Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Problematische gehechtheid
Groep kinderen met smartphone

Gehechtheidrelaties

Toelichting op de aanbeveling

  • Voor deze vraag zijn geen aanbevelingen geformuleerd.

Van alle gezonde, thuiswonende kinderen is 30-40% onveilig gehecht aan hun ouders. Door een onveilige gehechtheidsrelatie heeft een kind een minder goede uitgangssituatie dan veilig gehechte kinderen. Deze kinderen hebben (iets) minder vertrouwen in zichzelf en in anderen. Dat betekent overigens niet dat alle jongeren met een onveilige gehechtheidsrelatie hulp of behandeling nodig hebben. De meesten worden volwassen zonder dat hulp nodig is.

We spreken van een problematische gehechtheidsrelatie als een onveilige gehechtheidsrelatie samengaat met gedragsproblemen bij het kind. Of wanneer het kind een gedesorganiseerde/verstoorde relatie of hechtingsstoornis heeft. Naar schatting 15% van alle gezonde thuiswonende kinderen heeft zo’n gedesorganiseerde of verstoorde gehechtheidsrelatie.

Problematische gehechtheidsrelaties komen vaker voor bij kinderen in de volgende situaties:

  • Als ze opgroeien in gezinnen waarin vermoedelijk sprake is van mishandeling, verwaarlozing of huiselijk geweld.
  • Als ze na hun eerste verjaardag zijn geadopteerd of opgroeien in een pleeggezin.
  • Als ze opgroeien in een leefgroep of tehuis.
  • Als ze opgroeien in een gezin waarvan één of beide ouders psychiatrische problemen heeft.
  • Als ze een ontwikkelingsstoornis, autistische stoornis of een verstandelijke beperking hebben.

Hechtingsstoornissen zijn zeer zeldzaam. Van de kinderen die opgroeien in tehuizen heeft naar schatting 4% en geremde hechtingsstoornis (Reactive Attachment Disorder, RAD) en 17-18% een ontremde contactstoornis (Disinhibited Social Engagement Disorder, DSED).

De gemelde prevalentiecijfers zijn gebaseerd op zowel internationale als Nederlandse studies naar gehechtheid (Jonkman et al., 2014; Gleason et al., 2011; Kay et al., 2016; Zeanah et al., 2016).

Veilig gehecht

Van alle gezonde, thuiswonende kinderen heeft 60-70% een veilige gehechtheidsrelatie met hun ouders. Het gaat hierbij om kinderen tussen 1 en 12 jaar oud. Veilig gehechte kinderen onderscheiden zich van onveilig gehechte kinderen door het vertrouwen dat zij hebben in zichzelf en in de anderen om hen heen.

Onveilig gehecht

Van alle gezonde, thuiswonende kinderen is 30-40% onveilig gehecht aan hun ouders. Dat wil zeggen: het kind ervaart (iets) meer onzekerheid ten opzichte van zichzelf en de ouders dan veilig gehechte kinderen. Deze kinderen staan mogelijk minder stevig in hun schoenen, hebben iets minder zelfvertrouwen, en zijn minder sociaal vaardig. Een onveilige gehechtheidsrelatie moet niet gezien worden als iets ‘pathologisch’, maar als variatie binnen de normale bandbreedte. Een onveilige gehechtheidsrelatie maakt dat kinderen een minder gunstige uitgangssituatie hebben dan veilig gehechte kinderen. Deze kinderen hebben minder vertrouwen in zichzelf en in anderen. Maar dat betekent niet dat alle jongeren met een onveilige gehechtheidsrelatie hulp of behandeling nodig hebben. Het gros van de kinderen met een onveilige gehechtheidsrelatie wordt volwassen zonder dat hulp van buitenaf nodig is.

Problematisch gehecht

We spreken pas van een problematische gehechtheidsrelatie als een onveilige gehechtheidsrelatie samengaat met gedragsproblemen bij het kind. Verder worden een gedesorganiseerde of verstoorde gehechtheidsrelatie en een hechtingsstoornis (zowel RAD als DSED) als problematisch beschouwd. Ongeveer 15% van alle kinderen tussen 1 en 12 jaar oud heeft een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie (Van IJzendoorn, 2010; Fearon et al., 2010; Groh et al., 2017). Bij deze kinderen overheerst wantrouwen in de ander: de ouder-kindrelatie biedt geen emotionele veiligheid. Deze kinderen ijn erg onzeker over de emotionele beschikbaarheid van anderen, hebben minder inzicht in hun eigen emoties en hebben meer moeite om hun eigen emoties te beheersen. Kinderen met ernstige gehechtheidsproblemen zijn dan ook kwetsbaarder voor het ontwikkelen van psychische en gedragsproblemen (Bateman & Fonagy, 2012).

Gedesorganiseerd/verstoord gehecht

Wat betreft de kinderen met een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie is het volgende bekend uit wetenschappelijk onderzoek:

  • Ruim driekwart (80%) van de kinderen en jongeren die opgroeien in gezinnen waarin sprake is van mishandeling, verwaarlozing en/of huiselijk geweld (kind hoeft zelf geen slachtoffer te zijn) heeft een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie met diens ouders (Alink et al., 2014; Cyr et al., 2010). 
  • Rond de eerste verjaardag heeft het kind een gehechtheidsrelatie opgebouwd: het heeft een duidelijke voorkeur voor de ouder. 
  • Van de kinderen die na hun eerste verjaardag geadopteerd zijn, heeft 30% een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie (Van den Dries et al., 2009). 
  • Wanneer de adoptie vóór de eerste verjaardag van het kind heeft plaatsgevonden, kan het kind gehechtheidsrelaties vormen die vergelijkbaar zijn met die van niet-geadopteerde kinderen en jongeren. Toch blijft alertheid geboden.
  • Ruim 30% van de kinderen die opgroeien in een pleeggezin heeft een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie met de pleegouders (Van den Dries et al., 2009). 
  • Ongeveer de helft van de kinderen met een ontwikkelingsstoornis, een autistische stoornis of een verstandelijke beperking is onveilig gehecht. In de gezonde populatie is dat 30-40%. Kinderen en jongeren met een ontwikkelingsstoornis, een autistische stoornis of een verstandelijke beperking hebben bovendien vaker een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie (Rutgers et al., 2004; Wijnroks et al., 2006). Dit betekent dat er voor deze groep kinderen en jongeren goede diagnostiek beschikbaar moet zijn om te kunnen nagaan of afwijkend gedrag voortkomt uit de stoornis of uit de problematische gehechtheidsrelatie.

Opgegroeid in instellingen

Uit internationaal onderzoek blijkt dat ruim 80% van de kinderen en jongeren die zijn opgegroeid in kindertehuizen in Oost-Europa een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie hebben. Deze gegevens kunnen we echter niet generaliseren naar de Nederlandse situatie.

Er zijn weinig gegevens bekend over de gehechtheidsrelatie van kinderen en jongeren die opgroeien in Nederlandse instellingen. In een studie van Zeegers en collega’s (2006) bleek dat relatief veel kinderen e jongeren met ernstige gedragsproblemen in een justitiële behandelinrichting een problematische gehechtheidsrelatie hebben.

Hechtingsstoornis

Er zijn weinig gegevens bekend over de prevalentie van hechtingsstoornissen. Vrijwel alle studies hebben betrekking op kinderen die opgroeien in tehuizen en niet op kinderen die opgroeien in mishandelende gezinnen (Alink et al., 2014). Ook bij tehuis-kinderen en jongeren zijn hechtingsstoornissen zeldzaam: de prevalentie van de geremde hechtingsstoornis (RAD) wordt geschat op 4% en de prevalentie van de ontremde contactstoornis (DSED) wordt geschat op 17-18% (Zeanah et al., 2016).