15 jaar richtlijnen - Waardering van ervaringskennis
In 2025 bestaan de Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming vijftien jaar. Een periode waarin de jeugdhulp volop is veranderd. In dit jubileumjaar geeft kinder- en jeugdpsycholoog Flip Dronkers een kijkje achter de schermen. In het tweede artikel in deze reeks neemt hij je mee naar de periode 2010-2015, de jaren waarin de basis voor de landelijke richtlijnen werd gelegd.
‘Bij de start van de ontwikkeling van de richtlijnen in 2010 keken we als vanzelf naar de medische wereld. Die werkte al jaren met richtlijnen, gebaseerd op harde wetenschappelijke bewijzen over wat werkt. Jeugdhulp en jeugdbescherming waren inmiddels ook al langere tijd onderwerp van wetenschappelijk onderzoek, maar harde ‘evidence’ via randomised control trials (zoals bijvoorbeeld bij onderzoek naar medicijnen) is lastig te leveren in het psychosociale domein.
Wetenschappers Tom van Yperen en Jan Willem Veerman introduceerden in die jaren het begrip practice based evidence, een benadering van bewijs voor de effectiviteit van interventies via onderzoek in de praktijk. De kennis in de databank voor effectieve jeugdinterventies van het NJi is hier voor een belangrijk deel op gebaseerd. De practice based evidence bleek bijzonder behulpzaam bij het vergaren van kennis over wat werkt in de jeugdzorg. Maar er is méér nodig dan alleen wetenschappelijk bewijs om tot aanbevelingen voor het handelen van jeugdprofessionals te kunnen komen.
Nieuwe manier van bewijsvoering
‘Om die nieuwe aanpak vorm te geven, brachten we drie verschillende kennisbronnen bij elkaar: wetenschappelijke evidence (voornamelijk practice-based), ervarings de kennis van jeugdprofessionals en de voorkeuren van jongeren en ouders. Dat laatste is een niet te onderschatten kennisbron. Via cliëntentafels gaven jongeren en ouders aan hoe professionals volgens hen het beste konden handelen. Zo stapelden we als het ware bewijs op bewijs voor waar de richtlijnen om draaien: goed onderbouwde en bruikbare aanbevelingen voor het handelen van jeugdprofessionals.
Werkgroep houdt overzicht
‘Een Richtlijnadviescommissie met vertegenwoordigers van beroepsverenigingen, wetenschappers en cliëntenorganisaties bewaakte het hele denk- en ontwikkelproces. Ze keken mee met de discussies in de panels en de onderwerpen die verder uitgewerkt werden tot richtlijnen. Ook dachten ze mee over hoe die richtlijnen gebruikt en onderhouden konden worden op basis van proefimplementaties van alle richtlijnen in de praktijk. Daarnaast besprak de werkgroep bredere vragen: hoe verhouden richtlijnen zich tot protocollen en methodieken? Hoe zijn ze te financieren? En hoe blijft het perspectief van cliënten goed zichtbaar?’
Panels met jongeren, ouders, professionals en onderzoekers
‘De onderwerpkeuzes en de ontwikkeling van de richtlijnen vond plaats mét de praktijk. Jongeren, ouders en professionals vormden samen denktanks die ervaringen uit de praktijk bespraken. Daarnaast bracht een panel van wetenschappers en lectoren kennis uit onderzoek in. De verschillende panels bespraken welke richtlijnen nodig en haalbaar waren. In welke situaties en op welke onderwerpen is er handelingsverlegenheid onder professionals? Wat kan er beter? Waarover bestaat inmiddels kennis die zijn weg niet vindt naar de praktijk? De onderwerpen liepen uiteen van intake, diagnostiek en zorgcoördinatie tot specifieke problematiek van kinderen en jongeren of doelgroepen binnen de jeugdhulp. De beroepsverenigingen hielden hun eigen achterban op de hoogte. Zo bleef de inbreng breed gedragen en goed verankerd in de praktijk.’
Samenwerken met de beroepsgroepen
De beroepsverenigingen in de jeugdzorg werden eigenaar van het richtlijnenprogramma. De richtlijnen zouden straks immers onderdeel uit gaan maken van de professionele standaard van hun beroepsgroepen. Zij vroegen bij het Ministerie van Jeugd en Gezin subsidie aan voor de ontwikkeling van elf richtlijnen, en die werd toegekend. De uitvoering van het programma voor ontwikkeling en implementatie van richtlijnen werd belegd bij het NJi. De richtlijn Hechtingsproblemen was de eerste richtlijn die na autorisatie door de betrokken beroepsverenigingen werd gepubliceerd.
2015: de transitie van de jeugdzorg
‘In 2015 trad de Jeugdwet in werking en kregen we te maken met de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten. Gemeenten kregen de regie over de jeugdzorg en hadden hun ideeën over hoe dat in te vullen: dichter bij inwoners, minder bureaucratisch en vooral goedkoper. Richtlijnen pasten daar niet vanzelf in. Terwijl professionals wilden vasthouden aan kwaliteit, beroepsregistratie en een gemeenschappelijke professionele standaard, was het voor sommige gemeenten nog een zoektocht hoe dit paste in hun nieuwe manier van werken. Het kostte veel overleg en overtuigingskracht om duidelijk te maken dat werken met richtlijnen geen luxe is, maar een noodzakelijke voorwaarde voor goede jeugdhulp.’
Professionele verantwoording blijft de kern
‘De veranderingen na 2015 maakten één ding extra duidelijk: goede jeugdhulp vraagt om autonome gekwalificeerde professionals die begrijpen dat je samen met je cliënt(en) besluit welke hulp er nodig is en die weten aan wie ze in de eerst plaats verantwoording over hun handelen moeten afleggen. Dat is niet aan een opdrachtgever, hoofdaannemer of financier, maar aan de cliënt! Dat is een beroepsethische kwestie. Gemeenten en financiers blijven daarbij belangrijke gesprekspartners, maar de inhoud van de zorg begint bij de professionele relatie met de cliënt.’
‘Richtlijnen en beroepsethische code vormen samen de professionele standaard van jeugdprofessionals. Ze zijn daarop aanspreekbaar. Professionals mogen trots zijn op hun standaard en hebben de verantwoordelijkheid die te kennen, toe te passen, te bespreken en er zo nodig gemotiveerd van af te wijken. Ook in opleidingen verdient dit blijvend aandacht, want kennis van richtlijnen en ethiek hoort bij het vakmanschap in de jeugdhulp.’
Over Flip Dronkers
Flip Dronkers is kinder- en jeugdpsycholoog met een lange staat van dienst in de jeugdhulp en jeugd-ggz. Hij gaf leiding aan het programma richtlijnontwikkeling voor de jeugdhulp en jeugdbescherming, was lid van het algemeen bestuur van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en voorzitter van de sector Jeugd. Daarbij was hij nauw betrokken bij de professionalisering van de jeugdhulp en jeugdbescherming. Inmiddels is hij alweer wat jaren gepensioneerd, en – ‘om maar niet achter de geraniums te belanden’ – als medeoprichter actief betrokken bij zorgtuinderij de Moestuin van Jagtlust in ’s-Graveland.
De volgende keer: de periode 2015 tot 2024