Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Pleegzorg
Twee kinderen in speeltuin

Kernaanbevelingen

Volgen en stimuleren van ontwikkeling van pleegkinderen

  • Zorg dat het kind minstens drie keer per jaar een zorgprofessional spreekt. Breng de ontwikkeling van kinderen in pleegzorg minimaal eens per jaar in kaart (bij kinderen tot en met 3 jaar eens per halfjaar). Kijk hierbij naar het adequaat functioneren op verschillende ontwikkelingstaken en naar mogelijke problemen. Bespreek de ontwikkeling van de kinderen met de pleegouders, de ouders en het zorgteam. Zet effectieve interventies in als kinderen specifieke problemen hebben waarvoor hulp nodig is en betrek waar nodig het lokale team of specialistische kennis (bijvoorbeeld via de ggz). Zie Volgen en stimuleren van ontwikkeling van pleegkinderen.

Beslissen over perspectief

  • Maak als zorgteam binnen een maand na de uithuisplaatsing een plan van aanpak. Het is van belang dat alle betrokkenen – kind en ouders – op de hoogte zijn van de afspraken in het plan van aanpak en weten waarom deze gemaakt zijn. Bespreek het plan op een voor hen begrijpelijke manier. Zet in het plan de doelen, de randvoorwaarden voor terugkeer naar huis en de afspraken over de begeleiding van de ouders en hun kind om de doelen te bereiken. Zet in het plan ook op welke termijn je het perspectiefbesluit neemt en verantwoord waarom deze termijn past bij deze situatie. Hierbij is van belang dat je kijkt welke termijn aanvaardbaar is voor kind en ouders. Het bepalen van een aanvaardbare termijn is maatwerk en voor ieder kind en gezin anders. Zorg voor een gezamenlijke planning en maak vanaf dag één tempo om deze termijn te halen.

    Neem het perspectiefbesluit systematisch. Doorloop de stappen en/of criteria van een instrument of model, zoals de Beoordelingsboog, de Deltamethode, of het Pedagogisch Beslissingsmodel (zie de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing).

Stabiliteit en breakdown

  • Beperk overplaatsingen tot een minimum. Ga periodiek na of er risico’s ontstaan die kunnen bijdragen aan een breakdown. Denk aan een toename van gedragingen van de kinderen die de pleegouders als problematisch ervaren, een afname van adequaat opvoedgedrag van de pleegouders en een verstoorde relatie tussen ouders en pleegouders. Zet tijdig aanvullende begeleiding in om het opvoedgedrag en het affectief-reflectieve vermogen van de pleegouders te versterken, het probleemgedrag van de kinderen te verminderen en de samenwerking tussen ouders en pleegouders te verbeteren.

Veiligheid in pleeggezinnen

  • Screen aspirant-pleegouders zorgvuldig. Bereid pleegouders goed voor op het opvoeden van een niet-eigen kind, dat (mogelijk) getraumatiseerd is en gedrag laat zien dat zij als storend kunnen ervaren. Evalueer in de voorbereiding en tijdens de plaatsing periodiek de veiligheid in het pleeggezin. Dit vanwege het verhoogde risico op misbruik en mishandeling na uithuisplaatsing. Check ook de risicofactoren voor kindermishandeling, zoals stress bij pleegouders. Wees alert op het risico op seksueel misbruik. Let in het bijzonder op bij meisjes, bij kinderen met een licht verstandelijke beperking en bij kinderen met een voorgeschiedenis van seksueel misbruik. Bespreek bij de begeleiding van pleegouders altijd de veiligheid in het pleeggezin en zorg dat je oog hebt voor het welzijn en de stress van pleegouders. Zorg ervoor dat het kind een vertrouwenspersoon heeft. Ga na of er signalen van onveiligheid zijn, bespreek deze tijdig met de betrokkenen en neem maatregelen om de veiligheid te vergroten. Bespreek zorgen over veiligheid met ouders en kind, pleegouders en het multidisciplinaire team. Stel vervolgens een veiligheidsplan op. Heb altijd aandacht voor veiligheid in de gesprekken met het kind en check of het kind de vertrouwenspersoon nog regelmatig spreekt.

Samenwerking

  • Stel als pleegzorgbegeleider een zorgteam samen met in principe ouders en kind (in ieder geval vanaf 12 jaar, aanbevolen vanaf 8 jaar), pleegouders, belangrijke personen uit het netwerk en professionals rond het gezin (zoals lokaal jeugdteam, behandelaar, voogd, jeugdbeschermer en/of leerkracht). Maak in het zorgteam duidelijke afspraken over de rollen, taken en grenzen van alle betrokkenen en bespreek regelmatig de samenwerking tussen ouders en pleegouders en tussen pleegzorgbegeleider en jeugdbeschermer. De ouders zijn en blijven ouders van hun kind. Respecteer hun positie en zorg voor gedeeld opvoederschap. Vergroot de stabiliteit van de plaatsing en werk ernaar toe dat de ouders langzamerhand de plaatsing kunnen verdragen. Geef daarvoor aandacht aan rouw, verdriet en het vormgeven van hun ouderschap. Wees helder over het perspectief, streef naar gezamenlijke besluitvorming, help de ouders bij het opstellen van doelen, wees duidelijk over de termijnen en voorwaarden voor terugplaatsing en bied ondersteuning bij het invullen van de ouderrol.