeds verder opbouwt. 

  • Als onbekend is of een ouder psychische problemen heeft, maar er wel een vermoeden is, neem dan de Vragenlijst Gezin en Opvoeding (VGO) af (subschaal Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL). Of win in overleg met de ouder informatie in bij de huisarts, behandelaar of verwijzer. 

  • Wees je bewust van eventuele verschillen tussen culturen, referentiekaders en opvattingen. Probeer tijdens gesprekken een open houding te behouden, de tijd te nemen en zo goed mogelijk aan te sluiten bij de ouder(s) en het kind. 

  • Als ouders de voorgestelde hulp voor hun kind weigeren of geen hulp willen voor de eigen psychische en/of verslavingsproblemen, ga dan het gesprek met hen aan. Wijs op de mogelijke gevolgen van hun problemen voor hun kind. En leg uit hoe belangrijk het is dat hun kind zich optimaal kan ontwikkelen. Volg bij (een vermoeden van) huiselijk geweld, kindermishandeling of zorgen over het kind de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling en bijbehorend afwegingskader. 

  • Geef in alle gevallen psycho-educatie door onder anderevoorlichtingsbrochures mee te geven en te verwijzen naar vrij toegankelijke KOPP/KOV-websites en generieke interventies voor ouder(s) en kind (zie Aanpak en Interventies). 

3.3.1. Onduidelijkheid over ouderlijke problematiek

Toelichting op de aanbevelingen

  • Wees alert op de ouder- kindinteractie en de gehechtheid van het kind aan de ouder(s). Zowel bij kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen als bij kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) is er sprake van een verhoogde kwetsbaarheid voor gehechtheidsproblemen (Janssen & Schuengel, 2006; Van Santvoort & Riemersma, 2019). Er is dus een dubbel risico. 

  • Sluit aan bij het begripsniveau van het kind en de ouder(s) voor communicatie en taalgebruik. Abstract denken is vaak lastig voor iemand met een lvb. Gebruik concrete woorden, korte zinnen, korte opdrachten en veel herhaling. Het kan helpen om visuele ondersteuning te gebruiken. Verbale informatie is namelijk moeilijker te verwerken dan visuele informatie. Controleer of ouders en/of kinderen het begrepen hebben. Formuleer informatie positief en vermijd dubbele ontkenningen.  

  • Maak de sessie en oefenstof zo concreet mogelijk, omdat kinderen met een lvb de theorie en oefeningen vaak onvoldoende begrijpen. Dit kun je doen door aan te sluiten bij hun belevingswereld, voor structuur te zorgen, informatie te vereenvoudigen en doseren. Gebruik concrete voorbeelden uit het dagelijks leven van de ouder(s) of het kind zelf. Plan voldoende pauzes in en let op signalen van vermoeidheid. Het kan voor iemand met een lvb lastig zijn zich langere tijd te concentreren. 

  • Laat het kind vooral oefenen en zelf ervaren. Dat werkt vaak beter dan er veel over te praten en theorie te behandelen. Bij cognitieve gedragstherapie ligt de nadruk meer op exposure dan op inzicht. 

  • Stel haalbare, makkelijke en concrete doelen. Beloon en bevestig regelmatig, en benadruk sterke kanten van de ouder(s) en het kind. 

  • Bespreek bij de begeleiding van de ouders hun eigen problematiek. Het is van belang aan de orde te stellen hoe het kind hierover te informeren. Zie hiervoor de tools en bovenstaande aanbevelingen om aan te sluiten bij het niveau van het kind. 

  • Ga met ouders in gesprek over de invloed van hun problemen op hun kind en geef in dit gesprek terug wat hun kind verteld heeft. Het is belangrijk dat je over goede gespreksvaardigheden beschikt, en daarmee de werkrelatie tussen ouders, kinderen en hulpverleners steeds verder opbouwt. 

  • Als onbekend is of een ouder psychische problemen heeft, maar er wel een vermoeden is, neem dan de Vragenlijst Gezin en Opvoeding (VGO) af (subschaal Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL). Of win in overleg met de ouder informatie in bij de huisarts, behandelaar of verwijzer. 

  • Wees je bewust van eventuele verschillen tussen culturen, referentiekaders en opvattingen. Probeer tijdens gesprekken een open houding te behouden, de tijd te nemen en zo goed mogelijk aan te sluiten bij de ouder(s) en het kind. 

  • Als ouders de voorgestelde hulp voor hun kind weigeren of geen hulp willen voor de eigen psychische en/of verslavingsproblemen, ga dan het gesprek met hen aan. Wijs op de mogelijke gevolgen van hun problemen voor hun kind. En leg uit hoe belangrijk het is dat hun kind zich optimaal kan ontwikkelen. Volg bij (een vermoeden van) huiselijk geweld, kindermishandeling of zorgen over het kind de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling en bijbehorend afwegingskader. 

  • Geef in alle gevallen psycho-educatie door onder anderevoorlichtingsbrochures mee te geven en te verwijzen naar vrij toegankelijke KOPP/KOV-websites en generieke interventies voor ouder(s) en kind (zie Aanpak en Interventies). 

Onduidelijkheid over ouderlijke problematiek 

De richtlijn gaat ervan uit dat bij de aanmelding van een kind duidelijk is of er psychische en/of verslavingsproblemen spelen bij een of beide ouders. Bovendien is de aanname dat ouders bereid en in staat zijn om hun kind te laten begeleiden of behandelen volgens de aanbevelingen in deze richtlijn. En dat zij ook zelf bereid zijn om hulp voor hun eigen problematiek te aanvaarden. Daarnaast gaat de richtlijn ervan uit dat de genoemde interventies beschikbaar zijn. Dat zal niet bij alle kinderen die worden aangemeld het geval zijn. Zij hebben dan extra handelingen nodig die de beschermende factoren versterken en risicofactoren verminderen.  

Het is niet altijd duidelijk of een ouder kampt met psychische en/of verslavingsproblemen. Ook als er slechts een vermoeden is, is het belangrijk om om met de ouders na te gaan wat er (nog meer) speelt in het gezin en wat goed is om te weten in het belang van het kind. 

Zo kan een ouder de eigen problematiek en de gevolgen hiervan voor het kind niet inzien. Of de partner onderkent deze problematiek niet of juist wel. Daarnaast kunnen ouders elkaar diskwalificeren, bijvoorbeeld bij een (v)echtscheiding, of spelen schaamte en eergevoel een grote rol. In sommige gezinnen zijn psychische en verslavingsproblemen een taboe. Ook kunnen ouders een ander referentiekader hebben dan jij als hulpverlener. Er zijn verschillen tussen hoe culturen of religies ziektes benoemen en verklaren.  

Om inzicht te krijgen in de gezinscontext en de ouderlijke problematiek te begrijpen, is het belangrijk om deze uit te zoeken of uit te vragen. Soms is het onbekend wat er bij ouders aan de hand is en zoeken de ouders geen hulp voor zichzelf.  

Ook kunnen ouderlijke problemen of de bereidheid om te veranderen moeilijker zichtbaar zijn door een (licht) verstandelijke beperking. Het is dan nuttig om extra informatie in te winnen bij de huisarts, verwijzer of behandelaar van de ouders. Dat moet altijd wel in overleg met de ouders en volgens de wettelijke regels voor informatie-uitwisseling. 

Daarnaast kun je de VGO (subschaal OBVL) afnomen. Die screent met verschillende vragenlijsten op depressieve stemmingen, rolbeperking en gezondheidsklachten van de ouder(s), (Vermulst et al., 2011).  

Ouders die zorg mijden 

In situaties waarin (één van) de ouder(s) hulp voor het kind of voor zichzelf weigert/weigeren, is het van belang toch te proberen een optimale situatie voor het kind te creëren. Bij een vermoeden van (ongediagnosticeerde) psychische problemen of verslavingsproblemen bij één van de ouders moet er een diagnostisch onderzoek plaatsvinden. Verder moet er een professional bij dit gezin betrokken zijn die weet hoe met (de ouder met) deze psychische problemen of verslavingsproblemen om te gaan en wat voor impact deze kunnen hebben op het kind. Psycho-educatie bij het kind is hierbij essentieel (zie Aanpak en interventies). 

Wanneer één van de gezinsleden een verslaving of psychische problemen heeft, kan dit een sterke wissel trekken op het gezin. Gezinsleden kunnen verschillend omgaan met de problematiek; tegelijkertijd staan de ervaringen en reacties van gezinsleden met elkaar in verband en beïnvloeden deze elkaar. Sommige gezinsleden hebben veel meer of sterkere nadelige gevolgen ondervonden dan andere. In de systeembenadering gaat het er niet om welk gezinslid gelijk heeft, maar erkennen hulpverleners ieders kant van het verhaal. Ze gaan op zoek naar hoe een interactiepatroon binnen een gezin verloopt en in stand wordt gehouden. Daarbij zoeken ze naar ieders aandeel zonder daarbij over schuld te spreken. Zo kan het verhaal van verschillende kanten worden verteld. 

Mogelijk werken systeeminterventies met de beide ouders erbij niet goed als er bij één van de ouders sprake is van psychopathie (Leedom et al., 2013). Ook hier geldt dat het belangrijk is om de ouderrol van beide ouders te ondersteunen en bij beide te versterken wat goed gaat. 

Om het risico te verkleinen dat het kind (ernstige) problemen ontwikkelt, is het belangrijk dat de jeugdprofessional het gesprek met de ouders aangaat en daarin de gevolgen van de ouderlijke problematiek voor het kind bespreekt. Tijdens dit gesprek kun je aan de ouder(s) teruggeven wat die verteld heeft. Hierbij kun je de techniek van motiverende gespreksvoering volgen (Miller & Rollnick, 2005). Bij Hulpmiddelen en tools vind je tips voor gespreksvoering met ouders. Het is van belang zorgvuldig om te gaan met wat het kind in vertrouwen heeft verteld en van tevoren samen af te spreken wat je wél kan teruggeven aan ouders en wat niet. 

Het bespreekbaar maken van moeilijke onderwerpen 

  • Bij het vermoed of opmerken van weerstand bij de ouders: licht de functie en het doel van het gesprek dan extra goed toe. Door het gesprek goed te onderbouwen, is het mogelijk achterdocht te verminderen of wegnemen. Refereer eventueel ook aan de hulpverleningsovereenkomst.
  • Spreek bij ouders die hun eigen problematiek ontkennen simpelweg over ‘stress hebben’ in plaats van over psychische, psychiatrische en/of verslavingsproblemen.
  • Als ouders een andere culturele achtergrond en een ander referentiekader hebben dan de hulpverlener, kan het ook helpen om te spreken van ‘stress’ of ‘uit evenwicht zijn’ in plaats van over psychische en/of verslavingsproblemen. Verwijs in overleg eventueel door naar i-psy. Deze partij biedt behandeling in diverse talen aan volwassenen en kinderen met verschillende culturele achtergronden en uiteenlopende psychische problemen.
  • Problematiseer de situatie van het kind niet.
  • Vraag naar dingen die al goed gaan in het gezin, en benadruk deze.
  • Vraag naar hulpbronnen in het netwerk van het gezin (Bijvoorbeeld: ‘Bij wie kunt u terecht?’)
  • Geef complimenten.
  • Vraag wat de ouders zelf moeilijk vinden in de opvoeding van hun kind.
  • Als ouders hun problematiek blijven ontkennenof ontkennen dat het kind iets van hun problematiek zou merken, vraag dan hoe ze hun kind benaderen als ze een goede (rustige) of een slechte (onrustige) dag of periode hebben.
  • Geef ouders en kinderen in alle gevallen voorlichtingsbrochures mee en wijs hen op de beschikbare websites (let op: deze staan nog niet in alle brochures).
  • Kom in een eventueel volgend gesprek terug op de brochures. Vraag wat de ouders ervan vonden, of ze er iets aan hebben gehad en of ze er vragen over hebben. Dit kan bij ouders die zorg mijden een opening geven. 

Als ouders niet van gedachten veranderen, benadruk dan dat zij in de toekomst altijd contact kunnen opnemen. Houd de deur dus open. Ouders die de eigen problematiek ontkennen en daarom geen hulp wensen voor zichzelf of hun kind, kunnen mogelijk wel openstaan voor de generieke interventies die zijn beschreven in de Aanpak en interventies. Ook deze interventies kunnen beschermende factoren in het leven van het kind versterken. 

Tot slot kunnen zich situaties voordoen waarin het belang van het kindboven het belang van de ouders gaat. Het belang van het kind vormt bij alle maatregelen en beslissingen een eerste overweging. Een zorgvuldige afweging tussen alle belangen is hierbij geboden. Iedere professional kan contact opnemen met Veilig Thuis voor overleg. Raadpleeg bij een vermoeden van huiselijk geweld, kindermishandeling of zorgen over het kind na de Kindcheck in de ggz naar de richtlijn Kindermishandeling en de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. 

Opname van een ouder 

Wanneer een ouder (gedwongen) opgenomen wordt vanwege verslaving of ernstige problematiek is goede uitleg en begeleiding nodig. Hoe instellingen kinderen daarbij ondersteunen kan erg verschillenen, evenals hun visie op de rol die kinderen kunnen spelen in de behandeling van de ouder. Het is van belang om oog te hebben voor zowel het helingsproces van de ouder als voor de bescherming van het kind. Zorg voor maatwerk in hulp, vormen van omgang en contact of contactherstel in het belang van het kind. 

Licht verstandelijke beperking 

Onder kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) lijkt het percentage KOPP/KOV-kinderen hoger te zijn dan binnen de algehele populatie (Van Santvoort & Riemersma, 2019). Er is sprake van een dubbel risico bij kinderen met een lvb van wie een (of beide) ouder(s) psychische en/of verslavingsproblemen hebben. Kinderen met een lvb hebben al vaker problemen in hun ontwikkeling dan kinderen zonder een lvb. Daarnaast hebben kinderen van ouders met psychische problemen (inclusief lvb) meer risico om zelf ook psychische problemen te ontwikkelen. 

De reguliere diagnostische instrumenten en interventies zijn niet altijd bruikbaar voor ouders en/of kinderen met een lvb. Het is dus van belang rekening te houden met bij de kenmerken van een lvb en hierbij aan te sluiten. Om dit te kunnen doen, zijn er aanpassingen nodig in de diagnostiek en de hulpverlening. Ga voor een volledig overzicht van aanbevelingen en meer informatie naar Douma (2018). Deze publicatie is gratis te downloaden op de website van het Kenniscentrum LVB. 

De interventie ‘Jij bent okay’ is gebaseerd op bestaande KOPP/KOV-interventies en is aangepast aan het cognitieve niveau van kinderen en ouders met een lvb (Riemersma et al., 2015). Het is een groepsaanbod voor kinderen en een online ondersteuning voor de ouder(s). De interventie wordt op dit moment onderzocht op effect en is nog niet landelijk beschikbaar. 

4. Signalering en diagnostiek

4.1. Vaststellen reden tot zorg

Wanneer is KOPP-problematiek reden tot zorg en hoe kunnen hulpverleners dit vaststellen?

Aanbevelingen

4.1.1. Risico-inschatting problemen

  • Zorg bij de begeleiding van gezinnen met een ouder(s) met psychische en/of verslavingsproblemen voor algemene kennis over psychische en verslavingsproblemen. 

  • Bepaal bij de aanmelding van een kind het risico op problemen. De Screening en Interventie Keuze-lijst (SIK-lijst) helpt hierbij. Ga na over welke onderdelen van de SIK-lijst al informatie beschikbaar is. 

  • Vul tijdens een gesprek met de ouder(s) de nog ontbrekende informatie uit de SIK-lijst aan. Ontbreekt belangrijke informatie hierna nog steeds? Vraag deze dan op bij de huisarts of een andere verwijzer. 

  • Maak vervolgens een inschatting van de aard en de ernst van de problemen, de mogelijkheden om te veranderen en de noodzaak om hulp te bieden. Hiervoor kun je de SIK-lijst gebruiken, en eventueel ook (screenings)instrumenten voor emotionele, gedrags-, traumagerelateerde, gehechtheids-en financiële problemen, of problemen met huiselijke relaties en/of gezin. 

  • Gebruik voor verdere screening betrouwbare en goedgekeurde instrumenten. 

  • Vraag toestemming aan ouders om contact op te nemen met de huisarts. Dit is mogelijk op elk moment in het traject. Bespreek met de huisarts de psychische en/of verslavingsproblemen van de ouder(s) en de hulp die zij ontvangen en houd hierbij rekening met de wettelijke regels over informatie-uitwisseling. 

  • Maak bij een vermoeden van problemen een risico-inschatting voor het aangemelde kind en eventuele broertjes of zusjes. 

  • Raadpleeg bij (vermoedens van) complexe scheiding, kindermishandeling, huiselijk geweld, ernstige gedragsproblemen of problematische gehechtheid de daarvoor ontwikkelde richtlijnen. 

  • Volg bij (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2017) en het bijbehorende afwegingskader (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2019). 

4.1.1. Risico-inschatting problemen

Toelichting op de aanbevelingen

  • Zorg bij de begeleiding van gezinnen met een ouder(s) met psychische en/of verslavingsproblemen voor algemene kennis over psychische en verslavingsproblemen. 

  • Bepaal bij de aanmelding van een kind het risico op problemen. De Screening en Interventie Keuze-lijst (SIK-lijst) helpt hierbij. Ga na over welke onderdelen van de SIK-lijst al informatie beschikbaar is. 

  • Vul tijdens een gesprek met de ouder(s) de nog ontbrekende informatie uit de SIK-lijst aan. Ontbreekt belangrijke informatie hierna nog steeds? Vraag deze dan op bij de huisarts of een andere verwijzer. 

  • Maak vervolgens een inschatting van de aard en de ernst van de problemen, de mogelijkheden om te veranderen en de noodzaak om hulp te bieden. Hiervoor kun je de SIK-lijst gebruiken, en eventueel ook (screenings)instrumenten voor emotionele, gedrags-, traumagerelateerde, gehechtheids-en financiële problemen, of problemen met huiselijke relaties en/of gezin. 

  • Gebruik voor verdere screening betrouwbare en goedgekeurde instrumenten. 

  • Vraag toestemming aan ouders om contact op te nemen met de huisarts. Dit is mogelijk op elk moment in het traject. Bespreek met de huisarts de psychische en/of verslavingsproblemen van de ouder(s) en de hulp die zij ontvangen en houd hierbij rekening met de wettelijke regels over informatie-uitwisseling. 

  • Maak bij een vermoeden van problemen een risico-inschatting voor het aangemelde kind en eventuele broertjes of zusjes. 

  • Raadpleeg bij (vermoedens van) complexe scheiding, kindermishandeling, huiselijk geweld, ernstige gedragsproblemen of problematische gehechtheid de daarvoor ontwikkelde richtlijnen. 

  • Volg bij (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2017) en het bijbehorende afwegingskader (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2019). 

Niet alle kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen ontwikkelen problemen. Wel hebben ze drie tot dertien keer meer kans op problemen dan kinderen die opgroeien in een gezin zonder deze problemen (zie Oorzaken en factoren). 

Als kinderen opgroeien in een gezin met psychische en/of verslavingsproblemen bij één of beide ouders, kan dat grote gevolgen hebben voor hun ontwikkeling. Omdat het veel kinderen in Nederland treft, is het belangrijk dat je als jeugdprofessionals altijd nagaat of een van de ouders hiermee te maken heeft wanneer ze met gezinnen in contact komen. Is dit het geval, dan moet je beoordelen hoe ernstig de situatie is. Dit geldt ook voor eventuele broertjes of zusjes in hetzelfde gezin, omdat ook zij ook een groter risico hebben op problemen. 

Jeugdprofessionals moeten de verschillende soorten psychische en verslavingsproblemen kennen, net als de belangrijkste signalen en symptomen. Als je de symptomen of het gedrag onvoldoende herkent, kan dit hulp in de weg staan. Daarnaast is het belangrijk dat je de gespreksvaardigheden hebt om met ouder(s) te praten over hoe hun problemen het kind beïnvloeden. 

Lijst voor Screening en Interventie Keuze  

De lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-lijst) helpt om een goede risico-inschatting te maken (SIK-lijst; zie TOOLS; Beijers et al., 2010; Dorgelo et al., 1995). De lijst is vernieuwd en gratis te vinden via internet. De SIK-lijst met handleiding vind je onder Hulpmiddelen en Tools. Aandachtspunten en tips voor gesprekken met ouders en kinderen vind je daar ook.

Er zijn geen normscores beschikbaar. De SIK-lijst is niet beoordeeld door de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN). De betrouwbaarheid en validiteit zijn niet bekend. Verschillende beroepsgroepen kunnen de SIK-lijst als checklist gebruiken bij de hulp aan ouders en kinderen, zoals medewerkers van de ggz en de verslavingszorg en (uitvoerend) preventiewerkers. De checklist helpt je ook om de aard en ernst van de problematiek in te schatten en een interventie te kiezen. 

De SIK-lijst is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar risico- en beschermende factoren en best practices uit de preventiesector van de ggz en de verslavingszorg. Het is een checklist met elf onderdelen die de belangrijkste risico- en beschermende factoren behandelt die je als jeugdprofessional kan beïnvloeden (zie Oorzaken en factoren). 

De lijst inventariseert de erkenning van en hulp voor problemen bij de ouders, de ouder-kindrelatie, de ondersteuning van de (gezonde) ouder in de opvoeding, de copingvaardigheden van het kind en het ondersteunend netwerk voor zowel het kind als de ouders. De werkgroep heeft hieraan toegevoegd: ‘het verminderen van stress, angst en depressie tijdens de zwangerschap’ en enkele extra aandachtspunten voor de ouderrol, evenals de keuze voor passende interventies. De lijst gaat ervan uit dat een kind meer risico loopt op negatieve ontwikkeling als er meer risicofactoren aanwezig zijn en minder beschermende factoren. In zo’n geval is er ook meer behoefte aanhulp en ondersteuning. 

Verdere screening 

Op basis van de ingevulde SIK-lijst kan het nodig zijn om verder te screenen op emotionele of gedragsproblemen of het functioneren van het gezin. Als dit nog niet eerder is gedaan, kan je deze screening zelf starten. Er zijn verschillende betrouwbare screeningsinstrumenten beschikbaar voor het meten van emotionele en gedragsproblemen. Meer informatie hierover is te vinden in de databank Instrumenten van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). De beoordeling door de COTAN vind je in de online COTAN Documentatie

De richtlijn raadt deze screeningsinstrumenten aan: 

  • Child Behavior Checklist (CBCL, versie 1,5 tot 5 jaar en versie 6 tot 18 jaar). Ouders, verzorgers of andere volwassenen die het kind of de jongere goed kennen, vullen de vragenlijst in. De versie van 1,5 tot 5 jaar is niet opgenomen in de COTAN.
  • Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ; 3 tot 16 jaar). Bij kinderen tot 11 jaar vult de ouder of leerkracht de lijst in. Is het kind 11 jaar of ouder, dan vult die de lijst zelf in, onder begeleiding van een volwassene.
  • Youth Self Report (YSR; 11 tot 18 jaar), in te vullen door het kind.
  • Caregiver-Teacher Report Form (C-TRF; 1,5 tot 5 jaar; niet opgenomen in de COTAN-documentatie) en Teacher’s Report Form (TRF; 6 tot 18 jaar).
  • De (C-)TRF is de door de leerkracht of pedagogisch medewerker in te vullen versie van de CBCL.
  • Richtlijn Problematische gehechtheid, voor de screening van hechtingsproblemen. 

Voor het meten van het gezinsfunctioneren zijn er de volgende betrouwbare screeningsinstrumenten beschikbaar: 

  • Vragenlijsten Gezin en Opvoeding (VGO). Dit instrument meet het algemene gezinsfunctioneren en de opvoedproblemen in gezinnen met kinderen van 0 tot 18 jaar. Het is een set van verschillende vragenlijsten: de Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL), de Vragenlijst Gezinsfunctioneren Ouders (VGFO), de Verkorte Schaal voor Ouderlijk Gedrag (VSOG) en de Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG). De VGO en de VSOG zijn niet als geheel in de COTAN opgenomen, de OBVL, VGFO en VMG wel.
  • Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI). Met dit gezinsdiagnostisch instrument kun je achterhalen welke mogelijke stressbronnen binnen de opvoeding daadwerkelijk stress of belasting veroorzaken bij de ouders. De NOSI is oorspronkelijk bedoeld voor ouders met kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar, maar is zo opgezet dat die ook af te nemen is bij ouders van kinderen in de leeftijd van 2 tot ongeveer 13 jaar.
  • Als uit de vragenlijst of andere informatie blijkt dat het kind het risico loopt om problemen te ontwikkelen, werk dan samen met de ouder(s) en het kind aan de aanbevolen interventies uit de SIK-lijst. 

5. Aanpak en interventies

5.1. Effectieve preventieve interventies

Wat zijn effectieve preventieve interventies voor KOPP-problematiek, die de jeugdhulp zelfstandig of in samenwerking met andere sectoren kan inzetten?

Aanbevelingen

5.1.1. Psycho-educatie

  • Als bekend is dat een ouder psychische en/of verslavingsproblemen heeft, geef dan psycho-educatie en ga in gesprek met de ouder(s) om de ernst van de problematiek te kunnen inschatten. 

5.1.2. Interventies

  • Gebruik voor het inschatten van de risico’s de SIK-lijst als hulpmiddel. Deze checklist brengt risico- en beschermende factoren in kaart en adviseert vervolgens over in te zetten interventies. De lijst kun je voor, tijdens of na het gesprek met de ouder(s) doornemen. 

  • Werk samen met de ouder(s) en het kind om een interventie te kiezen die helpt om de beschermende factoren te versterken. Dit is bij voorkeur een erkende KOPP/KOV-specifieke of generieke interventie. Ga naar de de tools voor tips over gespreksvoering met ouders en kinderen. Als er specifieke problemen zijn, zoals problematische gehechtheid, traumagerelateerde problemen, ernstige gedragsproblemen, kindermishandeling, meervoudige en complexe problemen en scheiding, raadpleeg dan de richtlijnen voor deze problemen. 

  • Overweeg, samen met de ouder(s) en het kind en de Wmo-consulent of er ondersteuning of begeleiding nodig is om stress te verminderen en de zelfredzaamheid van het gezin of het kind te versterken. 

  • Houd bij alle aanbevelingen rekening met de culturele achtergrond van het gezin, en de draagkracht en de verstandelijke vermogens van ouder(s) en kind. 

5.1.1. Psycho-educatie

Toelichting op de aanbeveling

  • Als bekend is dat een ouder psychische en/of verslavingsproblemen heeft, geef dan psycho-educatie en ga in gesprek met de ouder(s) om de ernst van de problematiek te kunnen inschatten. 

Wanneer een ouder te maken heeft met psychische problemen of verslaving, volgt altijd psycho-educatie aan het hele gezin. Er zijn verschillende materialen en (interactieve) websites beschikbaar met informatie en adviezen. Deze zijn speciaal ontwikkeld voor kinderen, ouders en hulpverleners. Soms begrijpt een ouder zelf niet goed wat er aan de hand is en wat de problemen kunnen betekenen voor het kind.  

Dan zorg je er als jeugdprofessional voor dat je het kind goed informeert over de problemen van de ouder. 

Onderstaande tabel geeft een overzicht van interactieve websites en voorlichtingsmateriaal voor verschillende doelgroepen. De werkgroep heeft deze goedgekeurd. 

Materialen en websites Primaire doelgroep Leeftijd kind 
www.kopstoring.nl Jongeren 16-25 jaar 
www.kopopouders.nl Ouders 0-18 jaar 
www.koppkov.nl 0-18 jaar Alle leeftijden 
Informatiekaarten en informatieboekjes over KOPP voor gezinnen en Handreiking voor professionals. Te vinden in de webwinkel van het Trimbos-instituut, zoek op ‘informatieboekjes’. Kinderen, ouders, hulpverleners 0-18 jaar 
www.helpmijndierbareisverslaafd.nl Kinderen, partners en andere naasten van mensen met een verslaving Alle leeftijden 

Overzicht van interactieve websites en voorlichtingsmateriaal 

5.1.2. Interventies

Toelichting op de aanbevelingen

  • Gebruik voor het inschatten van de risico’s de SIK-lijst als hulpmiddel. Deze checklist brengt risico- en beschermende factoren in kaart en adviseert vervolgens over in te zetten interventies. De lijst kun je voor, tijdens of na het gesprek met de ouder(s) doornemen. 

  • Werk samen met de ouder(s) en het kind om een interventie te kiezen die helpt om de beschermende factoren te versterken. Dit is bij voorkeur een erkende KOPP/KOV-specifieke of generieke interventie. Ga naar de de tools voor tips over gespreksvoering met ouders en kinderen. Als er specifieke problemen zijn, zoals problematische gehechtheid, traumagerelateerde problemen, ernstige gedragsproblemen, kindermishandeling, meervoudige en complexe problemen en scheiding, raadpleeg dan de richtlijnen voor deze problemen. 

  • Overweeg, samen met de ouder(s) en het kind en de Wmo-consulent of er ondersteuning of begeleiding nodig is om stress te verminderen en de zelfredzaamheid van het gezin of het kind te versterken. 

  • Houd bij alle aanbevelingen rekening met de culturele achtergrond van het gezin, en de draagkracht en de verstandelijke vermogens van ouder(s) en kind. 

Interventies kiezen 

Als jeugdprofessional vervul je een belangrijke rol in de begeleiding van gezinnen en kinderen van ouder(s) die kampen met psychische problemen en/of verslaving. Vaak is langdurige individuele begeleiding nodig vanuit de jeugdhulp en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Een Wmo-consulent, ook wel indicatiesteller genoemd, behandelt zorgaanvragen voor individuele Wmo-voorzieningen namens de gemeente. Het doel van de Wmo is om volwassenen (18+) zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Daarnaast hebben ouders vanuit de Jeugdwet recht op gratis cliëntondersteuning bij de aanvraag van jeugdhulp en het tot stand komen van het hulpaanbod. Het is belangrijk dat je ouders informeert over deze ondersteuning. 

Preventieve interventies 

De wetenschappelijke literatuur laat zien dat (preventieve) interventies een positieve invloed kunnen hebben op gezinnen waarin één of beide ouders te maken hebben met psychische en/of verslavingsproblemen. Uit onderzoek blijkt dat het risico dat een kind dezelfde psychische stoornis als de ouder(s) ontwikkelt, flink afneemt bij de inzet van preventieve interventies (Siegenthaler et al., 2012). Bovendien laten studies zien dat er na verloop van tijd verbeteringen zijn in internaliserend en externaliserend gedrag van kinderen wanneer je deze interventies samen met het gezin inzet (Thanhauser et al., 2017). 

Overleg over interventies 

Er zijn zowel algemene als specifieke interventies beschikbaar voor KOPP/KOV. Deze interventies zijn inzetbaar vanuit de jeugdhulp, in overleg met ouders, kinderen en jeugdprofessional. Het is belangrijk om samen te overleggen welke hulp het beste past bij het gezin. In deze gesprekken en de communicatie met het gezin ligt de nadruk op versterking van wat al goed gaat. De hierna beschreven interventies, kunnen hierbij helpen. Sommige interventies zijn breder toepasbaar dan voor de aangegeven leeftijdsgroep, vooral als de genoemde leeftijdsgrens achttien jaar is. Kijk hierbij niet alleen naar de kalenderleeftijd, maar ook naar de mentale leeftijd van het kind. 

Interventies aandragen 

Als jeugdprofessional bied je ouders positieve ondersteuning bij de opvoeding van hun kind(eren), en dat versterkt de veerkracht van kinderen en ouders. Samen met de ouders en het kind bespreek je welke interventies het beste passen bij de ondersteuningsbehoefte die naar voren komt in gesprek. De SIK-lijst kan hierbij helpen (Beijers et al., 2010; Dorgelo et al., 1995;). Als je een beeld hebt van de mogelijke problematiek, kan die bijbehorende handelingsadviezen geven. De interventies kunnen gericht zijn op het kind, de ouder(s) en/of de omgeving. Als uit de checklist bijvoorbeeld blijkt dat een kind weinig zicht heeft op de problemen van de ouder(s), kun je het kind wijzen op een voorlichtingsbrochure of website. Als het kind volgens de checklist weinig copingvaardigheden heeft, kun je aanraden om deel te nemen aan een groep voor kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen, of sociale vaardighedentraining (SOVA). 

Ontbrekende informatie achterhalen 

Blijkt uit de checklist dat het kind gedrags- of emotionele problemen heeft, dan is het advies om gevalideerde screeningsinstrumenten af te nemen. Bij verwaarlozing, lichamelijke, psychische en/of seksuele mishandeling verwijst de SIK-lijst naar de richtlijn Kindermishandeling. De SIK-lijst kun je voor, tijdens of na het gesprek met de ouder(s) nalopen. Sommige informatie is al bij de aanmelding van een kind bekend. Via een gesprek met de ouder(s), de huisarts of verwijzer kun je nog ontbrekende informatie achterhalen. In de SIK-lijst (TOOLS) staan tips voor gespreksvoering met ouders en kinderen. 

Hulpmiddelen voor het gezamenlijk besluitvormingsproces 

Beslis samen met het gezin over specialistische hulp. Het is belangrijk om de hulp zo snel mogelijk in te zetten, maar alleen als dit echt nodig is. Hiervoor is de BRAM-tool beschikbaar: Beslissen, Reflecteren en Analyseren, Mét ouders’ (Blaauw et al., 2018). Deze tool is gratis toegankelijk via bramtool.nl, een portal voor landelijk beschikbare hulpmiddelen. Die ondersteunen jeugdprofessionals bij het samen met ouders goed doorlopen van de verschillende fasen van het besluitvormingsproces, zoals een analyse maken, doelen stellen en hulp kiezen. Met de reflectietool krijg je inzicht in je eigen vaardigheden om transparant en onderbouwd met ouders en kinderen in gesprek te gaan, zodat je samen tot passende keuzes voor jeugdhulp kunt komen. 

Overzicht van interventies 

Jeugdhulporganisaties kunnen, eventueel in samenwerking met andere organisaties, verschillende interventies inzetten voor kinderen en ouders in KOPP/KOV-situaties. Sommige interventies zijn speciaal ontwikkeld voor deze doelgroep, terwijl andere algemener zijn. De werkgroep heeft interventies geselecteerd die minstens als ‘theoretisch goed onderbouwd’ staan vermeld in de databank Effectieve jeugdinterventies, of die naar voren zijn gebracht door de werkgroep en positieve resultaten laten zien in in wetenschappelijk onderzoek. Ook noemen zij enkele interventies die door de praktijk zijn aangedragen, maar waarvan niet bekend is hoe effectief zij zijn. 
 
De specifieke interventies voor KOPP/KOV zijn te vinden in de tabel bij Psycho-educatie. Deze interventies richten zich op alle beïnvloedbare risico- en beschermende factoren die staan in de Oorzaken en factoren. Meer details over deze interventies zijn te vinden in de databank Effectieve jeugdinterventies

Onderstaande tabel bevat generieke interventies die inzetbaar zijn bij problemen door het opgroeien in een gezin met psychische en/of verslavingsproblemen. Meer informatie over deze interventies is te vinden in databank Effectieve jeugdinterventies. Wanneer je als jeugdzorgprofessional rekening houdt met de culturele achtergrond van het gezin, de draagkracht en het begrip van zowel de ouders als het kind, vergroot je de kans dat deze interventies succesvol zijn. 

Overzicht van KOPP-specifieke interventies 

Naam interventie Doel van de interventie Methode Primaire doelgroep Niveau van effectiviteit / onderzoek 
Ouder-babyinterventie De ouder-kindinteractie en een veilige gehechtheid van het kind versterken . Huisbezoeken Ouders met psychische problemen die een baby van 0-1 jaar hebben. Erkend als: effectief volgens eerste aanwijzingen. 
Online cursus KopOpOuders De opvoedcompetentie van de ouders versterken. Online groepsbijeenkomsten in een chatbox, een e-mail service en zelfhulpcursus. Ouders met psychische en/ of verslavingsproblemen en hun partners met een kind van 1-18 jaar. Erkend als: goed onderbouwd. 
KOPPsupport (voorheen Kopstoring) Ondersteunen bij het omgaan met een ouder met psychische problemen, het bevorderen van een reële kijk op zichzelf en de ouder, het doorbreken van sociaal isolement en het aanleren van vaardigheden om goed voor zichzelf te zorgen. Online groepsbijeenkomsten in een chatbox en een e-mail service. Jongeren van 16-25 jaar van wie (een van) de ouders psychische - of verslavingsproblemen heeft. Erkend als: goed onderbouwd. 
Piep zei de Muis 

Kinderen van ouders met psychische, psychosociale 

en verslavingsproblemen signaleren en steunen. Deze interventie maakt de thuissituatie bespreekbaar, leert kinderen te ontspannen, emoties te herkennen en het zelfbeeld te verbeteren. 

Gezinsbegeleiding, bijeenkomsten voor kinderen, 

ouderbijeenkomsten, opvoedondersteuning en lotgenotencontact. 

Kinderen van 4-8 jaar en hun ouders die leven in gezinnen waar veel stress voorkomt (incl. KOPP/KOV). Erkend als: goed onderbouwd.  
 

ME-WE veerkrachttraining 

 

Een training die jonge mantelzorgers helpt hun veerkracht te vergroten zodat zij beter kunnen omgaan met stress vanwege het zorgen voor of het zorgen maken om een naaste met een verslaving. 

Groepsgerichte trainingen. 

 

Kinderen van 14-18 jaar die mantelzorgtaken hebben. 

 

Erkend als: goed onderbouwd. 

Algemene interventies ingedeeld per beschermende factor 

Versterken opvoedvaardigheden en ouder-kindinteractie 

Naam interventie Doel van de interventie Methode Primaire doelgroep Niveau van effectiviteit / onderzoek 
Incredible years De opvoedvaardigheden van de ouder versterken, zodat de gedragsproblemen van het kind verminderen. Groepstraining. Ouders van kinderen van 3-8 jaar met ernstige gedragsproblemen of andere problemen die de ontwikkeling bedreigen. Erkend als: effectief volgens sterke aanwijzingen. 
Invest in Play De opvoedvaardigheden van de ouder versterken, zodat de gedragsproblemen van het kind verminderen. Groepstraining. Ouders van kinderen van 2-12 jaar met ernstige gedragsproblemen of andere problemen die de ontwikkeling bedreigen. Erkend als: effectief volgens sterke aanwijzingen. 
Home-start De opvoedcompetenties vergroten en de steun in het sociale netwerk versterken. Huisbezoeken. Ouders van kinderen van 0-6 jaar. 

Erkend als: effectief volgens goede aanwijzingen. 

N.B. Deze erkenning is ouder dan 5 jaar. De erkenningscommissie beoordeelt deze interventie opnieuw. 

VoorZorg (Het risico op) kindermishandeling terugdringen. Huisbezoeken. (Zwangere) moeders en hun kind(eren) van 0-2 jaar die een verhoogd risico lopen op mishandeling en verwaarlozing. Erkend als: effectief volgens goede aanwijzingen. 
Triple P: Positief Pedagogisch Programma niveau 4 en 5 

De opvoedvaardigheden en de band tussen ouder en kind versterken, zodat de emotionele en 

gedragsproblemen van het kind verminderen. 

Individueel begeleidingstraject of een groepstraining voor ouders. Ouders van kinderen van 2-16 jaar met milde tot ernstige emotionele of gedragsproblemen. 

Erkend als: effectief volgens eerste aanwijzingen. 

N.B. Deze erkenning is ouder dan 5 jaar. De erkenningscommissie beoordeelt deze interventie opnieuw. 

Parent Management Training Oregon (PMTO) De opvoedstrategieën versterken, zodat de gedragsproblemen van het kind verminderen. Individuele behandeling. 

Ouders van kinderen met ernstige gedragsproblemen (4- 

12 jaar). 

Erkend als: effectief volgens eerste aanwijzingen. 

N.B. Deze erkenning is ouder dan 5 jaar. De erkenningscommissie beoordeelt deze interventie opnieuw. 

Parent-Child Interaction Therapy (PCIT) De opvoedingsvaardigheden van de ouders vergroten en de kwaliteit van de ouder-kindinteractie verbeteren, zodat de gedragsproblemen van kinderen verminderen. Ouders en kind worden samen in een spelkamer getraind, waarbij de therapeut de ouder coacht via een oortje. Kinderen met gedragsproblemen (2-7 jaar) en hun ouders, gezinnen waarin sprake is van kindermishandeling, gezinnen met complexe problemen. Erkend als: effectief volgens  goede aanwijzingen.  
Kortdurende video-hometraining (K-VHT) 

Het contact en de interactie tussen ouders en kinderen verbeteren 

en daarmee probleemgedrag voorkomen of verminderen. 

Huisbezoeken. 

Gezinnen met kinderen van 0-4 jaar, waarin de ouders 

opvoedingsspanning ervaren en lichte opvoedvragen hebben. 

Erkend als: goed onderbouwd. 

N.B. Deze erkenning is ouder dan 5 jaar. De erkenningscommissie beoordeelt deze interventie opnieuw. 

Video-home training (VHT) 

De interactie tussen ouders en kinderen verbeteren, 

internaliserend of externaliserend probleemgedrag verminderen. 

Huisbezoeken. Gezinnen met kinderen van 4-12 jaar, waarin de ouders opvoedingsspanning ervaren. Erkend als: goed onderbouwd.  

Versterken van zelfvertrouwen, copingvaardigheden en sociale redzaamheid van het kind 

Naam interventie Doel van de interventie Methode Primaire doelgroep Niveau van effectiviteit / onderzoek 
Multisysteem-therapie (MST) Ernstige gedragsproblemen terugdringen en uithuisplaatsing voorkomen. Intensieve behandeling in de thuissituatie, in samenwerking met de omgeving van het gezin. 

Gezinnen met kinderen van 10-18 jaar met ernstige 

Gedragsproblemen. De jongere hoeft niet gemotiveerd te zijn. 

Erkend als: effectief volgens goede aanwijzingen.  
Relationele Gezinstherapie (RGT) Interacties in het gezin verbeteren, de gedragsproblemen van de jongere verminderen, waaronder de kans op het plegen van (nieuwe) delicten. Gezinstherapie via sessies thuis of op locatie bij de instelling. Gezinnen met jongeren van 12-17 jaar met ernstige gedragsproblemen. Erkend als: goed onderbouwd.  
En nu jij Jonge mantelzorgers ondersteunen, aandacht voor de eigen behoeften vergroten en goede zelfzorg stimuleren. E-learning en online coaching, live coaching en contactgroepen in Amsterdam. Jonge mantelzorgers van 10-25 jaar. Aangedragen vanuit de praktijk. 

Versterken netwerk 

Naam interventie Doel van de interventie Methode Primaire doelgroep Niveau van effectiviteit / onderzoek 
Signs of safety Een veilige (opvoed)situatie voor kinderen creëren. Netwerkbijeenkomst bij het gezin thuis, gesprekken met betrokkenen, opstellen van veiligheidsplan. Gezinnen met kinderen van 0-23 jaar, waarbij kindermishandeling wordt vermoed. 

Erkend als: goed onderbouwd. 

 

N.B. De erkenning van de interventie is verlopen. 

Eigen kracht-conferentie Het sociale netwerk van het gezin activeren, problemen rondom opvoeding en opgroeien oplossen, de autonomie van het gezin versterken. 

Bijeenkomst waarbij het gezin, de familieleden, de vrienden en eventueel de 

professionele betrokkenen een plan van aanpak maken. 

Gezinnen met kinderen van 0-23 jaar, die problemen ervaren rondom de ontwikkeling of de opvoeding. Aangedragen vanuit de praktijk; overwegend positieve onderzoeks- uitkomsten, maar de kwaliteit van het onderzoek is beperkt (Bartelink & Verheijden, 2015). 

Screeningstool 

Als bekend is dat er psychische en/of verslavingsproblemen spelen bij een of beide ouder(s), gebruik je de tool Screening ouders en kinderen met bijbehorende advisering van interventies. Er zijn verschillende momenten waarop je de checklist) kunt afnemen: 

  • Voordat het kind is gescreend op psychosociale problemen. De checklist laat dan zien of nadere screening of diagnostiek wenselijk is en welke KOPP-interventies je kunt inzetten voor de ouder(s) en het kind.
  • Nadat het kind is gescreend op psychosociale problemen. De checklist geeft in dit geval aanwijzingen of KOPP-interventies gewenst zijn voor de ouder(s) en het kind. En zo ja, welke specifieke interventies je kunt inzetten. 

Gebruik de SIK-lijst om de ernst van de problemen van kinderen met KOPP/KOV-ouders in kaart te brengen. Waar deze lijst nog onvoldoende inzicht geeft, is een gesprek met de ouder(s) en soms ook het kind nodig. Bij voorkeur loop je de SIK-lijst door vóór het oudergesprek.

6. Samenwerking

6.1. Samenwerken met partners

Hoe werk je samen met andere partners bij KOPP/KOV-kinderen?

Aanbeveling

6.1.1. Sociale kaart

  • Zorg dat er een sociale kaart beschikbaar is die inzicht geeft in de samenwerkingspartners binnen de jeugdhulp, de (huis)artsenzorg, et cetera. Deze kaart moet namen en telefoonnummers bevatten, zodat snel gehandeld kan worden als dat noodzakelijk is. 

6.1.1. Sociale kaart

Toelichting op de aanbeveling

  • Zorg dat er een sociale kaart beschikbaar is die inzicht geeft in de samenwerkingspartners binnen de jeugdhulp, de (huis)artsenzorg, et cetera. Deze kaart moet namen en telefoonnummers bevatten, zodat snel gehandeld kan worden als dat noodzakelijk is. 

Voor jeugdprofessionals hoort helder te zijn welke interventies er beschikbaar zijn. Ook moet duidelijk zijn hoe jeugdhulp (inclusief jeugd-ggz) en huisarts kunnen samenwerken. Een sociale kaart geeft inzicht in de samenwerkingspartners. Deze kaart bevat namen en telefoonnummers, zodat je als jeugdprofessional snel kan handelen als dat nodig is. 

Soms bieden (preventieve) interventies geen uitkomst, of heeft gezin te weinig draagkracht. Als kinderen en hun ouders ondersteuning nodig hebben bij opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen, is de gemeente verplicht een voorziening op het gebied van jeugdhulp te treffen. Zo krijgen jeugdigen en gezinnen passende hulp. 

Wmo als hulpbron 

Net als de Jeugdwet houdt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) rekening met de mate van zelfredzaamheid en het netwerk van het gezin. Pas wanneer het op eigen kracht niet lukt en er onvoldoende hulp vanuit de omgeving van het gezin beschikbaar is, maakt de ouder aanspraak op een maatwerkvoorziening als huishoudelijke hulp en persoonlijk vervoer. In een gezin waar één van de ouders psychische problemen of een verslaving heeft, is er vaak een andere ouder zonder deze problemen. Deze ouder neemt dan (tijdelijk of voor langere tijd) een deel of alle taken in het huishouden en de opvoeding over.  

Eigen kracht 

Zodra de ondersteunende ouder overbelast dreigt te raken, is het belangrijk dat je de eigen kracht helpt versterken en de stressfactoren helpt verminderen. Eventueel in samenwerking met de Wmo-consulent. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat de ondersteunende ouder de zorg voor het huishouden en de opvoeding niet meer aankan. Dit kun je voorkomen door tijdens de casus- en/of procesregie alert te zijn op de eigen kracht van de ouders en in te grijpen bij de eerste signalen van overbelasting of afname van de eigen kracht. 
 
Ingrijpen kan zowel via de Jeugdwet als de Wmo door te verwijzen naar respijtzorg of respijthulp. Deze hulp kan de invloed van van risicofactoren verminderen en de zelfredzaamheid en eigen kracht versterken: 

  • Dagbesteding voor en begeleiding van de ouder met psychische en/of verslavingsproblemen.
  • Begeleiding die gericht is op het aanleren van vaardigheden om weer zelfredzaam te functioneren.
  • Tijdelijke ondersteuning zoals respijtzorg om de ondersteunende ouder zonder vastgestelde psychische klachten of verslaving of mantelzorgers te ontlasten. 
  • Opvang in geval van huiselijk geweld.

Het is de taak van de Wmo-consulent om samen met de ouder(s) te bepalen of een van deze voorzieningen noodzakelijk is. 

Integraal samenwerken 

Integrale jeugdhulp is passende en samenhangende jeugdhulp, waarbij het kind en het gezin het uitgangspunt zijn. Deze hulp is bij voorkeur zo licht en ‘gewoon’ mogelijk, maar waar nodig direct intensief en specialistisch. Samenhang ontstaat door het principe ‘één gezin, één plan’. Hierbij werken experts vanuit verschillende domeinen, specialismen en sectoren multidisciplinair samen om het gezin te helpen. Dit vraagt om verbinding tussen jeugd- en opvoedhulp en andere domeinen en zorgpartners, zoals de huisarts, kinderopvang, de onderwijsconsulent en school, het lokale wijkteam, de geboortezorg, de jeugdgezondheidszorg, werkgever, uitkeringsinstantie en justitie. Integrale jeugdhulp kan helpen om minder vaak van hulpverlener te wisselen, de afstemming tussen hulpverleners te verbeteren, zorg op verschillende levensgebieden te bieden en de zorg tijdens overgangsfasen te laten doorlopen. 

School als informatiebron 

Gemeenten, zorgaanbieders en onderwijs zijn samen verantwoordelijk voor jeugdhulp. Jeugdprofessionals, zoals casusregisseurs, jeugdconsulenten en medewerkers van het wijkteam moeten er samen voor zorgen dat kinderen en jongeren zich veilig en gezond kunnen ontwikkelen, zowel thuis, op school als in de wijk. Het onderwijs speelt een belangrijke rol bij het verzamelen van informatie, om te bepalen welke hulp nodig is en te beoordelen hoe die verloopt. Ook vanuit de integrale benaderingswijze is het onderwijs een belangrijke partner. 

Schoolcoach 

De schoolcoach helpt de school, ouders en kinderen bij problemen die niet direct met leren te maken hebben. Dit kan bijvoorbeeld gaan om vragen over het gedrag of de ontwikkeling van het kind, de opvoeding, of zorgen over de veiligheid. De schoolcoach werkt op zo’n manier dat de school, de ouders en het kind zoveel mogelijk zelf oplossingen vinden. Samen zoeken zij naar passende oplossingen en hulp. Als het nodig is, kan de coach trainingen geven op school, zoals weerbaarheidstraining of hulp om faalangst te bestrijden. De onderwijsconsulent kan een rol spelen bij het vinden van passend onderwijs.  

7. Hulpmiddelen en Tools

Hieronder vind je vragenlijsten voor screening en tips voor gesprekken met ouders en kinderen.

SIK-vragenlijst

De lijst voor Sreening en Interventiekeuze (SIK-lijst) brengt risico- en beschermende factoren in kaart en adviseert vervolgens over in te zetten interventies. De lijst kun je voor, tijdens of na het gesprek met de ouder(s) doornemen.

Screening met bijbehorend advies over interventies

Deze vragenlijst helpt je bij de screening en om te bepalen welke interventie(s) je kunt inzetten.

Gesprekken met ouders en kinderen: aandachtspunten & tips

Deze tekst geeft hulpverleners tips en suggesties om met ouders en kinderen in gesprek te gaan over psychische en/of verslavingsproblemen. Het is handig om deze bijlage vooraf te lezen. Onder (ouderlijke) problematiek verstaan we zowel psychische als verslavingsproblemen, of beide.

Functie van de gesprekken met ouders en kinderen bij psychische en/of verslavingsproblemen van ouders:

  • Voorlichting en steun bieden aan ouders en hun kinderen;
  • Kinderen steunen;
  • Kinderen hun emoties laten uiten;
  • Kinderen informatie geven over het ziektebeeld van de ouder;
  • Kinderen ontschuldigen;
  • Met de SIK-lijst (zie onder) een inschatting maken van het functioneren van de ouders en hun kinderen.

Hoe kom je aan de gegevens?

  • Via een gesprek met de ouder met KOPP/KOV-problematiek/de partner/het kind.
  • Via een gesprek met de school.
  • Via een gesprek met de huisarts.

Vooraf

Houd in het gesprek rekening met het volgende:

  • de ouderrol als over de positie van KOPP-ouder.
  • De KOPP-ouder voelt zich regelmatig schuldig over tekortschietend ouderschap en dat kan de antwoorden kleuren.
  • In principe wil elke ouder dat het goed gaat met de kinderen. Ze zijn niet kwaadaardig, maar onmachtig. Probeer ouders actief te ontschuldigen en niet te veroordelen.
  • Bied de ouder regelmatig steunend contact aan, zodat die de ouderrol in stand kan houden of verstevigen.

Steunende houding

Besteed aandacht aan de verschillen levensgebieden en observeer het volgende:

  • Hoe de dagelijkse materiële/lichamelijke verzorging van de kinderen verloopt.
  • Hoe de omgang met de kinderen verloopt, zoals activiteiten ondernemen en affectie tonen.
  • Hoe het opvoeden gaat, zoals taken verdelen en regels en afspraken maken.
  • Hoe ouders de basale voorwaarden vormgeven, zoals structuur, veiligheid en stabiliteit.
  • Hoe aanspreekbaar de ouder en eventuele partner zijn.

Een inleidende zin kan zijn: ‘Ik ken veel mensen in dezelfde situatie en zij vertelden mij dat het vaak moeite kost om de kinderen ’s ochtends naar school te krijgen, geduld voor hen op te brengen en leuke dingen met hen te doen.'

  • 'Is dat bij jullie ook zo? Of spelen er andere dingen? Kunt u hiervan een voorbeeld geven?'
  • Zijn er dingen rond de opvoeding van de kinderen waarover u zich zorgen maakt?’

Start het gesprek

Probeer vertrouwen te winnen door op een niet-bedreigende manier naar de kinderen te vragen.

  • Bij kinderen tot 4 jaar: ’Zitten ze op de peuterspeelzaal of op de crèche? Vinden ze het leuk?’
    Bij kinderen ouder dan 4 jaar: ‘Hoe gaan ze naar school?’
  • Vraag wat de ouders zelf moeilijk vinden in de opvoeding: ‘In alle gezinnen gaan er dingen goed en minder goed. Zijn er ook dingen die ú moeilijk vindt?’
  • Vraag om een gesprek (alleen) met de kinderen: ‘Vindt u het goed als ik een keer met uw  kinderen spreek?’
  • Vraag tijdens een huisbezoek naar dingen die op dat moment gebeuren: ‘Gaat dat vaker zo?’ of:

‘Kunnen ze zich goed vermaken?’

Besteed aandacht aan mogelijke weerstand bij ouders

  • Leg de functie van het gesprek uit om mogelijke achterdocht weg te nemen.
  • Vraag naar concrete zaken over kinderen in plaats van naar emotionele reacties bij kinderen.
  • Problematiseer de situatie van de kinderen niet.
  • Benadruk wat er al goed gaat in een gezin.
  • Benoem ervaringen en aspecten die goed zijn.
  • Vraag naar dingen die al goed gaan.
  • Geef complimenten.
  • Vraag wat de ouders moeilijk vinden in de opvoeding van de kinderen.
  • Als ouders blijven ontkennen dat het kind iets merkt van hun psychische en/of verslavingsproblemen: zoek naar verschillen in de benadering van de kinderen tijdens een goede en slechte periode van de ouder.

Locatie van het kindgesprek

In gesprek met het kind kan de locatie van invloed zijn hoe goed het verloopt. Een gesprek thuis kan bij een kind bijvoorbeeld gevoelens van loyaliteit(conflict) oproepen of verergeren, en hierdoor het gesprek negatief beïnvloeden. Als jeugdprofessional kun je op een ‘neutrale’ en ‘veilige’ plek in gesprek gaan, zoals de eigen werklocatie of op school. De aanwezigheid van de ouder bij het gesprek kan het kind belemmeren om vrijuit te spreken, maar ook als ouder(s) afwezig zijn, kan het moeilijk zijn om een goed gesprek te voeren met een kind.

Als het gesprek op school is, kan de internbegeleider, schoolmaatschappelijkwerker of gymdocent mogelijk helpen bij het vinden van een gespreksruimte. Kinderen vinden het vaak spannend om meteen professional in gesprek tegaan en willen liever niet datschool- en klasgenoten dat zien. Een rustige en afgeschermde plek is daarom belangrijk. Denk ook aan ruimtes, zoals de gymzaal of de crearuimte. Tijdens een gesprek met (zwaar) beladen onderwerpen kan een activiteit, zoals een potje voetbal, of tekenen, helpen om stiltes op te vangen. Laat het kind bij voorkeur door een personeelslid van de school uit de klas ophalen.

Redenen om voorlichting te geven aan kinderen

De meeste ouders met psychische en/of verslavingsproblemen spreken weinig met hun kinderen over hun ziekte. Dat kinderen niet weten wat er aan de hand is met hun ouder leidt tot veel vragen die ze vaak niet uiten, bijvoorbeeld:

‘Ben ik de reden dat papa/mama ziek is?’
‘Kan ik zelf ook ziek worden?’
‘Kan ik nog wel ruzie maken thuis of loopt het dan helemaal mis?’

De onduidelijkheid over de problemen

Dat kan leiden tot onzekerheid, een negatief zelfbeeld, angstgevoelens of depressiviteit. Kinderen kunnen zich als gevolg van deze onwetendheid ook schuldig voelen over de problemen van de ouder. (Oudere) kinderen hebben behoefte aan informatie over de erfelijkheid van de stoornis van de ouder.

Houd bij kinderen van ouders met psychische klachten en/of verslaving rekening met:

  • De angst om ouders te beschuldigen en de vuile was buiten te hangen, en de loyaliteit van kinderen.
  • De angst om na openheid straf te krijgen.
  • De angst om de ene ouder tekort te doen ten opzichte van de andere. De angst dat het gesprek over dingen gaat die zij niet snappen.
  • De angst om belachelijk gevonden te worden.
  • De angst om buitengesloten te worden.
  • De achterdocht naar buitenstaanders.
  • De angst om de problemen nog groter te maken.
  • Het feit dat kinderen vaak niet gewend zijn om over gevoelens te praten.
  • Dat praten over gevoelens bedreigend of beangstigend voor hen kan voelen. Sommige kinderen stellen zich daarom afwerend of oppervlakkig op in het gesprek. Dan kan het helpen om voorzichtig toch door te praten, maar het kind het tempo te laten aangeven.

Let op deze aandachtspunten voor de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind:

  • De kans dat de pathologie van de ouder dieper inwerkt, is bij jongere kinderen groter dan bij oudere kinderen.
  • Jonge kinderen weten meestal niet dat de situatie thuis niet ‘normaal’ is. Ook vragen zij uit zichzelf vrijwel nooit om steun en informatie.
  • Het vermogen tot zelfexpressie is bij (jonge) kinderen beperkt. Dit geldt ook voor hun zelfkennis en abstractievermogen. Ze zijn meer geneigd om heel concreet uitspraken te doen over wat ze aan hun ouders zien en veel minder over wat ze daar zelf bij voelen.
  • Bij jonge kinderen lopen fantasie en werkelijkheid nog vaak door elkaar. Vanuit het magisch denken, kunnen zij zich schuldig voelen.
  • Vanaf ongeveer 6 jaar kunnen schaamtegevoelenseengrotere rol gaan spelen bij kinderen.
  • Hetgedrag van kinderen wisselt vaak sterk van moment tot moment. Dit is leeftijdsgebonden. Pubers hebben bijvoorbeeld vaak last van innerlijke conflicten, problemen met de buitenwereld, stemmingswisselingen, vragen over hun identiteit en gevoelens van eenzaamheid.

In het gesprek met kinderen zijn de volgende punten belangrijk:

  • Bespreek vooraf met de ouders dat de kinderen expliciet toestemming van hen nodig hebben om te praten en om te weten dat ze geen straf krijgen. Sluit zoveel mogelijk aan bij wat het kind zelf doet of zegt. Goede onderwerpen om over te beginnen zijn (afhankelijk van de leeftijd): school, hobby’s, favoriete tv-programma’s of andere bezigheden, zoals mode, sport, vrienden, enzovoorts.
  • Leg in begrijpelijke taal uit wat er aan de hand is met de ouder en waarom de ouder zo doet. Wees zo eerlijk, open en concreet mogelijk. Check ook of het kind snapt waarover het gesprek gaat.
  • Leg uit dat het feit dat de ouder ziek is, niet betekent dat die niet van het kind houdt.
  • Benoem duidelijk dat het kind niet schuldig is aan de situatie thuis.
  • Geef aan dat er meer kinderen zijn in een vergelijkbaresituatie.
  • Neem zelf actief deel aanhetgesprek en breng onderwerpen in die spelen in de situatie van het kind. Dat maakt het voor het kind makkelijker om te praten.
  • Verwacht niet altijd een direct antwoord op een vraag of opmerking.
  • Help het kind de signalen en gedragingendiebijdeziekte horen te herkennen en benoemen.
  • Vind de balanstussen begrip tonen voor het kind en neutraal blijven naar de ouders. Let op dat je ouders niet bekritiseert of juist verdedigt.
  • Praat met het kind over wat er thuis gebeurt, maar problematiseer de thuissituatie niet te veel.
  • Neem het kind heel serieus.
  • Help het kind om niet volledig afhankelijk te zijn van, of gericht te zijn op, de ouder. Het is belangrijk dat kinderen kind kunnen zijn, leuke dingen kunnen doen en een vertrouwenspersoon hebben.
  • Wees eerlijk over de (on)mogelijkheden als hulpverlener. Beloof niets aan de ouder of het kind wat je niet waar kunt maken.

Enkele voorbeeldvragen

  • Hoe oud ben je?
  • Hoe heten je knuffels/huisdieren/vriendjes, enzovoorts?
  • Op welke school zitje? In welke klas? Vind je dat een leuke school?
  • Wat wil je later worden?
  • Uit welke personen bestaat jullie gezin?
  • Jouw vader/moeder voelt zich niet helemaal lekker en heeft soms nare gedachten. Hij/zij krijgt hier medicijnen voor en praat soms met een dokter. Dat is niet leuk voor je vader/moeder, maar ook niet voor jou.Merk je daar wat van? Ben je wel eens boos of verdrietig om je vader/moeder?
  • Jouw vader/moeder heeft … (bijvoorbeeld borderline, depressie, een alcohol-/drugsprobleem / enzovoorts). Weet jij wat dat is? Wat hoort er nog meer bij, denk je? (Waarna je verder kunt met: Hartstikke goed. Weet je wat ik er nog van weet? Wat weten we er samen al veel van!)
  • Wie weten er allemaal hoe het bij jullie thuis is
  • Zijn er andere mensen met wie je kunt praten, die jou steunen of troosten als je het even moeilijk hebt? Bijvoorbeeld vrienden, familie, buren, een juf of meester
  • Veel kinderen schamen zich wel eens voor hun ouders. Waar schaam jij je voor?

 

Verantwoording en bronnen

© 2020 Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, Nederlands Jeugdinstituut. 

Op voorwaarde van naamsvermelding wordt toestemming gegeven voor het kopiëren, opslaan, en openbaar maken van de tekst van deze publicatie. 

Richtlijnen ondersteunen professionals om samen met cliënten te beslissen over de best passende hulp. Een richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast. We adviseren dringend altijd de website te raadplegen voor de meest actuele versies. 

De richtlijn is ontwikkeld door het Trimbos-instituut en geautoriseerd door de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO). 

Het ontwikkelen, herzien en implementeren van richtlijnen voor jeugdprofessionals vindt plaats in het kader van het Meerjarenplan Richtlijnen Jeugd, opgesteld door het NJi, de BPSW, het NIP en de NVO. 

Gebruik bij referenties naar deze richtlijn altijd: richtlijn Kinderen van Ouders met Psychische Problemen / Verslavingsproblemen (KOPP/KOV). 

4e volledig herziene druk (2020)*, op basis van de 3e druk (2017) 
De oorspronkelijke richtlijn is in 2024 geherstructureerd.  
De interventies zijn in 2024 geactualiseerd. 

Versies richtlijn en onderbouwing  

De eerste versie van deze richtlijn is gepubliceerd in 2014. Deze bestond destijds uit twee afzonderlijke documenten: de richtlijn zelf en een onderbouwingsdocument van de richtlijn. De richtlijn is in 2020 geactualiseerd. De huidige richtlijn bevat per bouwsteen en bijbehorende uitgangsvragen een korte onderbouwing van de aanbevelingen. Het oorspronkelijke onderbouwingsdocument van de eerste versie van de richtlijn is niet geactualiseerd.  Daarom is dit document niet meer online gepubliceerd. Via info@richtlijnenjeugdhulp.nl is de oorspronkelijke onderbouwing van de richtlijn op te vragen. Dit geldt voor de verantwoording van de eerdere herzieningen van de richtlijn. 

Herzieningswerkgroep 
Dr. J.A.C. ( Jolanda) Meeuwissen Senior wetenschappelijk onderzoeker, psycholoog, Trimbos- instituut (projectleiding). 
Drs. N. (Nina) de Ruiter Klinisch ontwikkelingspsycholoog, projectmedewerker, Trimbos-instituut. 
Dr. K.T.M. (Karin) van Doesum Docent en senior onderzoeker klinische psychologie bij Radboud Universiteit Nijmegen, ggz-preventiewerker/ psycholoog Impluz team preventie (onderdeel van GGZ Dimencegroep) 
Mw. N. (Niekie) Warnaar Gedragsdeskundige bij Gemeente Westbetuwe. 
Mw. I.A.B.M. (Ilse) Westerhoff Ervaringsdeskundige coach i.o. 
Drs. E.H.J. (Evelien) Kroeze (tot en met december 2019) Orthopedagoog-generalist NVO 
Drs. I.E. (Iris) van Wylick Projectmedewerker bij Trimbos-instituut. 
Drs. C. (Carmen) Spees Projectmedewerker bij Trimbos-instituut. 
Drs. M. (Marieke) van Kampen Procesbegeleiding bij NJi. 
Ontwikkelwerkgroep 
Prof. dr. C.M.H. (Clemens) Hosman Psycholoog, emeritus hoogleraar preventieve geestelijke gezondheidszorg (voorzitter). 
Drs. J. A. C. ( Jolanda) Meeuwissen Psycholoog bij Trimbos-instituut (projectleiding). 
Drs. C. (Carolien) Konijn Beleidscoördinator effectieve jeugdzorg. 
Drs. M.A. (Marieke) Beentjes Orthopedagoog. 
Mw. R. (Rennie) Besselink Algemeen maatschappelijk werker en school-maatschappelijk werker. 
Drs. P. (Patricia) Celi Pedagogisch medewerker en ambulant hulpverlener in de jeugdhulp. 
Drs. J. ( Julie) van Dijk van Hartskamp Kinder- en jeugdpsychiater. 
Dr. K.T.M. (Karin) van Doesum Preventiefunctionaris en senior onderzoeker. 
Drs. P. (Petra) Havinga Junior wetenschappelijk medewerker bij Trimbos-instituut. 
Drs. ing. M.G.J.A. (Marjon) van den Meerendonk Psycholoog en neurofeedbacktherapeut. 
Drs. D. (Daniëlle) Meije Wetenschappelijk medewerker bij Trimbos-instituut. 
Drs. S.G. (Sabine) Tesselaar Orthopedagoog. 
Dr. A. P. (Rianne) van der Zanden Wetenschappelijk medewerker bij Trimbos-instituut. 
Klankbordgroep ontwikkeling 
Drs. I. (Istra) Wout Orthopedagoog. 
Drs. W. (Wendy) de Ruiter Behandelcoördinator en gz-psycholoog. 
Drs. E.W.G.M. (Els) Bovée Gedragswetenschapper. 
Dr. F. (Floor) van Santvoort Psycholoog. 

Deze richtlijn is gebaseerd op de kennis die tijdens het schrijven beschikbaar was. Nadat de richtlijn in 2013 is uitgebracht, werd informatie verzameld over het gebruik van de richtlijn. De zo verzamelde feedback, maar ook nieuwe inzichten, waren aanleiding om de richtlijn op enkele punten aan te vullen en te actualiseren. Hierbij is ook feedback vanuit de cliëntentafel verzameld en verwerkt. 

Het Trimbos-instituut heeft de herziening in opdracht van het NJi tussen november 2019 en juni 2020 uitgevoerd aan de hand van de herzieningspunten die aangegeven zijn vanuit de Werkgroep Aanpassingen Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming (WAR-J). Deze herzieningspunten betreffen actualisatiethema’s vanuit het richtlijnenprogramma, feedback van gebruikers en feedback vanuit de Cliëntentafel. De herziening richtte zich op de richtlijn en niet op de onderbouwing. Het programmateam Richtlijnen Jeugdhulp & Jeugdbescherming herziet, in samenwerking met de auteurs van de richtlijn, ook de werkkaarten en informatie voor ouders.  

De dynamische herziening is uitgevoerd door het Trimbos-instituut (Jolanda Meeuwissen, Nina de Ruiter, Iris van Wylick en Carmen Spees) in samenwerking met Marieke van Kampen van het NJi.  

Daarnaast is samengewerkt met een zogenaamde flexibele schil, bestaande uit:  

  • Dr. K.T.M. (Karin) van Doesum (docent en senior onderzoeker klinische psychologie Radboud Universiteit Nijmegen; ggz-preventiewerker / psycholoog Impulz team preventie, onderdeel GGZ Dimencegroep).
  • Mw. N. (Niekie) Warnaar (gedragsdeskundige, Gemeente Westbetuwe).
  • Mw. I.A.B.M. (Ilse) Westerhoff (ervaringsdeskundige coach i.o.)
  • Drs. E.H.J. (Evelien) Kroeze (t/m december 2019) (orthopedagoog-generalist NVO)   

De flexibele schil is tweemaal fysiek bij elkaar geweest, heeft tweemaal een digitale bijeenkomst gehouden, heeft meegelezen tijdens het herzieningsproces, tekstbijdragen geleverd en feedback gegeven op de conceptteksten. Deze feedback is door de auteurs verwerkt in de geactualiseerde richtlijn. De Werkgroep Aanpassingen Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming (WAR-J) gaf in juni 2020 feedback op de aanpassingen, waarna de stuurgroep de geactualiseerde richtlijn in oktober 2020 definitief goedkeurde. 

Het gaat om de volgende aanpassingen: 

Feedback Hoe aangepast? 
Titel De titel is gewijzigd van richtlijn Kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) gewijzigd naar ‘Kinderen van ouders met psychische problemen / verslavingsproblemen (KOPP/KOV)’. In de richtlijn wordt met KOPP bedoeld: inclusief KOV. Vanwege de duidelijkheid van het onderwerp voor (beoogde) gebruikers is dit in de richtlijn toegevoegd. In de leeswijzer was al duidelijk aangegeven dat met KOPP ook KOV werd bedoeld. Verder is de term KOPP-kinderen minder vaak gebruikt om stigmatisering te voorkomen. Daarnaast is gekozen voor de term: kinderen met problemen door het opgroeien in een gezin met ouders met psychische en/of verslavingsproblemen. De term KOPP-problematiek is op de meeste plaatsen gewijzigd in (KOPP-)problematiek omdat de problemen ook door andere factoren kunnen optreden. 
Update literatuur, referenties en verwijzingen richtlijnen Nieuwe referenties zijn toegevoegd aan de referentielijst. Referenties naar nieuwe/herziene richtlijnen zijn aangepast (Scheiding, Kindermishandeling, Uithuisplaatsing, Gehechtheid, Trauma en LVB). Referenties naar andere richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming zijn uitgebreid met uitleg waarvoor ze deze richtlijnen kunnen raadplegen. Het ‘Wat werkt’ document van het NJi (2019) is verwerkt in de richtlijn. 
Update uitgangsvragen Er zijn geen nieuwe uitgangsvragen toegevoegd, maar de antwoorden op eerdere uitgangsvragen zijn bijgewerkt. De invalshoek is nu duidelijker vanuiteen systemisch of integraal perspectief. Ook is een nieuw thema belicht: ouders (vaak in echtscheiding) die niet op dezelfde lijn zitten en elkaar beschuldigen van het hebben van een diagnose, terwijl er geen diagnose is. Hoewel er weinig bewijs over dit onderwerp is, is het voor de praktijk van belang hierop in te gaan. Dit is op verschillende momenten in de richtlijn terug te lezen. Ook is verwezen naar de richtlijn Scheiding 
Gevolgen Er is meer ingegaan op de problemen door de verslaving bij de ouder(s) en de persoonlijkheidsproblematiek bij een ouder. Ook is benadrukt dat zeker niet alle kinderen problemen ontwikkelen: het gaat om een samenspel van risico- en beschermende factoren. Ook is er toegevoegd over de gehechtheidsrelatie, waarbij veilige gehechtheid ook als beschermingsfactor is aangegeven. 
Update instrumenten en interventies De informatie over instrumenten is gecheckt op vermelding in de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN). De BRAM-tool en de Zelfredzaamheidsschaal voor jeugdigen zijn toegevoegd. De informatie over interventies is geactualiseerd. Interventies die niet meer in de Databank Effectieve Jeugdinterventies staan zijn uit de richtlijn verwijderd, zoals Survivalkid, tenzij er onderbouwing vanuit de praktijk was om deze toch op te nemen. Ook zijn nieuwe interventies toegevoegd aan de Databank, die zijn aangedragen vanuit de praktijk en de flexibele schil. Ook is de individuele begeleiding vanuit de Wmo aangevuld. Alle tabellen met interventies zijn opnieuw ingedeeld en aangevuld met relevante informatie over de interventies. Waar mogelijk is deze informatie overgenomen uit de Onderbouwing en voor nieuwe interventies is er nieuwe informatie toegevoegd. 
Verwerken transformatiegedachte De richtlijntekst is gecheckt en voor zover nodig aangepast op terminologie. De cliënt is ouder of opvoeder en als jeugdprofessional werk je samen met de ouder in plaats van dat die betrokken wordt. De rol van de gemeenten, zoals jeugdconsulenten, en de mogelijkheden vanuit de gemeenten zijn duidelijker beschreven. Er is speciale aandacht voor samenwerken met wijkteams en scholen, een integrale benadering en wederzijdse samenwerking. 
Aandacht voor passend onderwijs Er is kennis over integraal samenwerken toegevoegd, waarin ook de samenwerking met school, de schoolcoach en de onderwijsconsulent is beschreven. Er is ook een verwijzing naar de rol van de onderwijsconsulent op school toegevoegd. 
Aandacht voor werken met LVB-kinderen De interventie Jij bent ok is besproken. Dit is een aangepaste KOPP-groep voor LVB-kinderen, inclusief een online versie voor de ouders.. Ook de brochure van Douma gaat hierop in. 
Aandacht voor werken met ggz-kinderen Deze richtlijn gaat overkinderen en jongeren die ondersteuning krijgen vanuit de (gespecialiseerde) jeugd-ggz. Hierbij speelt ook de ggz-problematiek van de ouder(s) een rol. In de (gespecialiseerde) jeugd-ggz is er geen ‘oudercheck’. Deze richtlijn gaat in op het KOPP/KOV-kind dat ook ggz-problematiek kan hebben of ontwikkelen. Er is toegevoegd dat de jeugd-ggz ook de gezinscontext en de problematiek van de ouders goed nagaat of uitvraagt. De jeugdconsulent in het wijkteam is er voor het hele gezin.  
Aandacht voor trauma bij het kind of de ouder(s)  Er is een verwijzing opgenomen naar de richtlijn Traumagerelateerde problemen. 
(Meer) aandacht voor jeugdbescherming Hierbij speelde de vraag wanneer de problematiek van de ouders zo beschadigend is dat je een uithuisplaatsingmoet moet overwegen, een rechter een ondertoezichtstelling uitspreekt of een ouder (gedwongen) moet worden opgenomen vanwege een ernstige verslaving of psychische problemen. In deze richtlijn zijn verwijzingen opgenomen naar de betreffende richtlijnen.  
Aandacht voor integraal en multidisciplinair samenwerken  Er is kennis over integrale en multidisciplinaire samenwerking toegevoegd. 
Aandacht voor diversiteit  De hele richtlijn is doorgelopen op diversiteit. Er is aandacht voor de visie vanuit verschillende culturen op problematiek toegevoegd. 
Aandacht voor 18+- doelgroep  

Kinderen die opgroeien met een ouder met KOPP/KOV-problemen kunnen hier tot in de volwassenheid de gevolgen van ondervinden, en die ook (onbedoeld) meenemen in hun ouderrol. 

Dit werd al genoemd bij gevolgen. Bij de keuze voor interventies is aangegeven dat sommige interventies breder toepasbaar zijn, ook bij 18+-groep. 

Aalbers-van Leeuwen, M. J. A., Hees, L. J. M van, & Hermanns, J. (2002). Risico- en protectieve factoren in moderne gezinnen: Reden tot optimisme of reden tot pessimisme? Pedagogiek, 22, 41-54. 

Abspoel, M., Havinga, P., & Jonge, M., de. (2011) Evaluatie van PIEP zei de muis. Onderzoek naar effectiviteit en uitvoering. Trimbos-instituut. 

Ackerson, B. J. (2003). Parents with serious and persistant mental illness issues in assessment and services. Social Work, 48(2), 187-194. 

Addink, A., Lekkerkerker, L., Yperen, T. van, & Dam, C. van (2017). Zelfredzaamheidschaal voor jeugdigen (ZRJ). Nederlands Jeugdinstituut. 

Alhusen, J. L. (2008). A literature update on maternal-fetal attachment. Journal of Obstetric, Gynecologic & Neonatal Nursing, 37(3), 315-328. 

Antonucci, T. C., Akiyama, H., & Takahashi, K. (2004). Attachment and close relationships across the life span. Attachment & Human Development, 6, 353–370. 

Appleyard, K., Byron, E., Dulmen, M. H. M. van, & Sroufe, L. A. (2005). When more is not better: The role of cumulative risk in child behavior outcomes. Journal of Child Psychology & Psychiatry, 46, 235-245. 

Atkinson, L., Paglia, A., Coolbear, J., Niccols, J., Parker, K. C. H., & Gugerd, S. (2010). Attachment security: A meta-analysis of maternal mental health correlates. Clinical Psychology Review, 20, 1019–1040. 

Atzaba-Poria, N., Pike, A., & Deater-Deckard, K. (2004). Do risk factors for problembehaviour act in a cumulative manner? An examination of ethnic minority and majority children through an ecological perspective. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 707-718. 

Bartelink, C., & Verheijden, E. (2015). Wat werkt bij het versterken van het sociale netwerk van gezinnen? Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd via http://www.jeugdinstituut.nl/nl/Download-NJi/Wat-werkt- publicatie/Watwerkt_Sociaalnetwerkversterken.pdf

Bassett, H., Lampe, J., & Lloyd, C. (1999). Parenting: experiences and feelings of parents with a mental illness. Journal of Mental Health, 8, 597-604. 

Beardslee, W. R. (2002). Out of the darkened room. When a parent is depressed protecting the children and strengthening the family. Little Brown and Company. 

Beardslee, W. R., Gladstone, T. R. G., & O’Connor, E. E. (2011). Transmission and prevention of mood disorders among children of affectively ill parents: A review. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 50(11), 1098-1109. 

Beardslee, W. & Podorefski, D. (1988). Resilient adolescents whose parents have serious affective and other psychiatric disorders. American Journal of Psychiatry, 145, 63-69. 

Beijers, F., Bellemakers, T., Senders, A., & Veldhoen, N. (2010). Lijst voor Screening en Interventie Keuze. Landelijk Preventie Platform KOPP/Trimbos-instituut. 

Berg, M. P. van den (2006). Parental Psychopathology and the Early Developing Child: The Generation R Study (proefschrift). Erasmus Universiteit Rotterdam. 

Bergh, B. R. H. van den, Heuvel, M. I., van den, Lahti, M., Braeken, M., Rooij, S. R., de, Entringer, S., Hoyer, D., Roseboom, T., Räikkönen, K., King, S., & Schwab, M. (2017). Prenatal developmental origins of behavior and mental health: The influence of maternal stress in pregnancy. Neuroscience & Biobehavioral Reviews. S0149-7634, 16, 30734-5. https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2017.07.003 

Bergh, P. M. van den, & Weterings, A. M. (2007). Pleegzorg, jeugdzorg voor het kind. Pedagogische besluitvorming bij uithuisplaatsing. Agiel. 

Berthet, A., De Cesare, M., Favrat, B., Sporkert, F., Augsburger, M., Thomas, A., & Giroud, C. (2016). A systematic review of passive exposure to cannabis. Forensic Science International, 269, 97-112. 

Bijl, R. V., Cuijpers, P., & Smit, F. (2002). Psychiatric disorders in adult children of parents with a history of psychopathology. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 37, 7-12. 

Blaauw, E., Cornelisse, M., Matthijssen, J., & Nieuwboer, C. (2018) Samen beslissen over specialistische hulp. Een onderzoek naar verbetering van de toegang tot de jeugdhulp. Vakblad Sociaal Werk, 6, 25-27. 

Bonari, L., Pinto, N., Ahn, E., Einarson, A., Steiner, M., & Koren, G. (2004). Perinatal risks of untreated depression during pregnancy. Canadian Journal of Psychiatry, 49, 726 -735. 

Bool, M., Zanden, A. P. van der, & Smit, F. (2007). Kinderen van ouders met psychische problemen. Factsheet preventie. Trimbos-instituut. 

Burd, L., Cotsonas-Hassler, T. M., & Martsolf, J. T. (2003). Recognition and management of fetal alcohol syndrome. Neurotoxicology and Teratology, 25, 681-688. 

Cain, M. A., Bornick, P., & Whiteman, V. (2013). The maternal, fetal, and neonatal effects of cocaine exposure in pregnancy. Clinical Obstetrics and Gynecology, 56(1), 124-132. 

Cents, R. A. M., Diamantopoulou, S., Hudziak, J. J., Jaddoe, V. W. V., Hofman, A., Verhulst, F. C., Lambregtse- Berg, M.P., van den, &Tiemeier, H. (2013). Trajectories of maternal depressive symptoms predict child problem behaviour: The Generation R Study. Psychological Medicine, 43, 13-25. 

Chassin, L., Curran, P. J., Hussong, A. M., & Colder, C. R. (1996). The relation of parent alcoholism to adolescent substance use: A longitudinal follow-up study. Journal of Abnormal Psychology, 105, 70-80. 

Cheraghali, F., & Teymouri, M. (2006). Epidemiological study of drug intoxication in children. Acta Medica Iranica, 44(1), 37-40. 

Cicchetti, D., Rogosch, F. A., & Toth, S. L. (1998). Maternal depressive disorder and contextual risk: Contributions to the development of attachment insecurity and behavior problems in toddlerhood. Development and Psychopathology, 10, 283-300. 

Clarke, G. N., Hornbrook, M., Lynch, F., Polen, M., Gale, J., Beardslee, W., O’Conner, E., & Seeley, J. (2001). A randomized trial of a group cognitive intervention for preventing depression in adolescent offspring of depressed parents. Archives of General Psychiatry, 58, 1127-1134. 

Collins, N. L., Ford, M. B., Guichard, A. C., & Allard, L. M. (2006). Working models of attachment and attribution processes in intimate relationships. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(2), 201-219. 

Day, N. J., Bourke, M. E., Townsend, M. L., & Grenyer, B. F. (2019). Pathological narcissism: A study of burden on partners and family. Journal of Personality Disorders, 33, 1-15. 

Dean, K., Stevens, H., Mortensen, P. B., Murray, R. M., Walsh, E., & Pedersen, C. B. (2010). Full spectrum of psychiatric outcomes among offspring with parental history of mental disorder. Archives of General Psychiatry, 67, 822-829. 

Denny, L., Coles, S., & Blitz, R. (2017). Fetal alcohol syndrome and fetal alcohol spectrum disorders. American family physician, 96(8), 515-522. 

Diener, M. L., Nievar, M. A., & Wright, C. (2003). Attachment security among mothers and their young children living in poverty: Associations with maternal, child, and contextual characteristics. Merrill-Palmer Quarterly, 49, 154-182. 

Dix, T., & Meunier, L.N. (2009). Depressive symptoms and parenting competence: An analysis of 13 regulatory processes. Developmental Review, 29, 45-68. 

Doesum, K. T. M. van, Frazer, W., & Dhondt, M. (1995). Kinderen van ouders met psychiatrische problemen. Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid/Landelijk ondersteuningspunt preventie. 

Doesum, T. van, Gee, A. de, Bos, C., & Zanden, R. van der. (2019). KOPP/KOV. Een wetenschappelijke onderbouwing van de cijfers. Trimbos-instituut. 

Dorgelo, J., Walterbos, M., Vels, G., Ooijen-Beekmans, J. van & Jonkers, G. (Projectgroep Kinderen van Ouders met Psychiatrische Problematiek VO-SPV). Hoge School Utrecht, mei 1995. Herzien door: Projectgroep KOPP RIAGG Helmond/IPZ Helmond, juli 1996. 

Douma, J. (2018). Jeugdigen en (jong) volwassenen met een licht verstandelijke beperking: Kenmerken en de gevolgen voor diagnostisch onderzoek en (gedrags)interventies. Landelijk Kenniscentrum LVB / Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra. Geraadpleegd via https://www.kenniscentrumlvb.nl/product/jeugdigen-en-jongvolwassenen-met-een-licht-verstandelijke-beperking/ 

Downey, G., & Coyne, J. C. (1990). Children of depressed parents: An integrative review. Psychological Bulletin, 108, 50-76. 

Doty, J. L., Davis, L., & Arditti, J. A. (2017). Cascading resilience: Leverage points in promoting parent and child wellbeing. Journal of Family Theory & Review, 9(1), 111-126. 

Duggal, S., Carlson, E., Sroufe, L. A., & Egeland, B. (2001). Depressive symptomatology in childhood and adolescence. Development and Psychopathology, 13, 143-164. 

Earley, L., & Cushway, D. (2002). The parentified child. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 7, 163-178. 

Elgar, F. J., Mills, R. S. L., McGrath, P. J., Waschbusch, D. A., & Brownridge, D. A. (2007). Maternal and paternal depressive symptoms and child maladjustment: The mediating role of parental behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 943-955. 

Ende, P. C. van der, & Venderink, M. M. (2006). Steun voor ouders met psychiatrische beperkingen. Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool & Cenzor GGZ. 

Enlow, M. B., Egeland, B., Carlson, E., Blood, E., & Wright, R. J. (2014). Mother–infant attachment and the intergenerational transmission of posttraumatic stress disorder. Development and psychopathology, 26(1), 41-65. 

Evans, G., Li, D., & Whipple, S. (2013). Cumulative risk and child development. Psychological Bulletin, 139(6), 

1342-1396. 

Foster, J. D., Kernis, M. H., & Goldman, B. M. (2007). Linking adult attachment to self-esteem stability. Self and Identity, 6(1), 64-73. 

Fraser, C., James, E., Anderson, K., Lloyd, D., & Judd, F. (2006). Intervention programs for children of parents with a mental illness: A critical review. International Journal of Mental Health Promotion, 8, 9-19. 

Gar, N. S., Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2005). Family factors and the development of anxiety disorders, psychopathology and the family. In J. L. Hudson & R. M. Rapee (Eds), Psychopathology and the Family (pp. 125-145). Elsevier. 

Gezondheidsraad (2005). Risico’s van alcoholgebruik bij conceptie, zwangerschap en borstvoeding. Gezondheidsraad. 

Goodman, S. H., Adamson, L. B., Riniti, J., & Cole, S. (1994). Mothers’ expressed attitudes: Associations with maternal depression and children’s self-esteem and psychopathology. Journal of the American Academy for Child and Adolescence Psychiatry, 33, 1265-1274. 

Goodman, S. H., & Gotlib, I. H. (2002). Children of depressed parents: Mechanism of risk and implications for treatment. American Psychological Association. 

Grové, C., Reupert, A. E., & Maybery, D. J. (2016). The perspectives of young people of parents with a mental illness regarding preferred interventions and supports. Journal of Child and Family Studies, 1–10. 

Hancock, K. J., Mitrou, F., Shipley, M., Lawrence, D., & Zubrick, S. R. (2013). A three generation study of the mental health relationships between grandparents, parents and children. BMC Psychiatry, 13(1), 299-310. 

Hasanjanzadeh, P., & Faramarzi, M. (2017). Relationship between maternal general and specific-pregnancy stress, anxiety, and depression symptoms and pregnancy outcome. Journal of Clinical and Diagnostic Research, 11(4), 4-7. 

Haverman, M., & Lammers, J. (2018). Jong en onbezorgd–hoe helpen we de nieuwe generatie? Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 96(3-4), 137-139. 

Hobson, R. P., Patrick, M., Crandell, L., Garc’a-Pérez, R., & Lee, A. (2005). Personal relatedness and attachment in infants of mothers with borderline personality disorder. Development and Psychopathology, 17, 329-347. 

Hopman, P., & Croes, E. (2017). Kinderen en roken: Een aantal feiten op een rij. Trimbos-instituut. 

Hosman, C. M.H., Doesum, K. T. M. van, & Santvoort, F. van (2009). Prevention of emotional problems and psychiatric risks in children of parents with a mental illness in the Netherlands: I. The scientific basis to a comprehensive approach. Australian e-Journal for the Advancement of Mental Health, 8, 250-263. 

Janssen, C., & Schuengel, C. (2006). Gehechtheid, stress, gedragsproblemen en psychopathologie bij mensen met een lichte verstandelijke beperking: aanzetten voor interventie. In R. Didden (Red.), In perspectief (pp. 67-83). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 

Kashani, J. H., Burk, J. P., Horwitz, B., & Reid, J. C. (1985). Differential effect of subtype of parental major Affective Disorder on Children. Psychiatry Research, 15, 195-204. 

Kersten-Alvarez, L. E., Hosman, C. M. H., Risken-Walraven, J. M., Doesum, K. T. M. van, Smeekens, S., & Hoefnagels, C. (2012). Early school outcomes for children of postpartum depressed mothers: Comparison with a community sample. Child Psychiatry and Human Development, 43, 201-218. 

Klimes-Dougan, B., Free, K., Ronsaville, D., Stillwell, J., Welsh, C. J., & Radke-Yarrow, M. (1999). Suicidal ideation and attempts: A longitudinal investigation of children of depressed and well mothers. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 38, 61-659. 

Lai, H. M. X., Cleary, M., Sitharthan, T., & Hunt, G. E. (2015). Prevalence of comorbid substance use, anxiety and mood disorders in epidemiological surveys, 1990–2014: A systematic review and meta-analysis. Drug and Alcohol Dependence, 154, 1-13. 

Langrock, A. M., Compas, B. E., Keller, G., Merchant, M. J., & Copeland, M. E. (2002). Coping with the stress of parental depression: Parent’s reports of children’s coping, emotional and behavioral problems. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 31, 312-324. 

Larsson, B., Knutsson-Medin, L., Sundelin, C., & Trost von Werder, A. C. (2000). Social competence and emotional/behavioural problems in children of psychiatric inpatients. European Child & Adolescent Psychiatry, 9, 122-128. 

Leedom, L. J., Bass, A., & Almas, L. H. (2013). The problem of parental psychopathy. Journal of Child Custody, 10(2), 154-184. 

Lieb, R., Isensee, B., Hofler, M., Pfister, H., & Wittchen, H. U. (2002). Parental major depression and the risk of depression and other mental disorders in offspring: a prospective-longitudinal community study. Archives of General Psychiatry, 59, 365-374. 

Lieb, R., Merikangas, K. R., Höfler, M., Pfister, H., Isensee, B., & Wittchen, H. U. (2002). Parental alcohol use disorders and alcohol use and disorders in offspring: A community study. Psychological Medicine, 32, 63-78. 

Lombardo, K. L., & Motta, R. W. (2008). Secondary trauma in children of parents with mental illness. Traumatology, 14(3), 57-67. 

Luoma, I., Tamminen, T., Kaukonen, P., Laippala, P., Puura, K., Salmelin, R. & Almgqvist, F. (2001). Longitudinal study of maternal depressive symptoms and child well-being. Journal of the American Academy of Child & Adolescence Psychiatry, 40, 1367-1374. 

Malekpour, M. (2007). Effects of attachment on early and later development. The British Journal of Developmental Disabilities, 53, 81-95. 

McLaughlin, K. A., Gadermann, A. M., Hwang, I., Sampson, N. A., Al-Hamzawi, A., Andrade, L. H., Angermeyer, M. C., Benjet, C., Bromet, E., J., Bruffaerts, R., Caldas-de-Almeida, J. M., Girolamo, G., de, Graaf, R., de, Florescu, S., Gureje, O., Haro, J. M., Hinkov, H., R., Horiguchi, I., Hu, C., Karam, A., N., Kovess- Masfety, V., Lee, S., Murphy, S. D., Hague Nizamie, S., Poscada-Villa, J., Williams, D. R., & Kessler, R. C. (2012). Parent Psychopathology and Offspring Mental Disorders in the WHO World Mental Health Surveys. British Journal of Psychiatry, 200, 290-299. 

McPherson, K. E., Kerr, S., McGee, E., Cheater, F., & Morgan, A. (2013). The role and impact of social capital on the health and wellbeing of children and adolescents: A systematic review. Glasgow Centre for Population Health. 

Mennes, M., Bergh, B. R. H. van den, Lagae, L., & Stiers, P. (2009). Developmental brain alterations in 17 year old boys are related to antenatal maternal anxiety. Clinical Neurophysiology, 120, 1116-1122. 

Miller, W. R., & Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering. Een methode om mensen voor te bereiden op verandering. Uitgeverij Ekklesia. 

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2017). Basismodel meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Versie 2017. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2019). Het afwegingskader in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 

Mulder, T. M., Kuiper, K. C., Put, C. E. van der, Stams, G. J. J., & Assink, M. (2018). Risk factors for child neglect: A meta-analytic review. Child abuse & neglect, 77, 198-210. 

Nair, P., Schuler, M. E., Black, M. M., Kettinger, L., & Harrington, D. (2003). Cumulative environmental risk in substance abusing women: Early intervention, parenting stress, child abuse potential and child development. Child Abuse & Neglect, 27, 997-1017. 

National Research Council (2009). Depression in parents, parenting, and children: Opportunities to improve identification, treatment, and prevention. National Academies Press. 

Nicholson, J., Biebel, K., Hinden, B. R., Henry, A. D., & Stier, L. (2001). Critical issues for parents with mental illness and their families. Center of Mental Health Services Research, Department of Psychiatry, University of Massachusetts Medical School. 

Nilsson, E., Lichtenstein, P., Snattingius, S., Muuray, R. M., & Hultman, C. M. (2002). Women with schizophrenia: Pregnancy outcome and infant death among their offspring. Schizophrenia Research, 58, 221-229. 

Östman, M. (2008). Interviews with children of persons with a severe mental illness: Investigating their everyday situation. Nordic Journal of Psychiatry, 62, 354-359. 

Räikkönen, K., Seckl, J. R., Pesonen, A. K., Simons, A., & Bergh, B. R. H. van den (2011). Stress, glucocorticoids and liquorice in human pregnancy: Programmers of the offspring brain. Stress: The International Journal on the Biology of Stress, 14, 590-603. 

Reupert, A., & Maybery, D. (2016). What do we know about families where parents have a mental illness? A systematic review. Child & Youth Services, 37(2), 98-111. 

Richards, J. R., Smith, N. E., & Moulin, A. K. (2017). Unintentional cannabis ingestion in children: A systematic review. The Journal of Pediatrics, 190, 142-152. 

Riemersma, I., Santvoort, F. van, Janssens, J. M., Hosman, C. M., & Doesum, K. T. van (2015). ‘You are Okay’: A support and educational program for children with mild intellectual disability and their parents with a mental illness. Study protocol of a quasi-experimental design. BMC Psychiatry, 15, 1-9. 

Romijn, G., Graaf, I. de, & Jonge, M. de (2010). Kwetsbare kinderen. Literatuurstudie over verhoogde risicogroepen onder kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblemen. Trimbos-instituut. 

Rooijen, K. van, Zoon, M., & Berg-le Clerq, T. (2019) Wat werkt voor kinderen van ouders met pyschische problemen? Nederlands Jeugdinstituut. 

Rutter, M., & Quinton, D. (1984). Parental psychiatric disorder: Effects on children. Psychological Medicine, 14, 853-880. 

Sameroff, A. J. (2000). Ecological perspectives on developmental risk. In J. D. Osofsky & H. E. Fitzgerald (Eds), Waimh handbook of infant mental health (pp. 1-29). J. Wiley & Sons Inc. 

Santvoort, F. van (2013). Support groups for children at risk: A study on risk levels and intervention effects in children of mentally ill or addicted parents (Proefschrift).Radboud Universiteit. 

Santvoort, F. van, Hosman, C., Doesum, K. van, & Janssens, J. (2011). Preventie programma KOPP/KVO onder vuur. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 1, 16-19. 

Santvoort, F. van, Hosman, C. M., Doesum, K. van, T., & Janssens, J. M. (2013). Effectiveness of preventive support groups for children of mentally ill or addicted parents: A randomized controlled trial. European Child & Adolescent Psychiatry, 23(6), 473-484. 

Santvoort, F. van, Hosman, C. M., Janssens, J. M., Doesum, K. van, T., Reupert, A., & Loon, L. M. van (2015). The impact of various parental mental disorders on children’s diagnoses: a systematic review. Clinical child and family psychology review, 18(4), 281-299. 

Santvoort, F. van, & Riemersma, I. (2019). Kinderen met een Licht Verstandelijke Beperking en Ouders met Psychische en/of Verslavingsproblemen: Een Dossieronderzoek binnen een Klinische Populatie. LVB Onderzoek & Praktijk, 2, 6–13. 

Scheffers-van Schayck, T.l., Hollander, W. den, Belzen, E., van, Monshouwer, K., & Tuithof, M. (2019). Monitor Middelengebruik en Zwangerschap 2018. Trimbos-instituut. 

Schetter, C. D., & Tanner, L. (2012). Anxiety, depression and stress in pregnancy: Implications for mothers, children, research, and practice. Current Opinion in Psychiatry, 25(2), 141. 

Siegenthaler, E., Munder, T., & Egger, M. (2012). Effect of preventive interventions in mentally ill parents on the mental health of the offspring: Systematic review and meta-analysis. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 51(1), 8-17. 

Smets, K. (2005). Zwangerschap en drugs. Beleid bij de pasgeborene. Tijdschrift voor Geneeskunde, 61, 1219- 1225. 

Solis, J. M., Shadur, J. M., Burns, A. R., & Hussong, A. M. (2012). Understanding the diverse needs of children whose parents abuse substances. Current Drug Abuse Review, 5, 135-147. 

Steinhausen, H. C. (1995). Children of alcoholic parents. A review. European Child and Adolescent Psychiatry, 4, 143-152. 

Sytema, S., Gunther, N., Reelick, F., Drukker, M,. Pijl, B., & Land, H. van ‘t (2006). Verkenningen in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Een bijdrage uit de psychiatrische casusregisters Rijnmond, Zuid-Limburg en Noord- Nederland. Trimbos-instituut. 

Thanhäuser, M., Lemmer, G., Girolamo, G. de, & Christiansen, H. (2017). Do preventive interventions for children of mentally ill parents work? Results of a systematic review and meta-analysis. Current Opinion in Psychiatry, 30(4), 283-299. 

Verdurmen, J., Have, M. ten, Graaf, R. de, Dorsselaer, S. van , Land, H. van ‘t, & Vollebergh, W. (2007). Psychische gevolgen van kindermishandeling op volwassen leeftijd. Resultaten van de “Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study” Nemesis. Trimbos-instituut. 

Vermulst, A. A., Kroes, G., Meyer, R. E. de, Leeuwen, K. G. van, & Veerman, J. W. (2011). Vragenlijst gezin en opvoeding (VG&O), Voorlopige Handleiding. Praktikon BV. 

Verwijs, L. M., & Lünnemann, K. (2012). Partnergeweld: Achtergrond en risicofactoren. Verwey-Jonker Instituut. 

Vink, R., Wolff, M. D., Broerse, A., Heerdink, N., Sleuwen, B. V., & Kamphuis, M. (2016). Richtlijn: JGZ-richtlijn Kindermishandeling. Nederlands Centrum Jeugdgezondheidszorg (NCJ). 

Wang, A. R., & Goldschmidt, V. V. (1994). Interviews of psychiatric inpatients about their family situation and young children. Acta Psychiatrica Scandinavia, 90, 459-465. 

Wansink, H. J., & Heijer, S. den (2008). Preventieve basiszorgcoördinatie voor kinderen van ouders met psychiatrische problemen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 50, 3. 

Weinstock, M. (2005). The potential influence of maternal stress hormones on development and mental health of the offspring. Brain, Behavior and Immunity, 19, 296-308. 

Weissman, M. M., Fendrich, M., Warner, V., & Wickramaratne, P. (1992). Incidence of psychiatric disorder in offspring at high and low risk for depression. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 31, 640-648. 

Wenselaar, L. (1997). KOPP-kinderen: beschermingswaardig? Kinderen en hun ouders met psychische problemen. In C. van Nijhatten (Eds), Bij nader toezien, 75 jaar Ondertoezichtstelling (pp. 64-76). SDU. 

Wickramaratne, P., & Weissman, M. M. (1998). Onset of psychopathology in offspring by developmental phase and parental depression. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 37, 933- 942. 

Woicik, K., Eisenberg, M., Burgers, V. W. G., Tressova-van Veldhoven, D., Sijtsema, J. J., Bogaerts, S., & Zijp- Lens, K. V. (2019). Plegers van partnergeweld en kindermishandeling. Universiteit Tilburg-Tilburg Law School. 

Woolderink, M., Asselt, A. van, Kuijk, S. van, Evers, S., Zanden, R. van der, Paulus, A., Smit, F., Schayck, C. P. van (2016). Clinical effectiveness of an online preventive programme for adolescents with mentally ill or addicted parents: an online randomized controlled trial (Proefschrift). Universiteit Maastricht. 

Yonkers, K. A, Vigod, S., & Ross, L. E. (2012). Diagnosis, pathophysiology, and management of mood disorders in pregnant and postpartum women. Focus, 10, 51-66. 

Yperen, T. van, & Bommel, M. van, (2009). Erkenning Interventies: Criteria 2009-2010, Erkenningscommissie ( Jeugd) interventies. NJi/RIVM. 

Zanden, A. P. van der, Speetjens, P. A., Arntz, K. S., & Onrust, S. A. (2010). Online group course for parents with mental illness: Development and pilot study. Journal of Medical Internet Research, 12(5), e50. 

Zarfin, Y., Yefet, E., Abozaid, S., Nasser, W., Mor, T., & Finkelstein, Y. (2012). Infant with altered consciousness after cannabis passive inhalation. Child Abuse and Neglect-the International Journal, 36(2), 81.