
Overzicht van benodigde competenties
Toelichting op de aanbeveling
-
Blijf je competenties ontwikkelen. Deze hebben zowel betrekking op je kennis en attitude als op je vaardigheden.
Besluitvorming in situaties waarin kindermishandeling speelt, vraagt veel van jou als jeugdprofessional. “Kindermishandeling raakt ouders en kind zo intens, dat het hoge eisen stelt aan de expertise van degene die zich om de jeugdige en de ouders bekommert.” (Baartman, 2013)
Natuurlijk ben je hier als jeugdprofessional voor opgeleid en mag er van jou de benodigde competenties verwacht worden. Aan de andere kant gaat het om besluitvorming in onzekere, complexe situaties waarbij ‘fouten’ vrijwel onvermijdelijk zijn, met mogelijk ingrijpende gevolgen. Dit is een belangrijke reden om beslissingen rond (vermoedens van) kindermishandeling nooit alleen te nemen, altijd transparant te werken en voortdurend te blijven leren en reflecteren.
Kennis
- Pas theoretische kennis toe op het gebied van signalen, risicofactoren, beschermende factoren en gevolgen van kindermishandeling, weet hoe te handelen, en welke interventiemogelijkheden er zijn.
- Pas theoretische kennis toe op het gebied van de algemene ontwikkeling, de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling plus de (psycho)seksuele ontwikkeling van kinderen. En pas basiskennis toe over de ontwikkeling op andere terreinen, zoals motorische en spraak-taalontwikkeling.
- Weet wat kinderen minimaal nodig hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen en weet wat de (opvoed)taken van ouders hierin zijn.
Attitude
- Beroepshouding: wees je ervan bewust dat kindermishandeling vóórkomt, en dat je een verantwoordelijkheid hebt in de preventie en aanpak ervan. Richt je op het aangaan van een partnerschap met ouders en kinderen/jongeren.
- Reflecteer: wees je bewust van je eigen ontwikkeling en grenzen aan je kennis, vaardigheden en bevoegdheden.
- Wees je bewust van je eigen normen en waarden.
- Respecteer andere culturele en levensbeschouwelijke opvattingen, maar stel daaraan grenzen wanneer dat in het belang van het kind is.
- Respecteer alle gezinsleden als individuen die het waard zijn om mee te werken.
- Luister om te begrijpen en niet om te reageren, zonder oordeel. Stel vragen vanuit oprechte nieuwsgierigheid.
- Stel je oordeel uit totdat je zoveel mogelijk informatie hebt verzameld. Oordeel over de veiligheid, niet de persoon.
- Durf een oordeel over de veiligheid van een kind bij te stellen wanneer een verklaring van de ouders aannemelijk is.
- Werk samen met de persoon, niet met ‘de kindermishandeling’. Wees ‘meerzijdig partijdig’.
- Bied het gezin keuzemogelijkheden en kansen. Ga na wat de gezinsleden willen. Accepteer de zorgen en verlangens van alle gezinsleden. Gebruik hun doelen bij het opstellen van een plan van aanpak.
- Wees openhartig en eerlijk, ook tijdens het onderzoek.
- Besef dat samenwerken ook mogelijk is wanneer er dwang vereist is.
- Erken dat in elk gezin signalen van veiligheid aanwezig zijn.
- Blijf veiligheid centraal stellen. Vraag je voortdurend af: welk effect heeft dat wat ik doe op het kind en ouder(s)?
- Probeer altijd concrete, gedetailleerde informatie te krijgen, zowel over de negatieve als de positieve aspecten: oplossingen ontstaan uit details, niet uit generalisaties.
- Concentreer je op het bereiken van kleine veranderingen; richt je op kleine, haalbare tussendoelen.
Vaardigheden
Specifiek voor kindermishandeling
- De geldende wetgeving, richtlijnen, protocollen en Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling kunnen toepassen.
- Signalen van en risicofactoren voor kindermishandeling kunnen herkennen, benoemen, en zorgen concreet kunnen onderbouwen.
- Kunnen beoordelen of er sprake is van een levensbedreigende situatie (waarin onmiddellijk handelen nodig is).
- Binnen de grenzen van de eigen professionele rol en mogelijkheden een vermoeden van kindermishandeling nader (laten) uitzoeken en waar nodig anderen inschakelen.
- Relevante checklists of instrumenten kunnen toepassen en op waarde schatten (hanteren als hulpmiddel, niet als doel op zich).
- Op een deskundige en respectvolle manier met kinderen en ouders kunnen praten over vermoedens en stoppen van kindermishandeling.
- Kunnen afwegen wat er nodig is om de kindermishandeling te (laten) stoppen en de schade te beperken.
- Binnen de grenzen van de eigen professionele rol en mogelijkheden hulpverlening kunnen bieden en/of laten inzetten, gericht op veiligheid en herstel voor alle gezinsleden.
- Kunnen beoordelen of een kind voor (trauma)behandeling in aanmerking komt.
- Kunnen samenwerken met ouders, kinderen, het sociale netwerk en professionals aan veiligheid en herstel.
- De voortgang en resultaten van begeleiding en hulp aan kinderen en ouders kunnen monitoren vanuit het belang van veiligheid voor het kind.
Algemene vaardigheden
- Pas luister-, gespreks- en communicatieve vaardigheden toe (zowel mondeling, non-verbaal als schriftelijk), in relatie tot zowel interne als externe professionals als ouders en kinderen.
- Zet complexe problematiek helder uiteen in de taal en op het niveau van alle betrokkenen.
- Pas reflectieve vaardigheden toe.
- Pas analytische vaardigheden toe.
- Heb zelfvertrouwen, maar vraag ook om advies of hulp.
- Ontwikkel je intuïtie.
- Ontwikkel beoordelingsvaardigheden en omgevingssensitiviteit; weet onderscheid te maken tussen waarneembare feiten en interpretaties – bij jezelf en anderen.
- Engageer je en positioneer je (dat wil zeggen: betrek, motiveer en stel (veiligheids)grenzen / ‘bodemeisen’).
- Werk gestructureerd, snel en effectief.
- Registreer eenduidig, concreet en zorgvuldig.
- Weet met onzekerheden om te gaan en risico’s in te schatten.
- Weet om te gaan met wettelijke bevoegdheden.
Onderbouwing en verdieping
Kennis
De jeugdprofessional hoort up-to-date kennis te hebben van signalen, risicofactoren, beschermende factoren en gevolgen van kindermishandeling, hoe te handelen en interventiemogelijkheden.
De jeugdprofessional heeft daarnaast kennis van het volgende:
- De algemene, sociaal-emotionele, cognitieve en (psycho)seksuele ontwikkeling van kinderen, plus de ontwikkeling op andere terreinen, zoals motorische en spraak-taalontwikkeling.
- Wat kinderen minimaal nodig hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen en wat de (opvoed)taken van ouders hierin zijn (Van Rossum et al., 2008).
- Wettelijke regels rondom het delen van informatie en persoonsgegevens van cliënten met andere professionals.
- Hoe te handelen bij een conflict van plichten (beroepsgeheim, zorgplicht, meldrecht).
- De regionale sociale kaart en mogelijkheden voor interventies in het gezin.
- Op casusniveau: informatie over het kind, het gezin, het sociale netwerk en de culturele achtergrond van het gezin (welke normen en waarden, welke gedragsregels?).
Maar: “Met alleen theoretische kennis red je het niet. Je moet intellectueel en emotioneel volwassen zijn. Het werk is zo uitdagend, zo intens en je bent zo belangrijk voor een kind. Je moet zoveel afwegingen maken, analyseren, logisch redeneren en tegelijk een emotionele intelligentie hebben.
Als je een kind bezoekt dat in angst leeft, dan moet je niet alleen een intellectuele afweging maken, je zult ook een fysieke en emotionele reactie hebben.” (Munro in TKM-special professionaliteit & professionalisering; Augeo Foundation, 2013b).
Jeugdprofessionals moeten hun kennis bijhouden. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van elke jeugdprofessional zelf, maar het is ook nodig dat zij hiervoor in de gelegenheid gesteld worden. De jeugdprofessional kan daarvoor gebruikmaken van de faciliteiten van de eigen organisatie, e-learning, literatuur, intervisie, bij- en na scholing, congresbezoek en de faciliteiten en scholingsactiviteiten van de beroepsverenigingen NIP, NVO en BPSW.
Attitude
Er is weinig wetenschappelijke literatuur over de benodigde houding (attitude) van professionals in het werken met gezinnen waarin kindermishandeling speelt of vermoedens van kindermishandeling zijn. ‘De enige juiste’ attitude bestaat niet, en soms is er geen ‘klik’ met een gezin – dit kan de meest ervaren jeugdprofessional overkomen. Om te kunnen werken met deze gezinnen is het een vereiste om het vertrouwen te winnen en te onderhouden.
De jeugdprofessional moet zich ervan bewust zijn dat kindermishandeling voorkomt en dat de professional een verantwoordelijkheid heeft in de aanpak daarvan (Van Rossum et al., 2008). De houding van de jeugdprofessional hoort daarbij, volgens de werkgroep, gericht te zijn op het aangaan van partnerschap met ouders en kinderen.
De volgende aandachtspunten kunnen daarbij behulpzaam zijn (op basis van Signs of Safety):
- Durf, wees moedig!
- Reflecteer: wees je bewust van je eigen ontwikkeling en grenzen aan je kennis, vaardigheden en bevoegdheden. Wat zijn jouw sterke kanten en wat vind je moeilijk? Vraag om hulp en advies. Misschien kan een collega of andere professional dit gezin beter begeleiden? Je hebt dan niet gefaald maar toont juist dat je inzicht hebt in jezelf en wat het gezin nodig heeft.
- Als jeugdprofessional moet je ook zelf in evenwicht zijn. Als je bijvoorbeeld door ingrijpende gebeurtenissen uit balans bent, dien je je af te vragen of je op dat moment de juiste persoon bent om dit probleem adequaat aan te pakken, of dat je het gezin moet overdragen aan een collega. Dat kun je bespreken met een collega en/of manager.
- Wees je bewust van je eigen normen en waarden, eigen referentiekader (eigen jeugd, opvoeding en problemen met de eigen kinderen of partner, eigen overtuigingen, religie) en de invloed die deze zaken hebben op jouw contact met ouders en kinderen en jouw oordeelsvorming.
- Respecteer andere culturele en levensbeschouwelijke opvattingen, maar stel daaraan grenzen wanneer dat in het belang van het kind is.
- Respecteer alle gezinsleden als individuen die het waard zijn om mee te werken. Ga uit van het standpunt dat het gezin het vermogen heeft om te veranderen. Dat geeft hoop en perspectief.
- Verwar de details van de zaak niet met oordelen. Onthoud je van een oordeel totdat zoveel mogelijk informatie is verzameld. Bedenk dat anderen, met name het gezin, de details anders zullen benaderen. Oordeel over de veiligheid, niet de persoon.
- Luister om te begrijpen, niet om te reageren. Hanteer een houding van ‘niet-weten’, dat wil zeggen: onbevooroordeeld zoveel mogelijk informatie vergaren met een onderzoekende houding.
- Wees bescheiden of ‘humble’ (Turnell & Edwards, 1999), durf een oordeel over de veiligheid van een kind bij te stellen wanneer een verklaring van de ouders aannemelijk is: “Admit that you may be wrong” (Turnell & Edwards, 1999).
- Werk samen met de persoon, niet met ‘de kindermishandeling’. Jeugdprofessionals kunnen een relatie met de leden van een gezin opbouwen zonder het misbruik op enigerlei wijze te rechtvaardigheden. Wees ‘meerzijdig partijdig’: erken alle partijen en trek partij voor het slachtoffer zonder je tegen de pleger te keren.
- Gun het gezin keuzemogelijkheden en kansen. Ga na wat de gezinsleden willen. Accepteer de zorgen en verlangens van alle gezinsleden. Gebruik hun doelen bij het opstellen van een plan van aanpak en om de gezinsleden tot verandering te motiveren. Definieer gezamenlijke doelen: het welzijn en de veiligheid van het kind. Daarmee worden de gezinsleden bij het proces betrokken en wordt de samenwerking bevorderd.
- Wees openhartig en eerlijk, ook tijdens het onderzoek.
- Besef dat samenwerken ook mogelijk is als er dwang vereist is. Dwang is alleen mogelijk indien er een beschermende maatregel wordt opgelegd, maar dit mag hen er niet van weerhouden om te streven naar een partnerschap met de ouders.
- Erken dat in elk gezin signalen van veiligheid aanwezig zijn. Die zorgen ervoor dat de kinderen in elk geval voor een deel – vaak het grootste deel – van de tijd veilig zijn.
- Blijf veiligheid centraal stellen. Het centrale aandachtspunt van de jeugdbescherming is altijd het vergroten van de veiligheid. Vraag je voortdurend af: welk effect heeft dat wat ik doe op het kind en ouder(s)?
- Zoek altijd naar de details. Probeer altijd concrete, gedetailleerde informatie te krijgen, of het nu gaat om een verkenning van negatieve of positieve aspecten van de situatie. Oplossingen ontstaan uit details, niet uit generalisaties.
- Concentreer je op het tot stand brengen van kleine veranderingen. Raak niet gefrustreerd wanneer grote doelen niet onmiddellijk worden bereikt. Richt je op kleine, haalbare doelen en wees erkentelijk wanneer die zijn bereikt.
- Beschouw het gesprek als een ‘platform voor verandering’.
Vaardigheden
Dit zijn de concrete vaardigheden die een jeugdprofessional nodig heeft bij het signaleren, handelen en beslissen over kindermishandeling (volgens de werkgroep op basis van de praktijk; op basis van Turnell & Edwards, 1999; Van Rossum et al., 2008):
- Geldende wetgeving, richtlijnen, de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en protocollen kunnen toepassen.
- Signalen van en risicofactoren voor kindermishandeling kunnen herkennen, benoemen, en zorgen concreet kunnen onderbouwen.
- Kunnen beoordelen of er sprake is van een levensbedreigende situatie (waarin onmiddellijk handelen nodig is).
- Binnen de grenzen van de eigen professionele rol en mogelijkheden een vermoeden van kindermishandeling nader (laten) uitzoeken en waar nodig anderen inschakelen.
- Relevante checklists of instrumenten kunnen toepassen en op waarde schatten (hanteren als hulpmiddel, niet als doel op zich).
- Op een deskundige en respectvolle manier met kinderen en ouders kunnen praten over vermoedens en stoppen van kindermishandeling.
- Kunnen afwegen wat er nodig is om de kindermishandeling te (laten) stoppen en de schade te beperken.
- Binnen de grenzen van de eigen professionele rol en mogelijkheden hulpverlening kunnen bieden en/of laten inzetten gericht op veiligheid en herstel voor alle gezinsleden.
- Kunnen beoordelen of een kind in aanmerking komt voor (trauma)behandeling.
- Kunnen samenwerken met ouders, kinderen, het sociaal netwerk en professionals aan veiligheid en herstel.
- De voortgang en resultaten van begeleiding en hulp aan kinderen en ouders kunnen monitoren vanuit het belang van veiligheid voor het kind.
Algemene vaardigheden
- Luister-, gespreks- en communicatieve vaardigheden in relatie tot zowel interne als externe professionals als met ouders en kinderen: complexe problematiek in de taal en op het niveau van de betrokkenen helder uiteen kunnen zetten.
- Zowel mondelinge, non-verbale als schriftelijke vaardigheden (dit laatste punt wordt vaak onderschat). “Je moet leren praten met mensen in gewone taal en ook om het in de dossiers in gewone taal op te schrijven. Niet: ‘Moeder geeft aan dat vader het kind mishandeld zou hebben’, maar: ‘Moeder zegt dat vader het kind mishandelt’ (direct taalgebruik, red.).”
- “Ik leerde ze op te schrijven wat ze zelf dachten en niet van die wollige nonsenszinnen, die er alleen maar omheen draaien. Het geheim is dat je je rapport aan de ouders laat lezen voordat je het aan de kinderrechter stuurt. Dan moet je het wel zo schrijven dat de ouders het snappen, dus geen ‘dossier’-zinnen. Je kunt eigenlijk alles schrijven als je het maar doet met respect voor de persoon. Wat ouders ons vertellen is trouwens hun informatie en zij blijven eigenaar van die informatie. We mogen daar niet een leuk papiertje omheen doen en dan uitsturen. Nee, het moet weer terug naar hen. Dat is de beste methode. Dat moet je leren. Je moet leren lezen en schrijven en praten als ouderbegeleider.” (Van der Pas in TKM-special professionaliteit & professionalisering; Augeo Foundation, 2013b.)
- Beoordelingsvaardigheden en omgevingssensitief kunnen reageren: goed onderscheid weten te maken tussen de eigen en andermans waarneembare feiten en interpretaties en dit ook kunnen verwoorden.
- Gestructureerd en effectief kunnen werken.
- Eenduidig, concreet en zorgvuldig kunnen registreren.
- Een sterk analytisch vermogen bezitten.
- Zelfvertrouwen hebben, maar ook advies of hulp kunnen vragen.
- Vermogen tot zelfreflectie hebben.
- Een goed ontwikkelde intuïtie bezitten: “Een goede intuïtie is van belang, maar je moet altijd nagaan of je intuïtie klopt met de feiten. Je ziet zo veel aan omstandigheden en aan gedrag. Iemand die normaliter bijvoorbeeld alles redelijk op orde heeft, maar nu niet. Iemand die meer gesloten is dan anders. Als je langer in een gezin komt en mensen beter kent, zie je soms al aan een gelaatsuitdrukking dat er iets is. Dan vraag je door. Door vragen te blijven stellen kun je dit juist openbreken. Vaak zie je dat ouders dan ook opgelucht zijn. Soms kan het lang zoeken zijn en soms is het voor een kind of ouder nog te vroeg.” (Doeleman in TKM-special professionaliteit & professionalisering; Augeo Foundation, 2013b.)
- Kennis en expertise kunnen toepassen, onder andere om vragen te stellen (‘we weten uit onderzoek dat … hoe is dat bij jullie?’).
- Zich kunnen engageren: het vermogen om kind, ouders en andere betrokkenen te motiveren tot actieve medewerking.
- Zich kunnen positioneren: de jeugdprofessional stelt (de veiligheid van) het kind centraal, stelt van daaruit concreet grenzen aan het gezin en benoemt concreet onder welke voorwaarden samengewerkt wordt (ook wel ‘bodemeisen’ in Signs of Safety).
- Kunnen schakelen tussen zich engageren en zich positioneren (PI Research & Van Montfoort, 2009). Het eenzijdig benadrukken van een van beide aspecten leidt tot problemen in de communicatie met gezinnen. Wanneer de jeugdprofessional zich te veel engageert zonder zich te positioneren, leidt dat ertoe dat hij ‘ingezogen raakt’ in het gezin en het zicht op het noodzakelijke positioneren verloren gaat. Wanneer hij zich te sterk positioneert, kan het zijn dat hij geen vertrouwen meer krijgt van het gezin. “Als hulpverlener moet je over een haast onmogelijke combinatie van vaardigheden beschikken. Je moet autoriteit hebben, uitdagende vragen stellen over het familieleven en tegelijk zodanig betrokken zijn bij de ouders dat je met ze samen kunt werken aan het oplossen van hun problemen.” (Munro in TKM-special professionaliteit & professionalisering; Augeo Foundation, 2013b.)