Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Stemmingsproblemen
Twee jongeren

Netwerk van hulpverleners

Toelichting op de aanbevelingen

  • Volg de aanwijzingen in de checklists op voor de betreffende leefgebieden. 

  • Blijf bij overdracht naar de volwassenen-ggz in contact met het kind en diens ouders totdat de overdracht goed heeft plaatsgevonden. 

Kinderen en jongeren met stemmingsproblemen of een -stoornis hebben soms een netwerk van hulpverleners om zich heen. Ze kunnen namelijk een behandeling krijgen binnen andere vormen van jeugd-ggz of jeugdgezondheidszorg (JGZ), en daarnaast hulp ontvangen vanuit de jeugdhulp en -bescherming. Kinderen en jongeren bij wie de behandeling binnen de jeugd-ggz is afgerond, worden bovendien vaak begeleid binnen de (residentiële) jeugdhulp en -bescherming. Het is dan ook essentieel dat alle betrokken professionals hun hulp goed afstemmen en met elkaar samenwerken, om zo de symptomen van het kind en de daaraan verwante psychosociale gevolgen te verminderen. Ook kunnen jeugdprofessionals bijdragen aan interventies die al geboden worden binnen de jeugd-ggz of JGZ. 

Samenwerken met gespecialiseerde hulpverleners  

Integrale jeugdhulp is jeugdhulp die passend en samenhangend is, met het kind en het gezin als uitgangspunt. Deze hulp is zo licht en gewoon mogelijk, maar ook intensief en specialistisch waar nodig. Het principe ‘één gezin, één plan’ is leidend. Dus is er een multidisciplinaire samenwerking nodig door verschillende domeinen, specialismen en sectoren, elk met hun eigen deskundigheid. Dit vraagt om verbinding van (gespecialiseerde) jeugdhulp met andere domeinen en partners in de zorg, zoals de huisarts, de onderwijsconsulent en school, de opvoedhulp, het lokale team, de jeugdgezondheidszorg en justitie. Integrale jeugdhulp kan leiden tot minder wisselingen in hulpverleners, betere afstemming tussen hulpverleners, zorg op verschillende levensgebieden en continuïteit van zorg tijdens overgangsfasen.  

Gemeenten, zorgaanbieders en onderwijs zijn samen verantwoordelijk voor jeugdhulp. Jeugdprofessionals zorgen in onderlinge afstemming dat kinderen en jongeren zich veilig en gezond kunnen ontwikkelen: thuis, op school, in de wijk en online. Het gaat dan bijvoorbeeld om de casusregisseur, de jeugdconsulent en het wijkteam. Onderwijs kan een belangrijke informatiebron zijn om de benodigde hulp in kaart te brengen en te analyseren, en om de jeugdhulp te evalueren. Ook is het onderwijs een belangrijke partner in de samenwerking vanuit een integrale benadering.   

De schoolcoach biedt ondersteuning aan de school, ouders en kinderen bij sociaal-emotionele problemen. Bijvoorbeeld bij vragen over het gedrag, de ontwikkeling van het kind, de opvoeding, of zorgen over de veiligheid. De schoolcoach helpt de school, de ouders en het kind om zoveel mogelijk zelf oplossingen te vinden. Samen wordt er gezocht naar passende oplossingen en hulp. Als het nodig is, geeft de coach trainingen op school. Bijvoorbeeld om de weerbaarheid van kinderen te vergroten of om faalangst te bestrijden. Op het gebied van passend onderwijs kan de onderwijsconsulent van belang zijn. Lees meer over de rol van de onderwijsconsulent op deze webpagina van de Rijksoverheid.

Overdracht naar volwassenen-ggz  

Deze richtlijn is van toepassing op jongeren tot 23 jaar die vóór hun 18e al jeugdhulp of -bescherming ontvingen die nog altijd doorloopt. Juist bij jongeren tussen de 18 en 25 jaar komen veel stemmingsproblemen en suïcides voor. In de transitie of transfer naar de volwassenen-ggz kan de continuïteit van de zorg in het geding zijn als er geen goede afstemming plaatsvindt, zoals door wachtlijsten. Van belang is dat een jongere niet wordt ‘losgelaten’ voordat de overdracht goed is afgerond. Dit is een belangrijk aandachtspunt in de overdracht van jeugd-psychiatrische zorg naar volwassen-psychiatrische zorg. De transitietool helpt bij een verantwoorde overgang (Theunissen, Van Harten & Pannebakker, 2019a en b).  

Leefgebieden  

Belangrijk is dat je als jeugdprofessional de omgeving van het kind betrekt bij de hulp en/of de behandeling. Er zijn verschillende leefgebieden waar kinderen met stemmingsproblemen tegelijkertijd deel van uitmaken. Voor het begeleiden van de stemmingsproblemen binnen deze verschillende leefgebieden zijn er checklists die je kunt gebruiken. Die helpen je om te komen tot een goede samenwerking en afstemming met andere leefgebieden. De checklists voor jeugdprofessionals die hieronder staan, zijn gebaseerd op een inventarisatie onder de werkgroepleden. Bij deze inventarisatie is gevraagd naar aandachtspunten in de samenwerking en afstemming met andere hulpverleners, en naar aandachtspunten in de context van gezin, school en vrije tijd. We onderscheiden de volgende leefgebieden: 

  1. Gezin
  2. Pleeggezin 
  3. School
  4. Hulpverlening onderling  
  5. Residentiële setting  

1. Checklist gezin  

  1. Zorg dat er één aanspreekpunt is voor alle hulpverlening binnen het gezin (‘één gezin, één plan/aanpak’). Voorkom steeds wisselende hulpverleners, eventueel met behulp van de aanpak volgens het model Wraparound Care. Bij die aanpak komt er alleen specialistische hulp als dat echt nodig is, en wordt er daarnaast gebruikgemaakt van natuurlijke (sociale) steunbronnen uit het netwerk van het gezin (Hermanns et al., 2002). 
  2. Stem binnen het team en met het kind af wie de ouders informeert over de stemmingsproblemen van het kind, en hoe dit gebeurt. 
  3. Help het kind en/of de ouders te zorgen voor een duidelijke dagstructuur. Dat wil dus zeggen: met regelmaat in opstaan, eten en slapen. 
  4. Help de ouders om het kind te activeren en diens eventuele passiviteit te doorbreken door kleine, makkelijk te realiseren activiteiten in te plannen. 
  5. Wijs de ouders erop dat hun kind hen moet kunnen vertrouwen, dat het belangrijk is om afspraken na te komen en om geen afspraken te maken die misschien niet haalbaar zijn. 
  6. Vertel de ouders dat ze contact met hun kind kunnen houden door actief te luisteren. Leer ouders ook om ik-boodschappen te geven. 
  7. Leer het gezin waar mogelijk positieve feedback te geven op het gedrag, niet op de persoon (Brummelman et al., 2014). 
  8. Leg de ouders uit dat stemmingsproblemen samen kunnen gaan met verminderd concentratievermogen en motorische onrust. Wijs hen erop dat het belangrijk is geduldig te zijn en geen negatieve feedback te geven. 
  9. Wijs het gezin erop dat het belangrijk is om ook bij ernstige problematiek het normale leven zoveel mogelijk te laten doorgaan. 
  10. Wijs de ouders erop dat bij zelfbeschadiging en/of suïcidaal gedrag de gedragsdeskundige en/of begeleidend psychiater geïnformeerd moet worden. 
  11. Stel een terugvalpreventieplan op, bijvoorbeeld aan de hand van Signs of Safety. Ouders weten dan in ieder geval wat ze bij terugval kunnen doen, en wie ze kunnen bellen en inschakelen. 

2. Checklist pleeggezin  

Zie ook de Checklist gezin en de Checklist school.  

  1. Wijs de pleegouders erop dat het voor kinderen met stemmingsproblemen moeilijk kan zijn om over te gaan van de ene woonplek naar de andere. Maak de stappen naar terugplaatsing daarom overzichtelijk. Voor het kind is het prettig te weten waar het aan toe is. 
  2. Wijs de pleegouders erop dat kinderen met stemmingsproblemen gevoelig zijn voor stress, waardoor problematiek kan verergeren.  

3. Checklist school  

Onderstaande aanbevelingen kun je tijdens een gesprek delen met een afgevaardigde van school.  

  1. Besef dat stemmings- en leerproblemen samen kunnen gaan. 
  2. Stel redelijke, concrete eisen aan de leerling. Stem je eisen af op de draagkracht van de leerling. 
  3. Houd rekening met verminderd concentratievermogen en rusteloosheid. Zorg voor een rustige plek in de klas of regel het gebruik van een koptelefoon. 
  4. Zorg ervoor dat de leerling succeservaringen op kan doen. 
  5. Geef positieve feedback op gedrag en bied ondersteuning om wenselijk gedrag mogelijk te maken. 
  6. Laat je altijd hoopvol uit over de toekomst en geef concreet aan hoe prestaties verbeterd kunnen worden. 
  7. Wees betrouwbaar en kom afspraken na. Maak alleen afspraken die haalbaar zijn. 
  8. Geef de leerling een duidelijke functie binnen de klas. 
  9. Ondersteun de leerling om op te komen voor zichzelf en bied bescherming tegen plagerijen. 
  10. Zorg voor extra ondersteuning tijdens pauzes, bijvoorbeeld door een buddy. 
  11. Bespreek de zorgen over de leerling met de ouders. 
  12. Informeer bij zelfbeschadiging en/of suïcidaal gedrag de deskundige binnen de school, de contactpersoon bij jeugdhulp, jeugdbescherming of de jeugd-ggz en de ouders (rekening houdend met de WGBO). 
  13. Maak duidelijk wat als leerkracht je mogelijkheden en beperkingen zijn en voor welke problemen deskundige hulp nodig is. 
  14. Wees alert op stemmingswisselingen. Check bij twijfel het realiteitsgehalte van uitlatingen (bij een leerling die overdreven actief (manisch) is). 
  15. Stel een terugvalpreventieplan in, bijvoorbeeld Signs of Safety.  

4. Checklist hulpverlening onderling  

De samenwerking en afstemming tussen diverse typen hulpverlening is belangrijk, vooral bij de overgang tussen hulpverleningstypen of -instellingen.  

  1. Is er een behandeling door de jeugd-ggz vereist, dan werkt de jeugd-ggz hierbij samen met andere vormen van jeugdhulp en -bescherming. Allereerst is het zaak om te bekijken of het kind terechtkan bij andere familieleden, waarbij ‘familieleden’ een ruim begrip is. Blijkt dat niet mogelijk te zijn, of niet in het belang van het kind, zoek dan een vervangend gezin. Pas als laatste mogelijkheid valt te zoeken naar een passende residentiële instelling. Zo’n uithuisplaatsing is altijd een uiterste maatregel. Meer informatie over uithuisplaatsing lees je in de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. 
  2. Verblijft een kind al in een residentiële instelling en vindt er tegelijkertijd (ambulante) behandeling binnen de jeugd-ggz plaats? Dan heeft het de voorkeur om het kind in de residentiële instelling te laten blijven wonen, tenzij dit niet in het belang van het kind is. 
  3. Zorg voor een gedegen en volledige overdracht tussen de hulpverleningsinstanties, na verkregen toestemming en rekening houdend met de WGBO. Dit geldt met name van en naar de jeugd-ggz. Stel (de ouders van) het kind op de hoogte van deze informatie-uitwisseling. Als zich in het verleden al stemmingsproblemen of een -stoornis hebben  voorgedaan, zorg er dan voor dat gegevens over de hulp, zoals de diagnose en het behandelplan uitgewisseld worden (na verkregen toestemming, rekening houdend met de WGBO). Zo kun je signalen die wijzen op een terugval snel herkennen. 
  4. Vraag bij twijfel om collegiaal advies van de gespecialiseerde hulp. 
  5. Spreek bij doorverwijzing af wanneer en waarvoor er terugverwezen kan worden, bijvoorbeeld naar een psychiater als er sprake is van een crisis. 
  6. Stel een ggz-knipkaart of Bed-op-Recept in bij de overgang van bijvoorbeeld een psychiatrische behandeling naar begeleiding door een jeugdprofessional. Een relatief laagdrempelige toegang tot de voormalige hulpverlener draagt bij aan een soepele overgang. Bovendien vermindert dit het risico dat de jeugdprofessional wordt overvraagd omdat hij zich ondersteund weet. 
  7. Zet een signaleringsplan in zodat de omgeving kleine veranderingen in gedrag kan herkennen en er tijdig een interventie kan plaatsvinden. 
  8. Maak een terugvalpreventieplan dat informatie bevat over de signalen die wijzen op een mogelijke terugval. Beschrijf ook welke stappen bij zo’n terugval door wie ondernomen worden, rekening houdend met de leeftijd van het kind. Signs of Safety zou zo’n terugvalpreventieplan kunnen zijn.  

5. Checklist residentiële setting  

Jeugdprofessionals binnen de residentiële setting kunnen verschillende dingen doen om stemmingsproblemen te voorkomen en al aangeboden therapieën te ondersteunen. Deze aanbevelingen zijn onderdeel van deze checklist.  

  1. Zorg voor een stabiele personele bezetting, zodat er een vertrouwensband kan ontstaan tussen kind en hulpverlener. 
  2. Zorg voor een duidelijke dagstructuur. Dat wil dus zeggen: op vaste tijden opstaan, eten en slapen. 
  3. Activeer het kind. Probeer diens passiviteit te doorbreken door kleine, makkelijk te realiseren activiteiten in te plannen. 
  4. Stel haalbare eisen. Ga overvraging tegen door je eisen op de draagkracht van het kind af te stemmen. Zorg voor succeservaringen. 
  5. Houd contact met het kind door actief te luisteren. Geef ik-boodschappen. Erken de gevoelens van het kind maar vraag wat hij eraan gaat doen en wat jij daarin voor hem kan betekenen.
  6. Pak problemen aan en los ze op. Ondersteun het kind als dat noodzakelijk is, maar laat hem zoveel mogelijk zelf doen. 
  7. Geef waar mogelijk positieve feedback op het gedrag, en niet op de persoon (Brummelman et al., 2014). 
  8. Houd er rekening mee dat stemmingsproblemen kunnen samengaan met verminderd concentratievermogen en motorische onrust. Wees geduldig en geef geen negatieve feedback. 
  9. Wees betrouwbaar en kom afspraken na. Maak geen afspraken die misschien niet haalbaar zijn. 
  10. Geef het kind een duidelijke activiteit of functie binnen de groep. 
  11. Wanneer er sprake is van onzekerheid of angst, koppel het kind dan aan een maatje. Zo kan het kind snel bekend raken met de gewoonten binnen een groep. 
  12. Wees je bewust van het feit dat kinderen met stemmingsproblemen gevoelig zijn voor stress, waardoor de problematiek kan verergeren. Deze stress kun je op diverse manieren verlagen en voorkomen. Zorg voor een veilige omgeving, een vertrouwenspersoon en consequente manieren van handelen en opvoeden door verschillende beroepsopvoeders. Maak ook heldere afspraken, zodat het kind weet met welke vragen het bij wie terechtkan. 
  13. Maak het kind (en ouders) duidelijk wat de mogelijkheden en beperkingen van de groepsleider zijn en voor welke problemen andere specialistische hulp nodig is. Dat is van belang als de klachten verergeren. 
  14. Ondersteun het kind om op te komen voor zichzelf, zodat problemen aangepakt of voorkomen kunnen worden. 
  15. Informeer bij zelfbeschadiging en/of suïcidaal gedrag de gedragsdeskundige en/of begeleidend psychiater en bespreek dit altijd met collega’s en je inhoudelijk leidinggevende. Zeg ook tegen het kind dat je dit met anderen bespreekt. Beloof geen geheimhouding maar wel vertrouwelijkheid. 
  16. Realiseer je dat het voor kinderen met stemmingsproblemen moeilijk kan zijn om van de ene woonplek naar de andere over te gaan. Maak de stappen naar terugplaatsing, overplaatsing of doorplaatsing daarom zo overzichtelijk mogelijk. Voor het kind is het prettig te weten waar het aan toe is. 
  17. Wees op de hoogte van specifieke signalen die erop kunnen wijzen dat een kind (opnieuw) een stemmingsprobleem of depressieve stoornis heeft. Weet welke stappen te ondernemen. Vraag eventueel een specialist om advies, zoals een gedragsdeskundige, gz-psycholoog, een orthopedagoog-generalist, een kinder- & jeugdpsycholoog (volgens het NIP-register), een klinisch psycholoog of een psychotherapeut. 
  18. Zorg voor een goede, praktische overdracht als het kind eerder specialistische behandeling binnen de psychiatrie heeft gehad. Hoe functioneert het kind of de jongere en wat is het gewend? Wat zijn signalen dat het niet goed gaat en wat zijn dan de passende handelingen? Ga na welke afspraken er gemaakt zijn over de samenwerking met de vorige hulpverlener. 
  19. Wees alert op stemmingswisselingen. Het kan zijn dat een sombere/prikkelbare stemming omslaat in een zeer uitgelaten stemming met een onrealistisch beeld van eigen kunnen. Check bij twijfel het realiteitsgehalte van uitlatingen. 
  20. Stel een terugvalpreventieplan op, zoals Signs of Safety. 
  21. Zorg zo nodig voor ‘hand-in-handbegeleiding’ en een regelmatige controle.