Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen
Groep jongeren

Ingrijpende gevolgen

Toelichting op de aanbevelingen

  • Let op het type stoornis van de ouder: dit kan invloed hebben op de problemen die het kind kan ontwikkelen. 

  • Onderzoek of er sprake is van een cumulatief effect van meerdere negatieve gevolgen, die samen kunnen leiden tot (ernstigere) problematiek. 

  • Wees alert op trauma- en PTSS-gerelateerde klachten bij zowel de ouders als hun kind. Zie de richtlijn Traumagerelateerde problemen. Wanneer ouders bang zijn voor uithuisplaatsing van hun kind, leg dan uit dat het een maatregel is die alleen in uiterste gevallen wordt ingezet. Eerst kijken jullie of je hulp zo dicht mogelijk bij het kind kunt organiseren: binnen het gezin of in de directe omgeving. Voor meer informatie over uithuisplaatsing verwijzen we naar de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. 

  • Let niet alleen op algemene emotionele en gedragsproblemen van een kind, maar ook op signalen die kunnen wijzen op problemen door het opgroeien in een gezin met ouder(s) met psychische problemen en/of verslavingsproblemen. Denk aan parentificatie of het niet meenemen van vriendjes naar huis. 

Voor kinderen kan het ingrijpende gevolgen hebben om op te groeien in een gezin waar een van de ouders psychische en/of verslavingsproblemen heeft. Die gevolgen kunnen soms zelfs tot in de volwassenheid doorwerken. Kinderen uit zulke gezinnen lopen drie tot dertien keer meer kans om later zelf een psychische stoornis of verslavingsprobleem te ontwikkelen dan kinderen van ouders zonder deze problemen (Bijl et al., 2002; Cents et al., 2013; Chassin et al., 1996; Dean et al., 2010; Downey & Coyne, 1990; McLaughlin et al., 2012; Van Santvoort et al., 2011; Van Santvoort, 2013). Het risico dat jongeren van ouders met verslavingsproblemen zelf ook problemen met verslaving krijgen, is zelfs tot twee keer zo groot (Solis et al., 2012).  

Ook komt vroeg gebruik van middelen vaker voor bij jongeren van ouders met verslavingsproblemen vergeleken met jongeren van ouders zonder verslavingsproblemen. Als ook de grootouders psychische problemen hebben, is de kans op een psychische stoornis bij deze kinderen nog groter (Hancock et al., 2013). Kinderen met een ouder met psychische of verslavingsproblemen hebben naast een verhoogd risico op psychische problemen ook meer kans op fysieke problemen (National Research Council, 2009). Ze doen ook vijf keer vaker een beroep op de geestelijke gezondheidszorg dan kinderen van ouders zonder deze problemen (Van Santvoort et al., 2011; Sytema et al., 2006). 

PTSS en trauma 

Kinderen van ouders met PTSS of andere psychische problemen lopen een groter risico op trauma en traumagerelateerde problemen (Lombardo & Motta, 2008; Nicholson et al., 2001). Dit komt doordat zowel de ouders als kinderen vaak langdurig in stressvolle situatie verkeren en ingrijpende gebeurtenissen meemaken of daarvan getuige zijn. Kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen hebben bijvoorbeeld een twee tot drie keer grotere kans om thuis mishandeld te worden (Verdurmen et al., 2007).  

Cluster B-persoonlijkheidsstoornis  

Bij kinderen van ouders met een cluster B-persoonlijkheidsstoornis is er een verhoogde kans op huiselijk geweld en kindermishandeling. Vooral wanneer een ouder een borderline-, narcistische of antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft (Day et al., 2019; Mulder et al., 2018; Verwijs & Lunemann, 2012; Woicik et al., 2019;). Na een ingrijpende gebeurtenis is de kans dat een kind traumagerelateerde klachten ontwikkelt groter wanneer de ouders psychische problemen hebben en emotioneel niet beschikbaar zijn. Zie voor meer informatie de richtlijn Traumagerelateerde problemen en de richtlijn Kindermishandeling (2016) van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. 

Nabijheid van middelen  

Wanneer ouders middelen gebruiken in het bijzijn van kinderen, geeft dat extra risico’s. Kinderen die in dezelfde ruimte zijn als ouders die een joint of een sigaret roken, ademen schadelijke stoffen in zoals teer en koolmonoxide. Hierdoor hebben zij meer kans op luchtwegziekten, wiegendood, astma en oorontsteking (Hopman & Croes, 2017). Kinderen die meeroken via hun ouders, krijgen mogelijk ook een beetje van de werkzame stoffen van cannabis binnen, maar de hoeveelheden zijn te klein om onder invloed te raken (Berthet et al., 2016). In extreme omstandigheden gebeurt dat wel, bijvoorbeeld wanneer kinderen urenlang in een slecht geventileerde ruimte verblijven waarin meerdere mensen blowen (Zarvfin et al., 2012).  

Daarnaast kunnen gevaarlijke situaties ontstaan als jonge kinderen toegang hebben tot de middelen. Er zijn meerdere case-reports bekend waarbij kinderen acute medische hulp nodig hadden nadat ze drugs hadden ingeslikt, zoals cannabisproducten (Richards et al., 2017) en benzodiazepinen (Cheraghali & Teymori, 2006). 

Opvoedgedrag  

Het opvoedgedrag van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen lijkt het verhoogde risico op problemen bij hun kind(eren) voor een belangrijk deel te verklaren (Dix & Meunier, 2009; Elgar et al., 2007;). Door hun klachten en symptomen zijn de ouders soms minder goed in staat om hun kind op te voeden (Earley & Cushway, 2002; Gar et al., 2005; Van den Berg, 2006; Van der Zanden et al., 2010). In deze gezinnen is vaker sprake van beperkte verzorging (fysieke zorg en emotionele ondersteuning), beperkte autoritatieve controle (structuur en organisatie bieden, ontwikkeling van zelfstandigheid stimuleren) of juist veel autoritaire controle (restrictiviteit en straf opleggen) (Romijn et al., 2010). Ook lopen kinderen uit zulke gezinnen een verhoogd risico op kindermishandeling (Verdurmen et al., 2007). 

Kinderen in gezinnen waar ouders psychische en/of verslavingsproblemen hebben, nemen soms verantwoordelijkheden op zich die eigenlijk niet passen bij hun leeftijd. Dit kan ertoe leiden dat het kind voor een langere perdiode de rol van de ouder overneemt (parentificatie). Kinderen nemen dan langdurig de ouderrol op zich (Beardslee, 2002; Beardslee & Podorefski, 1988; Clarke et al., 2001; Earley & Cushway, 2002). 

Belemmeringen bij hulp 

Veel ouders schamen zich voor hun situatie, voelen zich schuldig (Van der Ende & Venderink, 2006), of hebben het gevoel dat ze geen goede ouders zijn. Daarnaast kunnen ze bang zijn voor een (gedwongen) opname of een uithuisplaatsing van hun kind. Door deze gevoelens kan het moeilijk zijn om hulp te zoeken, zowel voor zichzelf als voor hun kind(eren) (Bassett et al., 1999; Wang & Goldschmidt, 1994). Andere ouders hebben door beperkt of gebrekkig zelfinzicht de overtuiging dat zij en hun kind geen probleem en dus geen hulp nodig hebben. Hierdoor staan ouders mogelijk niet open voor hulp of ondersteuning bij de opvoeding. 

Meervoudige en complexe problemen 

Gezinnen waarin een ouder psychische problemen en/of verslavingproblemen heeft, kampen ook vaker met financiële, huishoudelijke, relatie- of andere problemen. Ook hiervoor kan je hulp aanbieden. Wanneer er meerdere problemen tegelijkertijd spelen in een gezin, spreken we van een gezin met meervoudige en complexe problemen. Zie voor meer informatie de richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen en de richtlijn Scheiding 

Veelvoorkomende gevolgen 

Kinderen die opgroeien in een gezin waar een ouder psychische en/of verslavingsproblemen heeft, kunnen de volgende gedragingen en gevoelens laten zien: 

  • Parentificatie.
  • Geen vriendjes mee naar huis willen nemen.
  • Schaamte- en schuldgevoelens.
  • Zichzelf wegcijferen.
  • Geringe copingvaardigheden.
  • Schoolverzuim.
  • Separatieangst. 

Daarnaast kan de manier waarop de ouder met het kind omgaat wijzen op problematiek. Een signaal kan zijn dat de ouder weinig sensitief en responsief op het kind reageert.  

Verband ouder en kind 

Er lijkt een verband te bestaan tussen de psychische klachten van ouders en de problemen van hun kinderen (Van Santvoort, 2013). Vooral kinderen van ouders met een angststoornis hebben een verhoogd risico om zelf ook een angststoornis te ontwikkelen. Voor de meeste andere ziektebeelden lijkt de overdracht niet ziekte-specifiek te zijn (Van Santvoort et al., 2015). 

Kinderen van ouders met een unipolaire of bipolaire depressie hebben een grotere kans om verschillende stoornissen te ontwikkelen, zoals depressie, een affectieve stoornis, een angststoornis, een gedragsstoornis en een psychische stoornis in het algemeen. Ook lopen ze meer risico op andere negatieve gevolgen, zoals internaliserende, sociale, medische en hechtingsproblemen, en problemen met het algemeen functioneren en temperament. Kinderen van ouders die vaak en langdurig middelen gebruiken, hebben meer kans om stemmingsstoornissen, angststoornissen, gedragsstoornissen en aan middelen gebonden stoornissen te ontwikkelen (McLaughlin et al., 2012). Ook bij andere psychische aandoeningen, zoals autisme, ADHD of psychotische aandoeningen, kan er een verband zijn tussen de stoornis van de ouder en de problemen van het kind.

Gevolgen per leeftijdsfase 

De gevolgen van het opgroeien in een gezin met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders, zijn uiteenlopend en verschillen per leeftijdsfase. Voor alle hieronder besproken gevolgen, signalen, klachten en gedragingen, geldt dat er ook andere oorzaken aan ten grondslag kunnen liggen. Bovendien is er sprake van een wisselwerking tussen allerlei factoren. Zo heeft het gedrag van het kind invloed op het gedrag van de ouder(s). Wees dus voorzichtig met het trekken van conclusies over oorzaak en gevolg. 

Ongeborenen en pasgeborenen 

Vrouwen met een psychische stoornis hebben gedurende de zwangerschap een verhoogd risico op terugval (Yonkers et al., 2012) en een grotere kans op complicaties bij de bevalling (Bonari et al., 2004; Nilsson et al., 2002). Psychische problemen tijdens de zwangerschap brengen ook risico’s met zich mee voor de ontwikkeling van de baby. Verschillende studies tonen aan dat psychische problemen van de aanstaande moeder, (juist) ook bij gebruik van psychofarmaca tijdens de zwangerschap, invloed hebben op het stressniveau en de cognitieve en emotionele ontwikkeling van de hersenen van de baby (Mennes et al., 2009; Räikkönen et al., 2011). Zo kunnen overmatige emotionele stress en angst van de moeder tijdens de zwangerschap het risico verhogen op vroeggeboorte, een laag geboortegewicht, problemen in de (hersen)ontwikkeling en een verhoogde stressgevoeligheid bij de (ongeboren) baby (Van den Bergh et al., 2017; Hasanjanzadeh & Faramarzi, 2017; Schetter & Tanner, 2012). Door problemen van de moeder kan het kind dus een verhoogde kans hebben om zelf psychische problemen te ontwikkelen (Goodman & Gotlib, 2002; Hosman et al., 2009; Weinstock, 2005). 

Ook veelvuldig middelengebruik kan een schadelijke invloed hebben op de foetus. Veelvuldig gebruik van stimulerende middelen, zoals cocaïne, kunnen bijvoorbeeld leiden tot snelle bloeddrukveranderingen en een afname van de zuurstoftoevoer naar de foetus. Dit kan een miskraam, een vroeggeboorte, groeiachterstand, hersenbeschadiging of zelfs hersenbloeding bij het ongeboren kind als gevolg hebben (Cain et al., 2013). Veelvuldig drugsgebruik kan ook leiden tot het Neonataal Abstinentie Syndroom (NAS-syndroom), dat ontwenningsverschijnselen geeft bij de baby na de geboorte (Smets, 2005). De gevolgen van middelengebruik hangen niet alleen af van welk middel er gebruikt is, maar ook hoe vaak en hoeveel er gebruikt is en in welke periode van de zwangerschap. Voor professionals die vragen hebben over drugsgebruik tijdens de zwangerschap is het mogelijk om telefonisch te overleggen met de Teratologie Informtie Service (TIS) van het Lareb

Alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan onder andere leiden tot een miskraam, een vroeggeboorte, een laag geboortegewicht of het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) (Gezondheidsraad, 2005). FAS kenmerkt zich onder meer door achterblijvende groei, gelaatsafwijkingen en afwijkingen aan het centraal zenuwstelsel (Burd et al., 2003; Denny et al., 2017). Ga voor meer informatie over FAS naar de FAS-stichting. Tot slot zijn de meest recente Nederlandse cijfers over het middelengebruik van vrouwen en partners vóór, tijdens en na de zwangerschap te vinden in de Factsheet Monitor Middelengebruik en Zwangerschap (Scheffers-van Schayck et al., 2019). De factsheet is gratis te downloaden in de webwinkel van het Trimbos-instituut. 

Baby’s en peuters 

Problematisch opvoedgedrag en onveilige gehechtheid (zie paragraaf 2.2 en 2.3) kunnen bij baby’s en peuters leiden tot emotionele en gedragsproblemen, zoals separatieangst en eet- en slaapproblemen (Malekpour, 2007). Ook lopen baby’s en peuters met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders een verhoogd risico op een ontwikkelingsachterstand (bijvoorbeeld met de spraak), een gebrekkige ego-ontwikkeling of terugval in gedrag dat bij een eerder ontwikkelingsstadium hoort. Kinderen gaan bijvoorbeeld weer in hun broek plassen terwijl ze al zindelijk waren. Verder kunnen kinderen in deze leeftijd afwijkend spelgedrag vertonen. Ze spelen bijvoorbeeld helemaal niet of doen agressieve spelletjes. 

Basisschoolkinderen en jongeren 

Al op jonge leeftijd kunnen kinderen en jongeren met (een) ouder(s) met psychische en/ of verslavingsproblemen last hebben van schuldgevoelens, schaamte, bezorgdheid en eenzaamheid (Beardslee & Podorefski, 1988; Östman, 2008). Schuldgevoelens kunnen optreden als het kind de oorzaak van de problemen van de ouder bij zichzelf legt. Jongeren kunnen daarnaast last hebben van een extreem verantwoordelijkheidsgevoel (Östman, 2008). Ook parentificatie kan voorkomen bij kinderen en jongeren. Dit kan belastend zijn, vooral als kinderen geen emotionele ondersteuning ontvangen. Bovendien kan een gebrek aan eigenwaarde parten gaan spelen (Goodman et al., 1994; Van Santvoort et al., 2011). Daarnaast kunnen kinderen angstig zijn vanwege de onvoorspelbare en soms onveilige thuissituatie. Hierdoor nemen ze vaak geen vriendjes of vriendinnetjes mee naar huis. Sommige jongeren proberen de thuissituatie te ontvluchten, bijvoorbeeld door weg te lopen. 

Ook gedrags- en aanpassingsproblemen komen voor (Downey & Coyne, 1990; Van Santvoort, 2013; Steinhausen, 1995). Kinderen met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders kunnen zich bijvoorbeeld helemaal wegcijferen of aanpassen aan de wensen en behoeften van anderen. Bovendien kunnen ze last hebben van psychosomatische klachten als hoofd- en buikpijn en slaap- en eetproblemen (Bool et al., 2007; Kashani et al., 1985), en willen ze soms niet naar school door separatieangst (Bool et al., 2007). Jongeren functioneren vaak minder goed op school. Zze blijven bijvoorbeeld vaker zitten en verzuimen vaker door de problemen thuis en overbelasting (Solis et al., 2012; Wenselaar, 1997). Daarnaast hebben jongeren een verhoogde kans om in agressief gedrag te vervallen (Langrock et al., 2002; Larsson et al., 2000), een depressie en/of angststoornis te ontwikkelen (Lieb, Isensee et al., 2002), verslaafd te raken aan alcohol en/of drugs (Lieb, Merikangas et al., 2002; Solis et al., 2012; Wickramaratne & Weissman, 1998) en suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag te ontwikkelen (Klimes-Dougan et al., 1999; Weissman et al., 1992). 

Tot slot zijn kinderen met psychische en/of verslavingsproblemen bij (één van) de ouders in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in het algemeen sociaal minder vaardig, bijvoorbeeld doordat zij geen goed rolmodel hebben, of doordat zij vaker onveilig gehecht zijn (Kersten- Alvarez et al, 2012; Larsson et al., 2000; Luoma et al., 2001; Malekpour, 2007).