
7. Hulpmiddelen en Tools
Hieronder vind je vragenlijsten voor screening en tips voor gesprekken met ouders en kinderen.
SIK-vragenlijst
De lijst voor Sreening en Interventiekeuze (SIK-lijst) brengt risico- en beschermende factoren in kaart en adviseert vervolgens over in te zetten interventies. De lijst kun je voor, tijdens of na het gesprek met de ouder(s) doornemen.
Screening met bijbehorend advies over interventies
Deze vragenlijst helpt je bij de screening en om te bepalen welke interventie(s) je kunt inzetten.
Gesprekken met ouders en kinderen: aandachtspunten & tips
Deze tekst geeft hulpverleners tips en suggesties om met ouders en kinderen in gesprek te gaan over psychische en/of verslavingsproblemen. Het is handig om deze bijlage vooraf te lezen. Onder (ouderlijke) problematiek verstaan we zowel psychische als verslavingsproblemen, of beide.
Functie van de gesprekken met ouders en kinderen bij psychische en/of verslavingsproblemen van ouders:
- Voorlichting en steun bieden aan ouders en hun kinderen;
- Kinderen steunen;
- Kinderen hun emoties laten uiten;
- Kinderen informatie geven over het ziektebeeld van de ouder;
- Kinderen ontschuldigen;
- Met de SIK-lijst (zie onder) een inschatting maken van het functioneren van de ouders en hun kinderen.
Hoe kom je aan de gegevens?
- Via een gesprek met de ouder met KOPP/KOV-problematiek/de partner/het kind.
- Via een gesprek met de school.
- Via een gesprek met de huisarts.
1. Gesprekken met ouders
Vooraf
Houd in het gesprek rekening met het volgende:
- de ouderrol als over de positie van KOPP-ouder.
- De KOPP-ouder voelt zich regelmatig schuldig over tekortschietend ouderschap en dat kan de antwoorden kleuren.
- In principe wil elke ouder dat het goed gaat met de kinderen. Ze zijn niet kwaadaardig, maar onmachtig. Probeer ouders actief te ontschuldigen en niet te veroordelen.
- Bied de ouder regelmatig steunend contact aan, zodat die de ouderrol in stand kan houden of verstevigen.
Steunende houding
Besteed aandacht aan de verschillen levensgebieden en observeer het volgende:
- Hoe de dagelijkse materiële/lichamelijke verzorging van de kinderen verloopt.
- Hoe de omgang met de kinderen verloopt, zoals activiteiten ondernemen en affectie tonen.
- Hoe het opvoeden gaat, zoals taken verdelen en regels en afspraken maken.
- Hoe ouders de basale voorwaarden vormgeven, zoals structuur, veiligheid en stabiliteit.
- Hoe aanspreekbaar de ouder en eventuele partner zijn.
Een inleidende zin kan zijn: ‘Ik ken veel mensen in dezelfde situatie en zij vertelden mij dat het vaak moeite kost om de kinderen ’s ochtends naar school te krijgen, geduld voor hen op te brengen en leuke dingen met hen te doen.'
- 'Is dat bij jullie ook zo? Of spelen er andere dingen? Kunt u hiervan een voorbeeld geven?'
- Zijn er dingen rond de opvoeding van de kinderen waarover u zich zorgen maakt?’
Start het gesprek
Probeer vertrouwen te winnen door op een niet-bedreigende manier naar de kinderen te vragen.
- Bij kinderen tot 4 jaar: ’Zitten ze op de peuterspeelzaal of op de crèche? Vinden ze het leuk?’
Bij kinderen ouder dan 4 jaar: ‘Hoe gaan ze naar school?’ - Vraag wat de ouders zelf moeilijk vinden in de opvoeding: ‘In alle gezinnen gaan er dingen goed en minder goed. Zijn er ook dingen die ú moeilijk vindt?’
- Vraag om een gesprek (alleen) met de kinderen: ‘Vindt u het goed als ik een keer met uw kinderen spreek?’
- Vraag tijdens een huisbezoek naar dingen die op dat moment gebeuren: ‘Gaat dat vaker zo?’ of:
‘Kunnen ze zich goed vermaken?’
Besteed aandacht aan mogelijke weerstand bij ouders
- Leg de functie van het gesprek uit om mogelijke achterdocht weg te nemen.
- Vraag naar concrete zaken over kinderen in plaats van naar emotionele reacties bij kinderen.
- Problematiseer de situatie van de kinderen niet.
- Benadruk wat er al goed gaat in een gezin.
- Benoem ervaringen en aspecten die goed zijn.
- Vraag naar dingen die al goed gaan.
- Geef complimenten.
- Vraag wat de ouders moeilijk vinden in de opvoeding van de kinderen.
- Als ouders blijven ontkennen dat het kind iets merkt van hun psychische en/of verslavingsproblemen: zoek naar verschillen in de benadering van de kinderen tijdens een goede en slechte periode van de ouder.
2. Gesprekken met kinderen
Locatie van het kindgesprek
In gesprek met het kind kan de locatie van invloed zijn hoe goed het verloopt. Een gesprek thuis kan bij een kind bijvoorbeeld gevoelens van loyaliteit(conflict) oproepen of verergeren, en hierdoor het gesprek negatief beïnvloeden. Als jeugdprofessional kun je op een ‘neutrale’ en ‘veilige’ plek in gesprek gaan, zoals de eigen werklocatie of op school. De aanwezigheid van de ouder bij het gesprek kan het kind belemmeren om vrijuit te spreken, maar ook als ouder(s) afwezig zijn, kan het moeilijk zijn om een goed gesprek te voeren met een kind.
Als het gesprek op school is, kan de internbegeleider, schoolmaatschappelijkwerker of gymdocent mogelijk helpen bij het vinden van een gespreksruimte. Kinderen vinden het vaak spannend om meteen professional in gesprek tegaan en willen liever niet datschool- en klasgenoten dat zien. Een rustige en afgeschermde plek is daarom belangrijk. Denk ook aan ruimtes, zoals de gymzaal of de crearuimte. Tijdens een gesprek met (zwaar) beladen onderwerpen kan een activiteit, zoals een potje voetbal, of tekenen, helpen om stiltes op te vangen. Laat het kind bij voorkeur door een personeelslid van de school uit de klas ophalen.
Redenen om voorlichting te geven aan kinderen
De meeste ouders met psychische en/of verslavingsproblemen spreken weinig met hun kinderen over hun ziekte. Dat kinderen niet weten wat er aan de hand is met hun ouder leidt tot veel vragen die ze vaak niet uiten, bijvoorbeeld:
‘Ben ik de reden dat papa/mama ziek is?’
‘Kan ik zelf ook ziek worden?’
‘Kan ik nog wel ruzie maken thuis of loopt het dan helemaal mis?’
De onduidelijkheid over de problemen
Dat kan leiden tot onzekerheid, een negatief zelfbeeld, angstgevoelens of depressiviteit. Kinderen kunnen zich als gevolg van deze onwetendheid ook schuldig voelen over de problemen van de ouder. (Oudere) kinderen hebben behoefte aan informatie over de erfelijkheid van de stoornis van de ouder.
Houd bij kinderen van ouders met psychische klachten en/of verslaving rekening met:
- De angst om ouders te beschuldigen en de vuile was buiten te hangen, en de loyaliteit van kinderen.
- De angst om na openheid straf te krijgen.
- De angst om de ene ouder tekort te doen ten opzichte van de andere. De angst dat het gesprek over dingen gaat die zij niet snappen.
- De angst om belachelijk gevonden te worden.
- De angst om buitengesloten te worden.
- De achterdocht naar buitenstaanders.
- De angst om de problemen nog groter te maken.
- Het feit dat kinderen vaak niet gewend zijn om over gevoelens te praten.
- Dat praten over gevoelens bedreigend of beangstigend voor hen kan voelen. Sommige kinderen stellen zich daarom afwerend of oppervlakkig op in het gesprek. Dan kan het helpen om voorzichtig toch door te praten, maar het kind het tempo te laten aangeven.
Let op deze aandachtspunten voor de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind:
- De kans dat de pathologie van de ouder dieper inwerkt, is bij jongere kinderen groter dan bij oudere kinderen.
- Jonge kinderen weten meestal niet dat de situatie thuis niet ‘normaal’ is. Ook vragen zij uit zichzelf vrijwel nooit om steun en informatie.
- Het vermogen tot zelfexpressie is bij (jonge) kinderen beperkt. Dit geldt ook voor hun zelfkennis en abstractievermogen. Ze zijn meer geneigd om heel concreet uitspraken te doen over wat ze aan hun ouders zien en veel minder over wat ze daar zelf bij voelen.
- Bij jonge kinderen lopen fantasie en werkelijkheid nog vaak door elkaar. Vanuit het magisch denken, kunnen zij zich schuldig voelen.
- Vanaf ongeveer 6 jaar kunnen schaamtegevoelenseengrotere rol gaan spelen bij kinderen.
- Hetgedrag van kinderen wisselt vaak sterk van moment tot moment. Dit is leeftijdsgebonden. Pubers hebben bijvoorbeeld vaak last van innerlijke conflicten, problemen met de buitenwereld, stemmingswisselingen, vragen over hun identiteit en gevoelens van eenzaamheid.
In het gesprek met kinderen zijn de volgende punten belangrijk:
- Bespreek vooraf met de ouders dat de kinderen expliciet toestemming van hen nodig hebben om te praten en om te weten dat ze geen straf krijgen. Sluit zoveel mogelijk aan bij wat het kind zelf doet of zegt. Goede onderwerpen om over te beginnen zijn (afhankelijk van de leeftijd): school, hobby’s, favoriete tv-programma’s of andere bezigheden, zoals mode, sport, vrienden, enzovoorts.
- Leg in begrijpelijke taal uit wat er aan de hand is met de ouder en waarom de ouder zo doet. Wees zo eerlijk, open en concreet mogelijk. Check ook of het kind snapt waarover het gesprek gaat.
- Leg uit dat het feit dat de ouder ziek is, niet betekent dat die niet van het kind houdt.
- Benoem duidelijk dat het kind niet schuldig is aan de situatie thuis.
- Geef aan dat er meer kinderen zijn in een vergelijkbaresituatie.
- Neem zelf actief deel aanhetgesprek en breng onderwerpen in die spelen in de situatie van het kind. Dat maakt het voor het kind makkelijker om te praten.
- Verwacht niet altijd een direct antwoord op een vraag of opmerking.
- Help het kind de signalen en gedragingendiebijdeziekte horen te herkennen en benoemen.
- Vind de balanstussen begrip tonen voor het kind en neutraal blijven naar de ouders. Let op dat je ouders niet bekritiseert of juist verdedigt.
- Praat met het kind over wat er thuis gebeurt, maar problematiseer de thuissituatie niet te veel.
- Neem het kind heel serieus.
- Help het kind om niet volledig afhankelijk te zijn van, of gericht te zijn op, de ouder. Het is belangrijk dat kinderen kind kunnen zijn, leuke dingen kunnen doen en een vertrouwenspersoon hebben.
- Wees eerlijk over de (on)mogelijkheden als hulpverlener. Beloof niets aan de ouder of het kind wat je niet waar kunt maken.
Enkele voorbeeldvragen
- Hoe oud ben je?
- Hoe heten je knuffels/huisdieren/vriendjes, enzovoorts?
- Op welke school zitje? In welke klas? Vind je dat een leuke school?
- Wat wil je later worden?
- Uit welke personen bestaat jullie gezin?
- Jouw vader/moeder voelt zich niet helemaal lekker en heeft soms nare gedachten. Hij/zij krijgt hier medicijnen voor en praat soms met een dokter. Dat is niet leuk voor je vader/moeder, maar ook niet voor jou.Merk je daar wat van? Ben je wel eens boos of verdrietig om je vader/moeder?
- Jouw vader/moeder heeft … (bijvoorbeeld borderline, depressie, een alcohol-/drugsprobleem / enzovoorts). Weet jij wat dat is? Wat hoort er nog meer bij, denk je? (Waarna je verder kunt met: Hartstikke goed. Weet je wat ik er nog van weet? Wat weten we er samen al veel van!)
- Wie weten er allemaal hoe het bij jullie thuis is
- Zijn er andere mensen met wie je kunt praten, die jou steunen of troosten als je het even moeilijk hebt? Bijvoorbeeld vrienden, familie, buren, een juf of meester
- Veel kinderen schamen zich wel eens voor hun ouders. Waar schaam jij je voor?