Richtlijn Radicalisering
Inhoudsopgave
Kernaanbevelingen
- Werk bij zorgwekkende radicalisering contextgericht. De wijze waarop zorgwekkende radicalisering eruitziet, verandert voortdurend door contextuele omstandigheden en vraagt daardoor om een dynamisch handelingsperspectief. Zorg voor voldoende ruimte voor experimenteren en innoveren, evaluatie en reflectie. Maak gebruik van scenario-denken, zet in op structureel (leren) leren en (leren) samenwerken.
- Heb oog voor de individuele omstandigheden van de jongere. Wees terughoudend in het gebruiken van het label (of stigma) ‘radicalisering’.
- Oefen je in de houding en vaardigheden van ‘affectieve professionaliteit’, waarbij je niet werkt vanuit dwang en cognitieve actie maar op basis van contact maken, en betrokkenheid bij wat de jongere bezighoudt. Reflecteer op het eigen handelen en voorkom vooringenomenheid in gesprekken met jongeren.
- Ontwikkel gevoeligheid voor ‘niet-pluis signalen’. Focus hierbij op het herkennen- en aanpakken van onderliggende problemen en weeg dit mee in je professionele oordeelsvorming.
- Neem kennis – en maak gebruik van de ‘Werkwijze in kaart brengen, interpreteren en delen van mogelijke signalen van radicalisering’.
- Werk bij zorgwekkende radicalisering vanuit een pedagogische invalshoek. Bekijk radicalisering als fenomeen met een pedagogische bril, omdat er altijd een ontwikkelingscomponent aan zit. Focus bij een preventieve aanpak op ‘zorgwekkende radicalisering’ in plaats van op ‘radicale ideeën’.
- Zet primair in op het vergroten van veerkracht door het versterken van beschermende factoren tegen zorgwekkende radicalisering. Verwerf kennis over hoe je veerkracht kunt versterken op basis van onderbouwde beschermende interventies en programma’s. Deze kennis helpt je in het maken van keuzen om tot een effectieve preventieve aanpak te kunnen komen.
- Zet in op een effectieve samenwerking tussen jongerenwerk en onderwijs om veerkracht van jongeren tegen zorgwekkende radicalisering te versterken.
- Verkrijg inzicht in verschillen tussen casuïstiek van zorgwekkende radicalisering en andere casuïstieken in het jeugddomein.
- Implementeer als organisatie maatregelen en/of voorzieningen waarbinnen professionals effectief kunnen handelen bij zorgwekkende radicalisering. Voorkom professionele eenzaamheid; ondersteun professionals in de omgang met professionele onzekerheid; vergroot het bewustzijn en motivatie bij professionals omtrent hun positie bij preventie van zorgwekkende radicalisering; stimuleer en faciliteer zelfreflectie door professionals; en heb aandacht voor het welzijn van professionals.
- Borg en behoudt de kennis in de organisatie (institutioneel geheugen) en zorg dat structurele deskundigheidsbevordering organisatorisch wordt ingebed in de organisatie. Neem risico’s voor professionals op in werkkaders en tref maatregelen die deze risico’s beperken.
1. Introductie
Waar gaat de richtlijn over?
Radicale ideeën van jongeren passen bij de zoektocht naar een eigen identiteit, en hoeven niet zorgwekkend te zijn. Radicale ideeën kunnen zelfs nodig zijn om maatschappelijke veranderingen te realiseren. De focus van deze richtlijn ligt daarom niet op radicale ideeën, maar op ‘zorgwekkende radicalisering’ die kan leiden tot extremistisch geweld. In deze richtlijn wordt met de term radicalisering daarom ‘zorgwekkende radicalisering’ bedoeld, tenzij anders wordt aangegeven. Zorgwekkende radicalisering kan de ontwikkeling van een jongere negatief beïnvloeden. Een jongere kan er mentaal en sociaal onder lijden, niet meer meedoen in het dagelijkse leven, en/of vrienden of naasten verliezen. Ook kan een radicaliseringsproces waar geen aandacht voor is, of waar zorg ontbreekt, tot situaties leiden waarin de fysieke en psychische veiligheid van mensen in gevaar komt of waarin het vertrouwen in de samenleving ondermijnd wordt. Daarom is het voor de jongere in kwestie, ouders, het sociale netwerk en de samenleving in het algemeen belangrijk dat er tijdig en passend ingegrepen wordt. Jeugdprofessionals hebben daarin een belangrijke pedagogische taak. Zij hebben immers zicht op of contact met jongeren, en zij kunnen bijsturen als dat gewenst of nodig is.
Hoe zorgwekkende radicalisering er als fenomeen uitziet (zoals onderliggende ideologie en verschijningsvormen) verandert voortdurend (Dijkman, 2021). Wat vandaag een mogelijk signaal is voor radicalisering, kan morgen weer anders zijn. Radicalisering is dus een dynamisch fenomeen dat een dynamisch handelingsperspectief nodig heeft. Jeugdprofessionals moeten leren omgaan met de verandering en onzekerheid die bij radicalisering horen. Deze richtlijn gaat uit van de zienswijze dat contextgericht werken door jeugdprofessionals bijdraagt aan de sociale en maatschappelijke veerkracht van jongeren. Dat wil zeggen dat de richtlijn vooral gaat over het kunnen meebewegen met verandering van omstandigheden en onzekerheid, maar ook standvastig kunnen zijn wanneer dit nodig is. De richtlijn geeft bovendien ruimte voor maatwerk en professionele reflectie, en biedt daarvoor concrete handvatten. Op deze manier biedt de richtlijn verantwoorde en duurzame handelingsperspectieven voor jeugdprofessionals. Zo hebben zij een houvast in het werken met structurele dilemma’s en knelpunten bij zorgwekkende radicalisering.
Doelen
De doelen van deze richtlijn zijn:
- jeugdprofessionals kennis en concrete handvatten bieden voor de aanpak van (beginnende) zorgwekkende radicalisering bij jongeren;
- kennis over zorgwekkende radicalisering bij jeugdprofessionals borgen;
- kennis breder verspreiden onder jeugdprofessionals.
Voor wie is de richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor zowel professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming als andere jeugdprofessionals die te maken kunnen krijgen met zorgwekkende radicalisering bij jeugdigen. Zoals jongerenwerkers, professionals in het onderwijs, veiligheidsprofessionals, medewerkers van Bureau Halt, reclassering en politie.
Het hangt van de functie of taken van een jeugdprofessional af in hoeverre hij of zij zelf handelend kan/ moet optreden of juist doorverwijzen naar meer passende hulp. Voor de meeste jeugdprofessionals geldt dat zij niet hoeven te beschikken over specialistische kennis of kunde over radicalisering. Wel is van belang dat ze in staat zijn om een ‘niet pluis gevoel’ te ontwikkelen en mogelijke signalen in context te plaatsen, aangezien signalen kunnen duiden op andere problematieken dan radicalisering.
Eveneens biedt de richtlijn kennis en vaardigheden voor 1) het raadplegen/ doorverwijzen naar in radicalisering gespecialiseerde collega’s (zoals een aandachtsfunctionaris) binnen de eigen sector en 2) het weten hoe door te verwijzen naar passende hulp buiten de eigen sector.
De richtlijn biedt niet alleen handvatten en adviezen aan jeugdprofessionals, maar ook aan organisaties. Zij spelen een belangrijke rol in het faciliteren van jeugdprofessionals bij de preventie en aanpak van zorgwekkende radicalisering, zodat zij zo effectief mogelijk hun werk kunnen doen. En om te borgen dat kennis en netwerken benut en behouden blijven.
Basisinformatie
Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:
- doelgroep van de richtlijnen
- gedeelde besluitvorming
- diversiteit
- beschikbaarheid interventies
- juridische betekenis van de richtlijnen
- begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders
Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.
2. Wat is zorgwekkende radicalisering?
Vraag en aanbevelingen
Wat is zorgwekkende radicalisering, welke stadia kun je onderscheiden en welke vormen van zorgwekkende radicalisering zijn er?
Aanbevelingen
2.1.1. Radicalisering: definitie en ‘label’
Toelichting op de aanbeveling
-
De term ‘radicalisering’ roept veel verschillende beelden op en kent veel verschillende definities. Wees daarom terughoudend in het gebruiken van het label ‘radicalisering’ en heb oog voor de individuele omstandigheden van een jongere.
Definitie
De term ‘radicalisering’ roept veel verschillende beelden op. Ook bestaan er verschillende definities van deze term. Op basis van een aantal bestaande definities (NCTV, 2023; Coolsaet, 2019) werkt deze richtlijn met een definitie van radicalisering, waarbij vanuit pedagogisch perspectief (Sieckelinck, 2016) een focus op zorgwekkende radicalisering is toegevoegd: het betreft immers radicalisering die om onze zorg vraagt. Met zorgwekkende radicalisering wordt in deze richtlijn bedoeld:
Een proces waarbij iemands ideologische opvattingen de ruimte voor dialoog met andersdenkenden inperken en de bereidheid om dwang of geweld te gebruiken doen toenemen. Dit proces kan aanleiding zijn voor individuen, groepen of instituties om zich af te keren van de door democratische principes gestuurde samenleving. Het kan leiden tot schade aan relaties, zichzelf of anderen.
Label van radicalisering
Het is belangrijk om terughoudend te zijn in het gebruik van het label (of stigma) ‘radicalisering’, en oog te hebben voor de individuele omstandigheden van een jongere. Radicalisering is een fenomeen dat heftige beelden en angsten oproept. Het ‘labelen’ van een gedraging of fenomeen als ‘radicalisering’ kan (negatieve) gevolgen hebben voor alle betrokkenen. Voor de jongere zelf, zijn of haar omgeving en voor de relatie tussen jongere en professional.
Zorgwekkende radicalisering is vaak een onvoorspelbaar proces. Daardoor schiet een label altijd tekort. Zo kunnen opvattingen of gedragingen van een jongere na een fase van radicalisering ook weer milder worden. Dit wordt ook wel ‘deradicaliseren’ genoemd. Daarnaast zijn veel jongeren met sterke idealen erg kritisch over hoe ze worden benaderd en benoemd. Het label ‘radicalisering’ kan daarom snel olie op het vuur gooien. Een jongere kan zich dan afsluiten voor contact en hulp, wat zorgwekkende radicalisering verder kan bevorderen. In dat geval wordt het tegenovergestelde bereikt van wat deze richtlijn beoogt: een jongere in de context van zijn eigen ontwikkeling begeleiden, met oog voor zorgen over gedrag of omstandigheden.
Extremisme
Bij extremisme gaan (geradicaliseerde) personen of groepen vaak, maar niet altijd, over de grenzen van de wet, waarbij ze (gewelddadige) acties plegen om politieke besluitvorming te beïnvloeden. Extremisme wordt gedefinieerd als ‘het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen’ (NCTV, 2024). Ondemocratische middelen kunnen zowel gewelddadig (bijvoorbeeld geweldplegingen, mishandelingen en ernstiger vormen van geweld) als niet-gewelddadig zijn (bijvoorbeeld het systematisch zaaien van haat, het verspreiden van angst of desinformatie, het bijdragen aan demonisering of intimidatie en/of het verwerpen van wet- en regelgeving). Een radicaliseringsproces kan resulteren in extremisme, maar dat gebeurt zeker niet altijd.
Typen radicalisering
Zorgwekkende radicalisering en extremisme zijn niet exclusief verbonden aan één etnische, culturele, religieuze of politieke groep. Zorgwekkende radicalisering kan zich manifesteren op verschillende thema’s, waaronder jihadisme, extreemrechts, extreemlinks en dierenrechten. Ook is er anti-institutionele radicalisering, zoals bij mensen die zichzelf soeverein verklaren.
Proces van radicalisering
Zorgwekkende radicalisering wordt vaak gezien als een proces dat kan bestaan uit vier fasen:
- Gevoeligheid: een jongere is vatbaar voor radicalisering.
- Verkenning: een jongere gaat actief op zoek naar informatie over een ideologie en ontwikkelt een radicale interpretatie.
- Lidmaatschap: een jongere wordt lid van een (virtuele) radicale groep. Ideologisch gedachtegoed wordt verder ontwikkeld, er vindt indoctrinatie plaats en geweld wordt steeds meer een geoorloofd middel.
- Actie: een jongere gaat over tot daadwerkelijke handelingen, zoals het voorbereiden, plannen en uitvoeren van een daad van geweld.
In de praktijk verloopt een radicaliseringsproces bij een jongere bijna nooit zo overzichtelijk. Een proces van radicalisering kan versnellen en vertragen, of zelfs helemaal omkeren.
Verdieping en onderbouwing
Radicalisering als dynamisch proces
Zorgwekkende radicalisering is een dynamisch proces, met verschillende invloeden op verschillende personen en in verschillende contexten (Dijkman, A. 2021; Sieckelinck & Stephens, 2021). Definities leggen het accent op openbare veiligheid, de relatie tot democratie, of in het geval van jongeren op de pedagogische relatie. Ondanks de verschillende definities is er wel wetenschappelijke consensus over het idee dat niet elke radicalisering zorgelijk is. Daarom wordt steeds vaker onderscheid gemaakt tussen radicalisering en radicalisering die kan leiden tot extremistisch geweld (Caramellino, Melacarne & Ducol, 2022). In deze richtlijn ligt de nadruk op de tweede variant: radicalisering die kan leiden tot extremistisch geweld.
Proces van radicalisering
Feddes et al. (2015) delen het radicaliseringsproces op in vier fasen: gevoeligheid, verkenning, lidmaatschap en actie. Zij doen dit op basis van bestaande modellen van radicalisering (zoals Borum, 2011; Moghaddam, 2005; Precht, 2011; Sageman, 2004; Schmid, 2013; Silber & Bhatt, 2007, Wiktorowicz, 2004). Tegelijkertijd verloopt een radicaliseringsproces bij een jongere nooit zo overzichtelijk. Het is in veel gevallen een niet-lineair en dynamisch proces (Bartlett, Birdwell, & King, 2010; De Wolf & Doosje, 2010/2015; Feddes et al., 2013; King & Taylor, 2011). Lang niet altijd is er sprake van een gestage ontwikkeling van gevoeligheid voor zorgwekkende radicalisering tot een extremistische of terroristische actie. Het proces kan in elke fase versnellen en vertragen, of zelfs helemaal omkeren. Een (tijdelijke of permanente) beweging terug naar een eerdere fase is mogelijk. Ook is het mogelijk dat een fase niet of zeer snel wordt doorlopen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij ‘flitsradicalisering’, dat vaak plaatsvindt binnen een online context (zie de aanbevelingen bij Informatiekanalen die bijdragen aan radicalisering en Online radicalisering). En de laatste fase, actie, vindt zelden plaats.
Psychisch geweld
Vanuit het veiligheidsperspectief wordt er vaak naar zorgwekkende radicalisering gekeken met als uitgangspunt de grens van fysiek geweld. Tegelijkertijd vallen rekrutering en manipulatie eerder onder psychisch geweld. De overheid heeft de taak om kinderen/jongeren te beschermen tegen rekrutering en manipulatie en passende hulp te bieden. De jeugdprofessional kan daarbij een belangrijke rol spelen (Kinderrechtenkader 2024). In het kader van radicalisering is weinig onderzoek hiernaar gedaan. Voor jongeren (en professionals) is dat grijze gebied van beïnvloeding juist zeer relevant. Een voorbeeld daarvan is intergenerationele overdracht van extremistische ideologie binnen familiesystemen (Van Wieringen et al., 2021). Ouders kunnen een risicofactor zijn indien zijn er zelf radicale denkbeelden op nahouden en deze overdragen aan hun kinderen. Uiteraard kunnen ouders ook een beschermende factor zijn door hun kinderen weerbaarder te maken tegen ongewenste radicalisering. Verwezen wordt naar andere richtlijnen voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan de omgang met- en ondersteuning door jeugdprofessionals van ouders. In het grijze gebied van beïnvloeding binnen familiesystemen moet de hulpverlener er scherp op zijn dat omstandigheden, activiteiten, meningen of overtuigingen van ouders niet aan kinderen mogen worden tegengeworpen (non-discriminatiebeginsel, artikel 2 IVRK).
Trends van radicalisering
In de jaren 2010-2020 werd zorgwekkende radicalisering voornamelijk geassocieerd met jihadisme. Dit was een gevolg van aanslagen door islamitische terroristen en van uitreizigers naar strijdgebieden in het Midden-Oosten. Onderzoek naar trends in radicalisering laat aan het begin van de jaren ’20 echter een toename zien van rechts- en anti-institutioneel extremisme dat zich niet alleen zich richt op de overheid, maar ook op organisaties en instituties (NCTV, 2022; Van Wonderen et al. 2023). Dit extremisme speelt zich met name online af (zie Oorzaken en factoren). De afgelopen jaren zijn er steeds minder publieke uitingen van jihadistisch gedachtegoed te zien, zowel fysiek als online. Hoewel het jihadisme minder zichtbaar is, vormen aanhangers van het jihadisme wel nog steeds een veiligheidsdreiging (zie Oorzaken en factoren). Ook binnen de radicale onderstroom van het anti-institutioneel activisme zijn aanwijzingen voor verdere radicalisering. Hierbij wordt de geweldsdreiging voornamelijk gevormd door individuen en kleine groepen die vatbaar kunnen zijn voor opruiende (online) complottheorieën (NCTV, 2022).
Er zijn geen precieze cijfers over het aantal geradicaliseerde personen. Het is moeilijk om hier zicht op te krijgen, omdat dit niet in de openbaarheid plaatsvindt en/of omdat het vaak niet meetbaar is. Wel zijn er cijfers over het aantal geradicaliseerde personen die extremistische strafbare feiten hebben gepleegd. Er zijn bijvoorbeeld enkele honderden personen, vooral jongeren, die zijn uitgereisd of hebben geprobeerd uit te reizen naar strijdgebieden ten tijde van de burgeroorlog in Syrië (Landelijk Steunpunt Extremisme, 2018). Ook zijn er veroordelingen voor extremistisch activisme, zoals bedreigingen, vernielingen en brandstichting. Het percentage mensen dat strafbare feiten pleegt vanwege extremisme is niet hoog. Vaak komen deze personen uit extremistische netwerken die uit meerdere personen bestaan. Die andere personen zijn dan zelf (nog) niet overgegaan tot (gewelddadig) extremistische activiteiten, maar zijn vaak wel daartoe bereid. Het aantal mensen dat op een zorgelijke manier is geradicaliseerd ligt dus hoger dan het aantal mensen dat een bekend strafbaar feit heeft gepleegd. Ook de bestaande hulplijnen voor vragen over radicalisering zeggen iets over de omvang. Zo heeft het Landelijk Steunpunt Extremisme in ongeveer vijf jaar tijd zo’n duizend informatievragen van professionals of ouders gekregen, en tweehonderd families of personen begeleid.
2.1.2. Pedagogische invalshoek
Toelichting op de aanbeveling
-
Radicale ideeën hoeven niet zorgwekkend te zijn. Focus in een preventieve aanpak daarom op ‘zorgwekkende radicalisering’ in plaats van op ‘radicale ideeën’, en werk vanuit een pedagogische invalshoek.
Radicale ideeën hoeven niet zorgwekkend te zijn. Ze passen bij een gezonde ontwikkeling en het zoeken naar identiteit. De vorming van idealen is immers kenmerkend voor de adolescentie (Sieckelinck, 2009). Jongeren hebben daarbij het recht om hun mening te vormen en hun ideeën, identiteit en standpunten te uiten. Dit is (onder meer) belangrijk voor de ontwikkeling van hun identiteiten (Kinderrechtenkader 2024). Maar jongeren kunnen ook verstrikt raken in radicale opvattingen. Daardoor kunnen deze ideeën een gevaar vormen voor de ontwikkeling van de jongere zelf, of voor zijn of haar omgeving. Opvoeders hebben hierin dus een belangrijke taak: binnen veilige kaders de ontwikkeling van jongeren helpen bevorderen.
Om als jeugdprofessional adequaat te kunnen reageren op zorgwekkende radicalisering, is het belangrijk om het fenomeen pedagogisch te benaderen (Van San et al., 2013). Het plaatsen van radicalisering en extremisme in een ontwikkelingsgericht perspectief, helpt namelijk om de kijk op het ontstaan en de aanpak van het probleem te verbreden. De focus op preventie verdringt ‘bedreiging’ als organiserend principe en stelt in plaats daarvan ‘groei’ centraal. Het is dus van belang voor jeugdprofessionals om zicht te krijgen op factoren bij jongeren die deze groei belemmeren. Voor de hulp aan jongeren geldt hetzelfde als voor educatie: gebrekkig onderwijs kan bijdragen aan gevoelens van onbeduidendheid, frustratie en uitsluiting. Maar onderwijs heeft ook de mogelijkheid om voorwaarden te scheppen waarin betekenis, verhaal en verbinding ontstaan (Sieckelinck & Stephens, 2023).
Verdieping en onderbouwing
De adolescentie is niet alleen een overgangsperiode in het leven. De jeugd vormt ook een belangrijk segment van de samenleving met een duidelijke rol in het aanjagen van sociale verandering (Wyn & Woodman, 2006). Radicaliteit in een jongere kan deel uitmaken van zijn of haar volwassen worden (Van San et al., 2013). Redelijkerwijs kan verwacht worden dat dit verandert of verdwijnt met de (jong)volwassenheid (Sieckelinck & Stephens, 2023).
Radicaliserende jongeren kunnen worden beschouwd tegen de achtergrond van het gegeven dat de vorming van idealen een noodzakelijk onderdeel uitmaakt van sociale identiteitsontwikkeling en kritisch burgerschap. Hiermee is dus een opvoedingstaak voor volwassenen gemoeid. Het is de taak van opvoeders om enerzijds de ontwikkeling van een eigen identiteit (en dus van eigen idealen) van jongeren te bevorderen. Anderzijds om ervoor te zorgen dat de identiteit zich in een maatschappelijk constructieve richting ontwikkelt (De Winter, 2007).
Een positief effect hiervan is dat een preventieve aanpak van jeugdbeleid minder stigmatiserend werkt. Bovendien geldt voor signalen van radicalisering en extremisme als voor de aanwezigheid van onderliggende factoren dat de uitkomst niet vanzelfsprekend naar één specifiek probleem gaat. De brede ontwikkeling van jongeren blijft voor ogen, gerelateerd aan sociale, relationele en individuele factoren (Beelmann en Jonkman, 2021).
2.1.3. Contextgericht werken
Toelichting op de aanbeveling
-
Radicalisering is een wicked problem, een ‘venijnig vraagstuk’, dat contextgericht werken vereist. Zorg in de preventieve aanpak van zorgwekkende radicalisering voor voldoende ruimte voor experimenteren en innoveren, evaluatie en reflectie.
Radicalisering als wicked problem
Zorgwekkende radicalisering kenmerkt zich door veranderende complexiteit en een ongestructureerd karakter. Hoe radicalisering eruitziet (zoals onderliggende ideologie en verschijningsvormen) verandert door tijd en omstandigheden (context). Er is sprake van voortdurende verandering en onzekerheid. Ook zijn er verschillende (en soms tegengestelde) perspectieven en belangen van diverse betrokkenen. Bovendien is vaak niet vast te stellen wanneer genoeg informatie voorhanden is, en wanneer een professionele inzet ‘klaar’ is. Radicalisering wordt daarom ook wel een wicked problem genoemd: een ‘venijnig vraagstuk’.
Zorgwekkende radicalisering is een dynamisch fenomeen, dat een dynamisch handelingsperspectief nodig heeft. Wat vandaag een mogelijk signaal is voor radicalisering, kan morgen weer anders zijn. Met die verandering en onzekerheid moet de professional leren omgaan. Dat is uitdagend, maar er zijn manieren om houvast te vinden.
Contextgericht werken
Het werken met zorgwekkende radicalisering heeft baat bij een contextgerichte benadering. Dit betekent dat een professional kijkt naar de (veranderende) omstandigheden en omgevingen van jongeren en inzet op het versterken van de sociale en maatschappelijke veerkracht van jongeren om hiermee om te kunnen gaan. Dit vereist als professionele houding om voortdurend te evalueren welke handelingen proportioneel en effectief zijn en om als professional mee te bewegen met veranderende omstandigheden en onzekerheid.
In de beroepspraktijk waarbinnen jeugdprofessionals te maken kunnen krijgen met radicalisering, zijn in ieder geval vier contexten relevant:
- De persoonlijke context van de professional. Eigen motivatie en intenties, (onbewuste) vooroordelen, levensbeschouwelijke ideeën of referentiekaders, politieke voorkeuren, of waarden en normen.
- De publieke context waarin radicalisering zich voordoet. Dit gaat bijvoorbeeld over de manier waarop de democratische rechtsstaat is ingericht en functioneert: worden minderheden beschermd, zijn mensen gelijk voor de wet, is er vrije pers, en worden kinderrechten goed gewaarborgd? Ook bijvoorbeeld de gezondheid van de bevolking en geopolitiek zijn van invloed op de ontwikkelingen van radicalisering.
- De professionele context. Dit gaat over de manier waarop een professional is opgeleid, welke taken die heeft en welke afspraken er gemaakt zijn binnen de organisatie. Onderdeel hiervan zijn bijvoorbeeld de wettelijke kaders voor het delen van informatie, beroepscode en richtlijnen, en kinderrechtelijke normen.
- De perspectiefcontext. Hierin gaat het om de macht of de positie om te bepalen hoe er gekeken wordt naar radicalisering of een radicaliserende jongere. Professionals met veel maatschappelijke ‘definitiemacht’ zijn bijvoorbeeld wetenschappers, journalisten en bestuurders. Als jeugdprofessional helpt het om je bewust te zijn van deze definitiemacht en hoe definities doorwerken in jouw contact met jongeren of in jouw professionele oordeelsvorming in een dossier. Definities komen namelijk niet uit de lucht vallen, maar worden gemaakt door deze groepen.
Bij een contextgerichte benadering bij zorgwekkende radicalisering zijn drie manieren van werken te onderscheiden, die vaak gelijktijdig plaatsvinden:
- Experimenteren en innoveren: het uitproberen van nieuwe dingen, handelingswijzen en interventies.
- Evalueren en reflecteren: het regelmatig evalueren en bespreken van het werken met radicalisering, bijvoorbeeld door onderzoek, maar ook door (methodische) intervisie.
- Excelleren: de inzet van jeugdprofessionals die het verschil maken voor jonge mensen en gezinnen door hun specifieke motivatie, betrokkenheid en vaardigheden.
Verdieping en onderbouwing
Radicalisering als wicked problem
Radicalisering als fenomeen wordt in de wetenschappelijke literatuur ook wel geduid als een ‘wicked problem’ (Bakker & Grol 2017; De Graaf & Duyvensteyn 2007; De Graaf 2017; De Graaff 2015; De Graaff 2017; Dijkman 2021; Gielen 2020; Noordegraaf et al 2016; Noordegraaf et al 2020).
Bij wicked problems is er geen duidelijk begin en einde. Er is vaak van tevoren niet duidelijk welke kennis aanwezig moet zijn en welke verschillende perspectieven en belangen ermee gemoeid zijn. Dit komt mede doordat een wicked problem steeds verandert naarmate de tijd verstrijkt en de context verandert. Vaak hebben (impliciete) normatieve opvattingen over deze problemen invloed op de keuzes die gemaakt worden op het gebied van beleid, interventies en de uitvoering van beiden. De preventie en aanpak van het wicked problem radicalisering zijn gebaat bij voldoende ruimte voor experimenteren en innoveren, ruimte voor evaluatie en reflectie en meebewegen met de veranderende context (Dijkman, 2021).
Op basis van praktijkonderzoek geeft Dijkman (2021) meerdere kenmerken van radicalisering als ‘wicked problem’, waaronder:
- Professionals, wetenschappers en beleidsmakers hanteren veel verschillende omschrijvingen en definities van radicalisering. Dit wordt mede bepaald door de verschillende en veranderende verschijningsvormen en fasen van radicalisering. Ook wordt een definitie bepaald door het perspectief waarmee naar radicalisering wordt gekeken (bijvoorbeeld vanuit een bepaalde professionele achtergrond).
- Het is onduidelijk wat professionals moeten weten over radicalisering.
- Radicalisering is als fenomeen voortdurend in verandering. Radicalisering is gebonden aan de tijd en omstandigheden waarin zij plaatsvindt.
- Bij radicalisering bestaan diverse perspectieven op oorzaak en gevolg. Er is geen eenduidige wetenschappelijke opvatting over oorzaak en gevolg van radicalisering. Persoonlijke, sociale en maatschappelijke contexten zijn van belang en werken op elkaar in.
- Om effectief te kunnen zijn, moet beleid zich niet richten op één deelaspect van radicalisering maar op meerdere aspecten.
- Bij radicaliseringscasuïstieken krijgen professionals voortdurend te maken met tegengestelde belangen. Bij een wicked problem als radicalisering is immers sprake van meerdere betrokkenen met hun eigen perspectieven, taken en belangen (bijvoorbeeld veiligheid versus het belang van het individu). Dit betekent dat aanpakken tegenover elkaar kunnen komen te staan. Een professional moet kunnen omgaan met deze tegengestelde belangen en spanningsvelden.
- Radicalisering heeft geen telbare verzameling standaardoplossingen die kunnen worden ingezet. De effectiviteit van een oplossing wordt bepaald door individuele (soms unieke) casuïstiek, en tegelijkertijd door voortdurende dynamiek in verschijningsvormen en passende oplossingen, als gevolg van tijd en veranderende omstandigheden.
Volgens Dijkman (2021) wordt in de beroepspraktijk zorgwekkende radicalisering vaak als een ‘complexe puzzel’ beschouwd. Het idee van de puzzel kan het idee wekken dat je op basis van alle puzzelstukjes een geheel kunt vormen. Maar dat is een statische complexiteit die geen recht doet aan de werkelijkheid van radicalisering. Radicalisering is dynamisch: er is geen begin en einde. Het gaat hier om veranderende complexiteit. Om te kunnen zien wat proportioneel en effectief is in een complexe en veranderende omgeving moet er voortdurend uitgeprobeerd en geëvalueerd worden. Niet alleen achteraf, maar ook vooraf en tijdens de uitvoering van interventies.
Experimenteren en ‘best people’
De voortdurend veranderende complexiteit van radicalisering vereist pionieren in wat werkt in beleid en concrete aanpakken. Hierbij is het essentieel om de ruimte te hebben voor het maken van fouten. Het doel hiervan is om te leren wat anders of beter zou kunnen. De Graaf en Weggemans (2018) schrijven daarover: ‘Experimenteren maakt nadrukkelijk deel uit van het antiradicaliseringsbeleid omdat het een onderwerp is waarover nog weinig empirisch getoetste best practises bestaan. Daarbij worden altijd fouten gemaakt. Wetenschap heeft ook in dit kader niet op elke vraag een antwoord. Het blijft vaak pionierswerk. Wanneer de context verandert, moet je opnieuw pionieren.’
Ook als lokaal beleid voor de preventie van zorgwekkende radicalisering voldoende middelen en urgentie heeft, is het relevant om vragen te stellen over de aanpak en de uitvoering. Niet om deze af te rekenen in termen van goed en effectief of fout en niet effectief. Maar vanuit een constructieve insteek: door te leren van ervaringen en zo het beleid en de aanpak verder ontwikkelen en verbeteren.
Een effectieve aanpak van zorgwekkende radicalisering is vooral een combinatie van ‘best practice’ en ‘best people’. Best people zijn degenen die kunnen meebewegen met de voortdurende veranderende omstandigheid rondom radicalisering, en kunnen pionieren met wat werkt. Noordegraaf et al. (2020) spreekt in dit verband van interventievermogen. Dat wil zeggen: professionals die doelgericht, legitiem en doordacht handelen. Het interventievermogen hangt voor een groot deel af van het talent van de professional om samen te werken over de grenzen van de organisatie heen.
Contextgericht werken
Uitgangspunt voor deze richtlijn is dat het werken met zorgwekkende radicalisering baat heeft bij een ‘contextgerichte benadering’ (Tromp 2018, Noordegraaf 2020, Dijkman 2021). Contextgericht werken betekent dat een professional kijkt naar de omstandigheden en de omgevingen van jongeren. En inzet op het versterken van sociale en maatschappelijke veerkracht bij deze (veranderende) omstandigheden. Met andere woorden, de richtlijn gaat vooral over het kunnen meebewegen met verandering van omstandigheden en onzekerheid, geeft ruimte voor maatwerk en professionele reflectie en biedt daarvoor concrete handvatten. De richtlijn biedt op die manier houvast voor jeugdprofessionals in de vorm van verantwoorde en duurzame handelingsperspectieven in het werken met structurele dilemma’s en knelpunten bij radicalisering.
3. Oorzaken en factoren
Vragen en aanbevelingen
Welke risicofactoren en triggerfactoren beïnvloeden zorgwekkende radicalisering van jongeren? Welke factoren kunnen beschermen tegen zorgwekkende radicalisering?
Aanbevelingen
3.1.1. Risico- en triggerfactoren
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet welke factoren de kans op zorgwekkende radicalisering vergroten en welke factoren kunnen leiden tot een volgende stap in het radicaliseringsproces. Neem deze kennis mee in de weging van een casus en het opstellen van een aanpak.
Zorgwekkende radicalisering is een complex proces, waarbij veel verschillende individuele, sociale en maatschappelijke factoren een rol spelen in verschillende combinaties. Deze voedingsbodem voor radicalisering kan voor iedereen anders zijn. Denk aan algemene gevoelens van frustratie over het eigen leven of de situatie in de wereld, een achtergestelde maatschappelijke positie, een slecht sociaal netwerk, gezinsproblematiek, algemene gevoelens van discriminatie en psychische/psychiatrische problemen. Er is nooit één enkele oorzaak, eerder een dynamiek in oorzaken. Tevens kunnen oorzaken van radicalisering per individuele jongere verschillen. Bovendien worden niet alle jongeren bij wie er sprake is van een voedingsbodem voor radicalisering, ook daadwerkelijk radicaal of extremistisch.
Kwetsbaarheidsindicatoren voor zorgwekkende radicalisering
Jongeren kunnen op allerlei manieren tot radicale ideeën worden aangezet, of in aanraking komen met boodschappen van extremistische groeperingen. Bijvoorbeeld door de invloed van familieleden of vrienden, of door rechtstreeks contact met extremistische groepen en organisaties. In toenemende mate verloopt dit proces (ook) online.
Het risico van zorgwekkende radicalisering kan samengaan met andere kwetsbaarheden. Mede op basis van kennis uit het buitenland (bijvoorbeeld richtlijnen rondom kinderbescherming in Sussex, Verenigd Koninkrijk), zijn de volgende kwetsbaarheidsindicatoren bij individuele jongeren, en mogelijke uitingen die deze met zich mee kunnen brengen, relevant:
Identiteitscrisis
- een jongere voelt afstand tot de eigen culturele, religieuze en of nationale achtergrond, en ervaart ongemak met zijn plek in de maatschappij
- een jongere ervaart vervreemding van de maatschappelijke waarden
- een jongere zoekt naar antwoorden op vragen over identiteit, geloof en het gevoel erbij te horen
- een jongere ervaart een gevoel van vernedering dat wordt veroorzaakt door ervaring met racisme of discriminatie of aspecten van het politiek beleid
Persoonlijke omstandigheden
- een jongere heeft een niet-stabiele thuisomgeving
- een jongere voelt zich geïsoleerd en ervaart een laag gevoel van eigenwaarde
- een jongere maakt zich los van bestaande vriendengroepen en raakt betrokken bij een nieuwe groep vrienden
- spanningen in de lokale gemeenschap
- gebeurtenissen in het land of de regio van herkomst
- percepties van onrechtvaardigheid
- gevoelens van mislukking
- afwijzing van het burgerlijk leven
Criminaliteit
- eerdere betrokkenheid bij criminele groepen
- ervaringen met gevangenschap
- slechte hervestiging/re-integratie
Factoren die zorgwekkende radicalisering beïnvloeden
Er zijn drie typen factoren die radicaliseringsprocessen bij jongeren beïnvloeden:
- Risicofactoren, die de kans op het ontstaan en ontwikkelen van zorgwekkende radicalisering vergroten.
- Triggerfactoren, die leiden tot een volgende stap of escalatie in het radicaliseringsproces.
- Beschermende factoren, die de kans op zorgwekkende radicalisering verminderen. (zie Beschermende factoren)
Inzicht in risicofactoren en triggerfactoren kan van betekenis zijn bij het herkennen van zorgwekkende radicalisering. Het voordoen van een enkele of zelfs meerdere risico- of triggerfactoren hoeft echter niet per se tot radicalisering te leiden. Inzicht in de diverse risico- en triggerfactoren biedt ook aanknopingspunten om te bepalen welke organisaties en personen een rol kunnen spelen per gebeurtenis, of welke juist niet. Daarnaast biedt inzicht in al deze factoren handvatten voor preventieve aanpakken tegen zorgwekkende radicalisering.
Risicofactoren voor zorgwekkende radicalisering
Risicofactoren voor zorgwekkende radicalisering zijn factoren (gedragingen, omstandigheden, kenmerken) die de kans vergroten dat een radicaliseringsproces zich bij een jongere manifesteert. Een signaal van radicalisering is niet hetzelfde als een risicofactor. Omgekeerd kunnen risicofactoren wel een signaalfunctie voor radicalisering hebben. Een signaal is een actueel teken of kenmerk bij een jongere dat er iets aan de hand is (zie Signalering en oordeelsvorming). De verklaring daarvoor kan zijn dat er sprake is van zorgwekkende radicalisering, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn.
Risicofactoren voor zorgwekkende radicalisering manifesteren zich op meerdere niveaus: op individueel niveau en in de omgeving, op sociaal en maatschappelijk niveau.
Individuele risicofactoren
Individuele kenmerken kunnen onderdeel zijn van de voedingsbodem voor zorgwekkende radicalisering. Denk aan leeftijd, de aanwezigheid van psychische en gedragsproblematiek en bepaalde drijfveren. Eén van de drijfveren die radicalisering kan aanwakkeren, is waargenomen onrechtvaardigheid. Ook pest-ervaringen, somberheid en angst, al of niet als gevolg van psychologisch trauma, kunnen risicofactoren zijn die kunnen bijdragen aan radicalisering.
Risicofactoren in de omgeving van de jongere
Risicofactoren in de omgeving van een jongere zijn:
- sociale factoren, zoals (ervaren) marginalisatie of (ervaren) discriminatie
- politieke factoren, zoals ‘wij-tegen-zij’- verhalen
- ideologische factoren, zoals salafistisch-jihadistische interpretaties van de islam of neonazisme
- culturele factoren en identiteitscrises
- rekrutering en sociale media
- groepsdynamiek, zoals vrienden die al actief zijn in een extremistisch netwerk
Vraag en aanbod van zorgwekkende radicalisering
Ook het aanbod van radicale ideologieën (online en offline) is van invloed op zorgwekkende radicalisering. Jongeren kunnen kennisnemen van deze radicale ideologieën via onder andere propaganda, het ontmoeten van een radicaal persoon of het toetreden tot een radicale groep. Radicalisering is daarmee een samenspel van individuele risicofactoren, sociale risicofactoren (peers en familie) en de bredere voedingsbodem op het niveau van de samenleving aan de ene kant, en het aanbod van radicale ideologieën aan de andere kant
Dit wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van het vraag-aanbodmodel van Mellis (2007). Het vraag-aanbodmodel maakt inzichtelijk hoe radicale gewelddadige keuzen kunnen ontstaan in het samenspel van individuele factoren, sociale factoren (peers en familie), de bredere voedingsbodem op samenlevingsniveau én het aanbod aan radicale ideologieën:
- Vraag – Een jongere gaat op zoek naar zijn identiteit. Wie ben ik? Waar hoor ik bij? Wat moet ik doen? De antwoorden op die vragen vindt de jongere in interactie met zijn omgeving: familie, vrienden, school, buurtbewoners, ouders, jongeren met dezelfde vrijetijdsbesteding, enz. Hierdoor vindt identiteitsvorming plaats.
- Aanbod – In het zoeken naar antwoorden op deze vragen kunnen radicale idealen en ideologieën een aantrekkingskracht hebben. Deze idealen en ideologieën kunnen op verschillende manieren worden aangeboden (fysiek en online).
- De combinatie van de aantrekkingskracht van een ideologie of gedachtegoed en de voedingsbodem bij een individuele jongere biedt een ‘cognitieve opening’ voor het proces van radicalisering.
Triggerfactoren
Wat maakt dat gevoelens van ongenoegen en uitsluiting bij sommige jongeren het begin vormen van een radicaliseringsproces en bij anderen niet? Of wat maakt dat sommige jongeren die aan het begin staan van een radicaliseringsproces ‘door-radicaliseren’ en anderen niet? Het radicaliseringsproces bij een jongere is een interactie tussen push- en pull-factoren. De push-factoren duwen een jongere richting zorgwekkende radicalisering. Een jongere voelt zich bijvoorbeeld gediscrimineerd, uitgesloten of onrechtvaardig behandeld. De pull-factoren trekken een jongere over de streep. Onderdeel hiervan is de beschikbaarheid op het juiste moment van radicale boodschappen, bijvoorbeeld via sociale media. Of de aanwezigheid van relevante anderen die de jongere meetrekken in (verdere) radicalisering, zoals geradicaliseerde leeftijdgenoten of een (online) ronselaar.
Concrete gebeurtenissen zetten een radicaliseringsproces vaak in gang, of versnellen het proces. Een voorbeeld is de dood van een naaste, of het verbreken van een sociale relatie. Die gebeurtenissen heten ook wel triggerfactoren. Triggerfactoren kunnen een proces van radicalisering ook vertragen, of zelfs omkeren. Triggerfactoren onderscheiden zich van push- en pull-factoren door hun incidentele karakter. Het zijn geen omstandigheden, maar gebeurtenissen die zich onverwachts kunnen voordoen en een onmiddellijk effect hebben.
Triggerfactoren in een radicaliseringsproces spelen een rol op drie niveaus:
- Persoonlijk niveau: gebeurtenissen vinden plaats in de persoonlijke levenssfeer en zijn een persoonlijke ervaring. Denk aan de confrontatie met de dood van een naaste, problemen thuis, verlies van werk, schooluitval, directe ervaringen van discriminatie, racisme en uitsluiting, aanvaringen met autoriteiten en detentie.
- Groepsniveau: gebeurtenissen hebben te maken met groepen en sociale processen. Denk aan het verbreken van sociale bindingen, het ontmoeten van een radicaal persoon of ronselaar en de confrontatie met propaganda.
- Samenlevingsniveau: gebeurtenissen hebben betrekking op de Nederlandse samenleving of het wereldtoneel. Denk aan bekende personen of personen met veel status binnen de eigen groep die oproept tot actie, waargenomen kritiek of aanvallen door anderen op de eigen groep, overheidsbeleid dat wordt waargenomen als gericht tegen de eigen groep, en oorlogen en geweld tegen de eigen groep in het buitenland of tegen groepen waarmee men sympathiseert.
Met de Tool Triggerfactoren kunnen professionals snel nagaan wat zij kunnen doen om te voorkomen dat bepaalde factoren tot problemen leiden. De factoren zijn ingedeeld op persoonlijk niveau, het niveau van de groep en dat van de samenleving. De factoren kunnen een radicaliseringsproces in gang zetten en verder versterken. Niet elke factor is op zichzelf noodzakelijk of voldoende voor zorgwekkende radicalisering. Het gaat altijd om een combinatie van factoren in samenspel met omstandigheden en eigenschappen.
Triggerfactoren kunnen in verschillende fasen van het radicaliseringsproces plaatsvinden. Ze zorgen vaak voor de overgang van de ene naar de andere fase. De figuur toont twee mogelijkheden voor het verloop van zo’n proces (uit: Feddes et al., 2015).
Persoon A doorloopt een duidelijk ander proces van radicalisering dan persoon B. Bij beiden vindt echter geen lineaire ontwikkeling plaats van gevoeligheid voor radicalisering tot actie. Het proces verloopt soms traag en soms snel.
Deze wendingen en snelheidsveranderingen zijn indicaties van gebeurtenissen die als triggerfactoren in het radicaliseringsproces werken. Triggerfactoren representeren twee typen gebeurtenissen gerelateerd aan het radicaliseringsproces:
- gebeurtenissen die een rol vervullen als katalysator en het proces versnellen of vertragen in de richting van verdere radicalisering of deradicalisering
- gebeurtenissen die een keerpunt inleiden in het leven van een persoon en een proces van radicalisering in gang zetten of juist omkeren.
Typologieën van radicalisering
Afhankelijk van het type persoon en de bijbehorende drijfveren kunnen bepaalde triggerfactoren veel of juist weinig effect hebben. Over het algemeen zijn dergelijke typologieën vergelijkbaar voor verschillende verschijningsvormen van radicalisering (zoals rechts-, links- en moslimradicalisering). Op basis van wetenschappelijke literatuur is voor radicaliserende moslims bijvoorbeeld een onderscheid te maken in vier verschillende typen:
Typen van radicalisering, hun kenmerken en (potentieel) effect triggerfactoren (Feddes et al., 2015).
| Type | Kenmerk | Potentieel effect triggers |
|---|---|---|
| Identiteitszoeker | Worsteling met (hybride) identiteit, zoektocht naar sociale binding. | Gevoelig voor triggers gerelateerd aan identiteit en sociale binding. |
| Rechtvaardigheidszoeker | Waarneming van onrecht, zoektocht naar rechtvaardigheid. | Gevoelig voor triggers gerelateerd aan waargenomen onrecht tegen zichzelf of de eigen groep. |
| Zingevingszoeker | Crisis op persoonlijk vlak, zoektocht naar houvast en zingeving. | Gevoelig voor triggers op persoonlijk vlak en triggers gerelateerd aan een ideologie die zingeving biedt. |
| Sensatiezoeker | Zoektocht naar spanning en avontuur. | Gevoelig voor triggers gerelateerd aan geweld, spanning, romantiek en sensatie. |
In haar proefschrift over extreemrechts activisme in Nederland kwam Sterkenburg (2021) tot een vergelijkbare indeling van typologieën/drijfveren voor rechtsradicalisering, te weten:
- Rechtsvaardigheidszoekers; in de extreemrechtse context gaat het dan onder meer om personen die zich door de overheid in de steek gelaten voelen of geliefden, vrienden of kennissen hebben die zich gedupeerd voelen of personen die vinden dat andere groepen zoals migranten in de samenleving worden voorgetrokken.
- Ideologische (zingevings)zoekers op zoek naar zingeving en houvast;
- Spanning (sensatie) zoekers op zoek naar spanning en avontuur;
- Sociale zoekers: personen die weinig aansluiting vinden in de reguliere samenleving en sociaal contact en verbondenheid zoeken en vinden in radicaal rechtse groepen.
- Politieke zoekers op zoek naar bredere steun voor het extreemrechtse gedachtegoed.
Verdieping en onderbouwing
Er is geen omvattende theorie van zorgwekkende radicalisering die alle individuele gevallen kan verklaren (Van den Berg, 2022). Wel is het zo dat jongeren in het algemeen meer vatbaar zijn voor radicale boodschappen dan volwassenen. Zij bevinden zich in een levensfase waarin ze een eigen identiteit vormgeven. Tegelijk zijn ze in die periode gevoelig voor groepsdruk, hebben ze meer moeite met het weerstaan van impulsen en willen ze behoeften liefst onmiddellijk bevredigen. Daarnaast spelen sociale factoren een rol, zoals de zogeheten pedagogische mismatch. Hiervan is sprake wanneer thuis, op school en op straat tegenstrijdige normen en waarden bestaan. Jongeren kunnen het gevoel krijgen dat zij nergens thuishoren en het zelf moeten uitzoeken. Zie: Ontstaan van radicalisering.
Oorzaak en gevolg van zorgwekkende radicalisering
Er is geen eenduidige wetenschappelijke opvatting over oorzaak en gevolg van zorgwekkende radicalisering. Persoonlijke, sociale en maatschappelijke contexten zijn van belang en werken op elkaar in (Dijkman, 2021). In de afgelopen jaren is een groot aantal studies verricht naar oorzaak en gevolg, en daarin zijn tal van perspectieven te onderscheiden:
- Psychologisch perspectief: duiden van voedingsbodems, triggerfactoren en beschermende factoren voor gedrag, trauma, identiteitsontwikkeling en vatbaarheid voor rekrutering.
- Pedagogisch perspectief.
- Maatschappelijk/sociologisch perspectief: achterstelling, discriminatie en kansenongelijkheid.
- Ideologisch/theologisch perspectief: rol van religie en ideologie bij radicalisering of juist het ontbreken daarvan, welk gat gevuld kan worden met radicale denkbeelden.
- Narratief perspectief: verhaalstructuur, symbolen en communicatiemiddelen (zoals sociale media) waarmee extremistische boodschappen worden verspreid, bepalen de aantrekkelijkheid en werving.
Om effectief te kunnen zijn, dient beleid zich niet te richten op slechts één deelaspect van radicalisering, maar op meerdere aspecten.
Risicofactoren
Voor een indeling van risicofactoren is het mogelijk om onderscheid te maken tussen drie verschillende niveaus waarop deze zich kunnen manifesteren: micro, meso en macro (LaFree & Schwarzenbach, 2021). Op die drie niveaus bestaan factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van een kind tot een volwassene:
- micro: individuele factoren in de jeugdige zelf
- meso: factoren in de directe omgeving (ouders, gezin, familie) of in de nabije omgeving (school, kerk, buurt, sportclub)
- macro: factoren in de omgeving verder weg (cultuur, maatschappij)
Individuele risicofactoren
Individuele drijfveren kunnen onderdeel zijn van de voedingsbodem voor zorgwekkende radicalisering. In wetenschappelijk onderzoek worden globaal vier typen drijfveren onderscheiden. Deze drijfveren kunnen tegelijkertijd in één persoon voorkomen. Maar één drijfveer heeft dan wel de overhand. Drijfveren kunnen betrekking hebben op waargenomen onrechtvaardigheid, identiteit, betekenisgeving en behoefte aan sensatie (Feddes et al., 2015).
In zijn studie ‘Waarom mensen radicaliseren’ (2019) toont Kees van den Bos vanuit sociaalpsychologisch perspectief aan dat radicalisering van moslims, rechts-extreme groeperingen en links-extreme individuen wordt aangewakkerd door waargenomen ‘onrechtvaardigheid’. Waargenomen onrechtvaardigheid is niet alleen een indruk van mensen, maar voelt als ‘echt’ aan. Ook psychologisch trauma, zoals posttraumatische stressstoornis, kan een risicofactor zijn die kan bijdragen aan radicalisering (Ranstorp, 2016).
Wienke en Ramadan (2011) beschrijven dat jongeren tot ongeveer 23 jaar hun identiteit vormen: de ontwikkeling van eigen opvattingen, normen en waarden door en in interactie met de directe sociale omgeving, zoals familie, vrienden, school, werk en media (Van Yperen, 2009). In de leeftijdsfase 14 tot 23 jaar hebben ze vaak moeite om tot weloverwogen keuzes te komen en daarbij de gevolgen van hun keuzes te overzien. Plannen, prioriteiten stellen, abstracte denkprocessen uitvoeren en anticiperen vinden ze vaak moeilijk. Dit komt omdat in deze periode het hersengebied dat verantwoordelijk is voor rationele afwegingen zich langzamer ontwikkelt dan andere hersengebieden (Crone, 2008). Het juist interpreteren van sociale signalen is vaak lastig. Jongeren denken al snel dat een ander hen niet respecteert en voelen zich snel aangevallen. Door het stijgen van de hormoonspiegel hebben jongeren grotere stemmingswisselingen en een neiging tot roekeloos gedrag. Ook willen ze vaak ‘kicks’ opzoeken (behoefte aan sensatie). Door een combinatie van een beperkte impulscontrole, een streven naar directe behoeftebevrediging en een gering relativeringsvermogen, kan een jongere in deze levensfase riskant gedrag vertonen, zonder het gevaar te zien (Jolles, 2011).
Tijdens de puberteit is een positief stimulerende omgeving erg belangrijk. Deze kan voor een groot deel het risico op ontspoord gedrag tenietdoen (Jolles 2011). Kijkend naar de achtergronden van jongeren die betrokken waren bij de aanslagen in Parijs en Brussel, blijkt dat zij afkomstig zijn uit wijken waar sprake is van een opeenstapeling aan risico’s voor opgroeien, zogenaamde jihadogene omgevingen (Khosrokhavar, 2018). Deze plekken zijn een voedingsbodem voor radicalisering (Truong, 2018).
Risicofactoren in de omgeving
Sieckelinck en Gielen (2020) onderscheiden risicofactoren voor zorgwekkende radicalisering op zowel individueel niveau als omgevingsniveau. Deze risicofactoren zijn grotendeels gebaseerd op het caleidoscopisch model van Ranstorp (2016). Ranstorp benoemt naast individuele factoren de eerdergenoemde omgevingsfactoren (zie bij Aanpak en interventies de aanbeveling over Versterken veerkracht en weerbaarheid).
Triggerfactoren
Een radicaliseringsproces bij jongeren is een interactie tussen push- en pullfactoren (Van den Berg, 2022; Nickolson, Van Bergen, Feddes, Mann en Doosje (2021); Sieckelinck en Gielen, 2020; Truong, 2018; Sikkens, Van San, De Winter & Sieckelinck., 2017; Ranstorp, 2016; Feddes, Nickolson & Doosje, 2015; Kruglanski et al., 2013; Schmid, 2013; Korteweg, Gohel, Heisbourg, Ranstorp, & De Wijk, 2010). Push-factoren duwen een jongere richting radicalisering. Pull-factoren trekken een jongere over de streep.
Triggerfactoren onderscheiden zich van push– en pullfactoren door hun incidentele karakter. Het zijn geen omstandigheden, maar gebeurtenissen die zich onverwachts kunnen voordoen en een onmiddellijk effect hebben (Van den Berg, 2022; Feddes, Nickolson & Doosje, 2015). Triggerfactoren zijn concrete gebeurtenissen die, vaak in combinatie met elkaar, de emmer doen overlopen en die daarmee het proces van radicalisering in gang kunnen zetten, versnellen (of vertragen), maar ook kunnen omkeren (Feddes et al, 2015). Gevoelens van frustratie en persoonlijke gebeurtenissen in het leven van de jongere zijn eveneens triggerfactoren. Denk aan een scheiding van ouders, waardoor de jongere onzeker wordt en daardoor minder weerbaar.
Niet elke gebeurtenis is meteen een trigger voor zorgwekkende radicalisering. Sommige gebeurtenissen vinden bij veel jongeren plaats, die niet allemaal radicaliseren. Het hangt onder meer af van de impact van de gebeurtenis. Bijvoorbeeld hoe recent deze heeft plaatsgevonden en of er meerdere van dit soort gebeurtenissen zijn geweest.
Katalysatoren zijn gebeurtenissen die een radicaliseringsproces versnellen of juist vertragen. Een voorbeeld van een katalysator die een versnellende werking heeft, is het toetreden tot een radicale (vrienden)groep. Deze gebeurtenis kan ertoe leiden dat een jongere daadwerkelijk de stap zet van verkenning naar lidmaatschap. Een voorbeeld van een katalysator die een verzwakkende werking kan hebben – en het radicaliseringsproces juist kan vertragen – is het aangaan van een relatie. Sommige katalysatoren, zoals jeugddetentie, kunnen zowel een versterkende als verzwakkende werking hebben op radicalisering. Het komen tot inkeer tijdens detentie kan namelijk een verzwakkende werking hebben. Of de persoon in detentie tot inkeer komt of niet, hangt af onder meer van hoe de detentie wordt ervaren en wie de persoon tijdens zijn detentie tegenkomt.
Definities typen triggerfactoren (keerpunten en katalysatoren). Uit: Feddes et al., 2015.
| Concept | Definitie | Referenties |
|---|---|---|
| Oorzakelijke factoren (root factors) | Omstandigheden die ten grondslag liggen aan het radicaliseringsproces. | Moghaddam, 2005; King & Taylor 2011; Kruglanski & Fishman, 2009; Veldhuis & Staun, 2009. |
| Katalysator | Gebeurtenis in het leven van een persoon die het (de-) radicaliseringsproces versnelt of vertraagt. | Christmann, 2012; Veldhuis & Bakker, 2007; Veldhuis & Staun, 2009. |
| Keerpunt | Gebeurtenis in het leven van een persoon die een keerpunt inleidt en een proces van radicalisering in gang zet of omkeert (deradicalisering). | McGloin et al., 2011; Rutter, 1994; Zammit, 2013; Wiktorowicz, 2004; Demant et al. 2008; Van der Valk & Wagenaar, 2010. |
Typologieën van zorgwekkende radicalisering
Identiteitszoeker
Onderzoek uit de ontwikkelingspsychologie en sociale psychologie heeft uitgewezen dat het ontwikkelen en behouden van een positieve identiteit belangrijk is voor mensen (Erikson, 1968, Tajfel & Turner, 1979). Daarnaast hebben mensen over het algemeen de sterke behoefte om bij een groep te horen (Baumeister & Leary, 1995). Aan de groep kan een individu zijn eigenwaarde (zelfvertrouwen) ontlenen en de groep kan daarmee onzekerheid reduceren die gebeurtenissen in het leven met zich mee kunnen brengen (Hogg, 2014; Van den Bos et al., 2009; Doosje, et al., 2013). Bij sommigen is deze behoefte (of het gebrek) aan een positieve identiteit duidelijker aanwezig dan bij anderen, wat hen gevoeliger kan maken voor zorgwekkende radicalisering. Omdat sommige personen deze worsteling sterker doormaken dan anderen, zijn identiteitszoekers vooral ontvankelijk voor specifieke triggerfactoren gerelateerd aan de identiteit en de behoefte aan sociale binding.
Rechtvaardigheidszoeker
Bij deze individuen speelt het concept van relatieve deprivatie een grote rol: de perceptie dat de eigen groep oneerlijk behandeld wordt vergeleken met een andere groep (Buijs et al. 2006; Doosje et al., 2013; Kepel, 2004; Moghaddam, 2005; Van den Bos et al., 2009). Gebeurtenissen gerelateerd aan ervaren onrecht zijn voor deze groep daarom belangrijke triggerfactoren. Dat kunnen persoonlijke en directe ervaringen zijn, gebeurtenissen die een lokale vriendengroep of geloofsgemeenschap treffen, of waargenomen onrecht ten opzichte van de eigen groep op landelijk of wereldniveau.
Zingevingszoeker
Volgens wetenschappers (bijvoorbeeld Kruglanski at al., 2013; Kepel, 2004; Linden, 2009; Buijs et al., 2006) speelt het ervaren van zingeving een sleutelrol in het radicaliseringsproces. In een zogenaamde ‘quest for significance‘ (zoektocht naar erkenning) proberen mensen zin te geven aan hun bestaan die in lijn is met de waarden van de gemeenschap waar ze zich lid van voelen. Dit kan onder andere worden bereikt door identificatie met een ideologie of een religie. Deze vereenzelviging kan er zelfs toe leiden dat de persoon in kwestie zichzelf opoffert in het belang van de groep. In het radicaliseringsproces van zingevingszoekers spelen voornamelijk triggers op persoonlijk vlak (bijvoorbeeld de dood van een naaste) een potentiële rol.
Sensatiezoeker
Venhaus (2010) noemt hen thrill seekers: verveelde mannen met veel energie, die hun mannelijkheid willen aantonen door het (radicale) avontuur aan te gaan. Ook Bjørgo en Carlsson (2005) noemen thrill seeking als belangrijke drijfveer voor mensen om zich bij extreme groepen aan te sluiten. Daarbij merken ze op dat deze mensen relatief vaak tot geweld overgaan. Van der Valk en Wagenaar (2010) onderscheiden in dat kader de ‘geweldzoekers’: jongeren die gemotiveerd worden door het avontuur en het geweld van de strijd. Ook de romantiek van de strijd speelt voor dit type geradicaliseerde jongeren een rol.
3.1.2. Beschermende factoren
Toelichting op de aanbeveling
-
Weet welke factoren jongeren beschermen tegen zorgwekkende radicalisering en neem deze kennis mee bij het opstellen van een aanpak.
Effectieve preventie van zorgwekkende radicalisering betekent niet alleen risicofactoren terugdringen en de invloed van mogelijke triggerfactoren beïnvloeden, maar ook beschermende factoren versterken. Beschermende factoren dragen bij aan een positieve ontwikkeling van kinderen en jongeren. Beschermende factoren kunnen vroegtijdig preventief van grote waarde zijn, maar ook als er al sprake is van (niet-gewelddadige) radicalisering. Het versterken van beschermende factoren focust niet op tekortkomingen, maar investeert in de capaciteiten van een jongere en die van zijn of haar omgeving.
Dit is de top tien van beschermende factoren voor de positieve ontwikkeling van jeugd:
- sociale binding
- kansen voor betrokkenheid
- pro sociale normen
- erkenning en waardering voor positief gedrag
- steun van ouders en andere volwassenen in de omgeving van jeugdigen
- constructieve tijdsbesteding
- sociale, emotionele en gedragsmatige competenties
- cognitieve vaardigheden
- schoolmotivatie
- positieve identiteit
Verdieping en onderbouwing
Onderzoek toont aan dat het versterken van positieve factoren gemakkelijker is dan het verzachten van negatieve omstandigheden (Carr, 2014). Het Nederlands Jeugdinstituut heeft een top tien van beschermende factoren voor de positieve ontwikkeling van jeugd samengesteld, op basis van bestaand onderzoek en gangbare theorieën.
Welke rol spelen complottheorieën, nepnieuws en desinformatie en hoe kun je hiermee omgaan?
Aanbeveling
3.2.1. Complottheorieën
Toelichting op de aanbeveling
-
Wees je bewust van de invloed van complottheorieën, nepnieuws en desinformatie op jongeren, en blijf er met jongeren over in gesprek.
Definities
Bij ingrijpende of politiek actuele gebeurtenissen, zoals een pandemie of oorlog, is niet altijd direct duidelijk wat er aan de hand is. Er verschijnen nieuwsberichten die vaag of tegenstrijdig kunnen zijn. Daarbij worden soms per ongeluk berichten verspreid die niet volledig waarheidsgetrouw zijn. Dit noemen we nepnieuws. Nepnieuws, of misinformatie, is onjuiste of onnauwkeurige informatie, maar dit hoeft niet altijd met slechte bedoelingen te zijn. Ook is er geen doelbewuste coördinatie bij de verspreiding ervan.
Onjuiste informatie kan ook doelbewust worden verspreid. Dit heet desinformatie. Dit is onjuiste of onnauwkeurige informatie die altijd wordt verspreid met slechte bedoelingen, bijvoorbeeld om mensen te beschadigen of om geld te verdienen. Satire, parodie, roddels en kritiek (op de overheid) zijn geen vormen van desinformatie, ondanks dat ze misleidende informatie kunnen bevatten.
Soms gaat desinformatie verder en worden mensen, bevolkingsgroepen of organisaties expliciet beschuldigd van het veroorzaken van gebeurtenissen. Ook wordt hen soms verweten alternatieve informatie achter te houden, zonder dat daar goed bewijs voor is. Zo’n samenhangende verzameling berichten wordt aangeduid met de term ‘complottheorie’.
Invloed van nepnieuws en desinformatie
Door de toenemende digitalisering van de media en het mechanisme van algoritmes hebben nepnieuws en desinformatie een steeds grotere rol en invloed in het publieke debat. Nepnieuws en desinformatie kunnen de opvattingen van jongeren kunstmatig een bepaalde kant op duwen. Ze kunnen voeding geven aan complottheorieën en zo bijdragen aan het ontstaan van radicale ideeën en houdingen tegen de overheid of andersdenkenden en/of discriminatie en racisme bevorderen tegen bepaalde groepen of religies.
Jongeren komen op verschillende manieren in aanraking met desinformatie. Dit gebeurt met name op sociale media, waarbij verschillende strategieën van desinformatie kunnen worden toegepast zodat het moeilijker te herkennen is als desinformatie (zoals trolling, waarbij bijvoorbeeld door online pestgedrag discussies worden aangewakkerd). Daarnaast kunnen websites zo zijn vormgegeven dat het ten onrechte lijkt dat ze afkomstig zijn van een betrouwbare bron, en kunnen personen (onder andere influencers) desinformatie verspreiden.
Kinderen moeten beschermd worden tegen schadelijke informatie en schadelijke contacten (online). Tegelijk hebben ze ook het recht op toegang tot informatie en denkbeelden (van elke aard en in elke vorm) dat helpt om een mening te vormen. In het Kinderrechtenkader voor jeugdhulpprofessionals vind je hierover meer informatie.
Waarom geloven jongeren in complottheorieën?
Er zijn verschillende risicofactoren voor het geloven in complottheorieën:
- geneigd zijn tot denken in vooroordelen en stereotypen
- een wantrouwend wereldbeeld hebben en geen vertrouwen hebben in instituties en het politieke systeem
- (nationaal) narcistische eigenschappen hebben
- gevoelens van onmacht hebben jegens de politiek
- zich bedreigd voelen door allerlei crisissituaties
- een verminderd analytisch vermogen hebben
Handelingsperspectief bij nepnieuws, desinformatie en complottheorieën
Net als bij nepnieuws is het belangrijk om bij een complottheorie na te gaan wie de bron is. Is deze bron betrouwbaar? Het kan zijn dat een jongere zich helemaal in de complottheorie kan vinden. Vraag waarom hij of zij gelooft in het nieuws of de theorie, en uit welke bron het afkomstig is. Bespreek wat betrouwbare bronnen zijn en wat niet. Ook ouders en het onderwijs kunnen dit preventief doen. Leg uit dat niet alles wat je op internet ziet of leest waar is. Voor meer tips over het herkennen van nepnieuws en complottheorieën kun je de fakenieuws checklist raadplegen.
Op de website Sociale stabiliteit is een aantal praktijkverhalen gepubliceerd. De kern hiervan is dat ontkrachten van complotmythen heel lastig is.
Tips om met de jongere in gesprek te blijven zijn:
- Lees en leef je in de situatie van de jongere én in de betreffende complottheorie in. Waarom is juist deze theorie aantrekkelijk voor deze jongere op dit moment? Zo kun je vanuit begrip voor de situatie het gesprek aangaan.
- Bied een reality check (check op de dagelijkse werkelijkheid): jongeren die opgroeien in gezinnen waarin complottheorieën leven, kunnen het moeilijk hebben. Heb oog daarvoor, bied een luisterend oor en erken actief hun situatie.
- Volg de (gratis) training Omgaan met extreme idealen (ontwikkeld door Sieckelinck & Wegman) waarin je leert om in gesprek te gaan en in contact te blijven met jongeren met extreme opvattingen. De training bevat een casus over complot denken.
De website bevat ook tips om complotdenken te voorkomen. Deze zijn gericht op het herkennen van desinformatie, drogredenen, taaltrucs en algoritmes.
Verdieping en onderbouwing
Desinformatie niet verboden
Het doelbewust verspreiden van valse informatie (desinformatie) valt in principe onder het recht op de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 van de Grondwet). De vrijheid van meningsuiting biedt een essentiële voorwaarde voor het voeren van een publiek debat. Zonder dat debat is een democratische, pluriforme en open samenleving niet denkbaar. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt en vrije meningsuiting kan beperkt worden. Bijvoorbeeld wanneer iemand het gebruik van geweld propageert, aanzet tot discriminatie of haat, of een ander nodeloos beledigt. Verspreiding van informatie kan niet worden beperkt alleen omdat de informatie onjuist of misleidend is.
Complottheorieën
In recent empirisch sociaalpsychologisch onderzoek wordt complotdenken geassocieerd met de basale cognitieve functies van de mens. In de literatuur zijn kenmerken te onderscheiden van mensen die bovengemiddeld gevoelig zijn voor de aantrekkingskracht van complottheorieën (relevante literatuurverwijzingen zijn te vinden in Vlug en Felten, 2022). Over het algemeen gaat gevoeligheid voor het geloven in complottheorieën gepaard met:
- Geneigd zijn tot denken in vooroordelen en stereotypen. ‘Complotstereotypen’ richten zich op een gekleurd beeld van bepaalde groepen in de samenleving, zoals joden, moslims of andere minderheden, veronderstelde elites, (inter)nationale overheden en/of rijke families die de touwtjes in handen hebben en kwaadaardige plannen uitvoeren. Deze zouden streven naar de macht, een geheime gezamenlijke manier hebben om mensen te bedriegen en de eigen groep belangrijker vinden.
- Een wantrouwend wereldbeeld hebben en geen vertrouwen hebben in instituties en het politieke systeem. Complotdenkers komen voor onder zowel (extreem)rechts als (extreem)links politiek georiënteerde groepen.
- Vaak (nationaal) narcistische eigenschappen hebben. Complotdenkers geloven in het bijzonder dat de superioriteit van hun eigen groep/land onvoldoende herkend wordt door wat zij zien als ‘buitenstaanders’.
- Gevoelens van onmacht hebben jegens de politiek.
- Zich bedreigd voelen door allerlei crisissituaties.
- Vaak een verminderd analytisch vermogen hebben. Daarnaast zijn complotdenkers vaak minder bereid om analytisch te denken.
Het geloven in complottheorieën wordt daarnaast gevoed door sociale mediagebruik, nepnieuws, desinformatie (en een onvermogen tot het herkennen of controleren van nepnieuws of desinformatie), en invloed door de opvattingen en sociale druk van vrienden en familie.
Vlug en Felten (2022) definiëren complottheorieën als ‘verklarende overtuigingen over hoe meerdere actoren in geheime overeenstemming samenkomen om een verborgen doel te bereiken dat over het algemeen beschouwd wordt als onwettig en kwaadwillend’. Complotdenkers veronderstellen dat een groep mensen een geheim en kwaadaardig plan heeft. Ook is er sprake van ‘patronen’ (ogenschijnlijk niet-willekeurige opeenvolgingen van gebeurtenissen) en ‘intentionaliteit’ (verdachte gebeurtenissen die in gang gezet lijken te worden door intelligente actoren). In de praktijk komt het denken in patronen en intentionaliteit tot uiting in uitspraken als: ’niets gebeurt toevallig’ of ’alles is met elkaar verbonden’.
Vlug en Felten (2022) concluderen op basis van een review van wetenschappelijke literatuur dat complottheorieën kunnen aanzetten tot gewelddadig extremisme tegen de overheid of andersdenkenden. Ook kunnen complottheorieën gevaarlijk zijn voor bijvoorbeeld de volksgezondheid (zoals is gebeurd in de coronacrisis) en complottheorieën discriminatie en racisme bevorderen (Rottweiler & Gill, 2020; Rousis et al., 2020; Beunder & van den Heuvel, 2021; Lucassen, 2020). Veel complottheorieën bevat antisemitische of anti-moslimelementen (Kalmar, 2020; Langer, 2021). Daarnaast zijn er complottheorieën die uitgaan van de gedachte dat moslims en joden de wereld willen overnemen (Bergmann, 2018; Zia-Ebrahimi, 2018; Carr, 2006). Een ander voorbeeld is de complottheorie van de zogeheten ‘witte genocide’ (Bergmann, 2018), waar de Great Replacement-theorie een voorbeeld van is.
Welke rol spelen offline en online informatiekanalen bij zorgwekkende radicalisering van jongeren?
Aanbeveling
3.3.1. Informatiekanalen die bijdragen aan radicalisering
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorg ervoor dat je zicht hebt op de verschillende informatiekanalen van jongeren. Wees je ervan bewust dat in de praktijk fysieke en online informatiekanalen bij zorgwekkende radicalisering hand in hand gaan.
Jongeren kunnen via verschillende kanalen in aanraking komen met informatie of verhalen die kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van radicaal gedachtegoed. Jongeren die hoger scoren op risicofactoren voor radicalisering (zie Risico- en triggerfactoren) zijn ontvankelijker voor zulke informatie. Het is daarom belangrijk om zicht te krijgen op zowel (offline) informatiekanalen in de fysieke omgeving van jongeren als online informatiekanalen.
Offline informatiekanalen (fysieke omgeving van jongeren)
In de fysieke omgeving van jongeren speelt socialisatie een belangrijke rol. Socialisatie is het proces waarbij iemand – bewust of onbewust – de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd en overneemt. Socialisatie kan plaatsvinden binnen onder meer het gezin, de school, vrienden, de sportvereniging, het werk, het geloof, de media en overheden. Ouders, leeftijdsgenoten (peers), sleutelpersonen en culturele en religieuze instellingen zijn daarmee natuurlijke kanalen voor de ideeënvorming van jongeren.
Online informatiekanalen
In het huidige digitale tijdperk neemt het belang van de online context in radicaliseringsprocessen sterk toe. Jongeren krijgen veel informatie via berichten op sociale mediaplatformen en in (besloten) chatgroepen, waaronder Telegram. Sociale media kunnen onderverdeeld worden in mainstream platformen (zoals YouTube, TikTok, Instagram en Facebook) en alternative platformen (ook wel: alt-tech platformen). Deze platformen onderscheiden zich in de mate waarin er moderatie plaatsvindt op het platform. Dit heeft gevolgen voor het soort informatie en de content die aangeboden wordt. Alternative sociale mediaplatformen bieden relatief meer desinformatie en radicale of extremistische boodschappen aan dan mainstream platformen (zie Complottheorieën).
Verdieping en onderbouwing
Offline informatiekanalen
Socialisatie is een levenslang proces, maar bij uitstek relevant in de adolescentiefase. Daarin staat de zoektocht naar binding en identiteitsvorming centraal (Soenens & Luycks, 2003). Ook vindt politieke socialisatie doorgaans plaats in de adolescentiefase (Schröder et al., 2022).
Er zijn grote individuele verschillen tussen jongeren. Zo zijn ouders en familie bij sommige jongeren – wanneer zij ouder worden en zich meer richten op exploratie van de buitenwereld – minder invloedrijk in het denken. Andere jongeren blijven juist dicht bij de ouders en belangrijke anderen. Hun invloed op waarden, normen en opvattingen blijft dan groot. Dit onderschrijft het belang van de onderlinge relaties binnen socialisatieprocessen. Die zijn bepalend voor de wijze waarop ideeënvorming plaatsvindt. Het is niet altijd makkelijk om aan te wijzen welke informatiekanalen in de fysieke omgeving in welke mate van invloed zijn op de ideeënvorming van jongeren. Zo kan een toevallige ontmoeting met een studiegenoot op school een eerste aanknopingspunt zijn om bepaalde ideeën te verkennen.
Online informatiekanalen
Er is een groeiend aanbod aan alternatieve bronnen, en sommige jongeren wantrouwen de mainstream media. Dit betekent niet dat jongeren minder nieuws of daaraan gerelateerde informatie consumeren. Uit onderzoek van het Commissariaat voor de Media in 2021 blijkt bijvoorbeeld dat de grote meerderheid van jongeren tussen 18 en 24 jaar via sociale media actief omgaat met nieuws, nieuws verspreidt of becommentarieert. Dat doen ze zelfs in grotere mate dan de oudere leeftijdsgroepen (Lauf & Brennecke, 2021).
Uitwisseling tussen fysieke en online context
Fysieke en online informatiekanalen gaan in de praktijk vaak hand in hand. Voorbeelden uit de praktijk laten onder andere zien dat individuen die radicale content consumeren via online informatiekanalen, deze vervolgens delen met leeftijdsgenoten (peers) in de fysieke omgeving. Andersom gebeurt hetzelfde: jongeren hebben offline-gesprekken waarin leeftijdsgenoten (peers) online content of kanalen aanbevelen – of ze bekijken dit samen en gaan hierover in discussie (Baugut & Neumann, 2020). Dit ondersteunt het idee dat fysieke en online informatiekanalen elkaar beïnvloeden en daarmee kunnen bijdragen aan radicalisering.
Hoe verloopt zorgwekkende radicalisering in de online leefwereld en hoe kun je hiermee omgaan?
Aanbeveling
3.4.1. Online zorgwekkende radicalisering
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorgwekkende radicalisering in de online leefwereld verloopt deels op andere manieren dan in de offline context. Wees je bewust van de mechanismen van online radicalisering en van wat dit betekent voor je handelen als jeugdprofessional.
In het huidige digitale tijdperk neemt het belang van de online context in radicaliseringsprocessen sterk toe. De online leefwereld beïnvloedt bovendien de radicaliseringsdynamiek bij jongeren. Nepnieuws, desinformatie en complottheorieën spelen in de online context een rol bij radicalisering.
Factoren bij online radicalisering
Zorgwekkende radicalisering in de online leefwereld verloopt deels op andere manieren dan in de offline context. Om een casus te kunnen duiden en hierover goed in gesprek te kunnen gaan met een jongere, is het van belang om kennis te nemen van beschikbare inzichten over radicalisering in de online context en deze toe te passen in het werken met online radicalisering. Begrip hiervan helpt de professional om ontwikkelingspaden van radicalisering bij jongeren in de online leefwereld beter te kunnen duiden.
Bij online zorgwekkende radicalisering zijn de volgende factoren van belang:
- Online radicalisering kan zich heel snel voltrekken. Echter vanwege de anonimiteit van de online context kan ook het uittreden uit radicale netwerken en deradicaliseren makkelijker gaan.
- Groot bereik en internationale netwerken. Jongeren hebben online gemakkelijk toegang tot internationale netwerken, die daarmee een groot bereik hebben met hun extremistisch gedachtegoed.
- Online zoeken gelijkgestemden elkaar op in echokamers, waar weinig of geen interactie is met mensen die anders denken. Dit draagt bij aan het ontstaan van parallelle denkwerelden.
- Mainstream en alternatieve sociale mediaplatformen. Jongeren vinden hun informatie via diverse onlinekanalen. Ze kunnen makkelijk terechtkomen in besloten groepen waar veel desinformatie wordt verspreid en waar geweld wordt verheerlijkt.
- Aanbevelingsalgoritmes en sociale mediafuiken. Algoritmes van sociale media kunnen leiden tot steeds extremere content, wat kan bijdragen aan steeds radicalere denkbeelden.
- Memes, ironie en mainstreaming van extremistische content. Extremistische boodschappen worden online vaak verpakt in memes, humor en ironie. Daarmee wordt extremistische content genormaliseerd, en raken jongeren vertrouwd met voorheen schokkende inhoud.
- In online games kunnen jongeren worden blootgesteld aan extremistische boodschappen, en zelfs rekrutering.
Mechanismen van online radicalisering
Bij online zorgwekkende radicalisering zijn zes mechanismen te onderscheiden. Deze spelen zich af binnen drie online radicaliseringsfasen:
- Pre-radicaliseringsfase. Behoeften en kwetsbaarheden die jongeren ontvankelijk maken voor alternatieve wereldbeelden spelen een grote rol. Hier gaat het om compensatie en isolatie.
- Jongeren komen in aanraking met radicale en extreme online content en worden daardoor beïnvloed. Hier gaat het om echoing en facilitering.
- Operationele fase. Jongeren zetten extreme attitudes om in (gewelddadige) actie. Hier gaat het om acceleratie en action triggering.
Zicht krijgen op online zorgwekkende radicalisering
Aandachtspunten bij het zicht krijgen op online zorgwekkende radicalisering zijn:
- Begrijpen en interpreteren van processen en activiteiten in de online en offline context in samenhang.
- Oog hebben voor de snelheid van het radicaliseringsproces (flitsradicalisering).
- Inzicht krijgen in de online leefwereld van jongeren en begrijpen wat de aantrekkingskracht van extremisme kan zijn.
- Oog hebben voor het belang van individuele weerbaarheid van jongeren in de online context, vooral het vermogen om kritisch en flexibel te denken. Hiervoor zijn er verschillende tools en lesmaterialen ontwikkeld voor professionals die met jeugd werken. Zo heeft het NJi een Toolbox Mediaopvoeding ontwikkeld waarin een apart onderdeel is gewijd aan polarisatie, radicalisering en extremisme. Op de website www.mediawijsheid.nl/onlineradicalisering/ staat lesmateriaal en tools om online radicalisering tegen te gaan.
- Kennis hebben van de rechten van kinderen (online) en de mate waarin deze in het belang van het kind mogen worden beperkt. In het bijzonder wat betreft de toegang van informatie, hun vrijheid van meningsuiting, hun vrijheid van gedachte, hun recht op privacy en het non-discriminatiebeginsel.
Verdieping en onderbouwing
Wisselwerking online en offlinewereld
Internet en sociale media spelen een rol in de ontwikkelingspaden van zorgwekkende radicalisering bij jongeren (Peeters et al., 2022; RAN, 2019; Beale, Brace & Coan, 2020; ESS, 2021). Voorbeelden hiervan zijn (Marwick, Clancy & Furl, 2022; ESS, 2021; Van Wonderen et al., 2023):
- genereren van aandacht voor en het verspreiden van extremistisch gedachtegoed
- normaliseren (‘mainstreamen’) van extremistische ideeën
- rekruteren en mobiliseren van leden door extremistische netwerken
- gelijkgestemden die elkaar vinden, waardoor gemeenschappen, netwerken en subculturen gevormd worden
- zoeken naar ideologische rechtvaardigheid
- ondermijnen van sociale cohesie, de overheid en institutioneel vertrouwen
- verweven van extremistische content en vermaak
De on- en offline context zijn nauw met elkaar verweven binnen radicaliseringsprocessen (Gill et al., 2015; Mattheis, 2019; Whittaker & Herath, 2019). De praktijk wijst uit dat een onderscheid vrijwel niet gemaakt kan worden (Ducol, 2015; Neumann, 2013; Gill et al., 2017). Bij radicalisering van personen en groepen spelen ontwikkelingen op maatschappelijk niveau, groepsniveau en persoonlijk niveau een rol. Op al deze niveaus zijn de on- en offline context met elkaar verweven. We kunnen daarom ook spreken over ‘onlife’ radicalisering, een term die verwijst naar de hybride online en offline context waarbinnen individuen zich bewegen (Valentini, Lorusso & Stephan, 2020).
Flitsradicalisering
Online radicalisering kan zich heel snel voltrekken. Vanwege de anonimiteit die het computerscherm biedt, zijn conversaties binnen de (veelal besloten) chatgroepen veelal extremer. Nieuwkomers in dergelijke groepen conformeren zich razendsnel aan de groepsmores, zonder daarbij te beseffen dat sommige uitspraken voortkomen uit overdrijvingen en/of stoerdoenerij. Wagenaar (2021) spreekt van flitsradicalisering. Het is vanwege de anonimiteit relatief laagdrempelig voor jongeren om toe te treden tot online community’s waarin radicale ideeën worden uitgewisseld en gepromoot. Belangrijk verschil met traditionele offline radicale groeperingen is zichtbaarheid en sociale druk. De drempel om toe te treden tot een dergelijke groep kan hoog zijn. Tegelijkertijd is de drempel om uit zo’n groep te treden ook hoog, vanwege de kameraadschap en sociale druk binnen de groep. Het uittreden uit online radicale netwerken is eenvoudiger, juist vanwege de anonimiteit. Daarbij is het niet (altijd) bekend bij de buitenwereld, waaronder familie en leeftijdsgenoten (peers), dat de jongere participeer(de) in online radicale netwerken (Peeters et al., 2022).
Groot bereik en internationale netwerken
Het bereik gaat over de mate waarin digitale kanalen extremistisch gedachtegoed verspreiden, en bijdragen aan een gepolariseerd en vijandig klimaat voor bijvoorbeeld migranten of overheden (Wagenaar, 2021). Het verspreiden van (rechtsextremistisch geïnspireerde) complottheorieën heeft in veel landen tot een flinke toename van invloed geleid voor rechtsextremistische groepen (Mulhall & Khan-Ruf, 2021). Het internet biedt toegang tot internationale netwerken, die bovendien na verwijdering vaak weer onder een andere naam opduiken (Hart et al. 2021). Het heeft ertoe geleid dat het huidige online extremisme sterk internationaal georiënteerd is. Dit komt bijvoorbeeld terug in de steun voor de zogeheten internationale accelerationistische netwerken. Hierin wordt bijvoorbeeld gesproken over het ontketenen van een rassenoorlog door middel van terroristische aanslagen. Een paar honderd Nederlandse jongeren zouden onderdeel uitmaken van dergelijke netwerken. Volgens het dreigingsbeeld van de NCTV (2022) schuilt het gevaar van een aanslag in Nederland onder andere in deze hoek.
Echokamers
Online zoeken gelijkgestemde individuen elkaar op in echokamers, ook wel ‘internetbubbels’ genoemd. Een wezenlijk kenmerk van echokamers is dat gelijkgestemden elkaars mening bevestigen en versterken. Er vindt weinig of geen interactie plaats met mensen die anders over bepaalde zaken denken. Dit draagt bij aan het ontstaan van parallelle denkwerelden van personen die niet alleen verschillend denken over maatschappelijke kwesties, maar ook elkaars opvattingen niet meer begrijpen. Online zijn talloze voorbeelden te vinden van echokamers, zoals chatgroepen in Telegram, chatgroepen rond populaire bloggers, vloggers en andere online opiniemakers, en discussiefora rond onlineblogs en online magazines. Ook X, voorheen Twitter, functioneert als een echokamer. Op basis van hashtags (zoals #asielbedrog of #omvolking) reageren vooral personen met dezelfde denkbeelden op elkaar (Van Wonderen et al., 2023).
Mainstream en alternatieve online sociale mediaplatformen
Sociale mediaplatformen zijn onder te verdelen in zogeheten mainstream platformen en alternatieve platformen (ook wel: alt-tech platformen genoemd). Deze platformen onderscheiden zich in de mate waarin moderatie plaatsvindt op het platform. Alternative sociale mediaplatformen bieden relatief meer radicale of extremistische boodschappen aan dan mainstream platformen. Voorbeelden van mainstream platformen zijn X (voorheen Twitter), Facebook, YouTube, TikTok en WhatsApp. Alt-tech platformen zijn onder meer 4chan, 8kun, Gab, BitChute en Parler. Dit zijn kanalen die een meer extreemrechts publiek aantrekken. Kanalen als Discord en Telegram zijn ideologisch meer neutraal, al verschillen de meningen hierover soms (Peeters et al., 2022; Van Wonderen et al., 2023). Onlinekanalen die jongeren kunnen voorzien van informatie zijn daarmee erg veelzijdig: van algemene ‘dashboards’ of websites waarop informatie gepresenteerd wordt in allerlei vormen tot besloten chatgroepen of netwerken waartoe jongeren eerst toegang moeten krijgen. Bij radicalisering is de zorg dat jongeren terechtkomen in dergelijke besloten groepen waar veel desinformatie wordt verspreid en waarin geweld wordt verheerlijkt.
Aanbevelingsalgoritmes en sociale media fuiken
Aanbevelingsalgoritmes op socialemediaplatformen kunnen leiden tot steeds extremer wordende denkbeelden (Mølmen & Ravndal, 2021). Er wordt steeds radicalere content aangeboden om de aandacht van de gebruiker vast te houden (DSP, 2021). Door deze amplificerende werking van sociale media kan iemand in een socialemediafuik of ‘rabbit hole’ belanden, die blijft graven op zoek naar extremere content. Het risico hierop is het grootst binnen de alternatieve platformen, omdat deze – in vergelijking met mainstream platformen zoals Facebook en YouTube – minder (goed) gereguleerd en gemodereerd worden (Van Wonderen et al., 2023).
Memes, het gebruik van ironie en ‘mainstreaming’ van extremistische content
Het onlinegesprek van extremistische netwerken is voortdurend in ontwikkeling (Alava et al., 2020). Niet alleen de inhoud van onlineboodschappen is lastig in te delen langs scheidslijnen van ‘extremistisch’ en ‘niet-extremistisch’. Ook het format waarbinnen deze inhoud wordt verspreid, is veelzijdig – denk aan tekstberichten, afbeeldingen en symbolen. Extremistische boodschappen zijn regelmatig voorzien zijn van retorische middelen als memes en ironie. Daardoor kan de schadelijkheid ervan ontkend of verborgen worden door extremisten. Extremistische content dient regelmatig als een vorm van vermaak (ESS, 2021). Zo laat onderzoek van Schumpe et al. (2020) zien dat het zoeken naar sensatie een determinant kan zijn om in aanraking te komen met extremistisch gedachtegoed en/of te radicaliseren. Vermaak is voor sommigen een motief om zich bezig te houden met complottheorieën (Morosoli et al., 2022; Van Prooijen et al., 2021). Deze jongeren ervaren complottheorieën als fascinerend en spannend. Als gevolg daarvan kunnen zij meer extreme content opzoeken of verspreiden.
Content in extremistische subculturen kenmerkt zich regelmatig door de overvloedige aanwezigheid van humor en ironie (RAN, 2021; Munn, 2019; Van Puffelen, 2021). Dit komt onder meer naar voren in memes, interne referenties en insider jokes – die zowel in tekst als in beeld worden weergegeven. De zogeheten ‘memes’ betreffen afbeeldingen of video’s met een korte tekst, of andere beelduitingen met minimale tekst. Deze beelduitingen worden gebruikt om de aandacht te trekken. Doel hiervan is dat extreme content wordt genormaliseerd en dat individuen laagdrempelig naar extreme online fuiken worden geleid.
Er wordt steeds vaker op ‘speelse’ manieren geprobeerd om extreme boodschappen online te communiceren. De inzet van ironie heeft hierbij een belangrijke rol. Het omvat een ‘slimme’ tactiek voor extremisten om de schadelijkheid van extremistische content te verbergen, ontkrachten of ontkennen. Grenzen tussen ‘kattenkwaad’ en potentieel radicaliserende boodschappen vervagen hierdoor (RAN, 2021). Ook emojis en andere symbolen spelen op internet een grote rol. Zo wordt de clown-emoji gebruikt als verwijzing naar ‘clown world’. De clown world-meme wordt gebruikt om aan te geven dat we in een absurde linkse wereld leven.
Door de koppeling met ironie wordt het onderscheid tussen ernst en satire vager (Angelin, 2017; Munn, 2019). Dit maakt racistische, seksistische of xenofobe boodschappen mogelijk, maar maakt ook snel intrekken mogelijk (Munn, 2019). Rechtsextremistische memes maken gebruik van technische functionaliteiten om hun zichtbaarheid en bereik te vergroten (Marwick & Lewis, 2017; Munn, 2019). Ze worden gepost, aangepast en opnieuw gepost. Dit kan leiden tot een proces van normalisering: vertrouwd raken met voorheen schokkende inhoud. Hierin zijn memes op zichzelf relatief onschadelijk. De ideologieën die ingebed zijn in deze tekstjes kunnen echter langzaam deel gaan uitmaken van het wereldbeeld van jongeren (Munn, 2019). Behalve jeugdprofessionals worstelen ook sociale mediaplatformen, overheden en inlichtingendiensten met het identificeren van online extremistische content. Ze hebben door de vaak impliciete extremistische boodschap van memes of emojis moeite met het modereren van de constante stroom aan dit soort content.
Gameplatformen
Een groot aantal jongeren besteedt veel tijd aan online gaming. Ook hier kunnen zij worden blootgesteld aan extremistische boodschappen en zelfs rekrutering. Zo zijn er terroristische manifesten waarin gerefereerd wordt naar videogames. Ook worden er modificaties aangeboden van populaire games die specifiek aansluiten bij rechtsextremistische waarden. En er is een overvloedige aanwezigheid van extremisten op populaire gameplatformen als Discord, Steam en Twitch (Lee, 2021; Davey, 2021). Daarbij worden er expliciete games ontwikkeld door extremisten, die op het internet vrijuit gedownload kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is de game ‘Jesus Strikes Back 2’ waarin gamers gevraagd wordt demonen, veganisten en socialisten te vermoorden (Lee, 2021).
Mechanismen van online zorgwekkende radicalisering
Pre-radicaliseringsfase
- Hierbij willen jongeren eventuele kwetsbaarheden die zij in de offline context ervaren, online compenseren (Mølmen & Ravndal, 2021). Zulke kwetsbaarheden zijn onder meer psychische en sociale problemen. Personen zoeken online naar een alternatieve sociale omgeving die zij in de fysieke wereld niet kunnen vinden.
- De jongeren, die offline geen (sociale) aansluiting vinden, vinden online wel een vorm van sociale verbondenheid en gaan hierin participeren, met als gevolg dat zij sociale vervreemding kunnen ervaren met de fysieke wereld. In deze fase speelt ideologie nog geen grote rol.
Radicaliseringsfase
- Verdere isolatie (Mølmen & Ravndal, 2021). Jongeren raken steeds meer ondergedompeld in radicale onlinegemeenschappen, wat bijdraagt aan verdere sociale vervreemding. Het construeren van een groepsidentiteit, waarbij een gevoel van gemeenschap en eenheid ontstaat, is een van de manieren waarop sociale media worden gebruikt door extremisten. Dit wordt versterkt door taalgebruik, symbolen, teksten en merchandise. Het gevoel van ‘samen tegen de wereld’ dat vaak wordt gecreëerd, zorgt voor verbondenheid en het gevoel een gezamenlijk doel te hebben (Peeters et al., 2022; NTA, 2018).
- De constante interactie met anderen met dezelfde extreme denkbeelden en overtuigingen versterkt de eigen overtuigingen met als mogelijk gevolg zelfs het legitimeren van geweld. De ‘echokamers’ die online kunnen ontstaan, zorgen ervoor dat mensen bevestigd worden in hun denkbeelden, radicaler gaan denken en handelen en het reguliere nieuws (nog meer) gaan wantrouwen (Mølmen & Ravndal, 2021, ESS, 2021, NTA, 2018). Daarnaast wordt extremistisch gedachtengoed binnen deze echokamers genormaliseerd en is het lastig voor individuen om hier tegenin te gaan. Dit kan leiden tot uitsluiting van leden die nuancering proberen aan te brengen (NTA, 2018). Ook de algoritmen van sociale mediaplatformen kunnen leiden tot steeds extremistischer wordende denkbeelden (Mølmen & Ravndal, 2021).
- Hieronder vallen alle aspecten in de online context die de blootstelling aan en de interactie met extremistische content faciliteren. Jongeren kunnen snel toegang krijgen tot extreemrechtse content en daarnaast in contact treden met gelijkgestemden. Bovendien zorgt de mogelijkheid tot anonimiteit voor minder drempels om extreme content te verspreiden of tot zich te nemen.
- Radicaliseringsprocessen in de online context gaan sneller dan traditionele, op fysieke ontmoetingen geënte, radicalisering (Von Behr et al., 2013). In korte tijd kunnen jongeren snel en veel informatie tot zich nemen, waardoor de tijd waarin het gedachtegoed of gedragingen extremer kunnen worden aanzienlijk korter is (Mølmen & Ravndal, 2021).
Operationele fase
- Verdere versterking. In de laatste fase worden ideologische overtuigingen verder versterkt. Sommigen gaan over tot het verzamelen van informatie voor actie, zoals handleidingen voor het gebruik van wapens (Mølmen, 2021).
- Action triggering. Het katalyserende moment waarop jongeren een online gecreëerde impuls ervaren om over te gaan tot actie of (politiek) geweld (Mølmen, 2021; Mølmen & Ravndal, 2021). Bijvoorbeeld door het meemaken van een online persoonlijke of sociale gebeurtenis die ervoor zorgt dat een persoon geïnspireerd raakt om daadwerkelijk geweld te plegen. In de praktijk komt niet-gewelddadige ‘action triggering’ vaker voor dan gewelddadige ‘action triggering’. Het oproepen tot democratische vormen van verzet (Roks & Van der Schoot, 2019) is namelijk een van de manieren waarop socialemediaplatformen worden ingezet door activisten. Volgers wordt bijvoorbeeld gevraagd niet alleen online te reageren, maar ook offline ‘de daad bij het woord te voegen’. Ook op Nederlandse accounts van sociale mediaplatformen wordt opgeroepen tot verzet.
Zicht krijgen op en handelen bij zorgwekkende radicalisering
Aandachtspunten bij het zicht krijgen op online radicalisering zijn:
- Samenhang offline en online zorgwekkende radicalisering. De wisselwerking tussen deze vormen wordt vaak onderschat of zelfs over het hoofd gezien (Valentini et al., 2020). Het heeft weinig zin om alleen te proberen online radicalisering te bestrijden zonder tegelijkertijd de offline manifestaties ervan te begrijpen en aan te pakken (Van Wonderen et al., 2023).
- Oog hebben voor flitsradicalisering. Jongeren kunnen door algoritmes, online echokamers, infiltraties in de gamificatie scene en het grote bereik van online radicale netwerken terechtkomen in een proces van radicalisering. Vanwege de anonimiteit van de online context kan het uittreden uit radicale netwerken en het deradicaliseren gemakkelijker gaan. Radicalisering in een online omgeving zorgt ervoor dat het vaak lang duurt voordat geradicaliseerde personen ook voor de (fysieke) buitenwereld bekend komen te staan als ‘extreemrechts’ of ‘geradicaliseerd’. Juist dit soort labels kunnen een individu het gevoel geven dat er nauwelijks tot geen weg meer terug is. Omgedraaid: het ontbreken van labels vanuit de directe fysieke en sociale omgeving kan uittreding vergemakkelijken.
- Inzicht krijgen in de online leefwereld en te snappen wat de aantrekkingskracht van extremisme kan zijn en hoe jongeren zo’n narratief en/of netwerk ingelokt kunnen worden. Kennis van de online leefwereld bij jeugdprofessionals kan eraan bijdragen dat jongeren zich meer verbonden voelen met hen. Onder de juiste omstandigheden kan dit helpen om de voedingsbodem voor extremistisch gedachtengoed te verkleinen. Preventie begint bij betekenisvol contact met jongeren. Dit vereist inzicht in en kennis van hun online leefwereld (Peeters et al., 2022). Daarnaast kan het helpen om sneller signalen te herkennen wanneer zorgelijk gedachtegoed zich manifesteert. Het is van belang dat er een dialoog tussen professional en jongere komt binnen een ‘veilige ruimte’, zonder dat jongeren veroordeeld worden voor hun meningen en gedachten (Sieckelinck, 2022). Jeugdprofessionals kunnen jongeren laten zien dat je kritisch kunt zijn op de maatschappij zonder dat je daarbij in extremen hoeft te vervallen.
- Oog hebben voor individuele weerbaarheid van jongeren in de online context. Jongeren vinden het lastig om in te schatten of informatie op internet betrouwbaar is en om nepnieuws te herkennen. Zij zijn vaak minder digitaal vaardig en mediawijs dan ze zelf denken. Ze zijn ‘confident’, maar niet ‘competent’. Belangrijk is dat beschermende programma’s gericht op het bevorderen van kritisch denken en digitale weerbaarheid vertrekken vanuit het gegeven dat de online leefwereld van jongeren alomvattend is. Hun online leefwereld is nauw verweven met hun fysieke leefwereld en beslaat vele facetten van hun leven. Daarom is het van belang om digitale weerbaarheid en mediawijsheid te integreren in bredere programma’s die recht doen aan de wijze waarop vormen van extremisme door kunnen dringen in het leven van jongeren. Bijvoorbeeld door digitale weerbaarheid te koppelen aan burgerschapslessen over democratische waarden, bedoeld voor jongeren in het onderwijs (Peeters et al., 2022).
4. Signalering en oordeelsvorming
Vragen en aanbevelingen
Hoe kun je signalen van mogelijke zorgwekkende radicalisering herkennen en interpreteren, en welke hulpmiddelen kun je daarvoor gebruiken?
Aanbevelingen
4.1.1. Herkennen en interpreteren van signalen
Toelichting op de aanbeveling
-
Ontwikkel gevoeligheid voor ‘niet-pluissignalen’ die kunnen duiden op zorgwekkende radicalisering. En maak gebruik van tools en trainingen om mogelijke signalen van zorgwekkende radicalisering te herkennen en interpreteren, en om te komen tot professionele oordeelsvorming.
Het is voor de meeste professionals niet noodzakelijk om te beschikken over specialistische achtergrondkennis van (steeds veranderende) verschijningsvormen van zorgwekkende radicalisering. Wel is het belangrijk dat professionals onderbouwd een ‘niet-pluisgevoel’ ontwikkelen voor signalen die kunnen duiden op mogelijke zorgwekkende radicalisering. Er bestaan geen afvinklijstjes waarmee precies is vast te stellen of iemand radicaliseert. De werkelijkheid is complexer. Het gaat om de weging van signalen, en de weg vinden om dit samen met experts te doen. Veranderingen op een aantal gebieden, en vaak juist een combinatie hiervan, kunnen wel een signaal zijn. We noemen dit ‘niet-pluissignalen’.
Er zijn verschillende tools en trainingen die professionals helpen om tot professionele oordeelsvorming te komen en te reflecteren op een casus. Sommige zijn specifiek bedoeld voor vraagstukken rondom radicalisering, andere worden ook bij andere casuïstiek gebruikt.
Checklist niet-pluissignalen
De checklist niet-pluis-signalen geeft inzicht in wat relevante veranderingen bij jongeren zijn en waarop professionals kunnen letten:
- Een toenemend gevoel bij een bepaalde (politieke, religieuze, etnische) groep te horen, of juist nergens bij te horen.
- Verbreken van oude vriendschappen ten gunste van nieuwe vrienden en sociale contacten uit een radicale groep.
- Bepaalde uitlatingen en specifiek woordgebruik, waarin de nadruk wordt gelegd op wij-zij-tegenstellingen die te maken hebben met afkomst, religie en/of geweld.
- Stemmingsveranderingen, zich isoleren, of andere manieren van contact maken met jou, de sociale omgeving, of familie en gezin.
- Opvallende veranderende schoolprestaties of schoolverzuim.
- Andere vrijetijdsbesteding.
- Meedoen aan demonstraties.
- Afwijzende houding tegenover de maatschappij en autoriteiten.
- Afstand nemen van de rechtsstaat, afkeer van het systeem of openlijk verwerpen van het gezag van de staat.
- Veranderingen in kleding en uiterlijk, bijvoorbeeld een andere haarstijl (haar laten groeien of juist afscheren) of tatoeages die symbool staan voor een bepaalde groep.
- Recent te maken hebben gehad met een of meerdere triggerfactoren.
Let op, deze signalen geven ‘niet-pluis’ aan, maar kunnen ook wijzen op iets anders dan zorgwekkende radicalisering, zoals loverboy-problematiek, sektes of misbruik.
Het is belangrijk om een compleet beeld te krijgen van de situatie. Dit is soms lastig en vraagt om samenwerking met andere betrokkenen. Bij twijfels of vermoedens van zorgwekkende radicalisering kunnen professionals, afhankelijk van de situatie, verschillende stappen zetten. Praat bijvoorbeeld met collega’s of andere professionals over de zorgen die je hebt. Mensen die het dichtst bij een jongere staan, zoals vrienden en familie, zien vaak de meeste signalen of geven zelf signalen af over de zorgen die zij hebben. Als jeugdprofessional heb je daar niet altijd zicht op. Het delen van zorgen en informatie is dus van belang. Zie: Werkwijze informatie delen.
Niet-pluisinstrument
Een ander hulpmiddel voor het signaleren en interpreteren van niet-pluis-signalen is het Niet-pluis-instrument van Stichting School & Veiligheid. Deze tool is primair ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs en het mbo. Maar dit instrument kan ook behulpzaam zijn en inspiratie geven voor professionals in andere werkvelden. Het Niet-pluis-instrument is geen diagnostisch model, maar een intervisietool. Het doel ervan is om het beeld van een jongere completer te maken, door informatie uit te wisselen en observaties en interpretaties te spiegelen. Daarmee kan een eventuele onderzoeks- of zorgvraag scherper geformuleerd worden.
In het Niet-pluis-instrument wordt aan de hand van concrete vragen in kaart gebracht hoe gebeurtenissen, situaties en kenmerken het welzijn en leven van een jongere positief of negatief beïnvloeden. Daarvoor worden de volgende domeinen bevraagd:
- jongere
- gezin/ouders
- school
- vrienden (online en offline)
- vrije tijd
- buurt en samenleving
Het instrument bevat voor elk van de bovenstaande domeinen voorbeeldvragen en items die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van de jongere.
Kennis en vaardigheden voor professionele oordeelsvorming
In verschillende tools en trainingen worden de volgende kennis en vaardigheden vaak genoemd:
- Zo feitelijk mogelijk het gedrag en de uitlatingen van jongeren kunnen beschrijven, zonder daar de eigen veronderstellingen in mee te nemen.
- Goed de veiligheidsrisico’s kunnen inschatten door een duidelijk onderscheid te maken tussen zorgelijke signalen en de normale ontwikkeling van jongeren in hun zoektocht in het opgroeien.
- Een brede visie hanteren, door aandacht te hebben voor zowel risicofactoren als beschermende factoren.
- Een integrale kijk op de leefwereld van jongeren hanteren, door informatie te verzamelen over de verschillende leefdomeinen van een jongere.
- Zich bewust zijn van de eigen normen en waarden die een rol spelen in de oordeelsvorming.
- Reflecteren op de casus door samen met collega’s kritisch te kijken naar de eigen oordeelsvorming.
Trainingen professionele oordeelsvorming
Trainingen Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering
Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) traint professionals in de preventie en aanpak van zorgwekkende radicalisering en extremisme. Naast een basistraining zijn er verdiepende trainingen voor onder meer ggz-professionals en jeugdprofessionals over verschillende vormen van extremisme. Naast actuele kennis bieden de trainingen de gelegenheid om ervaringen uit te wisselen en te oefenen met casuïstiek die aansluit op de praktijk van de professionals.
Werkatelier informatie delen bij vermoedens van radicalisering
In het Werkatelier informatie delen bij vermoedens van radicalisering reflecteren jeugdprofessionals aan de hand van eigen casuïstiek op hun handelen. Ze staan stil bij dilemma’s waarmee ze worden geconfronteerd, vanaf het eerste niet-pluis-gevoel tot aan de juridische aspecten van het delen van informatie. In het werkatelier leren jeugdprofessionals werken met de Werkwijze in kaart brengen, interpreteren en delen van mogelijke signalen bij vermoedens van zorgwekkende radicalisering.
Overzicht leeraanbod
Er is een divers leer- en ondersteuningsaanbod op het gebied van onder meer zorgwekkende radicalisering, extremisme en polarisatie. Een overzicht hiervan is beschikbaar op de website Leeraanbod maatschappelijke stabiliteit.
Verdieping en onderbouwing
Radicale ideeën zijn in principe niet verontrustend, maar passen bij een gezonde ontwikkeling van jongeren. Elke jongere streeft naar een gevoel van belonging: de fundamentele menselijke behoefte ergens of bij een groep te horen (Baumeister & Leary, 1995). Jongeren kunnen tijdens hun zoektocht naar identiteit echter verstrikt raken in radicale opvattingen. Tijdens deze vervreemding kan een jongere losraken van zijn omgeving en steeds verder af komen te staan van de bredere samenleving. Deze vervreemding kan een gevaar vormen voor de jongere zelf en/of voor de omgeving.
Toch blijft het herkennen en interpreteren van signalen van zorgwekkende radicalisering lastig. Het is namelijk niet zo dat jongeren die weinig aansluiting weten te vinden met belangrijke anderen, per definitie radicaliseren. Een groot deel van de jongeren ondervindt hierdoor eerder mentale problemen en heeft juist hulp nodig, zonder indicaties voor enig gevaar. Er is pas sprake van een mogelijk gevaar van zorgwekkende radicalisering als jongeren, gevoed vanuit een ideologisch perspectief, dreigen af te glijden, steun zoeken bij gelijkgestemden, zich op extreme manier verzetten en geweld verheerlijken of niet uitsluiten. Deze richtlijn richt zich daarom niet primair op de interpretatie van mogelijke signalen van zorgwekkende radicalisering. Ook omdat mogelijke signalen bij een ‘wicked problem’ (venijnig vraagstuk) als zorgwekkende radicalisering voortdurend andere vormen kunnen aannemen.
4.1.2. Scenariodenken
Toelichting op de aanbeveling
-
Maak gebruik van scenariodenken: de vaardigheid om vragen te stellen over de omstandigheden (context) en wat dit betekent voor de jongere (impact). Gebruik hiervoor het stappenplan scenario denken.
Een belangrijk handvat om contextgericht te werken, is scenariodenken. Radicalisering gaat over de ontwikkeling van een jongere, en in een ontwikkelingsproces zijn er altijd onzekerheden. Scenariodenken is een methode om naast de feitelijke informatie die beschikbaar is over een jongere, ook een voorstelling te maken van wat er in de (nabije) toekomst zou kunnen gebeuren en welke gevolgen of impact dat kan hebben en voor wie. Scenariodenken helpt om te handelen bij situaties die onzeker zijn of waar informatie ontbreekt. Voor scenariodenken is verbeelding nodig: creativiteit en ruimte om vragen te stellen. Ook als die vragen niet voor de hand liggen.
Op de website van het Nederlands Jeugdinstituut is meer informatie over scenariodenken te vinden, met voorbeelden en een stappenplan.
Verdieping en onderbouwing
Scenariodenken is een methode om vooruit te kijken. Je werkt niet alleen met de feitelijke informatie die voorhanden is, maar maakt je een voorstelling van wat er zou kunnen zijn of gebeuren, en welke gevolgen of impact dat kan hebben en voor wie (Van Rijn & van der Burgt, 2019; Dijkman, 2021).
Jeugdprofessionals in het veiligheidsdomein, zoals de politie of ambtenaren openbare orde en veiligheid, kijken vaak vanuit een risicoperspectief naar mogelijke toekomstige veranderingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Veel jeugdprofessionals in het sociale- en zorgdomein kijken juist vanuit een veerkrachtperspectief naar mogelijke toekomstige veranderingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Dit gebeurt echter niet altijd: sommige jeugdprofessionals werken nog hoofdzakelijk probleemgericht op basis van risicobeheersing. Dit behoeft daarom aandacht, zie ook paragraaf D (affectieve professionaliteit). Bij het veerkrachtperspectief ligt de nadruk niet op het beheersen van een situatie maar op het in gang zetten van beweging en het stimuleren van eigen kracht en weerbaarheid van de jongere om beter om te kunnen gaan met veranderende omstandigheden, ter preventie van radicalisering. Hierbij is scenariodenken een manier om vooruit te kunnen denken en de brede omstandigheden van een jongere mee te nemen. Hiermee kunnen professionals tot een betere beoordeling van de situatie komen, een betere samenwerking aangaan, en zelfs leren zonder dat er een acute casus of situatie voorhanden is. Door vooruit te denken, kunnen jeugdprofessionals ontdekken dat ze informatie missen.
Nekkers (2020) omschrijft scenariodenken als een dialooginstrument. Het is onder te verdelen in vier C’s.
- Cognitief: ordenen van complexe werkelijkheid zodat je makkelijker verbanden kan leggen tussen gebeurtenissen en ontwikkelingen.
- Communicatief: op basis van scenario’s met anderen een leerproces aangaan, waardoor je elkaar beter leert begrijpen en een gezamenlijke taal ontwikkelt.
- Creatief: gezamenlijk kijken naar mogelijkheden in de toekomst, met impact op het heden.
- Commitment: samen aan scenario’s werken zorgt voor een gedeeld gevoel van urgentie en draagvlak.
Hoe voorkom je dat je vooringenomen bent als je in gesprek gaat met een jongere?
Aanbeveling
4.2.1. Eigen waarden, normen en denkkader
Toelichting op de aanbeveling
-
Wees je bewust van je eigen waarden, normen, denkkader en vooroordelen. Reflecteer op je handelen en praat regelmatig over eigen normen over zorgwekkende radicalisering, zowel binnen het team als binnen de organisatie. Neem een open houding aan tijdens een gesprek met een jongere: niet-oordelend, belangstellend en respectvol.
Eigen waarden, normen en vooroordelen
Bij professioneel handelen spelen altijd eigen normen en waarden, subjectiviteit en visievorming een rol. Ook jeugdprofessionals beschikken in verschillende mate over impliciete bias. Het is van belang dat jeugdprofessionals op de hoogte zijn van hun eigen vooroordelen, waarden, normen en denkkaders (eigen ‘culturele reflex’). Zeker bij actuele vormen van zorgwekkende radicalisering is dit relevant.
De eigen normen van de jeugdprofessional over radicalisering horen regelmatig onderwerp van gesprek te zijn, zowel binnen het team als binnen de organisatie. Deze waarden, normen en belangen zijn altijd aanwezig en spelen een rol in de keuzes die professionals maken. Reflectie en bewustwording op het eigen handelen is van essentieel belang, met name als het gaat om bestaande stereotypen en vooroordelen tegenover groepen in de samenleving.
Objectieve en subjectieve oordeelsvorming
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen objectieve en subjectieve (context-gerelateerde) oordeelsvorming. Dit is niet gemakkelijk, omdat ook jeugdprofessionals deel uitmaken van een samenleving waarin impliciete ideeën bestaan over verschillende groepen. De socialisatie hierin kan van invloed zijn op het eigen denken en bepaalde vooroordelen, en een objectieve oordeelvorming vertroebelen. Juist in gesprekken met jongeren (maar ook met ouders) is het echter van belang om de juiste houding als professional aan te nemen die uitnodigend is om het gesprek te voeren: open, niet oordelend, belangstellend en respectvol.
Verdieping en onderbouwing
In verschillende onderzoeken spreekt men over een houding die open, niet oordelend, belangstellend en respectvol is. Zelfkritisch zijn en je bewust zijn van je eigen mening, waarden en normen kunnen professionals ook in staat stellen om een mogelijk gebrek aan inzichten te identificeren (Distelbrink & Aarts, 2019).
Uit de internationale literatuur is bekend dat acties die gekenmerkt worden door het creëren van spaces for dialogue bijdragen aan preventie van (gewelddadige) radicalisering bij jongeren. In een recente studie (Aiello, Puigvert & Schubert, 2018) zijn verschillende effectieve maatregelen uit zes Europese landen (waaronder Nederland) gecategoriseerd over het organiseren van een dialoog tussen jeugdprofessionals en jongeren. Hieruit komen vier kernelementen naar voren:
- begeleiding bieden om radicale boodschappen te onderzoeken
- afwijzing van geweld
- de dialoog moet gelijkwaardig zijn
- relaties moeten op vertrouwen zijn gebaseerd zodat jongeren zich vertrouwd voelen om hun twijfels naar voren te brengen
De wetenschappelijke literatuur benadrukt het belang van vraaggericht en dialogisch werken. Begeleide spaces for dialogue, in samenwerking met bijvoorbeeld scholen, sportclubs of verenigingen, helpen jongeren om extremistische boodschappen kritisch tegen het licht te houden. Het is daarbij cruciaal dat jongeren niet enkel passief geïnformeerd worden, maar in de positie worden geplaatst van actieve deelnemer aan de dialoog. Hierbij worden jongeren in de positie geplaatst van actieve deelnemers aan de dialoog (García-Carrión et al., 2017). Zij moeten erop kunnen rekenen dat ze niet afgerekend worden op hun opvattingen. Daarom is het van belang te investeren in vertrouwensvolle relaties met leeftijdsgenoten, familieleden of professionals. Hieruit halen jongeren positieve en beschermende interacties die ze elders – in niet-dialogische omgevingen – vaak ontberen (Aiello, Puigvert & Schubert, 2018).
Hoe kom je erachter of er andere (psychische) problemen spelen bij een jongere?
Aanbevelingen
4.3.1. Affectieve professionaliteit
Toelichting op de aanbeveling
-
Oefen je in houding en vaardigheden van ‘affectieve professionaliteit’. Dat wil zeggen dat je als jeugdprofessional niet primair werkt vanuit dwang en cognitieve actie, maar op basis van contact maken en betrokkenheid bij wat een jongere bezighoudt.
Goed contact tussen jongeren en jeugdprofessionals is de basis van hulpverlening en begeleiding. Met name jongeren die gevoelig zijn voor zorgwekkende radicalisering, hebben al veel ervaring met uitsluiting. Het is vaak moeilijk om bij hen het opgebouwde wantrouwen te doorbreken.
Jeugdprofessionals moeten daarom beschikken over de houding en vaardigheden van ‘affectieve professionaliteit’: op basis van contact maken en betrokkenheid bij wat een jongere bezighoudt. Het is belangrijk om dit toe te passen in gesprekken met jongeren.
Tips van jongeren voor het opbouwen van een affectieve relatie
Als onderdeel van het ontwikkelproces van deze richtlijn zijn jongeren geconsulteerd. Door de jongeren worden de volgende tips meegegeven voor het opbouwen van een affectieve relatie.
- Jongeren geven aan dat het gesprek over radicalisering niet altijd makkelijk te voeren is. Niet alle jongeren hebben er ook direct een beeld bij. Wat wel heel duidelijk aanslaat is dat je het gesprek kan voeren over dingen die je doet die eigenlijk niet helemaal goed voelen of je omgeving niet fijn vindt. Dat kan dan heel klein zijn, bijvoorbeeld hoe je je praat of kleedt. Maar ook hoe je omgaat met anderen.
- Verdiep je in de achtergrond van een jongere. Waar komt iemand vandaan? Welke ervaringen neemt hij mee? In wat voor (online) omgeving begeeft hij zich? Snap je waar de jongere mee bezig is, en op welke manier? Dit helpt om een beter beeld te krijgen van de jongere die je voor hebt, en deze jongere beter te begrijpen.
- ijk meer naar de mens. En minder naar de diagnose. Bied een luisterend oor en geef opties. Heb oog voor de verschillende behoeften van jongeren. Wat voor de een werkt, hoeft niet voor de ander te werken. Iedereen heeft zijn eigen verhaal. Ga op zoek naar het verhaal achter iemands gedrag.
- Kijk niet alleen naar de jongere zelf, maar bekijk ook zijn omgeving. Met welke personen gaat een jongere veel om? Wie heeft welke invloed?
- Jongeren zeggen het vervelend te vinden wanneer hulp(verlening) aan hen opgedrongen wordt. Vermijd daarom het woord ‘moeten’. Luister niet alleen naar wat er door de jongere gezegd wordt, maar luister ook naar wat de jongere bedoelt.
- Geef de jongere het gevoel dat je met hem/haar samenwerkt, om hem/haar te helpen. Jongeren zien dat als een belangrijke randvoorwaarde voor het ontwikkelen van een vertrouwensband.
- Probeer aan te voelen wanneer een jongere niet langer in gesprek wil gaan over een onderwerp of over iets dat gebeurd is. Wanneer een jongere aangeeft niet langer te willen praten, is het belangrijk om die ruimte te geven.
- Jongeren willen er graag bij horen, waardoor zij gemakkelijk beïnvloed kunnen worden door mensen uit een bepaalde groep. Erken het gevoel van jongeren om erbij te willen horen en probeer daarover het gesprek te voeren.
- Realiseer je dat relaties of gebeurtenissen niet altijd in de fysieke ruimte beginnen en online verdergaan, maar dat het vaak andersom is. Polarisatie wordt vooral gevoed in online community’s van jongeren. Daar vormen ze eigen bubbels, raken ze soms sociaal geïsoleerd en gebruiken ze ook andere online identiteiten.
- Verdiep je in de online leefwereld van jongeren. Weet wat jongeren bezighoudt, zodat ze merken dat je hiervan op de hoogte bent.
- Tot slot: “Zie hatende mensen niet als kwade mensen: ze hebben het mogelijk niet altijd zo bedoeld, er kunnen ook andere dingen achter liggen. Er zit ook altijd nog iets goeds in iemand.”
Zelfonthulling als handelingsperspectief
Een belangrijke dimensie van affectief werken is dat een professional zichzelf als mens aan een jongere presenteert. Afhankelijk van de situatie helpt het om daarbij iets te delen over de eigen opvattingen, waarden, idealen, teleurstellingen, frustraties of boosheid. Het delen van je eigen ervaring, gevoelens en gedachten wordt ‘zelfonthulling’ genoemd.
Daarbij gelden de volgende algemene aandachtspunten.
- Doseer: zelfonthulling is krachtig juist doordat het geen gewoonte is.
- Doe het overwogen en welbewust: probeer eerst te achterhalen wat de jongere feitelijk vraagt, voordat je antwoord geeft op een vraag die zelfonthulling vereist. Je kunt dan beter de achterliggende behoefte van de jongere bespreken.
- Kies je woorden zorgvuldig: hoe empathisch of emotioneel geladen je iets vertelt, moet aansluiten bij de behoefte van de jongere, net als de mate van intimiteit.
- Evalueer: zorg dat je feedback krijgt over hoe de jongere het oppakt, via vragen of observatie, zodat je verder kunt afstemmen.
Vijf stappen van betekenisvolle participatie van kinderen/jongeren
Het VN kinderrechtencomité onderscheid vijf stappen van betekenisvolle participatie van kinderen/jongeren. In het kort gaat het voor het kind /jongere om: (1) voldoende toegang tot begrijpelijke informatie, (2) gehoord worden, (3) serieus genomen worden, (4) terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen en (5) de mogelijkheid krijgen om te klagen over de beslissing. Participatie is pas betekenisvol als het kind/jongere het gevoel heeft serieus genomen te zijn. Meer informatie over de uitvoering van de vijf stappen vind je in het Kinderrechtenverdrag.
Verdieping en onderbouwing
Sinds de eeuwwisseling wordt in de jeugdhulp meer belang gehecht aan de bejegening door jeugdprofessionals (zie bijvoorbeeld Van Erve et al., 2005). Dit komt mede door de toenemende aandacht voor de ‘effectieve professional’, die actief het werk vormgeeft, een relatie aangaat met een jongere en niet louter een methodiek uitvoert (zie o.a. Boutellier, 2010). De hulpverlener als persoon en de wijze waarop deze hulp biedt, zijn cruciale elementen van goede, effectieve zorg. Dit vraagt om een cliëntgerichte houding van de professional (Ince & Schmidt, 2017).
Het tonen van betrokkenheid is zowel een uitdaging als een kans voor jeugdprofessionals (Sieckelinck, 2022; Sieckelinck & Stephens, 2023). Een belangrijke sleutel hierbij is ‘gelijk hebben is geen gelijk krijgen’. Je kunt honderd percent overtuigd zijn dat je de juiste dingen denkt en doet, maar als je houding daarbij gesloten blijft, neemt de kans toe dat dit averechts werkt. Effectief reageren op (vermoedens van) radicalisering vraagt daarom minder om cognitieve actie dan om gevoel en betrokkenheid bij wat jongeren bezighoudt. Zie ook de methodische principes ‘betekenisrelatie’ en ‘nabijheid’ in het onderzoek naar jongerenwerk door Sonneveld et al., 2021. Dat gaat zowel om trends, familiegebeurtenissen, als om acute signalen voor steun.
Van Essen (2014) stelt dat het minder gaat om wat je tegen jongeren zegt, dan hoe je dat doet. Hier geldt de 7-38-55-regel. De inhoud van een boodschap vormt slechts 7 procent van de communicatie, terwijl de toon 38 procent en de houding of lichaamstaal 55 procent uitmaakt. Om effectief en betekenisvol te communiceren, is het belangrijk dat deze drie elementen op elkaar afgestemd zijn.
De module Bejegening van jongeren 16-23 jaar door jeugdprofessionals – Theorie en Praktijk (Wiersma & Van Goor, 2020) is ontwikkeld voor en zelfstandig uit te voeren door organisaties waarin gewerkt wordt met en voor jongeren.
Zelfonthulling
Zelfonthulling is in 1973 door Altman en Taylor geïntroduceerd. Professionele zelfonthulling gebeurt verbaal, non-verbaal en contextueel. Dus bijvoorbeeld door letterlijk iets te vertellen, door gezichtsuitdrukkingen, lichaamshouding en zelfs door het merk en kleur kleding die je draagt. De jeugdprofessional kan zelf het initiatief nemen tot zelfonthulling, maar ook de jongere kan hierop aansturen door persoonlijke vragen te stellen (Scheffer &Van Alphen, 2021).
In de context van hulpverlening onderscheidt Schnellbacher (2005) vier soorten zelfonthulling:
- Onthullingen over ervaringen of feiten in het leven van de behandelaar of over persoonlijke zienswijzen of waarden.
- Duidelijkheid verschaffen over het gedachtenproces, de drijfveren en beweegredenen van zijn handelen en de affectieve toestand van de behandelaar.
- Onthullingen van gevoelens, gedachten of beelden die gewekt worden door het verhaal van de cliënt.
- Onthullingen over ervaringen van de cliënt in de behandelrelatie.
Uit een review komt naar voren dat in 80 procent van de onderzoeken de effecten van zelfonthulling gunstig zijn (Henretty & Levitt, 2009).
Sonneveld (2022) merkt in de context van het jongerenwerk op dat open zijn over eigen ervaringen niet altijd makkelijk is en gepaard kan gaan met onzekerheid en twijfel. Zelfonthulling moet zorgvuldig gebeuren, omdat we vanuit literatuur weten dat jezelf kwetsbaar opstellen ook risico’s en valkuilen kent. Dit geldt ook zeker voor het thema van radicalisering. Juist hier ligt een spanningsveld: wat levert het op versus wanneer beschadigt het de relatie met de jongere? Diverse publicaties bieden inzicht in hoe zelfonthulling methodisch en deskundig ingezet kan worden binnen sociaal werk en hulpverlening, en wat hierbinnen kansen, valkuilen en risico’s zijn (Kruit, 2021; Peeters & Westen, 2021).
4.3.2. Onderliggende problemen
Toelichting op de aanbeveling
-
Focus op het herkennen en aanpakken van onderliggende problemen bij jongeren en weeg dit mee in professionele oordeelsvorming bij zorgwekkende radicalisering.
Psychische en andere problemen kunnen onderliggend zijn aan zorgwekkende radicalisering van jongeren, of een versterkende rol spelen. De focus dient allereerst te liggen op het herkennen en aanpakken van deze problemen, in plaats van op de radicale ideologie.
Bij vermoedens van zorgwekkende radicalisering is het daarom belangrijk om door te vragen over de psychische gesteldheid van een jongere en eventuele andere problemen en dit mee te wegen in de professionele oordeelsvorming. Door onderliggende problemen aan te pakken, pak je tevens de radicalisering aan. Hierbij kan je bijvoorbeeld gebruik maken van het ijsbergmodel bij vermoedens van zorgwekkende radicalisering. Ook de andere richtlijnen voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming zijn hierbij te benutten.
Metafoor van de ijsberg
Jongeren die zich bevinden in een radicaliseringsproces kunnen extreme opvattingen uiten of provocerend gedrag vertonen. Dit is waarneembaar. Diverse psychische en andere problemen waarmee een jongere mogelijk te kampen heeft (individueel of in de directe omgeving), zijn niet altijd waarneembaar. Denk aan een persoonlijkheidsstoornis, opvoedingsproblemen of ervaren trauma’s. Het is belangrijk dat deze informatie wel aan de oppervlakte komt.
Een bekende metafoor is de zogeheten ijsberg (geïnspireerd op McClelland, 1985). In deze metafoor worden mensen vergeleken met een ijsberg. Het zichtbare gedrag bevindt zich in het topje van de berg en het grootste gedeelte is onzichtbaar, onderwater. De componenten onder de waterlijn, zoals persoonlijke ervaringen – en omstandigheden, overtuigingen en normen en waarden, hebben direct invloed op het gedrag van mensen. Voor het bewerkstelligen van veranderingen in het gedrag, is het van belang om de aandacht te richten op de problemen onder de waterlijn. Het gebied van het onuitgesprokene, het onzichtbare en het onbewuste. In het onderstaande overzicht zijn de risicofactoren voor zorgwekkende radicalisering opgenomen in dit model.
Zie ook Grimbergen & Fassaert (2022) voor een onderzoeksartikel waarin de relaties tussen maatschappelijke factoren en traumata (aces) en zorgwekkende radicalisering uitvoerig zijn onderzocht.
Handelingsperspectief voor achterhalen onderliggende problematieken bij radicalisering
Hoe kun je als professional informatie achterhalen over de psychische gesteldheid en andere onderliggende problemen van jongeren en deze meewegen in de professionele oordeelsvorming omtrent zorgwekkende radicalisering? Radicalisering is altijd een proces met een combinatie van risicofactoren en beschermende factoren. Opvallend gedrag van jongeren, bijvoorbeeld provocerende uitspraken doen, hoeft niet voort te komen uit een ideologische motivatie. Het kan een uiting zijn van onderliggende problemen. Bijvoorbeeld door trauma of het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen.
Andersom kunnen onderliggende problemen leiden tot een radicaliseringsproces waarbij de ideologische factor wel een rol speelt. Omdat er geen eenduidig profiel bestaat van een radicaliseringsproces, is het van belang goed te kijken naar de context van een jongere en de eigen ontwikkeling als uitgangspunt te nemen (zie ook de informatie over contextgericht werken).
Onderdelen zijn:
- In gesprek gaan met een jongere en vragen hoe het gaat en hoe de jongere zelf tegen zijn situatie aankijkt (zie ook de informatie over de affectieve relatie).
- Beschermende factoren en risicofactoren van een jongere in kaart brengen, bij voorkeur in gesprek en met inbreng van een jongere zelf, en deze voorzien van een interpretatie. Onderbouw waarom je kiest voor deze interpretatie en check deze interpretatie met de jongere zelf en/of met collega’s.
- Gebruikmaken van scenario denken, bijvoorbeeld als je geen goed contact krijgt met een jongere. Ga bijvoorbeeld na welke dingen je niet weet en/of wat een verschil zou kunnen maken in het leven van een jongere die mogelijk radicaliseert (zie de informatie over scenariodenken).
- Informatie verzamelen, bijvoorbeeld als een scenario-oefening laat zien dat je bepaalde dingen nog niet weet of er informatie ontbreekt. Je kunt dit dan voorleggen aan de jongere, of (anoniem) je zorgen bespreken met collega’s (intern of extern). Let op: het delen van informatie is aan voorwaarden gebonden. Houd deze regels voor informatie delen voor ogen (zie de informatie over de werkwijze voor in kaart brengen, interpreteren en delen van mogelijke signalen van radicalisering op de pagina Delen van signalen en informatie).
- Andere richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming raadplegen en nagaan of daar aanknopingspunten zijn voor het gedrag van de jongere. Het is belangrijk om problemen die onderliggend zijn aan zorgwekkende radicalisering soms zelf als eerste aan te pakken met als doel om de vatbaarheid van de jongere voor zorgwekkende radicalisering te verminderen. De volgende richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming geven meer informatie over mogelijke onderliggende problemen:
- De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat in op het proces van beoordelen en beslissen over hulp bij vragen en problemen in de opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen. Daarbij gaat het om problemen van psychische, sociale of pedagogische aard die de ontwikkeling van de jeugdige belemmeren. De hulp kan zowel vrijwillige hulpverlening als gedwongen interventies omvatten en reikt van de gewone opvoeding en ontwikkeling, met normale opvoedingsvragen, tot ernstige ontwikkelings- en opvoedingsproblemen.
4.3.3. Jongeren met een lichte verstandelijke beperking
Toelichting op de aanbeveling
-
Houd bij een lichte verstandelijke beperking (lvb) rekening met extra risicovolle omstandigheden die jongeren kwetsbaar maken voor zorgwekkende radicalisering. Maak hiervoor eventueel gebruik van de Handreiking 'Licht verstandelijke beperking en radicalisering’.
Een lichte verstandelijke beperking (lvb) herken je vaak niet aan de buitenkant. Veel jongeren met een lvb vragen zelf niet om hulp en zijn daarom dus ook vaak ‘niet in beeld’. Redenen hiervoor kunnen onder meer zijn dat deze mensen én hun omgeving (ouders, onderwijs et cetera) hun beperking niet (h)erkennen en dat ‘de omgeving’ de beperking niet openlijk met de persoon in kwestie bespreekt. Ook schaamte speelt vaak een rol bij het niet vragen om hulp: iedereen wil gewoon meedoen, normaal en succesvol zijn (niét anders zijn) en zeker niet als ‘dom’ bekend staan. Jongeren met een lvb zijn bovendien goed in het verbergen van hun beperking onder meer door ‘streetwise gedrag’ en -taalgebruik. Toch kun je zorgwekkende radicalisering binnen deze groep helpen voorkomen en bestrijden, als je alert bent op de risico’s van een lvb in combinatie met zorgwekkende radicalisering, en met aangepast beleid en specifieke ondersteuning. Deze situaties zijn vaak lastig te doorgronden en complex. Dit vraagt om goede samenwerking tussen verschillende domeinen, zoals het sociaal domein, onderwijs en leerplicht, (jeugd)zorg en de strafrechtketen. Maak gebruik van de Handreiking 'Licht verstandelijke beperking en radicalisering' voor het signaleren en effectief aanpakken van zorgwekkende radicalisering bij jongeren met een licht verstandelijke beperking.
Lichte verstandelijke beperking en zorgwekkende radicalisering
Er een wisselwerking tussen het hebben van een licht verstandelijke beperking en ongunstige omstandigheden die een verhoogd risico op problemen tot gevolg hebben. Bijvoorbeeld een grotere mate van beïnvloedbaarheid en een beperkter sociaal netwerk. Lvb-kenmerken gerelateerd aan het vertonen van risicovol gedrag zijn onder andere impulsief handelen en moeite hebben met het overzien van de gevolgen van gemaakte keuzes of gedrag. Ook een problematische gezinssituatie, schooluitval, ‘verkeerde vrienden’ en wonen in een kwetsbare wijk spelen een rol. Zie voor meer informatie de website van het Landelijk Kenniscentrum LVB.
Jongeren en jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking lijken ook extra kwetsbaar voor zorgwekkende radicalisering. Bijvoorbeeld omdat zij meer moeite hebben met het toetsen van informatie, of omdat ze makkelijker verbinding maken binnen groepen met afwijkende normen of opvattingen dan elders in de samenleving. Ook zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking kwetsbaarder voor rekrutering. Door tijdige herkenning van deze risicovolle omstandigheden is het mogelijk preventief te handelen en passende ondersteuning te bieden.
Handreiking Licht verstandelijke beperking en radicalisering
De Handreiking Licht verstandelijke beperking en radicalisering, ontwikkeld door het Landelijk Steunpunt Extremisme, Expertisecentrum William Schrikker en Platform JEP, bevat informatie over:
- herkennen van signalen van een mogelijke licht verstandelijke beperking
- signalen die kunnen duiden op mogelijke zorgwekkende radicalisering bij jongeren met een licht verstandelijke beperking
- factoren die maken dat jongeren met een licht verstandelijke beperking ontvankelijker zijn voor zorgwekkende radicalisering
- preventie en begeleiding van jongeren met een licht verstandelijke beperking bij vermoeden van zorgwekkende radicalisering
Het Expertisecentrum William Schrikker biedt informatie en ondersteuning aan professionals die vermoedens hebben over radicalisering bij een jongere met een licht verstandelijke beperking. Ook het Landelijk Steunpunt Extremisme biedt hierop advies en ondersteuning.
Wat doe je met signalen van mogelijke zorgwekkende radicalisering, en hoe kun je informatie hierover delen?
Aanbeveling
4.4.1. Delen van signalen en informatie
Toelichting op de aanbeveling
-
Blijf niet rondlopen met signalen van mogelijke zorgwekkende radicalisering van een jongere. Vraag altijd intern bij collega’s of extern bij deskundigen advies over het interpreteren van signalen. Gebruik de 'Werkwijze in kaart brengen, interpreteren en delen van mogelijke signalen van zorgwekkende radicalisering' om te weten wanneer, hoe, met wie en onder welke voorwaarden je informatie mag delen.
Bij vermoedens van mogelijke zorgwekkende radicalisering is het belangrijk om een compleet beeld te krijgen van de situatie. Dit is soms lastig en vraagt om samenwerking met andere betrokkenen. In alle gevallen is het belangrijk om niet alleen te blijven rondlopen met signalen van mogelijke zorgwekkende radicalisering van een jongere. Vraag altijd intern bij collega’s of extern bij deskundigen advies over de interpretatie van de signalen en over mogelijke vervolgstappen. En over mogelijke veiligheidsrisico’s die door het voeren van een gesprek met de jongere kunnen ontstaan. Doe dat bij voorkeur anoniem, dus zonder dat je de naam van de jongere of het gezin noemt.
Bij twijfels of vermoedens van zorgwekkende radicalisering kun je, afhankelijk van de situatie, verschillende stappen zetten. Praat bijvoorbeeld met collega’s of andere professionals over de zorgen die je hebt. Mensen die het dichtst bij een jongere staan, zoals vrienden of familie, zien vaak de meeste signalen of geven zelf signalen af over de zorgen die zij hebben. Als professional heb je daar niet altijd zicht op.
Werkwijze in kaart brengen, interpreteren en delen van mogelijke signalen van radicalisering
Hoe je informatie op een juiste manier deelt, is beschreven in de Werkwijze informatie delen bij mogelijke radicalisering. De werkwijze helpt professionals om te handelen bij signalen van zorgwekkende radicalisering. Professionals worden begeleid door de stappen die ze moeten zetten om zorgvuldig tot een besluit te komen over het extern delen van informatie.
De volgende zeven stappen worden in de Werkwijze verder toegelicht:
- Breng de signalen van mogelijke zorgwekkende radicalisering in kaart.
- Maak veiligheidsrisico’s concreet.
- Vraag advies op basis van de beschreven signalen en kom zo mogelijk tot duiding.
- Bespreek de signalen met de jongere en/of zijn ouders.
- Taxeer de risico’s.
- Beslis, op basis van de concrete beschrijving van de veiligheidsrisico’s en de inschatting van de ernst daarvan, of de signalen van mogelijke zorgwekkende radicalisering extern moeten worden gedeeld.
- Als extern delen van informatie noodzakelijk is in verband met de ernstige veiligheidsrisico’s, beslis dan welke informatie moet worden gedeeld en aan wie deze moet worden verstrekt.
Omgang met ouders
De omgang met ouders bij signalen van radicalisering is geen expliciete uitgangsvraag geweest voor de ontwikkeling van de richtlijn Radicalisering. Verwezen wordt naar de andere Richtlijnen voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan de omgang van jeugdprofessionals met ouders, in het bijzonder de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Extern informatie delen
Wees bij het vragen van advies terughoudend met het extern delen of melden van signalen met de naam of andere gegevens van de betrokkenen erbij (zoals in een casusoverleg, met de politie of het Zorg- en Veiligheidshuis). Het label ‘radicalisering’ heeft grote potentiële gevolgen voor alle betrokkenen. Voor de jongere zelf, zijn familie en vriendenkring, de beroepskrachten in de praktijk, de eventuele werkomgeving van de jongere en in het (lokale) bestuur. Het extern delen van signalen van zorgwekkende radicalisering mag bovendien alleen als de jongere en of ouder daarvoor toestemming geeft. Zie voor meer informatie over het verlenen van toestemming het Kinderrechtenkader. Zonder toestemming is het alleen mogelijk onder bepaalde voorwaarden, waaronder concrete en ernstige veiligheidsrisico’s. Vraag in ieder geval altijd eerst advies over het interpreteren van signalen en mogelijke vervolgstappen binnen je eigen organisatie of bij organisaties met specifieke expertise op radicalisering.
In de fase van oordeelsvorming is het voor de professional ook mogelijk om een casus anoniem voor te leggen aan de radicaliseringsexpert van het Zorg- en Veiligheidshuis. Deze kan doorgaans goed inschatten of en in hoeverre er sprake is van radicalisering en helpt meedenken over verdere informatieverzameling (waaronder: welke vragen moet ik stellen om een beter beeld te krijgen van de situatie). Ook kan deze expert (mits de jongere daartoe bereid is) in enkele gesprekken met de jongere duiding geven over of en in hoeverre er sprake is van zorgwekkende radicalisering.
Waar kun je terecht voor informatie en advies over de preventie en aanpak van zorgwekkende radicalisering?
Aanbevelingen
4.5.1. Lokale expertise
Toelichting op de aanbeveling
-
Maak gebruik van lokale expertise op het gebied van de preventie en aanpak van zorgwekkende radicalisering. Kijk welke organisaties of netwerken er in je eigen wijk, gemeente of regio bestaan.
Suggesties voor lokale organisaties en netwerken:
- Overleggen of samenwerkingsverbanden op wijkniveau, met wisselende partners uit het sociaal domein, veiligheidsdomein en/of onderwijs. Soms worden hier casuïstieken over (vermoedens van) radicalisering besproken.
- Gemeenten hebben vaak een plan van aanpak of programma waarin de lokale strategie om zorgwekkende radicalisering te voorkomen en tegen te gaan (de lokale aanpak) wordt beschreven. Hierbij zijn vaak zijn concrete interventies opgenomen die bijdragen aan de doelstelling. Informeer bij je gemeente naar dit lokale plan van aanpak.
- Persoonsgerichte aanpak, waarbij individuen over wie zorgen zijn rond zorgwekkende radicalisering, besproken worden in een multidisciplinair casusoverleg. Meer informatie over de aanpak, betrokken partijen, rollen, bevoegdheden en samenwerking in een multidisciplinair casusoverleg is te vinden in de Toolkit Evidence Based Werken.
- Zorg- en Veiligheidshuizen zijn regionale samenwerkingsverbanden van partijen in het strafrecht (politie en justitie), de zorg (zorg- en welzijnsorganisaties) en het openbaar bestuur (gemeenten). Specialisten van de Zorg- en Veiligheidshuizen bieden ondersteuning als professionals in hun eigen keten niet tot een duurzame oplossing komen voor een casus, ook rond de aanpak van zorgwekkende radicalisering en (gewelddadig) extremisme. Een landelijk opererend flexteam ondersteunt Zorg- en Veiligheidshuizen bij de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en extremisme.
- Soms is online informatie beschikbaar voor een wijk, gemeente of regio. Zie bijvoorbeeld de informatie van het samenwerkingsverband Noord-Holland Samen Veilig. Of lokale steunpunten radicalisering, zoals het Amsterdamse steunpunt radicalisering.
4.5.2. Landelijke organisaties
Toelichting op de aanbeveling
-
Maak gebruik van expertise van landelijke organisatie als je lokaal niet vindt wat je zoekt.
Overzicht van landelijke organisaties:
- Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt hulp, consultatie en advies aan burgers en professionals in de omgang met zorgwekkende radicalisering en extremisme. Het biedt ook begeleiding aan personen die geradicaliseerd zijn en aan hun families of netwerken. Ook vertaalt het LSE kennis en ervaring naar publicaties en praktische handvatten voor professionals.
- Stichting School & Veiligheid ondersteunt scholen (po, vo en mbo) bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat. School & Veiligheid geeft actuele informatie en deskundig advies over sociale veiligheid via de website, trainingen, conferenties en het Adviespunt.
- De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) ontwikkelt en verspreidt (praktijk)kennis over het versterken en behouden van de sociale stabiliteit, voor onder meer gemeenten, professionals en diverse groepen in de samenleving. De ESS adviseert hoe je deze kennis kunt inzetten en met welke partijen je hierin kunt samenwerken. Dit gaat over zowel het brede terrein van maatschappelijke spanningen en polarisatie, als het specifieke terrein van zorgwekkende radicalisering.
- Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) traint professionals in (semi-) overheid in de preventie en aanpak van zorgwekkende radicalisering en extremisme. Het ROR leidt professionals op met actuele kennis en kunde over radicalisering en extremisme.
- Het Nederlands Jeugdinstituut heeft een online kennisdossier Radicalisering. Het dossier geeft een overzicht van wat beroepskrachten in de hulpverlening, het jongerenwerk en het onderwijs kunnen doen als het gaat om de preventie, signalering en aanpak van zorgwekkende radicalisering.
- De NCTV beschermt Nederland tegen bedreigingen die de maatschappij kunnen ontwrichten. Samen met partners binnen overheid, wetenschap en bedrijfsleven zorgt de NCTV voor de veiligheid van de Nederlandse vitale infrastructuur.
- Het Radicalisation Awareness Network (RAN) brengt professionals uit heel Europa samen die werken aan het voorkomen van zorgwekkende radicalisering. Zij delen hun kennis en praktijkervaring en denken mee over elkaars werk. Het RAN bestaat uit verschillende werkgroepen, die publicaties uitbrengen over bijvoorbeeld effectieve methoden of lokale aanpakken. Zo is er de werkgroep Youth, Families and Communities, en de werkgroep Local authorities. De RAN Collection of Approaches and Practices geeft een internationaal overzicht van inspirerende benaderingen om extremisme te voorkomen.
5. Aanpak en interventies
Vragen en aanbevelingen
Hoe kun je zorgwekkende radicalisering preventief aanpakken?
Aanbeveling
5.1.1. Versterken veerkracht en weerbaarheid
Toelichting op de aanbeveling
-
Zet in op het versterken van beschermende factoren tegen zorgwekkende radicalisering. Veerkracht en weerbaarheid spelen daarbij een belangrijke rol.
Veerkracht en weerbaarheid
Het versterken van beschermende factoren focust niet op tekortkomingen, maar investeert in de capaciteiten van de jongere en zijn of haar omgeving. Veerkracht speelt daarbij een belangrijke rol: het vermogen van een individu om ‘terug te veren’ na een heftige gebeurtenis. Als jongeren veerkrachtig zijn, kunnen ze beter omgaan met problemen en negatieve invloeden. Als jeugdprofessional wil je daarom de veerkracht van jongeren vergroten, zodat ze zich niet uit het veld laten slaan door moeilijke situaties.
Veerkracht bestaat op verschillende niveaus:
- individuele veerkracht
- veerkracht in de omgeving van de jongere
- maatschappelijke veerkracht
In de praktijk worden de termen veerkracht en weerbaarheid veel door elkaar heen gebruikt. Weerbaarheid gaat vooral over projecten die beschermen tegen een dreiging. Denk aan projecten die zich richten op het weerbaar zijn tegen online propaganda. Veerkracht richt zich vooral op het versterken van capaciteiten, zoals in projecten die zich richten op het stimuleren van democratische vorming.
Thema’s en doelen van beschermende programma’s
Het versterken van veerkracht gebeurt altijd in de context waarin een jongere zich bevindt. Het caleidoscopisch model (zie Verdieping en onderbouwing onderaan deze pagina) brengt de bredere context in beeld waarbinnen veerkracht kan worden versterkt.
De individuele jongere staat centraal. Deze jongere functioneert in een aantal contexten waarin ook risicofactoren voor zorgwekkende radicalisering aanwezig zijn (zie Risico- en triggerfactoren). Gerelateerd hieraan is een aantal thema’s, met doelen en aanpakken, onderscheiden waarop beschermende programma’s zich kunnen richten. Daar horen de volgende doelen en aanpakken bij:
Democratische vorming
Achter zorgwekkende radicalisering kan het (terechte) gevoel van de jongere schuilgaan dat je niet gehoord wordt of je onvoldoende vertegenwoordigd voelt door het politieke systeem. Democratische vorming kan dit negatieve beeld van de samenleving en de politiek nuanceren.
Doel:
- jongeren tot zelfstandige, veerkrachtige en kritische burgers ontwikkelen(weerbaar maken tegen radicalisering) en handvatten geven om te leren leven in een superdiverse samenleving.
Aanpak:
- jongeren genuanceerder naar de wereld en politiek leren kijken
- bevorderen kennismaking met de pluriforme samenleving
- bevorderen van actief burgerschap
Ideologische weerbaarheid
Elke professional krijgt vroeg of laat te maken met jongeren die complottheorieën ventileren of heilig geloven in fake news. Het is van belang dat zij een realistisch wereldbeeld behouden.
Doel:
- jongeren kritisch en onafhankelijk leren denken en weerbaar maken tegen ideologieën, in het bijzonder digitale weerbaarheid tegen fake nieuws en complottheorieën
Aanpak:
- stimuleren van mediageletterdheid
- jongeren kritisch naar boodschappen van anderen laten kijken en de achterliggende bedoelingen leren herkennen
EHBI: Eerste Hulp Bij Identiteitsvraagstukken, waaronder religieuze en ideologische vorming
Veel jongeren vragen zich af: wie ben ik en wat wil ik met mijn leven? Voor wie ben ik van waarde, en welke mensen reken ik tot mijn eigen groep? Zeker jongeren met diverse culturele achtergronden kunnen moeite hebben om de weg te zoeken tussen hun verschillende deelidentiteiten. Vaak kampen zij met existentiële vragen. Jeugdprofessionals kunnen jongeren op een cultureel sensitieve manier begeleiden in deze zoektocht. Dit werkt als beschermende factor tegen culturele en identiteitscrises.
Doel:
- jongeren begeleiden bij hun zoektocht naar identiteit. Dat kan zowel individueel, in de vorm van coaching en individuele hulpverlening, als groepsgericht.
Aanpak:
- jongeren leren hun meervoudige identiteit vorm te geven
Familieondersteuning
Positieve familierelaties vormen een cruciale beschermende factor bij radicalisering en een belangrijke succesfactor in het deradicaliseringsproces, ongeacht welke ideologie. Het ondersteunen en begeleiden van gezinnen draagt hieraan bij. Het ondersteunen en begeleiden van gezinnen kan zowel opvoedkundige kwesties betreffen als hulp bij het bieden van een toereikende levensstandaard (onderdak, kleding, voldoende eten en drinken, gezondheidszorg, (toegang tot) onderwijs en speelmogelijkheden.
Doel:
- ouders ondersteunen bij het weerbaar opvoeden van hun kinderen
Aanpak:
- direct: ondersteunen en begeleiden van families
- indirect: weerbaar maken van jongeren tegen conflicterende normen en waarden, polarisatie, uitsluiting en radicale invloeden
Zelfverwezenlijking
Extremisten en criminele groepen hebben een neus voor jongeren die ontevreden of teleurgesteld zijn over wat ze tot nu toe in het leven bereikt hebben. Door jongeren te verleiden tot extreme keuzes, maken zij niet alleen misbruik van hun kwetsbaarheden, maar buiten zij ook talenten uit. Een sterk gevoel van eigenwaarde en regie maakt teleurgestelde individuen minder vatbaar voor groepsdynamiek, ronselaars en extremistische religieuze ideeën.
Doel:
- ontdekken wie je bent (talenten, kansen en mogelijkheden)
Aanpak:
- vergroten gevoel van zelfwaarde
- versterken gevoel van eigen regie
- talentontwikkeling
- meer inzicht in kwaliteiten, mogelijkheden en kansen
Sociale vaardigheden en normering
Gezag is een heikele kwestie geworden voor jongeren en hun opvoeders. Veel jongeren willen niet zomaar alles aannemen, tegelijk zijn ze erg op zoek naar geloofwaardige volwassenen met ervaringen, opvattingen en attitudes die hen een idee geven wie ze zelf kunnen worden. Ze zijn op zoek naar een kader. De ondersteuning van goede begeleiders en het verwerven van sociale vaardigheden zijn belangrijk om dit kader te scheppen.
Doel:
- jongeren sociale kaders bieden (socialisatie)
Aanpak:
- jongeren leren zichzelf te blijven zonder anderen geweld aan te doen
- andere perspectieven leren kennen
Verdieping en onderbouwing
Versterken van veerkracht
Uit een wetenschappelijke review van alle radicaliseringsliteratuur tot 2018 blijkt dat studies naar factoren bij zorgwekkende radicalisering zich vooral focussen op risicofactoren (zie Risico- en triggerfactoren). Er is minder aandacht voor beschermende factoren die juist kunnen voorkomen dat iemand radicaliseert (Campelo et al., 2018) (zie Beschermende factoren). Beschermende factoren kunnen zowel in een vroegtijdig preventief stadium van grote waarde zijn, als in stadia waarin niet-gewelddadige radicalisering al aan de orde is. Onderzoek toont aan dat het versterken van positieve factoren gemakkelijker is dan het verzachten van negatieve omstandigheden (Carr, 2014).
Er bestaat nog geen eenduidige definitie van veerkracht. Er is wel bekend welke onderdelen deel uitmaken van een inzet op veerkracht (Expertise-unit Sociale Stabiliteit, 2023):
- Veerkracht stelt mensen in staat om lastige omstandigheden het hoofd te bieden én deze tegemoet te treden. Zodat zij hiervan kunnen leren, zelfvertrouwen ontwikkelen en hun weg in de samenleving kunnen vinden. Het draait om het versterken en stimuleren van kansen en positieve ontwikkelingen.
- De sociale omgeving en ook de maatschappij als geheel zijn hierbij van groot belang, door bij te dragen aan zaken als toegang tot onderwijs – taal en inlevingsvermogen –, werk en een stevig, ondersteunend sociaal netwerk.
- Warme relaties met het gezin, opvoedondersteuners en vrienden in de wijk, kansen voor betrokkenheid in de samenleving en positieve identiteitsontwikkeling dragen allemaal bij aan veerkracht.
Niveaus van veerkracht
Stephens, Sieckelinck en Boutellier (2021) trekken op basis van een review van wetenschappelijke literatuur de conclusie dat het begrip veerkracht een belangrijke basis vormt voor een gemeenschappelijk kader voor de preventie van polarisatie, radicalisering en extremisme. Ook stellen ze dat veerkracht niet alleen op individueel niveau kan worden gezien, maar ook op het niveau van de omgeving van de individuele jongere (familie, vrienden, school of sportvereniging) en de samenleving. Op alle drie niveaus kunnen programma’s (interventies) worden ingezet die de veerkracht van jongeren vergroten.
Individuele veerkracht
Individuele veerkracht verwijst naar het proces van, vermogen voor of resultaat van een succesvolle aanpassing door een jongere, ondanks uitdagingen of bedreigende omstandigheden (Masten, Best en Garmezy 1990). Het vergroten van veerkracht kan zich richten op het vergroten van onder meer zelfvertrouwen, inlevingsvermogen, verantwoordelijkheid of morele betrokkenheid (Mutsaers en Demir, 2020).
Veerkracht in de omgeving van de jongere
Op het niveau van de ouders, jeugdprofessionals of, sociaal-culturele netwerken zijn, maar ook de school of een sportvereniging. Zij hebben een signalerende functie, bieden steun als jongeren het moeilijk hebben, vormen een rolmodel, geven het goede voorbeeld, helpen bij de zoektocht naar zingeving of bij het vinden van een baan. Door opvoeders van jongeren toe te rusten, kunnen zij op hun beurt weer handvatten bieden aan jongeren (ESS, 2023).
Maatschappelijke veerkracht
Het versterken van veerkracht op het niveau van de samenleving houdt in dat er wordt gekeken naar de manier waarop verschillende organisaties en netwerken rondom jongeren kunnen samenwerken. En hoe die instellingen in goed contact kunnen blijven met de samenleving als geheel. Domein overstijgend werken is hierbij belangrijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om samenwerking tussen jongerenwerk en onderwijs, jeugdhulp en schuldhulpverlening. En om de verbinding met belangrijke partijen, zoals overheidsinstellingen op lokaal, regionaal en landelijk niveau (Mutsaers en Demir (2020).
Caleidoscopisch model
Het ‘caleidoscopisch model’ (Ranstorp, 2016) brengt de bredere context in beeld waarbinnen veerkracht kan worden versterkt (Sieckelinck en Gielen, 2020). Het individu met zijn persoonlijke eigenschappen en kenmerken vormt de kern. Daaromheen staan (in paars) contexten (zoals politiek, ideologie) die risicofactoren bevatten voor zorgwekkende radicalisering op het niveau van de omgeving van de individuele jongere en de samenleving. In het model staan in de blauwe cirkels de zes thema’s waarop beschermende programma’s zich richten.
Het model maakt duidelijk dat de inzet van professionals uit verschillende domeinen nodig is om beschermende programma’s tot stand te brengen. Binnen de zes typen beschermende programma’s zijn door Cankor en Noor (2021) doelen en aanpakken geoperationaliseerd. Een uitgebreidere toelichting op de zes thema’s is te vinden in de publicatie Veerkracht bevorderen bij opgroeiende jongeren (Sieckelinck & Gielen, 2020).
Preventieclassificatiemodel tegen radicalisering
Onder preventie van zorgwekkende radicalisering kunnen allerlei activiteiten worden geschaard: van interreligieuze dialogen en interventies gericht op het versterken van weerbaarheid van jongeren, tot exit-interventies om mensen uit een extremistisch milieu te halen. Het hele spectrum aan mogelijke interventies is weergegeven met behulp van het ‘preventieclassificatiemodel’ (Gielen, 2020). Het preventie classificatiemodel is gevisualiseerd in de onderstaande figuur en is een manier van kijken naar antiradicaliseringsbeleid. De meerwaarde van een dergelijke zienswijze is dat dit model heel goed laat zien dat antiradicaliseringsbeleid niet alleen een veiligheidsvraagstuk is, maar nadrukkelijk ook een samenlevingsvraagstuk dat vraagt om integrale samenwerking tussen het veiligheids-, jeugd-, sociaal- en onderwijsdomein.
Figuur: Preventie classificatiemodel radicalisering (gebaseerd op Gielen, 2020)
Het model onderscheidt drie niveaus van preventie: primaire, secundaire en tertiaire preventie.
Het uitgangspunt van de preventieve aanpak is een focus op de oorzaken van zorgwekkende radicalisering in plaats van op de gevolgen. De aanpak heeft tot doel de risicofactoren die kunnen leiden tot zorgwekkende radicalisering te beperken en de beschermingsfactoren te versterken. Antiradicalisering gaat in dit model niet (alleen) over terroristen en de politie, maar nadrukkelijk over kwetsbare individuen. Hun risicofactoren voor radicalisering moeten worden verkleind en hun weerbaarheid vergroot. Het preventieclassificatiemodel maakt inzichtelijk dat verschillende domeinen vanuit hun eigen rol en expertise een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen en tegengaan van zorgwekkende radicalisering. Voor de ene partij is het logischer een bijdrage te leveren aan het voorkomen van voedingsbodem via primaire preventie en voor een ander zich te richten op individuen die al geradicaliseerd zijn.
Wat zijn werkzame elementen in beschermende programma’s tegen zorgwekkende radicalisering?
Aanbeveling
5.2.1. Werkzame elementen
Toelichting op de aanbeveling
-
Beschermende programma’s tegen zorgwekkende radicalisering hebben verschillende inhoudelijke en methodische werkzame elementen. Gebruik deze informatie bij de selectie van een interventie of programma.
Werkzame elementen zijn de belangrijkste of meest succesvolle onderdelen van een interventie die ervoor zorgen dat de interventie de gewenste uitwerking heeft. Om de werking van interventies ter versterking van veerkracht te begrijpen is het nuttig om kennis te nemen van deze werkzame elementen. Dit helpt je als jeugdprofessional bovendien om uit het ruime aanbod van interventies een beredeneerde keuze te maken. Namelijk door te beoordelen of deze ‘werkzame elementen’ deel uitmaken van beschikbare interventies. Er is onderzoek gedaan naar verschillende interventies die zijn gericht op het versterken van veerkracht en weerbaarheid van individuen en gemeenschappen. Hieruit komen drie inhoudelijke en zes methodische werkzame elementen naar voren.
Inhoudelijke werkzame elementen
Volgens Cankor en Noor (2021) zijn bij interventies die zijn gericht op het versterken van veerkracht en weerbaarheid van individuen en gemeenschappen, drie hoofdcategorieën te identificeren van inhoudelijke werkzame elementen:
- Interventies die zich richten op opvoeders. Opvoeders verwerven kennis en inzicht in onder andere beeldvorming, discriminatie, uitsluiting, radicalisering en polarisering, en wat daarvan de gevolgen en gevaren kunnen zijn. Ook verwerven opvoeders bewustwording van de eigen opvoedvisie en het opvoedgedrag en de invloed daarvan op de ontwikkeling van het kind.
- Interventies die zich richten op opvoeders én jongeren. Opvoeders of jongeren leren sociale vaardigheden, opvoedvaardigheden en gespreksvaardigheden, doelmatig werken, handelen in situaties waarin sprake is van discriminatie, benutten van steun uit het (in)formele netwerk en uiten van kritiek op de maatschappij.
- Interventies die zich richten op jongeren. Jongeren werken aan hun eigen zelfbeeld. Dit gaat onder andere over zelfvertrouwen, vertrouwen in eigen kunnen, zelfreflectie, zelfregie, toekomstperspectief, zelfdiscipline, zelfbewustzijn en in contact komen met eigen emoties en gevoelens.
Methodische werkzame elementen
Naast inhoudelijke is ook sprake van methodische werkzame elementen. De meest voorkomende methodische werkzame elementen in de interventies zijn:
- Er zijn verschillende methoden die een succesvolle kennisoverdracht mogelijk maken. Dit zijn onder andere film (visueel materiaal kan een krachtig leermiddel zijn) of discussie en dialoog waarin deelnemers kennis en ervaringen delen en van elkaar leren. Maar ook een gedeelde achtergrond en taal tussen trainer en deelnemers kan bijvoorbeeld bijdragen aan een effectievere kennisoverdracht en communicatie.
- Rol van de trainer. De rol van de trainer, coach, begeleider en of debatleider is op verschillende manieren essentieel voor het slagen van de interventie. De trainer draagt bijvoorbeeld zorg voor een veilige (leer)omgeving en een sfeer van vertrouwen binnen de training of het begeleidingstraject. Trainers kunnen een rolmodel voor jongeren zijn en hebben een voorbeeldfunctie. Bij de meeste interventies is het belangrijk dat de trainer cultuursensitief te werk gaat. Ook deelt de trainer bij sommige interventies een vergelijkbare achtergrond en/of taal met de deelnemers. Uit onderzoek blijkt dat een gedeelde identiteit tussen boodschapper en ontvanger ervoor kan zorgen dat informatie beter blijft hangen en wordt begrepen door de ontvangers, en dat de ontvangers een positievere houding hebben tegenover de boodschapper (Bartholomew, 2016).
- Oefenen en aanleren van vaardigheden. Oefenen met vaardigheden kan op verschillende manieren. Enkele voorbeelden zijn het doen van een rollenspel met een trainingsacteur of mededeelnemer, oefenen met bepaald gedrag tijdens de training, waarbij de trainer kan corrigeren of helpen, plannen van gedrag, herhaling, zodat informatie beter blijft hangen, en het meekrijgen van huiswerk.
- Door middel van een groepsgesprek, -dialoog, -debat, en/of -discussie kunnen deelnemers inzichten delen en er ontstaat gelegenheid om van elkaar te leren. Ook draagt het bij aan het besef niet de enige te zijn die worstelt met een bepaald thema en kunnen deelnemers steun ervaren aan elkaar.
- Ervaring(skennis) van de deelnemer staat centraal door middel van een interactieve werkwijze die ruimte biedt aan de eigen ideeën en beleving van de deelnemers. Het centraal stellen van de ervaring van deelnemers helpt de trainer om beter bij de leefwereld van de deelnemers aan te sluiten.
- Positieve bekrachtiging. Voorbeelden van methodieken van positieve bekrachtiging zijn het richten op talenten, kwaliteiten en mogelijkheden van deelnemers, deelnemers worden gecoacht in zelf oplossingen bedenken, er wordt ingezoomd op positieve aspecten van een situatie en deelnemers treden in interactie met elkaar over talenten en sterke punten.
Verdieping en onderbouwing
Werkzame elementen
Werkzame elementen zijn ‘de belangrijkste of meest succesvolle onderdelen van een interventie die ervoor zorgen dat de interventie de gewenste uitwerking heeft’, en dus effectief is (Samenwerkingsverband Erkenning van Interventies, 2020). De werkzame elementen zijn de kernelementen waardoor de interventie ‘werkt’: de bedoelde effecten teweegbrengt bij bepaalde doelgroepen in een bepaalde context. Werkzame mechanismen vormen een reeks van werkzame elementen. Werkzame mechanismen zijn ‘die processen die ertoe leiden of eraan bijdragen dat een gewenst effect optreedt’ (Bool, Felten, & Rensen, 2019). Werkzame elementen zijn te halen uit proces- en effectevaluaties, en indirect ook uit planevaluaties (Fermin en Omlo, 2021).
Werkzame elementen in beschermende programma’s
De aanpak van zorgwekkende radicalisering vereist pionieren met verschillende interventies. Het veld is in ontwikkeling en veel interventies zijn niet geëvalueerd. Bij zorgwekkende radicalisering het bewijs voor ‘wat werkt’ meer ‘practice based’ dan ‘evidence based’. Daarom spelen praktijkervaringen een belangrijke rol bij de evaluaties van preventieve interventies tegen zorgwekkende radicalisering. Daarbij is een effectieve aanpak een combinatie van ‘best practice’ en ‘best people’. Gielen (2020) constateert in haar proefschrift over het evalueren van antiradicaliseringsbeleid dat de aandacht van evaluatie niet alleen moet gaan naar best practice, maar juist ook naar ‘best people’. Die laatsten zijn degenen die kunnen meebewegen met de voortdurende veranderende omstandigheid rondom radicalisering en kunnen pionieren wat werkt. Noordegraaf et al. (2020) spreekt in dit verband van interventievermogen. Dat wil zeggen: professionals die doelgericht, legitiem en doordacht handelen. Hoe groot het interventievermogen is valt of staat met het talent van professionals om samen te werken over de grenzen van de organisatie heen.
De werkzame elementen voor beschermende programma’s tegen zorgwekkende radicalisering zijn geïdentificeerd door Cankor en Noor (2021) op basis van een uitgebreide inventarisatie en analyse van deze programma’s.
Uit de resultaten blijkt dat de meeste beschermende programma’s tegen zorgwekkende radicalisering zich richten op het beperken van risicofactoren. Verder valt op dat de meeste interventies tweeledig zijn. Enerzijds richten ze zich op het vergroten van de veerkracht of weerbaar maken van de doelgroep. Anderzijds proberen ze polarisatie, problematisch gedrag en radicalisering aan te pakken. Zo kunnen interventies meerdere doelgroepen en/of doelen hebben.
Van de veertien geselecteerde interventies zijn er dertien onderbouwd en negen geëvalueerd. De geselecteerde interventies zijn beschreven in het onderzoeksrapport. In dit rapport zijn ook de inhoudelijke en methodisch werkzame elementen verder toegelicht.
Bewijskracht evaluaties beschermende programma’s tegen zorgwekkende radicalisering
Binnen de Nederlandse context is vrij recent een beperkt aantal evaluatiestudies uitgevoerd van preventieve aanpakken tegen zorgwekkende radicalisering. Naast de reviewstudie van (Cankor & Noor, 2021) zijn nog enkele relevante publicaties verschenen, waaronder een literatuurreview van Stephens, Sieckelinck & Boutellier (2021), het rapport ‘Wat werkt bij preventie van radicalisering?’ (Fermin en Omlo, 2021) en een literatuurstudie en meta-evaluatie van negen culturele interventies van het Risbo (Seidler, Van San & Verbeek, 2020). De verzamelde evaluaties voldoen meestal aan de volgende minimale relevantie-eisen:
- Een plan-, proces- en/of (soms) effectevaluatie van interventies die gericht zijn op de preventie van zorgwekkende radicalisering heeft plaatsgevonden. Dataverzameling is daarbij veelal kwalitatief (zoals observaties en interviews met doelgroepen, uitvoerders en soms ook ontwikkelaars van de interventies) of kwantitatief (vragenlijsten) op basis van zelfrapportage door de doelgroepen van de interventies.
- De interventie is beschreven wat betreft probleem, doelgroep, doel, aanpak, uitvoering en (verwachte) output, effecten en werkzame elementen of mechanismen. Deze elementen kunnen verschillend zijn voor plan-, proces- en effectevaluaties.
- Het doel, de methode van onderzoek en de uitvoering van de evaluatie worden beschreven en verantwoord.
- De resultaten van de evaluaties zijn beschreven en de conclusies worden gedekt door de onderzoeksbevindingen.
Op de effectladder Effectiviteit van interventies (Van Yperen, Veerman en Bijl, 2017) bevindt de ‘evidence’ van evaluatiestudies van preventieve aanpakken tegen zorgwekkende radicalisering zich in de meeste gevallen op de eerste tweede treden (voorwaardelijk en veelbelovend), en in een enkel geval op de derde trede (doeltreffend). Op basis van deze inzichten kunnen interventies verder worden verbeterd en kan worden voortgebouwd in toekomstig onderzoek.
Welke interventies en programma’s zijn beschikbaar om veerkracht en weerbaarheid bij jongeren te versterken?
Aanbeveling
5.3.1. Aanpakken voor veerkracht en weerbaarheid
Toelichting op de aanbeveling
-
Er zijn verschillende interventies en programma’s die werkzame elementen bevatten voor het versterken van de veerkracht en weerbaarheid van jongeren tegen zorgwekkende radicalisering. Maak zoveel mogelijk gebruik van deze interventies en programma’s.
Hier vind je acht voorbeelden van onderbouwde of geëvalueerde aanpakken die de veerkracht en weerbaarheid van jongeren tegen zorgwekkende radicalisering kunnen versterken, geordend aan de hand van de zes contexten van het caleidoscopisch model (zie Verdieping en onderbouwing onderaan Versterken veerkracht en weerbaarheid).
Democratische vorming en morele betrokkenheid
- Lessenreeksen Vrijheid, Identiteit en Polarisatie ‘VIP’ en ‘Mij (jr.)’
- Vreedzame School
Ideologische / digitale weerbaarheid
- Under Pressure
Weerbaar opvoeden
- interventies gericht op weerbaar opvoeden
Eerste hulp bij identiteitsvraagstukken
- Aarhusmodel
Zelfverwezenlijking
- DIAMANT-training
- One-on-one mentorproject
Sociale vaardigheden en normering
- Buro Zend-Uit
- OMEI-training
Uitleg per interventie
Lessenreeksen Vrijheid, Identiteit en Polarisatie (VIP), MIJ en MIJ jr.
Uitleg interventie
De lessen beogen jongeren weerbaarder te maken tegen invloeden met een mogelijke radicaliserende of polariserende werking. De jongeren gaan tijdens het project aan de slag met belangrijke thema’s als identiteit, grondrechten en hoe zij zich verhouden tot anderen. . MIJ richt zich op leerlingen vanaf de derde klas van het voortgezet onderwijs (14 jaar en ouder), en op mbo’s (tot 20 jaar). MIJ jr. richt zich op de groepen 7 en 8 van het primair onderwijs en klas 1 en 2 van het voortgezet onderwijs. VIP wordt gegeven aan verschillende opleidingsniveaus: op het praktijkonderwijs op het vmbo/kader, op havo/vwo en op hogescholen. Uit evaluatieonderzoek (Gielen, et al., 2021) blijkt dat VIP, MIJ en MIJ jr. jongeren en kinderen in het onderwijs weerbaarder maken tegen invloeden met een mogelijke radicaliserende of polariserende werking. De projecten hebben een positief effect op de kennis en de houding van deelnemers op fundamentele thema’s als identiteit, diversiteit en de Nederlandse Grondwet.
Meer informatie
Vreedzame School
Uitleg interventie
Vreedzaam betreft een programma voor democratisch burgerschap en sociale competentie. Het programma richt zich primair op basisscholen. Het beschouwt de klas en de school als een leefgemeenschap waarin alle kinderen zich gehoord en gezien voelen, een stem krijgen, en waarin kinderen leren wat het betekent om een ‘democratisch burger’ te zijn. De Vreedzame School staat voor een pedagogische benadering waarbij niet zozeer de individuele leerling, maar de leerling in de sociale gemeenschap centraal staat. Naast de wekelijkse lessen in alle groepen wordt de school en de klas ingericht als een democratische oefenplaats waarin leerlingen de gelegenheid krijgen om de verworven burgerschapscompetenties te oefenen in een betekenisvolle context.
Vreedzame School is erkend door de deelcommissie Ontwikkelingsstimulering, onderwijsgerelateerd en jeugdwelzijn (‘effectief volgens eerste aanwijzingen’).
Meer informatie
Under Pressure
Uitleg interventie
Het een lesprogramma is bestemd voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en de onderbouw van het mbo. Uitgangspunt dat door het vergroten van de weerbaarheid tegen desinformatie en het vergroten van democratisch burgerschap bij jongeren de voedingsbodem voor polarisatie en zorgwekkende radicalisering wordt verminderd. De lessen worden gegeven door zogeheten ‘peer educators’ die zelf ervaring hebben met de problematiek. (Onderdeel van de interventie is een game waarbij leerlingen leren desinformatie en nepnieuws te herkennen door deze zelf te produceren.
Uit de evaluatie blijkt dat de belangrijkste opbrengsten van de lessen liggen op kennis- en bewustzijnsniveau (Van Wonderen en Peeters, 2021). Na het volgen van de lessen is de kennis van leerlingen groter geworden. Ook zijn de jongeren zich bewuster geworden van mogelijkheden om nepnieuws, desinformatie en sociale media algoritmes te herkennen en te valideren op betrouwbaarheid. Wel komt uit de evaluatie de nuance naar boven dat voor het herkennen van ook de meer complexe vormen van nepnieuws en desinformatie en voor gedragsverandering meer tijd en oefening is vereist.
Meer informatie
Weerbaar opvoeden
Uitleg interventie
Interventies gericht op weerbaar opvoeden stellen opvoeders in staat hun kinderen op zo’n manier te ondersteunen dat zij zich thuis voelen in de maatschappij. Deze interventies helpen opvoeders om hun kinderen weerbaarder te maken tegen uitdagingen die samenhangen met hun maatschappelijke, culturele, religieuze of migratieachtergrond. Denk daarbij aan het omgaan met conflicterende normen en waarden, polarisatie, uitsluiting en radicale invloeden.
Verschillende thema’s die vaak centraal staan zijn bij interventies weerbaar opvoeden zijn (Toolkit evidence based werken bij radicalisering, 2020):
- Wat is radicalisering en hoe verloopt het radicaliseringproces (herkennen van radicaliseringprocessen)?
- Omgang met conflicterende normen en waarden, verhouding tot de ander (wij-zij denken), omgang met ervaren discriminatie en uitsluiting.
- Hoe kom en blijf je in contact met je kind? Bespreekbaar maken van spanningsvolle thema’s. Open communiceren.
- Waar kun je als ouders terecht met hulpvragen?
Meer informatie
- Ouders ondersteunen bij Weerbaar Opvoeden. Actieonderzoek in vijf pilots
- Evaluatie Weerbaar Opvoeden tegen radicalisering
- Evaluatie Oumnia Works
Aarhus-model
Uitleg interventie
Het Aarhus-model uit Denemarken is een voorbeeld van een succesvol samenwerkingsverband gericht op het versterken van maatschappelijke veerkracht (Bertelsen 2015; Hemmingsen 2015). Het bevat diverse programma’s voor vroegtijdige preventie, bedoeld voor jongeren in een vroeg stadium van zorgwekkende radicalisering. Het model biedt daarnaast ook programma’s aan als exit-processen, gericht op mensen die al zijn geradicaliseerd en van plan zijn aanslagen te plegen met politieke en/of religieuze motieven (Bertelsen 2015).
Het Aarhus-model bestaat uit een groot aantal uiteenlopende initiatieven waarbij de gemeente altijd een belangrijke rol speelt. Zo koppelt Aarhus radicaliserende jongeren aan een mentor die 24/7 beschikbaar is en getraind is om de jongere te helpen bij allerlei persoonlijke en maatschappelijke problemen. Daarnaast bemensen politie en maatschappelijk werkers een zogenoemd InfoHouse. Het is de eerste plek waar signalen van radicalisering (van ouders, docenten, jongerenwerkers, maatschappelijk werkers, etc.) worden verwerkt en waar maatregelen worden genomen. Verder biedt Aarhus algemene preventieve workshops aan op basisscholen en middelbare scholen. Leerlingen leren hier over de gevaren van gewelddadige radicalisering en terrorisme aan de hand van presentaties, dialoogsessies, oefeningen, rollenspellen en spelletjes.
Het Aarhus-team neemt vergelijkbare initiatieven in moslimgemeenschappen, waar ze dialoogsessies organiseert in moskeeën. Dergelijke dialoogsessies zorgen er mede voor dat er al contact is gelegd voordat situaties uit de hand lopen. Ook zijn er oudernetwerken die kunnen samenwerken met de ouders van geradicaliseerde jongeren. Tevens biedt Aarhus een exit-programma voor mensen die naar het buitenland zijn vertrokken om te strijden.
Meer informatie
Interventie: DIAMANT-training
Uitleg interventie
De training heeft als doel het versterken van zelfvertrouwen, identiteit, inlevingsvermogen, veerkracht en weerbaarheid van kwetsbare islamitische jongeren tussen 12 en 23 jaar. De training leert de jongeren omgaan met hun duale identiteit en mogelijke conflicten als gevolg daarvan, en verbetert het contact en de connectie met de Nederlandse samenleving. Via casussen, voorlichting en opdrachten wordt de kennis van jongeren over radicalisering vergroot, waardoor zij bij zichzelf of bij anderen signalen van radicalisering kunnen herkennen. Algemene doel is het wegnemen van de voedingsbodem door risicofactoren voor zorgwekkende radicalisering zoals gevoelens van achterstelling en discriminatie, problemen met de multipele identiteit en zingeving, de (generatie)kloof met de ouders, sociale isolatie en loyaliteitsconflicten te reduceren. Elementen in de Diamant methode die een voorbeeld zijn van het programma ‘Zelfverwezenlijking’ is onder meer de doelstelling van Diamant dat jongeren zich kunnen verweren tegen extremistische religieuze ideeën door te werken aan versterken van het gevoel van eigenwaarde en zelfregie. In de Diamant methode zijn naast ‘zelfverwezenlijking’ ook elementen te vinden die aansluiten bij het speerpunt ‘EHBI’. Er wordt gewerkt aan identiteitsontwikkeling en zelfbewustzijn. Jongeren leren zelfstandig te denken en beslissingen te nemen.
De Diamanttraining is geëvalueerd door Feddes, Mann, de Zwart, & Doosje, 2013. Mutsaers en Demir (2019) benoemen Diamant als een goed voorbeeld van een programma dat is ontwikkeld om de veerkracht van personen te vergroten. De interventie vergroot zelfvertrouwen, verantwoordelijkheid en inlevingsvermogen van jongeren. Diamant leert hun omgaan met duale identiteit en interculturele conflicten en brengt en/of houdt hen in contact met de Nederlandse samenleving. De training versterkt de identiteit en veerkracht van de jongeren, zodat ze steviger in hun schoenen staan en weerbaarder zijn tegen extremistische ideeën en gepolariseerd denken.
De interventie Diamant is erkend door de deelcommissie Justitiële interventies (‘goed onderbouwd’).
Meer informatie
ONE-on-ONE mentorproject 2.0
Uitleg interventie
Jongeren of jongvolwassenen die moeilijk meedoen in de samenleving, en zich niet welkom voelen, kunnen vatbaar worden voor radicale ideologieën en extreme groeperingen. Het mentorproject One-on-One 2.0 wil hen in een vroeg stadium weerbaar maken en zo verergering voorkomen. Door op tijd verbinding te leggen en hulp te bieden, wordt beoogd het risico dat die personen overgaan op extremisme zoveel mogelijk te beperken. Bij het mentorproject wordt een jongere of jongvolwassene die aansluiting bij de samenleving (dreigt te) verliezen gekoppeld aan een mentor. De mentor begeleidt de jongere bij het vinden van nieuwe paden om mee te doen in de maatschappij op basis van zijn of haar eigen kracht. Het mentortraject werkt aan het ontwikkelen van levensvaardigheden. Een jongere wordt met kennis, vaardigheden en houdingen toegerust voor de volgende stappen in zijn of haar leven, zoals het uitoefenen van een beroep, het volgen van onderwijs of het functioneren in een complexe samenleving. Het mentorproject wordt thans ingezet door zorg- en veiligheidshuizen. De aanpak van het project is gebaseerd op de internationaal toegepaste en geëvalueerde methodiek van ‘one-on-one mentoring’.
Meer informatie
Buro Zend-Uit
Uitleg interventie
De interventie wil de weerbaarheid onder jongeren 15-19 jaar versterken tegen antisociale verleidingen zoals zorgwekkende radicalisering en criminaliteit. De interventie richt zich op jongeren die het risico lopen vatbaar te worden voor destructieve levensstijlen, in een kwetsbare maatschappelijke positie verkeren en veel hindernissen ervaren zoals discriminatie op de arbeidsmarkt. Specifiek gaat het hierbij om jongeren met een laag bewustzijn over hun kwetsbaarheden en talenten, maar die op zelfonderzoek kunnen en willen gaan. Hierbij wordt dus ook gekeken naar in hoeverre de jongeren de wil hebben om te veranderen en/of groeien, en in hoeverre ze al in de problemen zijn gekomen.
Doel van het programma is om jongeren baas te maken over hun eigen talenten, zodat zij de lokroep van antisociale verleidingen beter kunnen weerstaan. Jongeren werken aan een nieuw visueel zelfportret met behulp van diverse media (film etc.) en helpen elkaar daarbij. Tijdens dit proces krijgen de jongeren die gewend zijn om te falen, meer inzicht in en grip op hun talenten, kansen en mogelijkheden. Ze leren zich op een (veer)krachtige manier bloot te stellen aan de buitenwereld. In helder gedefinieerde stappen (rites) leren jongeren om hun persoonlijke en collectieve ‘uitzend-strategie’ in eigen hand te nemen.
Uit evaluatieonderzoek (Sieckelinck, Kooijmans & Wernaart, 2020) naar de interventie blijkt dat het in de interventie lukt om jongeren zich kwetsbaar op te laten stellen wat voorwaarde is voor succes. Ook helpt het programma jongeren bij het bekijken van doelen voor de toekomst. Jongeren hebben aangegeven dat ze een beter idee hebben gekregen van de doelen in hun leven, en dat dit hen motivatie en een ‘sense of purpose’ geeft.
OMEI-training
Uitleg interventie
De training Omgaan met Extreme Idealen van Expertise-unit Sociale Stabiliteit richt zich op het voorkomen van extremisme. De training is bedoeld voor jeugdprofessionals die met jongeren werken. Zij leren het gesprek aan te gaan met jongeren met extreme idealen. De training geeft de jeugdprofessionals meer inzicht in radicaliseringsprocessen en biedt concrete handvatten om met deze jongeren om te gaan. In de training wordt concreet geoefend met gespreksvoering. De training kent drie onderdelen: inleving, ideeën & idealen en het gesprek. De onderdelen zijn verdeeld in blokken om de vaardigheden, die nodig zijn bij de omgang met jongeren met extreme idealen, te oefenen en aan te scherpen. Hoofdlijnen zijn inzicht, emotie en handelen. De vorm van de training sluit aan bij de inhoud met een stevige instructie. Voor het overgrote deel biedt de training de gelegenheid om met elkaar vaardigheden en houdingen te oefenen. In elk blok is er ruimte om met een trainingsacteur ervaringen uit de praktijk na te spelen.
De OMEI-training is geëvalueerd (Labyrinth, 2019). Door de training, zo blijkt uit de evaluatie, verwerven deelnemers onder andere meer inzicht in de belevingswereld van jongeren met extreme idealen, de eigen associaties en vooroordelen ten aanzien van idealen en radicalisering en de wijze waarop beide aspecten de gespreksvoering met jongeren kunnen beïnvloeden.
Er zijn drie inhoudelijke werkzame elementen in de aanpak te onderscheiden, die bijdragen aan de doeltreffendheid van de training Omgaan met extreme idealen (Cankor en Noor, 2021):
- Reflectie stimuleren en inlevingsvermogen vergroten. Deelnemers worden aangemoedigd te reflecteren op hun eigen associaties en (voor)oordelen over idealen en radicalisering en deze te delen. Het doel is hierbij om begrip en inzicht tussen deelnemers te bevorderen. Ook worden deelnemers gestimuleerd zich in te leven in de belevingswereld van jongeren met extreme idealen.
- Kennis over radicalisering. Een van de onderdelen van de training is erop gericht deelnemers (basis)kennis te geven over radicalisering. Onderwerpen die hierbij aan bod komen, zijn het verschil tussen activisme, terrorisme en extremisme. Ook gaat de training in op de mogelijke voedingsbodem van radicalisering en (het verloop van) radicaliseringsprocessen. Trainers bespreken waar radicalisering het werkveld van de deelnemers raakt. Daarnaast gaan zij in op mogelijke signalen van radicalisering en handelingsperspectieven.
- Aanleren van gespreksvaardigheden. Deelnemers oefenen met het voeren van gesprekken met jongeren met extreme idealen. Tijdens het oefenen krijgen deelnemers handvatten voor gespreksvoering en wordt er ingegaan op attituden en houdingsaspecten. Ook wordt er besproken wat de gesprekken bij deelnemers oproepen, welke betekenis zij geven aan ‘signalen’ en welke stappen zij vervolgens zouden en kunnen zetten. De oefeningen maken op een fysieke manier inzichtelijk wat nodig is om contact te maken en te houden met jongeren waarover zorgen zijn op het gebied van radicalisering. Daarmee krijgen deelnemers meer zicht op wat er bij hen speelt. Ook worden de deelnemers zich bewust van wat hun houding en handelen doet met een jongere.
Meer informatie
Verdieping en onderbouwing
Preventieve aanpakken
De continu veranderende complexiteit en ongestructureerdheid van radicalisering vereist als professionele houding dat je als jeugdprofessional voortdurend evalueert welke handelingen proportioneel en effectief zijn. Dit geldt ook voor preventieve aanpakken die zich richten op het versterken van de beschermende factoren tegen zorgwekkende radicalisering. De betreffende interventies bevatten elementen in de aanpak waarvan wetenschappelijk bekend is dat ze de veerkracht van jongeren tegen zorgwekkende radicalisering kunnen versterken. De bedoeling van de voorbeelden is niet om een menukaart van concrete interventies te geven. Wel om kennis te nemen van de variëteit aan typen interventies waarin elementen zijn opgenomen die volgens wetenschappelijke inzichten kunnen werken om de veerkracht van jongeren tegen zorgwekkende radicalisering te versterken. De thematische indeling van interventies is op basis van het ‘caleidoscopisch model’ (Ranstorp, 2016).
De voorbeelden betreffen aanpakken waarvan een evaluatie heeft plaatsgevonden. Bij de beschrijving van de voorbeelden wordt aan deze studies gerefereerd. De voorbeelden betreffen interventies gericht op het versterken van de veerkracht tegen zorgwekkende radicalisering op individueel niveau: VIP en Mij (jr.), Under Pressure, Vreedzame School, DIAMANT-training en Buro Zend-uit. En voorbeelden van interventies die zicht richten op het versterken van de veerkracht tegen zorgwekkende radicalisering op het niveau van de omgeving van de jongere en op het niveau van de samenleving: Aarhusmodel, Opvoedondersteuning tegen radicalisering en de OMEI-training.
Bewijskracht evaluaties
De evaluatiestudies waarnaar bovengenoemde interventiebeschrijvingen verwijzen, voldoen aan de minimale relevantie-eisen die zijn toegelicht bij de werkzame elementen.
6. Samenwerking onderwijs en jongerenwerk
Vraag en aanbeveling
Hoe kunnen onderwijs en jongerenwerk effectief samenwerken om veerkracht van jongeren tegen zorgwekkende radicalisering te versterken?
Aanbeveling
6.1.1. Effectief samenwerken tussen jongerenwerk en onderwijs
Toelichting op de aanbeveling
-
Samenwerking tussen jongerenwerk en onderwijs biedt mogelijkheden om veerkracht van jongeren tegen zorgwekkende radicalisering te versterken. Zet daarom in op randvoorwaarden en werkzame elementen van een effectieve samenwerking tussen onderwijs en jongerenwerk.
Jongerenwerkers, docenten en onderwijsondersteunend personeel op school kunnen allemaal directe invloed uitoefenen op het leven van jongeren. Jongerenwerkers weten daarbij vaak goed aan te sluiten bij de belevingswereld van jongeren. School is de plek waar jongeren veel zijn, maar de verhoudingen zijn er vaak hiërarchisch. Daarom liggen er veel kansen als school en jongerenwerk samenwerken.
Een samenwerking tussen school en jongerenwerk is het meest effectief als deze niet is gericht op het reageren op incidenten, maar op het creëren van een positief pedagogisch klimaat. Met als doel om de veerkracht bij opgroeiende jongeren te bevorderen en versterken. Want hoe meer jongeren weten terug te veren bij tegenslag, hoe groter hun weerbaarheid is. Dat betekent dat ze minder gevoelig zijn voor negatieve invloeden als zorgwekkende radicalisering en polarisatie.
Om de samenwerking tussen jongerenwerk en onderwijs te versterken, kunnen professionals gebruikmaken van het Stappenplan effectieve samenwerking jongerenwerk en onderwijs. Dit stappenplan bevat in elf stappen. Acht stappen gaan over het starten van de samenwerking, van initiatief nemen tot en met afspraken over het uitwisselen van signalen. Drie stappen gaan over het versterken van de samenwerking. Het stappenplan kun je downloaden op de website van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit.
Verdieping en onderbouwing
Jongerenwerk op school biedt de mogelijkheid tot een samenhangend aanbod van activiteiten en functies die gericht zijn op de brede ontwikkeling van leerlingen (Sarti et al., 2019a). Leerlingen kunnen bij jongerenwerkers terecht voor bijvoorbeeld een praatje, laagdrempelig advies, ontspanning met schoolgenoten, individuele coaching, talentontwikkeling en verwijzing naar meer gespecialiseerde hulp. Op VO-scholen door het hele land hebben schoolpersoneel en jongerenwerkers de afgelopen jaren gewerkt aan het implementeren van het jongerenwerk op school. Beschikbaar onderzoek naar deze implementatie laat zien dat er over de gehele lijn sprake is van wederzijdse toenadering tussen de jongerenwerkers en het schoolpersoneel en dat de leerlingen de meerwaarde van het jongerenwerk zijn gaan ervaren. Eerder onderzoek toont drie randvoorwaarden voor samenwerking: structurele financiering, het creëren en behouden van draagvlak en facilitering van het jongerenwerk op school (Rijnders et al., 2021). Daarnaast zijn er vier werkzame elementen bekend uit eerder onderzoek: bekendheid, toegankelijkheid, afstemming en partnerschap (Rijnders et al., 2021). Veel samenwerkingspraktijken hebben ingezet op versterking van de werkzame elementen van jongerenwerk op school met als resultaat dat jongerenwerkers voor leerlingen en schoolpersoneel zichtbaarder zijn geworden in de scholen. Het onderzoek laat eveneens zien dat er tijd nodig is om een sterk partnerschap te creëren. Ook is het nodig dat binnen scholen een goed en volledig beeld is over de rollen en taken van het jongerenwerk en van de manier waarop jongerenwerkers meerwaarde hebben in de school.
De meeste samenwerkingspraktijken ervaren dat het jongerenwerk een bijdrage levert aan vroegsignalering op school. Jongerenwerkers slagen erin om in een vroegtijdig stadium belangrijke informatie te signaleren en samen met school hiermee aan de slag te gaan. De ervaring is dat jongerenwerk op school bijdraagt aan de ondersteuning en begeleiding van leerlingen. De ondervraagde leerlingen bevestigen dit beeld. Jongerenwerkers worden ingezet voor één-op-één gesprekken, individuele coaching en persoonlijke begeleiding van leerlingen. Het jongerenwerk op school kan ook schoolpersoneel helpen te ontlasten omdat het meer tijd kan maken voor persoonsvorming en socialisatie (Biesta, 2015). De samenwerking tussen professionals in en om de school is of nog niet? overal gerealiseerd. Hier ligt ruimte voor verbetering aangezien dit leerlingen nog meer ondersteunings- en groeikansen kan bieden (Sonneveld & Van Dijk, 2022).
Stappenplan effectieve samenwerking jongerenwerk en onderwijs
Het stappenplan Effectieve samenwerking tussen jongerenwerk en onderwijs is opgesteld op basis van praktijk- en wetenschappelijk onderzoek (Rijnders en Manders, 2020). Het vormt een eindproduct van het project ‘Jongerenwerk en Onderwijs SAMEN’ (JOS), uitgevoerd door lectoraat Youth Spot – Jongerenwerk (HvA), JoU Utrecht (Jongerenwerk Utrecht) en de gemeente Utrecht. Informatie over de onderbouwing van het stappenplan staat in de publicatie ‘Tips voor het versterken van de samenwerking tussen jongerenwerk en voortgezet onderwijs’. Zie ook de webinformatie van het Nederlands Jeugdinstituut over de samenwerking tussen onderwijs en jongerenwerk.
Andere vormen van samenwerking bij zorgwekkende radicalisering
Behalve de samenwerking tussen onderwijs en jongerenwerk kunnen ook andere vormen van samenwerking relevant zijn bij signalen van zorgwekkende radicalisering bij jongeren.
Denk aan de gemeente en andere partners in de lokale aanpak, politie, zorg- en veiligheidshuizen, experts op radicalisering en/of samenwerking met ouders. Bij Lokale expertise worden suggesties gegeven om samen te werken op lokaal niveau, zoals met overleggen en samenwerkingsverbanden op wijkniveau; samenwerking bij een persoonsgerichte aanpak binnen het multidisciplinair casusoverleg; zorg- en veiligheidshuizen. Bij Landelijke organisaties worden suggesties gegeven om gebruik te maken van landelijke expertise indien lokaal deze expertise niet aanwezig is.
Omgang met ouders
Bij Delen van signalen en informatie gaat in op de werkwijze voor het in kaart brengen, interpreteren en delen van mogelijke signalen van zorgwekkende radicalisering’, met daarbij aandacht voor wanneer, hoe, met wie en onder welke voorwaarden je informatie mag delen met collega’s, ouders, andere organisaties et cetera. Verder wordt verwezen naar de andere Richtlijnen voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan de omgang met- en ondersteuning door jeugdprofessionals van ouders. Zie in het bijzonder de richtlijn Samen beslissen over hulp.
7. Randvoorwaarden
Vragen en aanbevelingen
Wat hebben jeugdprofessionals die zich bezighouden met radicalisering nodig om effectief te kunnen functioneren in de aanpak van zorgwekkende radicalisering, en hoe kunnen organisaties hieraan bijdragen?
Aanbevelingen
7.1.1. Verschillen in casuïstiek
Toelichting op de aanbeveling
-
Verkrijg inzicht in verschillen tussen casuïstiek van zorgwekkende radicalisering en andere casuïstiek in het jeugddomein.
Het thema en de casuïstiek van zorgwekkende radicalisering onderscheiden zich van andere casuïstiek in het jeugddomein. Voor zowel professionals als organisaties geldt het advies: neem kennis en wees je bewust van deze verschillen en de consequenties hiervan voor het werken met zorgwekkende radicalisering.
Verschillen
De belangrijkste verschillen zijn:
- De beroepspraktijk van jeugdprofessionals die werken met zorgwekkende radicalisering is erg divers.
- Jeugdprofessionals werken in wisselende samenwerkingsverbanden.
- De informatiepositie van jeugdprofessionals kan complex zijn.
- Werkafspraken zijn vaak niet toereikend.
Door deze andere omstandigheden ervaren jeugdprofessionals het werken met zorgwekkende radicalisering soms als ingewikkeld. Daarom zijn er verschillende (organisatorische) randvoorwaarden nodig.
Verdieping en onderbouwing
De informatie is gebaseerd op de publicatie 'De Radicaliseringsindustrie' van A. Dijkman (2021) en vormt hiervan een verkorte weergave.
Geen ‘radicaliseringswerkers’ maar een ‘hyperbrede benadering’
Kenmerkend voor het thema zorgwekkende radicalisering is dat veel jeugdprofessionals uit verschillende beroepsgroepen ermee te maken kunnen krijgen, maar er slechts weinig echte ‘specialisten’ zijn op dit gebied. De meeste jeugdprofessionals die werken met radicalisering doen dat vanuit hun eigen beroepskader. Ieder met een eigen taak en invalshoek. Er is niet zoiets als de ‘radicaliseringswerker’ met een eigen professie, beroepskader en beroepsorganisatie. De beroepspraktijk van professionals die werken met radicalisering kenmerkt zich door een grote diversiteit. Dit sluit aan bij de ‘hyperbrede benadering’ van radicalisering (Wittendorp et al., 2020).
Wisselende samenwerkingsverbanden en betrokken professionals
Bij radicaliseringscasussen zijn er vaak meerdere overleggen nodig waarin jeugdprofessionals informatie uitwisselen. Deze overleggen zijn veelal wisselend in samenstelling. Afhankelijk van de fase waarin iemand in zijn of haar radicaliseringsproces staat, kunnen andere partners zich aansluiten bij overleggen of betrokken worden bij een casus. Een gevolg daarvan is dat de aanpak van de casus gestuurd wordt door het perspectief van waaruit gewerkt wordt – afhankelijk van de fase van radicalisering en de betrokken partners; bijvoorbeeld het zorgperspectief of het veiligheidsperspectief. De wisselende samenwerkingsverbanden en -partners in een voortdurend veranderende context van ideologische en (inter)nationale ontwikkelingen kunnen het werk en de positie van jeugdprofessionals ingewikkeld maken. Het creëren van duidelijkheid en inzichtelijkheid door de organisatie over deze netwerken is daarom noodzakelijk.
Complexe informatiepositie
Jeugdprofessionals kunnen te maken krijgen met verschillende risico’s vanwege de informatiepositie die zij innemen. Denk bijvoorbeeld aan het risico op potentiële agressie door de jongere. Daarnaast blijkt uit de praktijk dat jeugdprofessionals soms andere of tegenstrijdige informatie ontvangen tijdens een casusoverleg dan die hen bekend is van jongeren zelf. Ook moet de jeugdprofessional zich verhouden tot de leeftijd van de jongere en de gezagspositie van de ouder(s). Deze complexe informatiepositie van professionals gaat hand in hand met de complexiteit over het delen van informatie binnen het werken met radicalisering. Daarom is het voor jeugdprofessionals van belang dat zij naast kennis van de wettelijke kaders voor de bescherming van privacy van kinderen en jongeren en het delen van informatie, tevens bekend zijn met de richtlijnen of protocollen over informatie delen die door hun organisatie worden gehanteerd. Zie ook de informatie over herkennen, interpreteren en delen van signalen.
Ontbreken van ‘werkafspraken’
Typerend voor de beroepspraktijk van zorgwekkende radicalisering is het ontbreken van zogeheten ‘werkafspraken’. Een werkafspraak is volgens socioloog Erving Goffman (2019) een verzameling van waarden en verhoudingen, zonder dat we die hardop uitspreken. Met andere woorden: impliciete afspraken waarmee professionals in een bepaald werkdomein kunnen functioneren. Een werkafspraak is impliciet, maar ‘werkt’ omdat iedereen zich aan die afspraak houdt. Zulke werkafspraken zijn binnen het radicaliseringsdomein nog onvoldoende gemaakt, wat kan leiden tot verwarring over het handelen of handelingsverlegenheid. In het werken met radicalisering bestaat bovendien het risico dat de bestaande werkafspraken in specifieke beroepscontexten soms geschonden kunnen worden. Belangrijke binnen de vrijwillige jeugdhulpverlening is dat een cliënt recht heeft op privacy én dat de hulpverlener in principe transparant is over de geboden hulp en de contacten die hij of zij heeft met anderen omwille van de cliënt. Dit betekent dat de hulpverlener geen informatie achterhoudt voor zijn of haar cliënt. Op basis van deze rechten kunnen werkafspraken worden gemaakt. Bij een radicaliseringscasus kunnen deze werkafspraken geschonden worden doordat het delen of achterhouden van informatie van belang is voor de veiligheid. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer een jongere wordt besproken in een persoonsgerichte aanpak (PGA) of in het Veiligheidshuis. Dit impliceert dat bestaande werkafspraken vaak aanvulling nodig hebben of nieuwe werkafspraken nodig zijn.
7.1.2. Professionele eenzaamheid
Toelichting op de aanbeveling
-
Voorkom of verminder professionele eenzaamheid in het werken met zorgwekkende radicalisering.
Jeugdprofessionals hebben bij radicaliseringscasussen soms het gevoel dat ze er alleen voor staan. Dat ze alles zelf moeten uitzoeken, en er niet met collega’s over kunnen praten. Deze professionele eenzaamheid vraagt om een organisatorische aanpak.
Organisatorische aanpak
In zo’n aanpak is het noodzakelijk om een klimaat van sociale veiligheid te waarborgen, niet alleen voor jongeren waarmee gewerkt wordt, maar óók voor professionals. Een dergelijk klimaat wordt niet gecreëerd door louter protocollen of richtlijnen. In randvoorwaardelijke zin vraagt het nadrukkelijk om betrokkenheid van bestuurders. Zij moeten staan voor een open organisatiecultuur waarbinnen ruimte is voor kritisch overleg en professionele reflectie (bijvoorbeeld in de vorm van intervisie en/of collegiale consultatie ten aanzien van casussen). Tegelijkertijd vraagt een sociaal veilig klimaat om jeugdprofessionals die weten bij wie zij met hun vragen terechtkunnen, en die gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor dit overleg en de reflectie.
Verdieping en onderbouwing
Professionele eenzaamheid
Veel professionals in het jeugddomein krijgen te maken met vragen en dilemma’s over zorgwekkende radicalisering. Hoewel er lang niet altijd sprake hoeft te zijn van ernstige delicten of veiligheidsrisico’s, “kunnen professionals zich zorgen maken over verontrustend gedrag van een jongere, over de merkbare invloed van actuele ontwikkelingen op de sfeer in de organisatie of vinden professionals het lastig moeilijke onderwerpen bespreekbaar te maken” (Azough, 2017). Uit de verkenning Preventie van extremisme en bevordering van sociale cohesie door jeugd- en onderwijsprofessionals van Nationaal Rapporteur Naima Azough (2017) blijkt dat het gebrek aan aandacht voor deze omstandigheden door de organisatie (intern)/het management, of het ontbreken van de mogelijkheid voor professionals om veilig te communiceren, ertoe kan leiden dat zij professionele eenzaamheid, handelingsverlegenheid of schaamte over de eigen vragen rond professioneel handelen ervaren. Jeugdprofessionals kunnen het gevoel krijgen er alleen voor te staan, alles zelf te moeten uitzoeken en niet in de mogelijkheid te zijn om erover te praten met collega’s. Deze eenzaamheid wordt gevoed door de dilemma’s en vraagstukken waarmee jeugdprofessionals vroeg of laat te maken krijgen bij zorgwekkende radicalisering. Centraal in deze dilemma’s staat, dat professionals met name de behoefte hebben om de verantwoordelijkheid in complexe of moeilijke situaties te kunnen delen (De Goeje & Wegman, 2017).
Niet alleen het professionele werk van jeugdprofessionals kan hieronder lijden, ook het welzijn van jeugdprofessionals kan hierdoor geraakt worden. Op het moment dat jeugdprofessionals geen mogelijkheid zien om hun dilemma’s die zij ervaren in het werken met radicalisering op te lossen, kan dit resulteren in ‘moral distress’. Dit zijn stressgevoelens die negatieve gevolgen kunnen hebben als hoofdpijn, nachtmerries, gevoelens van waardeloosheid of zelfs depressie (De Goeje & Wegman, 2017).
Krachtig leiderschap
Een door Azough (2017) aangedragen oplossing om professionele eenzaamheid te verminderen, is krachtig samenwerken. Hierbinnen stelt zij ‘krachtig leiderschap’ centraal:
“Een open houding van directies en raden van bestuur rond het bespreekbaar maken van vraagstukken die heftige emoties oproepen en de bijbehorende professionaliteit is van groot belang. (...) Krachtige directies zorgen voor een open sfeer waarin professionals met elkaar in gesprek durven én kunnen gaan. En zij zorgen tevens voor de nodige ondersteuning van hun medewerkers en een serieuze proactieve aanpak van zorgwekkend gedrag. Voor een zo divers mogelijke organisatie waarin medewerkers zich gezien en erkend voelen. En voor aansluiting op lokale netwerken en investeren in contact met ouders.” (Azough, 2017)
Interne aansturing en management
Het is belangrijk dat professionals zich gesteund voelen door hun organisatie. Er zijn verschillende elementen die organisaties in staat stellen dit te waarborgen (Dijkman, 2021):
- jeugdprofessionals regelmatig en actief benaderen over hun werk en werkbeleving
- tijd, geld en middelen bieden om het excelleren door jeugdprofessionals te faciliteren
- bewustzijn creëren over de dilemma’s in de beroepspraktijk en de gevolgen hiervan voor jeugdprofessionals
- luisteren naar, en erkennen en waarderen van de inbreng van jeugdprofessionals, en op grond daarvan handelen
- inclusief leidinggeven
7.1.3. Professionele onzekerheid
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun jeugdprofessionals in de omgang met professionele onzekerheid.
Het werken met zorgwekkende radicalisering brengt veel dilemma’s en vragen met zich mee. Zoals: ”weten we als professionals alles wat we moeten weten, hebben we alles gedaan wat gedaan kon worden en wie is verantwoordelijk als het misgaat?” Dit kan leiden tot ‘professionele onzekerheid’. Er zijn verschillende omstandigheden die professionele onzekerheid bij zorgwekkende radicalisering kunnen voeden. Zo is er vaak veel politiek-bestuurlijke aandacht voor zorgwekkende radicalisering. Dat legt extra druk op het professionele primaat waarbinnen jeugdprofessionals werken. Daarnaast brengt het fenomeen radicalisering veel normativiteit met zich mee, namelijk dat professionals vanuit hun eigen referentiekader en normatieve opvattingen over ‘goed’ en ‘slecht’ naar een casus kijken. Dat kan leiden tot onzekerheden over de eigen inschattingen en afwegingen. Ten derde ervaren sommige jeugdprofessionals angst voor het fenomeen radicalisering. Professionals zijn soms bang om het verkeerd te doen en fouten te maken, vanwege de eventuele grote maatschappelijke consequenties.
Organisatorische aanpak
Organisaties moeten aandacht hebben voor deze professionele onzekerheid, en dit erkennen en benoemen. Jeugdprofessionals dienen zich van hun onzekerheid bewust te zijn en te weten wat bij wie zij hiermee terecht kunnen. Ook moeten ze zich gesteund voelen door hun organisatie en bestuurders. Organisaties kunnen dit waarborgen door onder meer gebruik te maken van de aanbevelingen over professionele eenzaamheid.
Verdieping en onderbouwing
De informatie is gebaseerd op de publicatie 'De Radicaliseringsindustrie' van A. Dijkman (2021) en vormt hiervan een verkorte weergave.
Professionele onzekerheid
De jeugdprofessional die zich bezighoudt met het vraagstuk van radicalisering ziet zich geconfronteerd met de veranderende complexiteit van het fenomeen. Het is niet altijd duidelijk wat men zou moeten weten of waarnaar men zou moeten handelen. Ondanks dat radicalisering in omvang een relatief kleinschalig fenomeen is, kunnen de consequenties ervan een zeer grote maatschappelijke impact hebben. Om deze reden ervaren jeugdprofessionals regelmatig een grote druk en verantwoordelijkheid. Benadrukt moet echter ook worden dat professionele onzekerheid niet door iedere professional ervaren hoeft te worden en dat het werken met zorgwekkende radicalisering niet altijd onzekerheid oplevert. Het is daarom met name van belang dat organisaties bekend zijn met het fenomeen van professionele onzekerheid bij radicalisering en dat zij jeugdprofessionals voorzien van ondersteuning die eventueel ervaren onzekerheid voorkomt of vermindert. Onderdeel van professionele onzekerheid kan zijn de omgang met- en ondersteuning door jeugdprofessionals van ouders met signalen van zorgwekkende radicalisering. Hier kan worden verwezen naar de andere Richtlijnen voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan de omgang met- en ondersteuning door jeugdprofessionals van ouders. Zie bijvoorbeeld de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Oorzaken van professionele onzekerheid
Omstandigheden die professionele onzekerheid bij radicalisering kunnen voeden zijn:
- De politiek-bestuurlijke aard van de aanpak van zorgwekkende radicalisering in de samenleving.
Aandacht voor het fenomeen, urgentie, middelen, richtlijnen en protocollen komen vaak vanuit een politiek-bestuurlijke agenda als de Tweede Kamer, de Rijksoverheid en/of gemeenten. - De normativiteit die het fenomeen zorgwekkende radicalisering met zich meebrengt.
Hierom is het belangrijk dat professionals zich bewust zijn van de eigen referentiekaders en deze niet beschouwen als dé norm in hun contact met jongeren en bij hun professionele oordeelsvorming. Deze ‘bewustwording’ kan echter onzekerheid veroorzaken over de eigen gemaakte inschattingen en afwegingen over een casus. - De angst voor het fenomeen radicalisering.
Sommige jeugdprofessionals ervaren bij het werken met zorgwekkende radicalisering angst om het verkeerd te doen – vanwege de eventuele grote maatschappelijke consequenties (Platform JEP, 2018). Met als gevolg dat zij zich liever niet verdiepen in het fenomeen en/of er het liefst zo min mogelijk mee te maken hebben. Wanneer ze dan toch geconfronteerd worden met radicalisering, kan dit professionele onzekerheid in de hand werken. Uit onderzoek blijkt dat het kunnen blijven leren, vooral samen met andere jeugdprofessionals, nodig is om tot een effectief, proportioneel, legitiem en duurzaam handelen te komen (Noordegraaf et al., 2020 en Dijkman, 2021).
7.1.4. Motivatie en bewustzijn bij professionals
Toelichting op de aanbeveling
-
Vergroot het bewustzijn en de motivatie bij professionals over hun positie bij preventie van zorgwekkende radicalisering.
Jeugdprofessionals moeten niet alleen vaardig zijn in het herkennen, signaleren en interpreteren van zorgwekkende radicalisering. Ze moeten ook intrinsiek gemotiveerd zijn om deze taak op zich te nemen en te begrijpen waarom juist zij dit vanuit hun beroepskader kunnen realiseren. Doordat het werken met radicalisering geen zelfstandig beroep is, maar onderdeel is van het bredere takenpakket van professionals, kan het van belang zijn om de intrinsieke motivatie van jeugdprofessionals te bevorderen. Dit geldt vooral voor de jeugdprofessionals die angst of onzekerheid ervaren bij radicalisering. Radicalisering is immers een gevoelig onderwerp om mee te werken. Het roept veel op omdat incidenten als gevolg van radicalisering heftig kunnen zijn. Wat kan helpen bij de intrinsieke motivatie van jeugdprofessionals is om juist het belang te benadrukken van het werken aan onderliggende factoren, namelijk het versterken van beschermende factoren bij jongeren. Dit sluit aan bij het werken vanuit het zorgperspectief.
Verdieping en onderbouwing
Professionals in het jeugddomein die te maken kunnen krijgen met signalen van zorgwekkende radicalisering zijn onder meer eerstelijnswerkers (Mutsaers & Demir, 2019). Omdat zij vaak in direct contact staan met jongeren verkeren deze jeugdprofessionals in het bijzonder in een positie om zorgwekkende radicalisering te signaleren (Vidino & Brandon, 2012).
7.1.5. Zelfreflectie
Toelichting op de aanbeveling
-
Stimuleer en faciliteer zelfreflectie door jeugdprofessionals.
Effectief interveniëren bij zorgwekkende radicalisering vereist naast ‘best practices’ ook ‘best people’. Het is daarom belangrijk dat jeugdprofessionals zich bewust zijn van wat hun werkzaamheden persoonlijk, professioneel en voor hun doelgroep betekenen. Voor goede zelfreflectie zijn kwetsbaarheid, ruimte, toewijding en soms confrontatie nodig. Daarom is het belangrijk dat organisaties deze reflectie niet alleen stimuleren bij jeugdprofessionals, maar ook faciliteren door hen gelegenheden te bieden waarbinnen dit kan.
Reflectiemodellen
Er zijn talrijke mogelijkheden om deze reflectie te organiseren. Denk aan coaching, werkbegeleiding, intervisie, supervisie, casuïstiekbespreking, collegiale consultatie en wandelganggesprekken (Berger en Kleine, 2013). Ook zijn er modellen die jeugdprofessionals kunnen helpen om stapsgewijs reflectieve vragen aan zichzelf te stellen. Gebruik bijvoorbeeld het Contextmodel voor werken met radicalisering. Dit model bestaat uit vier contexten – te weten persoonlijk, professioneel, perspectief en publiek – die áltijd aanwezig zijn binnen het werken met radicalisering. Aan de hand van dit model kun je per context de volgende reflectievragen stellen:
- Wat zijn mijn persoonlijke bias, bronnen en referentiekaders? Hoe pakken die uit? Hoe worden ze benut? Wat zijn risicofactoren? En hoe worden die ondervangen?
- Wat zijn mijn professionele vaardigheden en referentiekaders? Welke vaardigheden zijn er nodig? Hoe worden die getoetst? Welke professionele referentiekaders zijn er? Hoe worden die benut?
- Welke perspectieven maken deel uit van mijn werk, of beïnvloeden mijn werk?
- Wat zijn de (publieke) ontwikkelingen met betrekking tot het fenomeen, en wat vragen die?
Contextmodel werken met radicalisering (Dijkman, 2021)
Andere reflectiemogelijkheden
De documentaire Ons moederland biedt aanknopingspunten voor een gesprek over normen en waarden.
Informatie over andere reflectiemodellen vind je in het dossier Professionalisering op de website van het Nederlands Jeugdinstituut.
Verdieping en onderbouwing
De informatie is grotendeels gebaseerd op de publicatie De Radicaliseringsindustrie van A. Dijkman (2021) en vormt hiervan een verkorte weergave. Ook het Contextmodel voor het werken met radicalisering is door haar ontwikkeld.
Reflectieve professionals
Naast de ‘best practices’ vormen de ‘best people’ een voorwaarde voor effectief interveniëren bij zorgwekkende radicalisering (Gielen, 2020). Reflectie op het eigen handelen en op elkaars handelen draagt eraan bij dat professionals kunnen excelleren in hun werk. Het is daartoe van belang dat jeugdprofessionals zich bewust zijn van wat hun werkzaamheden persoonlijk, professioneel en voor hun doelgroep betekenen. Kenmerken van deze ‘reflectieve professional’ zijn onder meer:
- Kijkt kritisch naar zijn of haar eigen handelen en van collega’s.
- Onderzoekt het ‘waarom’ en het effect van het eigen handelen / van collega’s en toetst dit aan de oorspronkelijke intentie ervan.
- Is zich bewust van wat hij of zij nodig heeft op het gebied van veiligheid, kennis en vaardigheden, doel en taak, zingeving en waarden, vertrouwen en eigen regie, reflectie en veerkracht.
- Weet uit welk netwerk hij of zij kan putten (familie en vrienden, directe collega’s, externe collega’s, management en bestuur, ketenpartners en externe expertise).
- Weet op welke narratieven hij of zij leunt vanuit opvoeding, werkperspectief, religie of levensbeschouwing, persoonlijke idealen, professionele idealen, informatie en (vak)literatuur.
7.1.6. Welzijn van professionals
Toelichting op de aanbeveling
-
Heb nadrukkelijk aandacht voor het welzijn van jeugdprofessionals.
Het werken met zorgwekkende radicalisering vraagt veel van jeugdprofessionals, en kan invloed hebben op hun welzijn. Dit vraagt bijzondere aandacht binnen organisaties. In de praktijk is hier soms te weinig aandacht voor. Leidinggevenden zijn lang niet altijd op de hoogte van hoe een professional in zijn vel zit. En professionals ervaren soms zelf belemmeringen om te vertellen hoe zij zich voelen over een bepaalde casus, bijvoorbeeld door privacygevoelige informatie. Hierdoor kunnen welzijnsrisico’s ontstaan, die mogelijk te laat worden gesignaleerd. Professionals kunnen dan uitvallen of minder effectief handelen bij zorgwekkende radicalisering.
Het is daarom belangrijk dat jeugdprofessionals zich (meer) bewust zijn van de risico’s voor hun welzijn in het werk met (potentieel) radicaliserende jongeren. Zelfreflectie kan hierbij helpen. Tegelijkertijd moeten organisaties zelf alert zijn op het welzijn van hun jeugdprofessionals. Zie ook Risico’s voor professionals.
Verdieping en onderbouwing
De informatie is gebaseerd op de publicatie 'De Radicaliseringsindustrie' van A. Dijkman (2021) en vormt hiervan een verkorte weergave.
Persoonlijke en professionele rugzak
Het werken met zorgwekkende radicalisering raakt aan de normen en waarden van jeugdprofessionals. Dit betekent dat professionals vanuit hun eigen referentiekader en normatieve opvattingen over wat ‘goed’ en ‘slecht’ is naar hun werkzaamheden kijken en hieraan invulling geven. Deze eigen normativiteit en daaraan gerelateerde interne drijfveren zijn dan ook altijd aanwezig, maar jeugdprofessionals zijn zich hier niet altijd bewust van. Hierdoor kunnen ze niet alleen persoonlijk geraakt worden door hun werk, maar heeft het eveneens invloed op de wijze waarop zij professioneel handelen.
Welke maatregelen of voorzieningen moeten organisaties implementeren voor een optimale werkomgeving?
Aanbevelingen
7.2.1. Kennis in de organisatie
Toelichting op de aanbeveling
-
Borg en behoud de kennis in de organisatie (institutioneel geheugen).
De kennis over zorgwekkende radicalisering is altijd in ontwikkeling. Voor organisaties is het raadzaam om institutioneel geheugen op te bouwen. Zo blijft een organisatie lerend en daarmee goed voorbereid op het veranderende karakter van radicalisering.
Verdieping en onderbouwing
De informatie is gebaseerd op de publicatie 'De Radicaliseringsindustrie' van A. Dijkman (2021) en vormt hiervan een verkorte weergave.
Institutioneel geheugen
Het institutionele geheugen is dat wat er in de organisatie aan kennis en kunde achterblijft als professionals van baan veranderen of uitvallen. Ook omvat institutioneel geheugen het opbouwen van een werkgeheugen in het handelen van professionals – zowel de systeemwereld van protocollen, afspraken en plannen als de wijze waarop mensen in organisatorische zin met elkaar omgaan en samenwerken. In de beroepspraktijk van radicalisering is het institutionele geheugen erg kwetsbaar: kennis is te vaak nog verbonden aan die ene bevlogen jeugdprofessional en diens netwerk. Andersom werkt dit ook zo: ketenpartners waarmee nauwe samenwerkingsverbanden zijn opgezet, vertrouwen specifiek die ene jeugdprofessional. Een ‘nieuwe’ jeugdprofessional moet het vertrouwen opnieuw opbouwen. Om institutioneel geheugen op te kunnen bouwen, zijn excellente jeugdprofessionals nodig, een professionele cultuur en expliciete afspraken en processen (bijvoorbeeld beslissingen die zijn genomen binnen samenwerkingen) die zwart-op-wit genoteerd staan.
Daarnaast is het belangrijk om onderlinge samenwerking te faciliteren. Dit zorgt ervoor dat werknemers zien wie welke kennis heeft, waardoor zij weten bij wie zij terechtkunnen op het moment dat zij bepaalde kennis nodig hebben. Organisaties kunnen verschillende methoden inzetten om persoonlijke relaties te bevorderen. Voorbeelden daarvan zijn coaching, brainstormen of het laten samenwerken van ‘experts’ met ‘starters’ (Lommerse, 2019).
Opbouwen en borgen van institutioneel geheugen
Een organisatie kan de volgende stappen zetten om kennis in de organisatie te borgen en behouden (Cross & Baird, 2000):
- Stel vast waar het leren kan Methoden kunnen het beste voortdurend afgestemd worden op de veranderende context van radicalisering.
- Richt een organisatorische structuur of werkcultuur in waarbinnen jeugdprofessionals aangemoedigd worden om gezamenlijk te reflecteren op wat zij hebben geleerd uit ervaringen. Het is belangrijk om hierbij aandacht te hebben voor zowel het individueel geheugen als persoonlijke relaties. Individueel geheugen: één van de meest essentiële vormen van kennis binnen een organisatie wordt verworven en bewaard door individuele werknemers. De (opbouw van) individuele kennis kan verloren gaan zodra een werknemer de organisatie verlaat. Daarom is het belangrijk dat organisaties stimuleren en faciliteren dat de opgedane kennis gedeeld wordt met anderen. Dit kan door te investeren in persoonlijke relaties. Veel professionals benutten eerder hun sociale netwerk om tot kennis te komen – denk aan het vragen van advies of het achterhalen van informatie –dan dat zij zelf op zoek gaan naar informatie. Dit betekent dat wie je kent een belangrijke invloed heeft op welke kennis je opdoet. Om institutioneel geheugen op te bouwen en te onderhouden is het raadzaam als organisaties interacties tussen werknemers op de werkvloer faciliteren en stimuleren.
- Creëer institutioneel geheugen door opgedane en gedeelde kennis uit de praktijk te borgen in databases, werkprocessen en ondersteunende systemen. Het opnemen van kennis in databases biedt het voordeel dat organisaties relevante kennis op overzichtelijke wijze kunnen samenbrengen op één plek, waardoor het snel en efficiënt achterhaald kan worden wanneer dit nodig is. Werkprocessen en ondersteunende systemen: om ervaringen in de praktijk om te zetten in kennis die deel uitmaakt van het institutioneel geheugen, is het gewenst dat organisaties werkprocessen in gang zetten die ‘geleerde lessen’ opnemen in de huidige werkpraktijk.
7.2.2. Deskundigheidsbevordering
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorg ervoor dat structurele deskundigheidsbevordering is ingebed in de organisatie.
Er bestaat geen beroepsopleiding voor het werken met radicalisering. Dat betekent dat jeugdprofessionals vaak op de werkvloer leren. Kennisopbouw is vaak afhankelijk van individuele jeugdprofessionals. Maar deskundigheidsbevordering is geen individuele verantwoordelijkheid en moet structureel worden gefaciliteerd door de organisatie. Dit kan bestaan uit leergangen, trainingen, methodische intervisie, scenarioplanning en moreel beraad.
7.2.3. Risico’s voor professionals
Toelichting op de aanbeveling
-
Neem risico’s voor jeugdprofessionals op in werkkaders en tref maatregelen die deze risico’s beperken.
Het werken met zorgwekkende radicalisering brengt risico’s met zich mee voor jeugdprofessionals, waarvoor vaak geen standaardmaatregelen bestaan. Het is daarom belangrijk dat organisaties de risico’s van het werken met radicalisering opnemen en benoemen in hun werkkaders, en maatregelen treffen die deze risico’s beperken.
Traumagerelateerde verschijnselen
Het werken met zorgwekkende radicalisering kan ertoe leiden dat jeugdprofessionals worden geconfronteerd met schokkende verhalen van jongeren, of zelfs met bedreigingen. Als gevolg hiervan kunnen zij trauma gerelateerde verschijnselen vertonen, zoals spanningsklachten, burn-out of een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Andere mogelijke schadelijke effecten zijn een afnemend professioneel zelfvertrouwen, psychische of emotionele schade, of de kans op fysieke schade doordat jeugdprofessionals mogelijk werken met jongeren die bereid zijn geweld te gebruiken.
Eigen veiligheid
Jeugdprofessionals die werken met zorgwekkende radicalisering hebben te maken met veiligheidsrisico’s. Organisaties hebben hier niet altijd voldoende oog voor. Daardoor lopen professionals soms (te lang) rond met vragen over hun eigen veiligheid en/of de veiligheid van jongeren.
Het organiseren van veiligheid voor jeugdprofessionals vergt aandacht en heldere afspraken binnen de organisatie. Het is goed om daarbij in het oog te houden dat jeugdprofessionals niet daadwerkelijk in gevaar hoeven te zijn. Ook het ervaren van onveiligheid kan al een belastend effect hebben op het welbevinden van een jeugdprofessional.
Verdieping en onderbouwing
De informatie is gebaseerd op de publicatie 'De Radicaliseringsindustrie' van A. Dijkman (2021) en vormt hiervan een verkorte weergave.
Rouw, (secundair) trauma als PTSS en burnout
In Nederland worden verschillende beroepsgroepen aangemerkt als een ‘hoog-risicoberoep’. Een risicoberoep houdt in dat mensen tijdens het uitoefenen van hun functie geconfronteerd kunnen worden met rampen, levensbedreigende of andere schokkende ervaringen, zoals een voortdurend hoog niveau van stress. Hierdoor kunnen zij trauma gerelateerde verschijnselen vertonen, zoals spanningsklachten, burn-out of een posttraumatische stressstoornis (PTSS) (Van Essen, 2017). Ook door het werken met zorgwekkende radicalisering kunnen jeugdprofessionals geconfronteerd kunnen worden met schokkende of soms zelf levensbedreigende ervaringen. In een reactie daarop zijn (secundaire) traumatisering, rouw, burn-outklachten en PTSS reële risico’s die kunnen optreden en kunnen resulteren in de uitval van jeugdprofessionals. Voorbeelden van andere schadelijke effecten zijn het professioneel zelfvertrouwen dat afneemt, psychische of emotionele schade door casussen of de kans op fysieke schade doordat jeugdprofessionals mogelijk werken met jongeren die bereid zijn geweld te gebruiken. Ook professionele eenzaamheid, professionele onzekerheid en een complexe informatiepositie kunnen bijdragen aan burn-outklachten en/of (secundaire) traumatisering. Daarom is het noodzakelijk om kennis te hebben van dergelijke trauma’s en traumasensitief te kunnen werken (Van de Haterd et al., 2010).
Eigen veiligheid
Verschillende omstandigheden binnen de beroepspraktijk van radicalisering maken dat jeugdprofessionals veiligheidsrisico’s kunnen lopen of zich onveilig kunnen voelen. Zo beschikken jeugdprofessionals soms over zeer gevoelige informatie, die hen in een meer kwetsbare positie zet op het moment dat hier (on)opzettelijk onzorgvuldig mee wordt omgegaan. In dat geval zijn zij een interessante informatiebron voor verschillende partijen, waardoor hun integriteit en veiligheid in het gedrang kunnen komen. Ook kunnen jeugdprofessionals zich (fysiek) bedreigd voelen door het werk dat zij doen. Denk hierbij aan jongeren die bereid zijn geweld te gebruiken, hun naam die kan circuleren binnen bepaalde extremistische netwerken of wantrouwen door jongeren of families waarmee professionals werken.
Organisaties kunnen praktische maatregelen of afspraken invoeren die de (ervaren) veiligheid van jeugdprofessionals vergroten. Bijvoorbeeld de afspraak dat jeugdprofessionals niet alleen op huisbezoek gaan, dat jeugdprofessionals naderhand altijd telefonisch contact met elkaar hebben of dat de organisatie ervoor kiest om de bedrijfsgezondheidsdienst preventief in te zetten. Daarnaast kan risicotaxatie als vast onderdeel ingezet worden voordat een jeugdprofessional zich in een risicovolle omstandigheid begeeft (Van Hogendorp, 2017). In deze risicotaxatie kunnen bijvoorbeeld vragen gesteld worden over wie wanneer en hoe handelt bij bedreiging. Zo nodig kunnen organisaties nazorggesprekken faciliteren.
7.2.4. Structureel leren en samenwerken
Toelichting op de aanbeveling
-
Zet in op structureel (leren) leren en (leren) samenwerken.
Aandachtspunten bij samenwerking rond de aanpak van zorgwekkende radicalisering zijn:
- Erken dat samenwerking soms lastig is en het nodig is om dit bespreekbaar te maken.
De praktijk van het werken met zorgwekkende radicalisering is veelvormig, ambigu en weerbarstig. Dat maakt het voor organisaties lastig om altijd harmonieus samen te werken en te leren. Herken en erken de inherente spanningen (waaronder conflicterende belangen die voortkomen uit ieders eigen rol in het proces) in samenwerking binnen en/of tussen organisaties. - Herken barrières en investeer in mechanismen om deze te overwinnen.
Het samenbrengen van organisaties leidt niet vanzelfsprekend tot een integrale aanpak. Investeer in mechanismen en stimulansen voor die samenwerking. - Gebruik gezamenlijke taal voor een gezamenlijk verhaal.
Heb aandacht voor inclusiviteit (het niet-uitsluitende karakter) van taalgebruik en terminologie in (beleids)stukken en overleggen. - Maak leren van elkaar aantrekkelijk en gemakkelijk.
Creëer tijd en ruimte voor het gezamenlijk leren in de aanpak van zorgwekkende radicalisering. Maak het aantrekkelijk om over de grenzen van de eigen organisatie heen te denken. - Maak ruimte voor leren en netwerken.
Zorg voor ruimtes waar jeugdprofessionals vanuit meerdere disciplines met elkaar in contact komen, verbindingen kunnen leggen en netwerken kunnen opbouwen. Besteed daarbij ook aandacht aan proactief leren, door te reflecteren op de eigen kaders en aannames. - Maak het verbinden van organisaties een expliciet onderdeel van de taak.
Stel als organisatie jeugdprofessionals aan voor wie netwerksamenwerking zowel een expliciet onderdeel van hun taak is als onderdeel van hun professionele identiteit. - Selecteer en train jeugdprofessionals op empathie en lerend vermogen.
Investeer in en geef ruimte voor de professionele ontwikkeling op het gebied van leren en samenwerken, op verschillende niveaus. - Onderzoek wat werkt (en wat niet).
Structurele, georganiseerde samenwerkingen zijn niet altijd nodig. Probeer inzicht te krijgen in wanneer een ‘lossere’, meer informele en/of kleinschaligere samenwerking volstaat of zelfs effectiever is.
Verdieping en onderbouwing
Als onderdeel van de contextgerichte aanpak van zorgwekkende radicalisering stellen Noordegraaf en collega’s (2020) dat jeugdprofessionals en hun organisaties het beste kunnen omgaan met deze veranderende complexiteit door structureel te (leren) leren en te (leren) samenwerken (zie Contextgericht werken). Op basis van vergelijkend onderzoek formuleerden zij bovenstaande ‘lessen’ voor jeugdprofessionals die te maken kunnen krijgen met onder andere criminaliteit, radicalisering en/of terrorisme. Deze lessen gaan over wat professionals (samen met hun organisaties) kunnen doen om het (leren) leren en het (leren) samenwerken in de praktijk te realiseren.
Verantwoording en bronnen
Colofon
© 2024 Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, Nederlands Jeugdinstituut.
Richtlijnen ondersteunen professionals om samen met cliënten te beslissen over de best passende hulp. Een richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast.
Het ontwikkelen, herzien en implementeren van richtlijnen voor jeugdprofessionals vindt plaats in het kader van het Meerjarenplan Richtlijnen Jeugd, opgesteld door het Nederlands Jeugdinstituut, de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO).
Zie voor meer informatie: Over de richtlijnen.
Auteurs
Ron van Wonderen (Verwey-Jonker Instituut)
Dominique Burggraaff (Verwey-Jonker Instituut)
Stijn Sieckelinck (Hogeschool van Amsterdam)
Annebregt Dijkman (Sherazade Advies)
Mehmet Day (Verwey-Jonker Instituut)
Inhoudelijke bijdragen en betrokkenen
Projectgroep
Drs. R. (Ron) van Wonderen (projectleiding, Verwey-Jonker Instituut), Dr. S. (Stijn) Sieckelinck (Hogeschool van Amsterdam), Dr. O. (Onno) de Zwart, M. (Mehmet) Day, MSc. en D. (Dominique) Burggraaff (Verwey-Jonker Instituut), Dr. A. (Annebregt) Dijkman (Sherazade Advies).
Ontwikkelwerkgroep
Prof. Dr. C. (Chris) Kuiper (voorzitter, Universiteit van Amsterdam), Drs. S. (Sandra) Pantelić (Raad voor de Kinderbescherming, namens NIP), Y.E. (Yanthe) Gunther MSc (Jeugdbescherming West, namens NVO), T.B. (Tobias) Baruch (Jeugdbescherming Amsterdam, namens BPSW), F.A. (Fabienne) Leeflang (Gemeente Haarlemmermeer), Mr. L. (Lydia) Janssen, S. (Sandra) van Eck / S. (Sibel) Kunst-Demir (R-Newt / Contour de Twern, C. (Catherine) (Het LSE), J.G. (Johan) Cats, H. (Hannes) van de Ven, MSc (Nederlands Jeugdinstituut) en Drs. M.A. (Marianne) Berger (Nederlands Jeugdinstituut, procesbegeleiding).
Klankbordgroep
Martijn de Boer en Jacobien Kooistra (Raad voor de Kinderbescherming), Amber (Het LSE), Nathalie Vriezelaar (Stichting School & Veiligheid), Femke van de Lustgraaf (Kenniscentrum LVB), Reinet Bouma (GGD Regio Utrecht, namens AJN), Corine van Middelkoop (Ministerie SZW), Marianne Almac-Linthorst (CJG Rijnmond), Suzanne Koeman (Team Suus).
Jongeren
Gedurende het traject zijn jongeren geconsulteerd over de vraag naar de gewenste benadering bij zorgen over hun gedrag.
Werkwijze totstandkoming richtlijn
Verkenning en knelpuntenanalyse
Uit meerdere inventarisaties, waaronder het rapport Weerbare jongeren, weerbare professionals van Naima Azough (2017) blijkt dat jeugdprofessionals behoefte hebben aan de juiste handvatten en instrumenten om op maat te kunnen handelen in het geval van (mogelijke) zorgwekkende radicalisering. Dit gaat onder meer over het interpreteren van signalen, het vaststellen van een eventuele afwijkende ontwikkeling, weten welke informatie gedeeld mag worden en wanneer, het nemen van juiste beslissingen en het bieden van effectieve hulp.
In een verkenning is vastgesteld in hoeverre een richtlijn voor jeugdprofessionals gewenst en haalbaar is (Van de Ven, Erdal en Berger, 2021). In gesprekken met verschillende organisaties die betrokken zijn bij de aanpak van zorgwekkende radicalisering is vastgesteld dat er voldoende kennis, instrumenten en aanpakken beschikbaar zijn die in een richtlijn opgenomen kunnen worden. Ook is een knelpuntenanalyse uitgevoerd onder professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Daarmee is in kaart gebracht welke knelpunten jeugdprofessionals ervaren in de praktijk, en welke vragen zij op basis hiervan hebben over de preventie en aanpak van zorgwekkende radicalisering onder jongeren. Vanuit de betrokken stakeholders en jeugdprofessionals is de wens voor een richtlijn duidelijk naar voren gekomen.
Behoeften van jeugdprofessionals
Uit de knelpuntenanalyse kwamen de volgende behoeften van jeugdprofessionals naar voren:
- Er ontbreekt (basis)kennis en dat belemmert de signalering en duiding door jeugdprofessionals. Er is behoefte aan basale informatie over hoe en waarom jongeren radicaliseren. Maar ook aan informatie over wat zorgwekkende radicalisering is, hoe mogelijke fasen van een radicaliseringsproces eruitzien en welke factoren een rol spelen in het radicaliseringsproces.
- Het eigen referentiekader van jeugdprofessionals speelt een belemmerende rol bij signalering en interpretatie. Signalen van de ene groep worden daardoor te snel als zorgwekkende radicalisering bestempeld, en signalen van een andere groep worden genegeerd. Jeugdprofessionals geven aan een helder instrument nodig te hebben, zoals een richtlijn, om (basis)kennis te raadplegen en te weten hoe te handelen.
- Jeugdprofessionals beschikken niet over de juiste handvatten en instrumenten om op maat te kunnen handelen bij casussen rondom (mogelijke) zorgwekkende radicalisering van jeugdigen. Dit gaat over signalen interpreteren, vaststellen of er sprake is van een afwijkende ontwikkeling, weten welke informatie gedeeld mag worden, de juiste beslissingen nemen en effectieve hulp bieden.
- Jeugdprofessionals ervaren handelingsverlegenheid als zij in hun dagelijkse praktijk te maken hebben met casussen rondom zorgwekkende radicalisering. Ook roept het thema radicalisering veel onzekerheid op bij jeugdprofessionals. Zij weten niet hoe zij het gesprek met een jongere moeten aangaan en welke oplossingen of stappen gewenst zijn.
- Bij jeugdprofessionals ontbreekt het inzicht welke organisaties kunnen helpen in de keten van signalering tot aanpak. Jeugdprofessionals weten onvoldoende wanneer, waar en hoe ze signalen van zorgwekkende radicalisering moeten melden en wat de gevolgen hiervan zijn. Ook weten professionals niet goed bij wie of welke organisaties ze terechtkunnen voor ondersteuning.
- In jeugdorganisaties is de kennis en expertise over zorgwekkende radicalisering veelal bij één persoon belegd. Dit kan leiden tot ‘professionele eenzaamheid’. Ook ontstaat er vaak een probleem als deze persoon de organisatie verlaat. Dan vertrekt ook de kennis en expertise, die vaak niet is geborgd.
- Bij veel organisaties is er geen duidelijk beleid over het thema zorgwekkende radicalisering. Het borgen van kennis in een richtlijn, als vakinhoudelijke kader voor jeugdprofessionals, geeft het thema aandacht.
Uitgangsvragen
De ontwikkelwerkgroep heeft vijf uitgangsvragen met bijbehorende subvragen en thema’s geselecteerd. De selectie en formulering van de uitgangsvragen en bijbehorende thema’s zijn gebaseerd op de behoeftenverkenning onder jeugdprofessionals en organisaties die zich bezighouden met zorgwekkende radicalisering en de daaruit voortgekomen knelpuntenkaart.
Vervolgens hebben het projectteam en de ontwikkelwerkgroep enkele aanvullende uitgangsvragen en thema’s vastgesteld.
De voornaamste aanvullingen zijn:
- Toevoegen van basiskennis over veranderende complexiteit en het ongestructureerde karakter van zorgwekkende radicalisering en de omgang door professionals.
- Hoe kun je als professional informatie achterhalen over andere problemen van jongeren en deze meewegen in de professionele oordeelsvorming over zorgwekkende radicalisering.
- Organisatorische randvoorwaarden voor effectief handelen bij zorgwekkende radicalisering.
Ontwikkelproces
De richtlijn is tot stand gekomen aan de hand van analyses van recente wetenschappelijke inzichten, in combinatie met actuele kennis vanuit de beroepspraktijk van radicalisering. Centraal in deze aanpak stond een proces van bouwen, verfijnen en verbeteren tussen het projectteam en de ontwikkelwerkgroep. Het projectteam was primair verantwoordelijk voor de uitvoering van het literatuur- en praktijkonderzoek en het aanleveren van de inhoud. In de samenwerking tussen projectgroep en ontwikkelwerkgroep is de inhoud van de richtlijn aangescherpt, verfijnd en aangevuld met nieuwe kennis en input. De ontwikkelwerkgroep had hierbij een belangrijke controlerende en adviserende rol en heeft uiteindelijk de aanbevelingen vastgesteld. Als onderdeel van het ontwikkelproces van deze richtlijn zijn ook jongeren geconsulteerd.
Uit de verkenning bleek dat jeugdprofessionals in de eerste plaats behoefte hebben aan (onderbouwde) praktijkkennis over wat werkt. Het ontwikkelproces van de richtlijn kan daarom worden gezien als praktijkgericht onderzoek en kennisontwikkeling. Hierbij is gebruikgemaakt van perspectieven van praktijkprofessionals en experts (onder meer via de ontwikkelwerkgroep en de klankbordgroep) in combinatie met actuele wetenschappelijke inzichten.
Er is gekozen voor een pedagogische invalshoek op het vraagstuk van zorgwekkende radicalisering. Vaak wordt radicalisering als een veiligheidsvraagstuk benaderd. Gezien de impact van gewelddadige radicalisering op de samenleving is dit begrijpelijk. Toch kiest deze richtlijn voor een preventieve insteek, met als uitgangspunt een pedagogische vraag: hoe kun je als jeugdprofessional verbinding maken met jongeren en aansluiten bij hun ontwikkeling om zo veel mogelijk in de preventieve sfeer te blijven (Sieckelinck, 2009; 2017)?
Methodologische aanpak
Verschillende methoden zijn ingezet om wetenschappelijke kennis en praktijkkennis te identificeren. Er is een online search uitgevoerd naar internationale wetenschappelijke literatuur over relevante factoren bij het voorkomen en aanpakken van zorgwekkende radicalisering. De focus van deze literatuurstudie was gericht op ‘wat werkt in de aanpak van (beginnende) zorgwekkende radicalisering’. Ook is ‘grijze literatuur’ betrokken in onze studie, zoals beleidsonderzoeksrapporten.
In wetenschappelijke studies naar oorzaken, risicofactoren en beschermende factoren bij zorgwekkende radicalisering komt beperkt bewijs naar voren. Hetzelfde geldt voor de kennis over ‘wat werkt’ bij het voorkomen en verminderen van zorgwekkende radicalisering. Vaak gaat het om studies met een beperkt aantal casussen, waarin gebruik is gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Dit is inherent aan de praktijk van radicalisering, waarin context en verschijningsvormen continu veranderen en voortdurend nieuwe aanpakken worden ontwikkeld. Ook tijdsdruk en ethische bezwaren (bijvoorbeeld over het gebruik van controlegroepen) maken stevig effectonderzoek bij zorgwekkende radicalisering moeilijk uitvoerbaar. In het domein van radicalisering zijn niet of nauwelijks RCT-designs toegepast in het evaluatieonderzoek. Nulmetingen ontbreken veelal en vaak is sprake van ex-post kwalitatieve evaluaties of zelfs anekdotisch bewijs. Ook zijn er grote verschillen in gebruikte methodieken en uitkomstmaten bij radicaliseringsinterventies. Daarom is aanvullend het advies van Gielen (2019) gevolgd voor een meer realistische manier van het beoordelen van de effectiviteit van interventies. Al het beschikbare onderzoek wordt daarbij meegenomen en gewogen, ook al voldoet dat niet allemaal aan de hoge eisen die bijvoorbeeld aan onderzoek naar de werking van medicijnen gesteld worden. Via deze weg kan alsnog in kaart worden gebracht wat de status van het bewijs is.
Er zijn voor de richtlijn relevante kennis, stappenplannen, methodes en instrumenten verzameld uit wetenschappelijke bronnen. Maar vooral is gebruikgemaakt van praktijkkennis van jeugdprofessionals en van organisaties met relevante expertise, zoals de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (voorheen Platform JEP), NCTV, LSE, ROR en Radicalisation Awareness Network. De volgende twee publicaties verdienen speciale vermelding als belangrijke bronnen van praktijkkennis voor deze richtlijn: De Radicaliseringsindustrie: van pionieren naar professionaliseren van Annebregt Dijkman (2021) en het Stappenplan informatiedelen bij mogelijke radicalisering van Lydia Janssen (in opdracht van Platform JEP).
Voor de beantwoording van de uitgangsvragen zijn verschillende kennisbronnen gebruikt. Het bewijsniveau van deze bronnen varieert. Zo zijn de beschrijvingen van de risicofactoren en van de beschermende factoren tegen radicalisering gebaseerd op metareviews van empirische studies en evaluatieonderzoeken waarin programma’s worden onderbouwd. Dit geldt ook voor de selectie van beschermende programma’s tegen zorgwekkende radicalisering. De beantwoording van de overige uitgangsvragen is voornamelijk gebaseerd op practise based evidence: praktijkkennis van jeugdprofessionals en expertise van wetenschappers. De onderstaande tabel maakt de onderbouwing inzichtelijk voor de diverse clusters van aanbevelingen.
Tijdens het ontwikkelen van deze richtlijn is het AGREE-instrument toegepast (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation). Dit is een hulpmiddel om de methodologie en transparantie van de richtlijnontwikkeling te beoordelen. Met dit instrument is beoordeeld in hoeverre de richtlijn voldoet aan de AGREE-criteria. Op basis daarvan is de inhoud van de richtlijn verder aangescherpt.
De aanbevelingen
De aanbevelingen zijn tot stand gekomen aan de hand van analyses van recente wetenschappelijke inzichten in combinatie met actuele kennis vanuit de beroepspraktijk van radicalisering. Kennis over ‘wat werkt’ bij radicalisering is voor een belangrijk deel ‘practice based’. Dit is inherent aan de praktijk van radicalisering waarin context en verschijningsvormen continu veranderen en voortdurend nieuwe aanpakken worden ontwikkeld. De aanbevelingen in de richtlijn vormen hiermee een handvat om bij (mogelijke) radicalisering van een jongere een afgewogen keuze voor het handelen te maken.
Toelichting bij passages uit het Kinderrechtenkader
Bij: Wat is radicalisering?
Passende hulp
Geradicaliseerde personen of groepen kunnen (proberen om) kinderen/jongeren (te) rekruteren voor geweldplegingen uit ideologische motieven. De overheid heeft de taak om kinderen/jongeren hiertegen te beschermen en dit te voorkomen (artikel 19 en 36 IVRK). De jeugdhulpverlener kan daarbij een belangrijke rol spelen. Kinderen en jongeren die dit treft hebben bovendien recht op passende hulp gericht op lichamelijk en geestelijk herstel en hun herintegratie in de samenleving (artikel 39 IVRK; artikelen 2 en 4 van het Tweede facultatieve protocol bij het VN-Kinderrechtenverdrag).
Mening geven over beslissingen
Jongeren hebben het recht om hun mening te vormen en hun ideeën, identiteit en standpunten te uiten (artikel 12 en 13 IVRK). Ook hebben zij het recht om met anderen uit te wisselen en hiervoor (vreedzaam) samen te komen. Dit is (onder meer) belangrijk voor de ontwikkeling van hun identiteiten. Beperkingen van deze rechten (artikelen 14 en 15 IVRK) moeten wettig, noodzakelijk en proportioneel zijn (artikel 14 IVRK). |
Kinderrechtelijke normen
Kinderrechtelijke normen zijn bijvoorbeeld: het recht op privacy (artikel 16 IVRK), het recht om hun mening te geven over beslissingen waaraan passend gewicht moet worden toegekend (artikel 12 IVRK) over het delen van informatie (artikel 12 IVRK), waarbij wat in het belang van het kind/jongere is centraal staat (artikel 3 IVRK).
Bij: Oorzaken en factoren
Online gedrag
Digitale technologie biedt verschillende mogelijkheden aan kinderen/jongeren om hun rechten uit te oefenen. In beginsel moeten kinderen zich online vrij kunnen bewegen in een (online) omgeving die veilig is, privé en vrij van toezicht door de politie of private partijen (VN-Kinderrechtencomité, CRC/C/GC/25 (2021), par 65).
Informatie
Kinderen/jongeren moeten beschermd worden tegen schadelijke informatie en schadelijke contacten (online). Tegelijk hebben ze ook het recht op toegang tot informatie (artikel 17 IVRK), informatie (inlichtingen en denkbeelden van elke aard en in elke vorm) dat helpt om een mening te vormen (artikel 13 IVRK), hun mening te uiten (artikel 12 IVRK) en in groepen uit te wisselen (artikel 15 IVRK). Ieder kind/jongere heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en opvoeders hebben de taak hen hierin te begeleiden (artikel 14 IVRK). Het beperken van deze rechten mag alleen in uitzonderlijke gevallen waarbij het belang van het kind/jongere centraal staat.
Het kan dan nodig zijn om hun vrijheid van meningsuiting te beperken. Dit mag alleen als er een wettelijke basis voor is en het noodzakelijk is: a) voor de bescherming van de rechten of de goede naam van anderen; b) voor de bescherming van de nationale veiligheid of van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden (artikel 13 IVRK).
Bij: Signalering en oordeelsvorming
Participatie
Het VN Kinderrechten comité biedt concrete handvatten voor de praktijk die tevens gelden als criteria voor betekenisvolle participatie. Het Comité geeft vijf noodzakelijke stappen voor betekenisvolle participatie van kinderen/jongeren. In het kort gaat het voor het kind/jongere om: (1) voldoende toegang tot begrijpelijke informatie, (2) gehoord worden, (3) serieus genomen worden, (4) terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen en (5) de mogelijkheid krijgen om te klagen over de beslissing. Participatie is pas betekenisvol als het kind/jongere het gevoel heeft serieus genomen te zijn.
De vijf stappen:
- Zorg voor een goede voorbereiding zodat het kind/jongere goed geïnformeerd een mening kan vormen.
Om een gedegen mening te kunnen vormen dient het kind/jongere geïnformeerd te worden, uiteraard op een wijze die rekening houdt met zijn ontwikkeling en capaciteiten. Kinderen/jongeren moeten worden geïnformeerd over het recht om hun mening te geven in zaken die hen raken en over de impact die hun mening kan hebben op de uitkomsten. Het is belangrijk dat het kind/jongere weet wat de mogelijke gevolgen van participatie zijn en welke mogelijkheden er zijn om hun mening te delen (zelf of via een vertegenwoordiger). Onderdeel van de voorbereiding is ook dat het kind/jongere weet wanneer, hoe, waar en met wie de communicatie plaatsvindt. Het kind/jongere heeft hierin een belangrijke stem. - Stel het kind/jongere in staat zijn/haar mening vrijelijk te uiten.
De omgeving waar het gesprek plaatsvindt is belangrijk, maar ook de houding en vaardigheden van de volwassene. Participatie is namelijk een recht en geen plicht. Dit betekent dat een kind op ieder moment mag aangeven dat het wil stoppen. - Maak een inschatting van de vaardigheden van het kind/jongere en geef passend gewicht aan de mening van het kind.
Per kind/jongere moet worden gekeken of het in staat is om een eigen mening te vormen. De mening van het kind/jongere moet serieus worden genomen en een belangrijke rol spelen in de besluitvorming. - Koppel terug wat met de mening van het kind/jongere is gedaan.
Onderdeel van het participatieproces is dat het kind geïnformeerd wordt over de beslissing en de rol die de mening van het kind/jongere in de besluitvorming heeft gespeeld. Deze terugkoppeling is noodzakelijk om het kind/jongere te laten weten dat het serieus genomen wordt. Feedback maakt dat het kind/jongere weet op welke wijze zijn mening is meegenomen in de te maken afweging en stelt hem of haar in staat actie te ondernemen wanneer dit naar zijn of haar mening niet op de juiste wijze is gebeurd (bijvoorbeeld door het doen van een alternatief voorstel of wellicht door het indienen van een klacht of instellen van een juridische procedure).( CRC/C/GC/12, par. 45.) - Stel het kind/jongere in staat om in verweer te komen tegen een beslissing.
Er moeten klacht-, bezwaar- en beroepsprocedures zijn voor kinderen/jongeren die vinden dat ze onvoldoende gelegenheid hebben gekregen om hun mening te geven of vinden dat hun mening onvoldoende is meegewogen.
Privacygevoelige informatie
Er kunnen zich situaties voordoen waarin het nodig is om privacygevoelige informatie uit te wisselen over het kind met derden. Hiervoor moet toestemming worden verkregen van de ouder en/of het kind. Wie toestemming moet geven is afhankelijk van de wettelijke regelingen hierover. Het is belangrijk dat zij volledig geïnformeerd worden, zodat duidelijk is waarvoor zij toestemming verlenen. In sommige situaties is het noodzakelijk om informatie te delen, zonder dat hiervoor de benodigde toestemming is gegeven. Het is van belang dat altijd wordt stilgestaan bij het doel van het verkrijgen van de betreffende informatie en of dit doel ook op een andere wijze kan worden bereikt. Staten moeten met inachtneming van het belang van het kind, de doorgifte van persoonlijke en gevoelige informatie reguleren (Chapter IV A par. 8 van de Guidelines of the Committee of Ministers of the Council of Europe on childfriendly justice, artikel 16 IVRK).
Bij: Randvoorwaarden
Kennis wettelijk kader
Onder de kennis van het wettelijke kader vallen kinderrechtelijke normen zoals: hun recht op privacy (artikel 16 IVRK), hun recht om hun mening te geven over beslissingen waaraan passend gewicht moet worden toegekend (artikel 12 IVRK) over het delen van informatie (artikel 12 IVRK), waarbij wat in het belang van het kind is centraal staat (artikel 3 IVRK).
Privacygevoelige informatie
Er kunnen zich situaties voordoen waarin het nodig is om privacygevoelige informatie uit te wisselen over het kind/jongere met derden. Hiervoor moet toestemming worden verkregen van de ouder en/of het kind/jongere. Wie toestemming moet geven is afhankelijk van de wettelijke regelingen hierover. Het is belangrijk dat zij volledig geïnformeerd worden, zodat duidelijk is waarvoor zij toestemming verlenen. In sommige situaties is het noodzakelijk om informatie te delen, zonder dat hiervoor de benodigde toestemming is gegeven. Het is van belang dat altijd wordt stilgestaan bij het doel van het verkrijgen van de betreffende informatie en of dit doel ook op een andere wijze kan worden bereikt.
Over de wijze waarop de privacy van kinderen/jongeren en hun ouders worden gewaarborgd en hoe met situaties wordt omgegaan die het schenden van de privacy rechtvaardigen, worden werkafspraken gemaakt. Bijvoorbeeld over transparant zijn over de geboden hulp en de contacten die de jeugdhulpverlener heeft omwille van het kind/jongere (de cliënt).
Zie ook paragraaf 15 van het Kinderrechtenkader.
Literatuur
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. (2021). AIVD-jaarverslag 2021. Geraadpleegd van: https://www.aivd.nl/onderwerpen/jaarverslagen/jaarverslag-2021
Azough, N. (2017). Weerbare jongeren, weerbare professionals. Den Haag: Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Geraadpleegd van: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/05/01/rapport %E2%80%98weerbare-jongeren-weerbare-professionals%E2%80%99.
Bakker, E., & Grol, P. (2017). Nederlandse jihadisten: van naiëve idealisten tot geharde terroristen. Amsterdam: Hollands Diep.
Bartholomew, L., Markham, C. M., Ruiter, R. A. C., Fernàndez, M. E., Kok, G., & Parcel, G. S. (2016). Planning health promotion programs: An Intervention Mapping approach (4th ed.). Hoboken, NJ: Wiley.
Bartlett, J., Birdwell, J., & King, M. (2010). The edge of violence: a radical approach to extremism. Demos.
Baugut, P. and Neumann, K. (2020): “Online Propaganda Use During Islamist Radicalization,” Information Communication and Society, 23(11), pp. 1570–1592.
Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117, 497-529.
Beelmann, A., & Jonkman, H. (2021). Preventie van radicalisering en extremisme. Een kennisbestand voor het Hoger Onderwijs. Verwey-Jonker Instituut, Preventie van radicalisering en extremisme – Verwey-Jonker Instituut.
Benson, P.L., Mannes, M., Pittman, K. & Ferber, T. (2004). Youth development, developmental assets, and public policy, in R. M. Lerner & L. Steinberg (Eds) Handbook of Adolescent Psychology, Second Edition (pp. 781-814). NJ, USA: John Wiley & Sons, Inc.
Berger, M. & Kleine, K. (2013). Reflecteren is leren. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Bergmann, E. (2018). Conspiracy & Populism: The Politics of Misinformation. Cham: Palgrave Macmillan.
Bertelsen, P. (2015) Danish preventive measures and de-radicalization strategies: The Aarhus Model. Panorama: Insights into Asian and European Affairs 1: 241-253.
Beunder, A., & Van den Heuvel, L. (2021) ‘Dat is allemaal bewezen’. De Groene Amsterdammer. Geraadpleegd van https://www.groene.nl/artikel/dat-is-allemaal-bewezen
Borum, R. (2011). Radicalization into violent extremism I: A review of social science theories. Journal of Strategic Security, 4, 7-35.
Bjørgo, T., & Carlsson, Y. (2005). Early intervention with violent and racist youth groups. Oslo: Norwegian Institute of International Affairs.
Bronfenbrenner, U. (1979). Toward an experimental ecology of human development. American Psychologist, 32, 513-531.
Buijs, F. J., Demant, F., & Hamdy, A. (2006). Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland [Homegrown Warriors: Radical and democratic Muslims in the Netherlands]. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Campelo N., Oppetit A., Neau F., Cohen D., & Bronsard G. (2018). “Who are the European youths willing to engage in radicalisation? A multidisciplinary review of their psychological and social profiles,” European Psychiatry (52), pp.1-14.
Cankor, E. & Noor, S. (2021). Weerbare individuen, weerbare gemeenschappen. Een inventarisatie van interventies gericht op het versterken van weerbaarheid van individuen en gemeenschappen. Utrecht: Movisie.
Caramellino, D., Melacarne, C., & Ducol, B. (2022). Transformative Learning and Microradicalization. In: Nicolaides, A., Eschenbacher, S. Buergelt, P.T., Gilpin-Jackson, Y., Welch, M., Misawa, M. (eds) The Palgrave Handbook of Learning for Transformation. Palgrave Macmillan, Cham. https://usiena-air.unisi.it/handle/11365/1149565
Carr, M. (2006). You Are Now Entering Eurabia. Race & Class 48(1), 1-22.
Carr, A. (2014). The handbook of Child and Adolescent Clinical Psychology: A contextual approach. London: Routledge.
Catalano, R., Berglund, M., Ryan, J., Lonczak, H. & Hawkins, D. (2004). Positive youth development in the United States: Research findings on evaluations of positive youth development programs. The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 591; 98
Christmann, K. (2012). Preventing religious radicalisation and violent extremism. A systematic review of the research evidence. Youth Justice Board for England and Wales
Crone, E. (2008). Het puberende brein. Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker.
Cross, R. & L. Baird. (2000). Technology is not enough: improving performance by building organizational memory. Sloan Management Review, 41(3), 69-78.
De Goeie, E. & Wegman, J. (2017). Wijkagenten en leraren zijn eenzaam bij aanpak radicalisering. Sociale vraagstukken. Geraadpleegd van: https://www.socialevraagstukken.nl/wijkagenten-en-leraren-zijn-eenzaam-bij-aanpak-radicalisering/.
De Graaf, B. A. (2017). Terrorisme- en radicaliseringsstudies. Een explosief onderzoeksveld. Justitiële verkenningen, 43(3), 8–30. https://doi.org/10.5553/jv/016758502017043003002
De Graaf, B. A., & Duijvestein, I. (2007). Terrorisme en hun bestrijders vroeger en nu (1ste editie). Amsterdam University Press.
De Graaf, B. A. & Weggemans, D. (2018). Quickscan Amsterdamse aanpak radicalisering en terrorisme. Geraadpleegd op: https://www.ris.uu.nl/ws/–les/43388966/quickscan_amsterdamse_aanpak_radicalisering_en_terrorism.
De Graaff, B. J. G. (2015). Https://dspace.library.uu.nl/bitstream/1874/366605/1/graaff.pdf. Radicalisering als wicked problem. NCTV Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing. Nr. 4, 20–21. https://dspace.library.uu.nl/bitstream/1874/366605/1/graaff.pdf
De Graaff, B.J.G. (2017) “Ze hebben het op ons gemunt, maar wie zijn het nu weer? De telkens wisselende fenomenen van terrorisme, radicalisering, extremisme en fanatisme”, Cahiers Politiestudies, Vol. 2017 (42), pp. 23-38.
Demant, F., Slootman, M., Buijs, F., & Tillie, J. (2008). Teruggang en uittreding. Processen van de-radicalisering ontleed. Amsterdam: IMES.
De Wolf, A. & Doosje, B. (2010/2015). Aanpak van radicalisme. Een psychologische analyse. Amsterdam: SWP.
Dijkman, A. (2021). De Radicaliseringsindustrie: Van Pionieren naar professionaliseren. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Doosje, B., Loseman, A., & Van den Bos, K. (2013). Determinants of radicalization of Islamic youth in the Netherlands: Personal uncertainty, perceived injustice, and perceived group threat. Journal of Social Issues, 69, 586-604.
Erikson, E. H. (1968). Identity, youth, and crisis (1st ed.). New York: Norton.
Feddes, A., Mann, L., De Zwart, N., & Doosje, B. (2013). Duale identiteit in een multiculturele samenleving: een longitudinale kwalitatieve effectmeting van de weerbaarheidstraining Diamant. Tijdschrift voor Veiligheid, 12, 27–44.
Feddes, A., Nickolson, L., & Doosje, B. (2015). Triggerfactoren in het Radicaliseringsproces. Expertise-unit Sociale Stabiliteit. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Fermin, A. & Omlo, J. (2021). Wat werkt bij preventie van radicalisering? Inventarisatie en analyse van evaluaties van aanpakken en interventies ter preventie van radicalisering. Expertise-Unit Sociale Stabiliteit. Geraadpleegd van: https://www.socialestabiliteit.nl/publicaties/rapporten/2021/11/16/rapport-wat-werkt-bij-preventie-van-radicalisering
Gielen, A.J. (2020) Cutting trough complexity: Evaluating Countering Violent Extremism. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Gielen, A.J., Peeters, M., Wouterse, L., & Van Wonderen, R. (2021). Werken aan weerbaarheid van Haagse leerlingen. Een evaluatie van de projecten VIP, MIJ en MIJ jr. Geraadpleegd van: https://www.verwey-jonker.nl/wp-content/uploads/2021/11/120020_Werken_aan_weerbaarheid_van_Haagse_leerlingen.pdf.
Goffman, E. (2019). De dramaturgie van het dagelijks leven: schijn en werkelijkheid in sociale interacties. Utrecht: Bijleveld Uitgeverij. (Vijfde, geheel herziene druk).
Greenbaum, Z. (2018). 5 questions for Arie W. Kruglanski. The social psychologist explains the psychology of violent extremism and how governments can counteract it. Monitor on Psychology, 50(04). https://www.apa.org/monitor/2019/04/conversation-kruglanski
Grimbergen, C., & Fassaert, T. (2022). Occurrence of psychiatric disorders, self-sufficiency problems and adverse childhood experiences in a population suspected of violent extremism. Frontiers in psychiatry, 13, 779714.
Hawkins, J.D., Catalano, R.F. & Miller, J.Y. (1992). Risk and protective factors for alcohol and other problems in adolescence and early adulthood. Psychological Bulletin, 112 (1): 64-105.
Hemmingsen, A-S. (2015). Research Report: An Introduction to the Danish Approach to Countering and Preventing Extremism and Radicalization. DIIS Report No. 2015:15, provided in cooperation with the Danish Institute for International Studies. Retrieved at March 28, 2019 from https://diis.dk.
Henretty, J. R., Levitt, H.M. (2009). The role of therapist self-disclosure in psychotherapy: A qualita-tive review. Clinical Psychology Review, 30(1), 63-77.
Hogg, M. A. (2014). From uncertainty to extremism: Social categorization and identity processes. Current Directions in Psychological Science, 23, 338-342.
Howell, J.C., Krisberg, B., Hawkins, D. & Wilson, J. (Red.) (1995). Serious violent & chronic juvenile offenders. Thousand oaks: Sage publications.
Jolles, J. (2011). Ellis en het verbreinen. Over hersenen, gedrag & educatie. Neuropsych Publishers, Amsterdam – Maastricht.
Kalmar, I. (2020). Islamophobia and anti-antisemitism: the case of Hungary and the ‘Soros plot’. Patterns of Prejudice, 54(1-2), 182-198.
Kepel, G. (2004). The war for Muslim minds. Islam and the West. Cambridge, MA: Belknap Press.
King, M., & Taylor, D. M. (2011). The radicalization of home grown Jihadists. A review of theoretical models and social psychological evidence. Terrorism and Political Violence, 23, 602–622.
Korteweg, R., Gohel, S., Heisbourg, F., Ranstorp, M., & De Wijk, R. (2010). Background contributing factors to Terrorism: radicalization and recruitment. In M. Ranstorp (Eds.), Understanding violent radicalization: Terrorist and jihadist movements in Europe. Abingdon: Routledge.
Kruglanski, A. W., Bélanger, J. J., Gelfand, M., Gunaratna, R., Hettiarachchi, M., Reinares, F., Orehek, E., Sasota, J., & Sharvit, K. (2013). Terrorism—A (self) love story: Redirecting the significance quest can end violence. American Psychologist, 68, 559.
Kruglanski, A. W., & Fishman, S. (2009). Psychological factors in terrorism and counterterrorism: Individual, group, and organizational levels of analysis. Social Issues and Policy Review, 3, 1-44.
Kruit, L. (2021). Inzet van eigen ervaringen. Bij sociaal werk. Noordhoff.
Landelijk Steunpunt Extremisme (2018). Factsheet Radicalisering. Geraadpleegd van: https://www.landelijksteunpuntextremisme.nl/wp-content/uploads/2023/04/FactsheetRadicalisering2018.pdf.
Langer, A. (2021). The Eternal George Soros: The Rise of an Antisemitic and Islamophobic Conspiracy Theory. In A. Önnerfors, & A. Krouwel (Eds.). Europe: Continent of Conspiracies (162-184) . New York: Routledge.
Lauf, E. & Brennecke, S. (2021). Digital News Report Nederlander 2021. Commissariaat voor de Media. Geraadpleegd van: https://www.mediamonitor.nl/wp-content/uploads/Digital-News-Report-Nederland-2021.pdf.
Linden, A. (2009). Besmet: Levenslopen en motieven van extreemrechtse activisten in Nederland [Contaminated: The life courses and motives of right-wing extremist activists in the Netherlands (Doctorale dissertatie). VU University, Amsterdam.
Lommerse, M. (2019). Het organisationeel geheugen als voorwaarde voor de lerende organisatie. Leiden: Universiteit Leiden (masterthesis). Geraadpleegd van: https://studenttheses.universiteitleiden.nl/access/item%3A3190627/view
Lucassen, L. (2020). Door sociale media en polariserende politici steekt het antisemitisme weer de kop op. In: Trouw. Geraadpleegd van: https://www.trouw.nl/opinie/door-sociale-media-en-polariserende-politici-steekt-het-antisemitisme-weer-de-kop-op~b5190a29/.
Masten, A., Best, K., and Garmezy, N. (1990) Resilience and development: Contributions from the study of children who overcome adversity. Development and Psychopathology 2: 425-444.
McCauley, Clark R. & Segal, M. E. (1989). Terrorist individuals and terrorist groups: The normal psychology of extreme behavior. In J. Groebel and J. H. Markstein (Eds.) Terrorism: Psychological perspectives, pp. 41-64. Seville, Spain: University of Seville Publications.
McClelland, D. C. (1985). How motives, skills, and values determine what people do. American Psychologist, 40(7), 81.
McGloin, J. M., Sullivan, C. J., & Piquero, A. R. (2009). Aggregating to versatility? Transitions among offender types in the short term. British Journal of Criminology, 49, 243-264
Mellis, C. (2007). Amsterdam and Radicalisation: The Municipal Approach. Radicalisation in Broader Perspective, National Coordinator for Counterterrorism (NCTb).
Moghaddam, F.M. (2005). The Staircase to Terrorism. A Psychological Exploration. Washington D.C.: Georgetown University. Geraadpleegd van: http://fathalimoghaddam.com/wp-content/uploads/2013/10/1256627851.pdf
Mutsaers, P., & Demir, S. (2020). Handen ineen voor meer veerkracht bij jongeren. Preventie van radicalisering en polarisatie: een literatuuronderzoek naar beleid, prioriteiten, programma’s en samenwerkingspartners, Platform JEP. Geraadpleegd van: https://www.platformjep.nl/binaries/platformjep/documenten/publicaties/2020/04/20/handen-ineen-voor-meer-veerkracht/JEP+Handen+ineen-Veerkracht-DEF.pdf.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (2022). Rechts-extremisme. Actueel Dreigingsniveau. Geraadpleegd van: https://www.nctv.nl/onderwerpen/dtn/actueel-dreigingsniveau/rechts-extremisme
Nederlands Jeugdinstituut (a). Factoren bij radicalisering. Geraadpleegd van: https://www.nji.nl/radicalisering/factoren
Nederlands Jeugdinstituut (b), (g.d.). Ontstaan van radicalisering. Geraadpleegd van: https://www.nji.nl/radicalisering/ontstaan
Nekkers, J. (2020, zeventiende, geheel herziene editie). Wijzer in de toekomst. Werken met toekomstscenario’s. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact
Nickolson, L., Bergen, N. van, Feddes, A., Mann, L., & Doosje, B. (2021). Extremistisch Denken en Doen. Een systematische studie van empirische bevindingen over het radicaliseringsproces. Den Haag/Amsterdam: WODC/Universiteit van Amsterdam.
Noordegraaf, M., Douglas, S., Bos, A., & Klem, W. (2016). Gericht, gedragen en geborgd interventievermogen? Evaluatie van de nationale contraterrorisme-strategie 2011-2015.
Noordegraaf, M., Heres, L., Terpstra, N., Bos, A., & Kolthoff, E. (2020). Krachtig lerende netwerken: Samenwerkend leren in interorganisatorische netwerken voor de aanpak van terrorisme en criminaliteit. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Geraadpleegd van: https://repository.wodc.nl/bitstream/handle/20.500.12832/2420/2953_Volledige_Tekst_tcm28-467431.pdf?sequence=3&isAllowed=y.
Norris, FH., Stevens, S.P., Pfefferbaum, B., Wyche, K.F. and Pfefferbaum, R.L. (2008) Community resilience as a metaphor, theory, set of capacities, and strategy for disaster readiness. American Journal of Community Psychology 41: 127-150.
Platform JEP (2018). Aandachtsfunctionarissen radicalisering in het jeugddomein. ‘Je moet in de wereld van een ander stappen’. JEPzine, 01. Geraadpleegd van: https://magazines.platformjep.nl/jezine/2018/01/%E2%80%99je-moet-in-de-wereld-van-een-ander-stappen%E2%80%99.
Platform JEP (webpagina). Hoe een extreemrechtse jongen deradicaliseerde. Geraadpleegd van: https://www.platformjep.nl/ervaringsverhalen/michel-letteboer.
Peeters P. & Westen K. (2021). Behandelen met eigen ervaring. Onbewust bekwaam!? SWP.
Polinder, S. & Van Waaij, S. (2022). Het eigene en unieke van praktijkgericht onderzoek aan het hbo’, Radix 48, 1.
Precht, T. (2011). Home grown terrorism and Islamist radicalization in Europe: From conversion tot terrorism. Danish Ministry of Justice. Geraadpleegd van: https://www.justitsministeriet.dk/sites/default/files/media/Arbejdsomraader/Forskning/Forskningspuljen/2011/2007/Home_grown_terrorism_and_Islamist_radicalisation_in_Europe_-_an_assessment_of_influencing_factors__2_.pdf.
Ranstorp, M. (2016). The root causes of violent extremism. RAN issue paper.
Rottweiler, B., & Gill, P. (2020). Conspiracy Beliefs and Violent Extremist Intentions: The Contingent Effect of Self-efficacy, Self-control and Law-related Morality. Terrorism and Political Violence, 1-20. https://doi.org/10.1080/09546553.2020.1803288
Rousis, G.J., Richard, F.D., & Wang, D.D. (2020). The Truth Is Out There: The Prevalence of Conspiracy Theory Use by Radical Violent Extremist Organizations. Terrorism and Political Violence, 1-19. https://doi.org/10.1080/09546553.2020.1835654
Rutter, M. (1996). Transitions and turning points in developmental psychopathology: As applied to the age span beween childhood and midadulthood. International Journal of Behavioral Development, 19, 603-626
Sageman, M. (2004). Understanding Terror Networks. Philadelphia: University of Pennsylvania Press.
Scheffer, M. & Alphen, S. van (2021). Praktische handvatten voor het inzetten van ervaringskennis. www.ervaringskennisinzetten.nl
Schmid, A. P. (2013). Radicalisation, De-Radicalisation, Counter-Radicalisation: A Conceptual Discussion and Literature Review. Den Haag: The International Centre for Counter-Terrorism. Geraadpleegd van: https://icct.nl/publication/radicalisation-de-radicalisation-counter-radicalisation-conceptual-discussion-and
Seidler, Y., Van San, M., & Verbeek, M. (2020). Culturele interventies als instrument om weerbaarheid tegen extremistische en polariserende boodschappen te vergroten? Een literatuurstudie en meta-evaluatie van negen culturele interventies. Rotterdam: Risbo.
Sieckelinck, S., & Gielen, A.J. (2020). Veerkracht bevorderen bij opgroeiende jongeren. Inzetten op beschermende factoren. Platform JEP. Den Haag: Expertise-unit Sociale Stabiliteit, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Geraadpleegd van: https://www.platformjep.nl/binaries/platformjep/documenten/publicaties/2020/02/03/veerkracht-bevorderen-bij-opgroeiende-jongeren/JEP+Veerkracht+DEF_jan2020.pdf.
Sieckelinck, S. (2022). Professioneel jongerenwerk: een love tori. Academische Uitgeverij Eburon.
Sieckelinck, S. & Stephens. (2023). Responding to radicalization through education. In: J. Busscher, L. Malkki & S. Marsden (eds.) Routledge Handbook on Radicalisation. Routledge.
Stephens, W. & Sieckelinck, S. (2021). Resiliences to radicalization: Four key perspectives. International Journal of Law, Crime and Justice, 66, 1-14. https://doi.org/10.1016/j.ijlcj.2021.100486
Sikkens, E., Van San, M., De Winter, M., & Sieckelinck, S. (2017). Verschillende extreme idealen, dezelfde radicale zoektocht? Push- en pullfactoren volgens jongeren met extreemlinks, extreemrechtse en extreem Islamitische idealen. PED 37(2): 157-171. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Silber, M. & Bhatt, A. (2007). Radicalization in the West: The Homegrown Threat. New York: Senior Intelligence Analysts en NYPD Intelligence Division. Geraadpleegd van: https://www.brennancenter.org/sites/default/files/legacy/Justice/20090000.Radicalization.in.the.West-Statement.of.Clarification.pdf
Soenens, B. & Luyckx, K. (2003). Nieuwe ontwikkelingen in onderzoek naar identiteitsvorming. Kind en adolescent. 24. 122-129. 10.1007/BF03060892.
Sonneveld, J. (2022). Benutten van ervaringskennis in het jongerenwerk. Literatuurverkenning. Lectoraat Youth Spot, Hogeschool van Amsterdam.
Sonneveld, J., Metz, J., Manders, W., Schalk, R., & Van Regenmortel, T. (2021). Methodical principles and prevention-focused outcomes in professional youth work: A longitudinal analysis. Journal of Social Work, https://doi.org/10.1177/14680173211054713
Stephens, W., Sieckelinck, S., & Boutellier, H. (2021). Preventing violent extremism: A review of the literature. Studies in Conflict and Terrorism, 44(4), 346-361. https://doi.org/10.1080/1057610X.2018.1543144
Sterkenburg, N. (2021). Van actie tot zelfverwezenlijking: routes van toetreding tot radicaal- en extreemrechts. Leiden: Leiden University. Geraadpleegd van: https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/access/item%3A3178009/view
Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In W. G. Austin & S. Worchel (Eds.), The social psychology of intergroup relations (pp. 33–47). Monterey, CA: Brooks/Cole.
Tromp, C. (2018). Wicked Philosophy. Philosophy of science and vision development for complex problems. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Truong, F. (2018). Radicalized Loyalties: Becoming Muslim in the West. Vertaald door Seth Ackerman. Medford, MA: Polity Press.
Van de Haterd, J., Poll, A., Felten, H., Vos, R., & Bellaart, H. (2010). Naar interculturele competentieprofielen in het preventieve en ontwikkelingsgericht jeugdbeleid. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut/Pharos/FORUM.
Van den Berg, G. (2022). Wat kun je doen aan polarisatie en radicalisering? Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd van: https://www.nji.nl/sites/default/files/2022-02/Wat-kun-je-doen-aan-polarisatie-en-radicalisering.pdf.
Van den Bos, K. (2019). Waarom mensen radicaliseren. Amsterdam: Uitgeverij Prometheus.
Van den Bos, K., Loseman, A., & Doosje, B. (2009). Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme: Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Veiligheid en Justitie
Van der Valk, I., & Wagenaar, W. (2010). Monitor racisme & extremisme: in en uit extreemrechts. Amsterdam University Press.
Van de Ven, H., Erdal, Z. en Berger, M (2021). Verkenning richtlijn radicalisering. Utrecht: NJi.
Van Eerten, J.J.C., Huiberts, E., Postel, J., & Smulders, L. (2018). Eindrapportage Evaluatie Oumnia Works. Utrecht: Labyrinth Onderzoek & Advies. Geraadpleegd van: https://www.labyrinthonderzoek.nl/wp-content/uploads/2018/09/EindrapportageEvaluatieOumniaWorks.pdf.
Van Eerten, J.J.C., Sleijpen, S., De Wolf, A., & Huiberts, E. (2019). ‘Omgaan met Extreme Idealen’ Evaluatie van een training. Utrecht: Labyrinth Onderzoek & Advies.
Van Essen, I. (2014). Effectief en affectief lesgeven aan pubers. Leuven: Lannoo Campus.
Van Essen, J. (2017). Beroepsgerelateerde traumatische ervaringen: hoe verder op het werk? Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, 25(9), 419-421.
Van Hogendorp, S. (2017). Hoe waarborg je de veiligheid van sociaal professionals? Zorg+Welzijn. Geraadpleegd van: https://www.zorgwelzijn.nl/hoe-waarborg-je-de-veiligheid-van-sociaal-professionals/#!.
Van San, M., Sieckelinck, S., & De Winter, M. (2013). Ideals adrift: an educational approach to radicalization. Ethics and Education, 8(3), 276-289.
Van Wieringen, L., Weggemans, D., Krüsselman, K., & Liem, M. (2021). Van ouder op kind. Een systematische Literatuurstudie naar de intergenerationele overdracht van extremistische denkbeelden binnen de gezinscontext. Geraadpleegd van: https://repostory.wodc.nl/bitstream/handle/20.500.12832/3072/3149-van-ouder-op-kind-volledige-tekst.pdf?sequence=1&isAllowed=y .
Van Rijn, M & Van der Burgt, R. (2019). Handboek scenarioplanning. Toekomstscenario’s als strategisch instrument voor het managen van onzekerheid. Deventer: Management Impact.
Van Wonderen, R., Burggraaff, D., Gangpat, S., Van Beek, G., & Cauberghs, O. (2023). Rechtsextremisme op sociale mediaplatforms? Ontwikkelingspaden en handelingsperspectieven. Utrecht/Antwerpen: Verwey-Jonker Instituut/Textgain.
Van Wonderen, R. & Peeters, M. (2021). Werken aan weerbaarheid tegen desinformatie en eenzijdige meningsvorming. Evaluatie lesprogramma Under Pressure. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Geraadpleegd van: https://www.verwey-jonker.nl/wp-content/uploads/2022/04/120550_Werken-aan-weerbaarheid-tegen-desinformatie-eenzijdige-meningsvorming.pdf.
Veldhuis, T., & Bakker, E. (2007). Causale factoren van radicalisering en hun onderlinge samenhang. Vrede en veiligheid, 36, 448-470.
Veldhuis, T., & Staun, J. (2009). Islamist radicalisation: a root cause model. The Hague: Netherlands Institute of International Relations Clingendael.
Venhaus, J. M. (2010). Looking for a fight: Why youth join Al-Qaida and how to prevent it. Pennsylvania: U.S. Army War College.
Vidino, L. & Brandon, J. (2012). Countering Radicalization in Europe. International Centre for the Study of Radicalisation (ICSR). Geraadpleegd van: https://icsr.info/wp-content/uploads/2012/12/ICSR-Report-Countering-Radicalization-in-Europe-1.pdf
Vlug, J. & Felten, H. (2022). Antisemitische en antimoslimracistische complottheorieën herkennen en verminderen. Een verkennend onderzoek. Utrecht: Kennisplatform inclusief samenleven. Geraadpleegd van: https://www.movisie.nl/sites/default/files/2022-05/Antisemitische-en-antimoslimracistische-complottheorie%C3%ABn-rapport.pdf
Wienke, D. en O. Ramadan (2011). Polarisatie en radicalisering bij jongeren. Vragen en antwoorden ten behoeve van professionals, werkzaam in eerstelijnsorganisaties en in het onderwijs; werkblad ‘Ontstaan’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Wiktorowicz , Q. (2004). Joining the cause: Al-Muhajiroun and radical Islam. Paper presented at the Roots of Islamic Radicalism conference. Cambridge: Yale University.
Winter, M. de. (2007). Opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid in het algemeen belang; de noodzaak van een democratisch-pedagogisch offensief. In P. van Lieshout, M. van der Meij & J. De Pree (red.), Bouwstenen voor een betrokken jeugdbeleid (pp. 225-270). Den Haag/Amsterdam: WRR/ Amsterdam University Press.
Wittendorp, S., Bakker, E., De Roy van Zuijdewijn, J., & Koebrugge, A. (2020). Strijd op meerdere fronten. De aanpak van jihadisme en buitenlandse strijders: Tienjaar CT-beleid in Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het VK en de VS (2010-2019). Universiteit Leiden/ ISGA. https://www.universiteitleiden.nl/binaries/content/assets/governance-and-global-affairs/isga/v2_rapport-strijd-op-meerdere-fronten.-terugkijken-op-tien-jaar-ct-beleid.pdf
Wyn, J., & Woodman, D. (2006). Generation, Youth and Social Change in Australia. Journal of Youth Studies, 9(5), 495-514. doi:10.1080/13676260600805713
Yperen, T.A. van (2009). Betere ketens. In: Graas e.a. (Red.). De Wet Jeugdzorg in de dagelijkse praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Zammit, A. (2013). Explaining a Turning Point in Australian Jihadism. Studies in Conflict & Terrorism, 36, 739-755.
Zia-Ebrahimi, R. (2018). When the Elders of Zion relocated to Eurabia: conspiratorial racialization in antisemitism and Islamophobia. Patterns of Prejudice, 52(4), 314-337.