Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Samen beslissen over hulp
Jongere in rolstoel

Interculturele competenties

Toelichting op de aanbeveling

  • Wees je bewust van je eigen culturele bagage wanneer je te maken hebt met gezinnen met een migratieachtergrond. Zorg ook dat je kennis hebt over de invloed van de migratiegeschiedenis, over mogelijke verschillen in opvattingen, over de opvoeding en ontwikkeling van het kind en over cultuurgebonden problemen, bijvoorbeeld eergerelateerd geweld. Zet een onafhankelijke tolk in, telefonisch of fysiek aanwezig, als ouders of het kind de Nederlandse taal onvoldoende beheersen.

Je competenties als jeugdprofessional

Het is belangrijk dat je als jeugdprofessional rekening houdt met de culturele diversiteit van de doelgroep. Daarvoor is het nodig dat je een open en sensitieve houding hebt, zonder vooroordelen, en dat je intercultureel kunt communiceren. Dit vraagt inzicht in en reflectie op je eigen waarden en normen, evenals ruimte om een vertrouwensband op te bouwen (Bellaart & Azrar, 2002; Oude Breuil, 2005; Youth in Action, 2009). Daarnaast is het belangrijk dat je aandacht hebt voor (mogelijke) eigen stigmatiserende ideeën en de invloed van stigma’s uit de samenleving.

Interculturele competenties

Kramer (2007) definieert ‘interculturele competenties’ als een geïntegreerd geheel van kennis, houding en vaardigheden waarmee jeugdprofessionals adequate hulp en zorg kunnen verlenen aan cliënten met een andere etnische of culturele achtergrond dan zijzelf. 

Volgens Bellaart & Brown (2009) ben je als jeugdprofessional intercultureel competent wanneer je vanuit meerdere culturele perspectieven bepaalde situaties kunt herkennen en vanuit die herkenning weet te handelen. Dat sluit aan op de drie uitgangspunten die Kramer (2004) noemt bij het beschrijven van interculturele competenties:

  • Bekend zijn met de eigen culturele (inclusief professionele) achtergrond.
  • Het wereldbeeld van de ander kennen en daarop aansluiten.
  • Strategisch cultuurspecifieke interventies hanteren.

Opgroeien en opvoeden in gezinnen met een migratieachtergrond

Hoewel het met veel kinderen uit gezinnen met een migratieachtergrond goed gaat, loopt een relatief groot deel tegen problemen aan. Problemen kunnen voortkomen uit de migratiegeschiedenis van het gezin. Denk aan vluchtervaringen, oorlogssituaties en de tijdelijke scheiding van gezinsleden; dat soort zaken kunnen grote invloed hebben op het gezinsleven en zelfs een traumatisch effect hebben (Bornstein & Bohr, 2011; Pels, 2000; Pels et al., 2009; Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2011).

Aanpassing aan een nieuwe cultuur 

Bij migratie doen zich processen voor van ontworteling, vervreemding en langzame gewenning aan de Nederlandse cultuur. De banden met het land van herkomst worden losser of verbroken, terwijl de migranten met het land van aankomst nog geen banden hebben gevormd (Pels, 2000; Pels et al., 2009; Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2011). In veel gevallen passen kinderen zich via leeftijdgenoten en school sneller aan de nieuwe omgeving aan dan hun ouders. Al deze aspecten van migratie kunnen bijdragen aan onzekerheid bij ouders met een migratieachtergrond, zowel bij het opvoeden als bij het vragen om hulp bij de opvoeding (Bornstein & Bohr, 2011). 

Door de overgang naar een andere taal en cultuur kan het gebeuren dat ouders in bepaalde situaties afhankelijk zijn van hun kind. Dit kan leiden tot een verstoorde gezagsverhouding (Stoop-Rizkallah, 2009; Schans, 2008). Verschillen in opvoedcultuur binnen en buiten het gezin kunnen het gezag van opvoeders verder ondermijnen, waardoor de invloed van buitenaf sterker wordt (Stoop-Rizkallah, 2009). 

Voor hun ontwikkeling blijkt het gunstiger als kinderen zich voor een deel vasthouden aan de cultuur die ze van huis uit meekrijgen dan wanneer ze zich uitsluitend richten op de dominante cultuur in de samenleving. Kinderen die het eerste doen, hebben meer zelfwaardering en minder psychologische problemen dan zij die niet vasthouden aan de cultuur van thuis (Van Geel, 2009).

Vrijwel alle ouders met een migratieachtergrond passen hun opvoedingsstijl aan de Nederlandse situatie aan, hoewel er verschillen kunnen zijn in de mate waarin zij dat doen. Gezinnen met een migratieachtergrond die hechten aan traditionele collectivistische waarden van gehoorzaamheid, respect voor de ouders en trouw aan de familie blijven vaak het sterkst vasthouden aan hun oorspronkelijke cultuur. Hoe hoger ouders met een migratieachtergrond zijn opgeleid, hoe meer ze kiezen voor een ‘Nederlandse’ opvoeding, waarin het accent ligt op autonomie en eigen verantwoordelijkheid. Bij niet-westerse migranten hechten vooral laagopgeleide ouders belang aan conformisme (aanpassing aan de groep). De opvoedwaarden van ouders met een migratieachtergrond die zelf in Nederland zijn opgegroeid, liggen meestal dichter bij die van ouders van Nederlandse afkomst dan van ouders die in het land van herkomst zijn opgegroeid (Pels et al., 2009).

Verschillen tussen jongens en meisjes 

In gezinnen van niet-westerse migranten komt het veel voor dat jongens anders worden opgevoed dan meisjes. Zo houden ouders buitenshuis relatief weinig toezicht op jongens. Meisjes worden buitenshuis meestal meer gecontroleerd dan jongens, vooral vanaf de puberteit (Pels et al., 2009). Dit geldt met name voor de eerste, vaak laagopgeleide generatie. Ouders met een migratieachtergrond van de tweede generatie hebben doorgaans meer opleiding gehad en houden jongens buitenshuis meer in de gaten.

Eergerelateerd geweld 

Het is belangrijk dat jeugdprofessionals aan het begin van het beslisproces beseffen dat er eergerelateerde problematiek kan spelen bij gezinnen met een migratieachtergrond. De term ‘eergerelateerd geweld’ verwijst naar vormen van dwang, psychisch en fysiek geweld, gepleegd vanuit een eermotief. Het gaat daarbij om één van deze twee vormen van geweld:

  • Geweld tegen een familielid om te voorkomen dat die gedrag vertoont dat de zedelijke familie-eer in de gemeenschap kan schaden.
  • Geweld tegen de (vermeende) eerschender om de geschonden familie-eer te herstellen. 

Het belang van zedelijke familie-eer telt nog in veel bevolkingsgroepen met een groepscultuur. Eergerelateerd geweld komt vooral voor in culturen rond de Middellandse Zee, in het Midden-Oosten en in Zuid- en Centraal-Azië. Ook binnen Roma-, Hindoestaanse en orthodox-christelijke gemeenschappen in Nederland komt eergerelateerd geweld voor. 

Eergerelateerd geweld valt onder de noemer ‘schadelijke traditionele praktijken’, net als bijvoorbeeld huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking. Het lijkt qua uitingsvormen op andere vormen van ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’, zoals huiselijk geweld en kindermishandeling. Er is echter een aantal verschillen, waardoor een specifieke aanpak noodzakelijk is: één met aandacht voor de dynamiek die zich in deze gezinnen en cultuur voordoet (Bakker & Felten, 2011). Eergerelateerde problematiek vereist daarom gespecialiseerde hulpverlening.

Specifieke aandachtspunten voor de vraagverheldering

Volgens deskundigen uit de praktijk is het belangrijk dat jeugdprofessionals tijdens de fase van vraagverheldering nagaan of het kind of diens ouders Nederlands begrijpen en spreken. Zo niet, dan is een neutrale volwassen tolk nodig.

De rol van de tolk in het gesprek

Het is cruciaal voor de opbouw van je werkrelatie met je cliënten dat je als jeugdprofessional goed samenwerkt met kinderen, ouders én de eventuele tolk. De persoonlijke eigenschappen van tolken, hun taakopvatting en hun persoonlijke en culturele achtergrond beïnvloeden de manier waarop zij hun woorden kiezen. Het is belangrijk dat je er rekening mee houdt dat de tolk een behoorlijk bepalende rol speelt in je gesprekken met het kind en de ouders. Spraakverwarring, onbegrip, het gevoel langs elkaar heen te praten, het kan allemaal te maken hebben met subtiele vertaalproblemen, zonder dat de tolk echt fouten maakt. Hoe langer de tekst die tolken moeten onthouden, hoe groter de kans dat zij stukken inkorten of weglaten, of dat zij de volgorde veranderen waarin dingen gezegd worden (Bot, 1998).

De volgende aandachtspunten kunnen je helpen in gesprekken en diagnostiek, als er sprake is van verschillende opvoedingswaarden en communicatieproblemen (Te Poel en collega’s, 2012):

  • Breng de opvoedingsvisie van de ouders in kaart.
  • Analyseer in hoeverre de generatieverschillen tussen ouders en hun kinderen vanaf 12 jaar worden ingekleurd door cultuurverschillen.
  • Probeer cultuurverschillen te overbruggen.
  • Let op valkuilen in de communicatie.
  • Onderschat niet de invloed van de minderheidspositie.
  • Houd rekening met specifieke achterstanden als gevolg van de migratie.
  • Zorg voor een methodiek en werkwijze ‘op maat’.
  • Zorg voor intercultureel competente professionals.

Hulpmiddelen

Diverse hulpmiddelen kunnen bijdragen aan je communicatie met gezinnen met een migratieachtergrond:

  • Met de Bewustwordingsscan Communiceren zonder cultuurdrempels van ZonMW kunnen hulpverleners hun communicatieve vaardigheden meten en een beeld krijgen van hun competenties op het gebied van interculturele communicatie.
  • De toolkit Cultuursensitieve en inclusieve communicatie van Pharos helpt je om te gaan met cultuurverschillen en geeft communicatietips voor een multiculturele samenleving.
  • Het Cultureel Interview is ontworpen om culturele informatie te verkrijgen van een cliënt (Rohlof et al., 2003).
  • Professionals van jeugdhulpaanbieders de Mutsaersstichting en Juzt ontwikkelden op basis van methodieken de Korte Interventie Methode (KIM). KIM brengt hulpverleners in gesprek met gezinnen met een migratieachtergrond over communicatie- en gedragsproblemen binnen het gezin (Te Poel et al., 2012).