Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Jongere schenkt koffie in

Factoren die 'goed genoeg opvoederschap' kunnen beïnvloeden

Toelichting op de aanbevelingen

  • Wees alert op factoren die goed genoeg opvoederschap kunnen beïnvloeden, zoals armoede, ouderproblematiek, lvb, psychische problematiek of verslaving.  

  • Zorg waar mogelijk dat je deze wegneemt of compenseert vóórdat je werkt aan het versterken van opvoedcompetenties.  

  • Monitor vervolgens of deze factoren stabiel blijven. 

De opvoeding is één van de zeven domeinen waarin gezinnen met meervoudige en complexe problemen vaak moeilijkheden ervaren (zie Wat zijn gezinnen met meervoudige en complexe problemen). De situatie van het gezin op de genoemde zes andere domeinen bepaalt mede of er sprake is of kan zijn van goed genoeg opvoederschap en of een kind zich goed kan ontwikkelen. Met andere woorden: opvoederschap staat niet op zichzelf, maar wordt voortdurend beïnvloed door een ingewikkeld samenspel van factoren. Als vuistregel kun je stellen dat in een gezin draaglast en draagkracht in balans moeten zijn. De draaglast en draagkracht hangen af van het aantal, de aard en de zwaarte van de risicofactoren in het gezin en het aantal, de aard en de kracht van de beschermende factoren. Deze zes domeinen kunnen een positieve of negatieve invloed hebben: kindfactoren, ouderfactoren, gezinsfunctioneren, omgevingsfactoren, sociaal netwerk en hulpverlening (J. N. de Vries et al., 2005). 
 
Een aantal factoren heeft invloed op goed genoeg opvoederschap: de omgevingsfactor armoede, de ouderfactor ouderproblematiek en de omgevingsfactor samenleving. Ook de klankbordgroep van deze richtlijn geeft dat aan. Zij zien dat deze factoren in de praktijk niet altijd voldoende aandacht krijgen. Wanneer je als jeugdprofessional met het gezin aan opvoedcompetenties werkt, is het belangrijk dat je éérst de factoren die het opvoederschap negatief beïnvloeden zoveel mogelijk wegneemt of compenseert. Vervolgens blijf je monitoren of de factoren stabiel blijven. 

Armoede 

Armoede blijkt samen te hangen met opvoederschap en kansen van kinderen (Kalthoff, 2018). Ouders die in armoede leven geven aan niet altijd in de basisbehoeften van het gezin te kunnen voorzien en stress te ervaren. Door deze stress komt de band tussen ouders en kinderen soms onder druk te staan. Dat kan te maken hebben met de volgende redenen: 

  • Ouders hebben minder aandacht voor hun kinderen.
  • Ouders stimuleren hun kinderen minder.
  • Ouders bieden hun kinderen minder structuur en ondersteuning.
  • Ouders reageren minder vaak positief op hun kinderen.
  • Er weinig momenten zijn om samen te ontspannen en plezier te maken.
  • Stress over de financiële problemen maakt het moeilijker om goed te reflecteren op het eigen opvoederschap.
  • Gedrag van kinderen wordt eerder als problematisch gezien.
  • Langdurige stress leidt tot minder sensitiviteit in de ouder-kindinteractie. Hierdoor neemt het risico op onveilige hechting toe, wat een risicofactor is voor het ontstaan van latere problemen bij het kind. 

Lees bij de Verdieping en onderbouwing welke risico’s armoede nog meer met zich meebrengt.  

Armoede is dus een risicofactor voor vrijwel alle veertien in het BIC-model genoemde voorwaarden voor de optimale ontwikkeling van kinderen. Het maakt het niet alleen lastiger om in de basisbehoeften te voorzien, maar werkt door in alle lagen van de behoeftepiramide. Volgens de klankbordgroep is de eerste belangrijke stap voor hulpverleners om ervoor te zorgen dat de basis in een gezin op orde is. Dat betekent dat het gezin een woning heeft, en een inkomen waarmee ze in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Maatwerk is hierbij belangrijk, afgestemd op de omstandigheden de behoeften van het gezin.  

Ouders geven vooral aan behoefte te hebben aan rust en stabiliteit. Ze ervaren gemeentelijke voorzieningen vaak als niet passend en ontoereikend, en de houding van gemeenten vinden ze weinig flexibel. Voor een jeugdprofessional betekent dit dat je maatwerk en laagdrempelig persoonlijk contact moet bieden, en dat je meedenkt met het gezin (Wiersma & Van der Kooi, 2017). Dit vraagt om samenwerking over verschillende domeinen heen. Lees meer over integraal werken in Samenwerking

Ouderproblematiek 

Het komt in gezinnen met meervoudige en complexe problemen regelmatig voor dat ouders kampen met individuele problematiek. Voorbeelden zijn een licht verstandelijke beperking (lvb), psychische problematiek, zoals psychotrauma, en/of verslaving. Elk van deze problemen brengt risico’s met zich mee voor het vermogen van ouders om hun kinderen goed genoeg op te voeden. 

Deze problemen hebben wisselende invloed op goed genoeg opvoederschap. Over het algemeenheid zie je dat ouderproblematiek ervoor kan zorgen dat ouders minder oog hebben voor de fysieke en emotionele behoeften van hun kind en moeite hebben om structuur en organisatie te bieden (Romijn et al., 2010; Van Ee, 2011; Zoon & Foolen, 2014). Het is daarom belangrijk dat je als jeugdprofessional alert bent op mogelijke ouderproblematiek en te onderzoeken hoe deze het opvoederschap beïnvloedt. Hoe beperkt de problematiek van de ouder het vermogen van ouders om te voldoen aan de veertien voorwaarden voor optimale ontwikkeling van het kind? En hoe ervaart het kind deze situatie? Als jeugdprofessional kun je, waar nodig, de ouder doorverwijzen naar passende hulp voor de eigen problemen of naar mogelijkheden om de problemen te compenseren. Bij het uitvoeren van hulp is het belangrijk dat je altijd oog houdt voor de opvoedtaak van de ouder. 

Lvb-problematiek 

Ouders met een verstandelijke beperking ervaren vaak uitdagingen in het ouderschap. We spreken van een lvb wanneer iemand een IQ-score tussen 50 en 75 heeft, in combinatie met een beperkt sociaal aanpassingsvermogen en bijkomende problematiek, zoals leerproblemen, een psychiatrische stoornis of sociale problemen. Ouders met een lvb hebben vaak moeite om beslissingen te nemen, zich te verplaatsen in hun kind en in te spelen op diens behoeften, bijvoorbeeld op het gebied van voeding en veiligheid. Plannen, organiseren en het bieden van een stimulerende omgeving zijn vaak lastig voor hen (De Beer, 2016). Ook in de interactie met hun kind kunnen problemen ontstaan, en ouders met een lvb weten vaak te weinig over de ontwikkeling van kinderen en opvoedingsstrategieën, zoals belonen of straffen. Dit kan leiden tot gezagsproblemen (Zoon & Foolen, 2014).  
 
De problemen nemen toe wanneer kinderen een nieuwe levensfase ingaan, bijvoorbeeld wanneer ze naar school gaan (Goderie et al., 2005). Daarnaast ontbreekt het ouders met een lvb vaak aan een (stabiel) sociaal netwerk (Zoon & Foolen, 2014) en vinden ze het lastig om hulp te vragen. Hierdoor blijft informele ondersteuning vaak uit.  

Risico’s

Uit onderzoek blijkt dat ongeveer in een derde van de gezinnen waarbij de ouder een lvb heeft, sprake is van goed genoeg opvoederschap. Bij twee derde zijn er (ernstige) risico’s voor de ontwikkeling van het kind. Het is vaak een combinatie van factoren die goed genoeg ouderschap in de weg staan, zoals het gebrek aan adequate professionele hulp, de aanwezigheid van een sociaal netwerk en de bereidheid van ouders om ondersteuning te accepteren (De Vries et al., 2005). 
 
Jouw houding als jeugdprofessional richting het gezin speelt een belangrijke rol. Ouders zoeken eerder hulp wanneer professionals laten zien dat ze vertrouwen hebben in de mogelijkheden van ouders om te leren en groeien. Hierdoor ontstaat een betere werkrelatie en is de kans op succes in de begeleiding groter (Meppelder et al., 2014). Handvatten voor het werken met ouders met lvb vind je in de Handreiking begeleiden van ouders met een licht verstandelijke beperking en multiproblematiek van het Kenniscentrum LVB (Douma et al., 2017). 

Psychische problemen en/of verslaving 

Kinderen van ouders met psychische problemen hebben meer kans om zelf een psychische stoornis te ontwikkelen. Ze maken vaker gebruik van de geestelijke gezondheidszorg en hebben een grotere kans om mishandeld te worden dan kinderen van ouders zonder psychische problemen (Van der Zanden et al., 2017). In Nederland groeien ongeveer 577.000 kinderen onder de 18 jaar op met een ouder met psychische klachten en/of verslaving. Bij 96 procent van deze kinderen gaat het om een ouder met een psychische stoornis (Goossens & Van der Zanden, 2012). 

Als jeugdprofessional kom je ouders tegen bij wie de psychische klachten het opvoeden bemoeilijken (Van der Zanden et al., 2010.) Deze ouders hebben vaker meer moeite om fysieke zorg en emotionele ondersteuning te bieden. Ze stimuleren de ontwikkeling van zelfstandigheid van hun kind minder, bieden minder structuur en organisatie, en leggen vaker beperkingen en straffen op (Romijn et al., 2010). Dit verklaart mogelijk de verhoogde kans op problemen bij hun kinderen. 

Niet elk kind van een ouder met psychische problemen ontwikkelt problemen. Dat hangt af van de balans tussen risico- en beschermende factoren en de manier waarop deze op elkaar inwerken. Meer risicofactoren vergroten de kans op ongunstige ontwikkelingsuitkomsten, terwijl beschermende factoren deze effecten kunnen verzachten. Zie voor meer informatie over de risico- en beschermende factoren bij het opgroeien met ouders met psychische problemen de richtlijn KOPP/KOV

Trauma

Trauma bij (een van) de ouders heeft ook invloed op hun vermogen om hun kind goed genoeg op te voeden (Ploeg & Wanders-Mulder, 2019; Van Ee, 2011). Ouders met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) beoordelen de kwaliteit van de relatie met hun kind vaak slechter dan ouders zonder PTSS. Dit lijkt terecht: onderzoek toont aan dat traumatische ervaringen en daarbij behorende symptomen samenhangen met minder afgestemd (niet-sensitief) opvoedgedrag. Daarnaast vertonen deze ouders vaak gedrag dat opdringerig, vijandig of storend is voor het kind.  

De klachten die voortkomen uit een trauma kunnen de beschikbaarheid van de ouder voor het kind beperken, wat de ouder-kindinteractie kan verstoren (Van Ee, 2011). Een risicofactor is een onveilige gehechtheidsgeschiedenis van de getraumatiseerde ouder (Van der Boon & Van Bakel, 2017). 

Samenleving

Volgens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is ook de samenleving verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen en jongeren. Lees meer over samenleving bij de Verdieping en onderbouwing.

Dit zijn belangrijke verplichtingen: 

  • De overheid moet zorgen voor voorzieningen die kinderen en hun ouders ondersteunen. Denk aan hulp wanneer ouders niet zelfstandig een toereikende levensstandaard kunnen bieden.
  • Kinderen hebben recht op bescherming tegen mishandeling en op maatregelen die helpen herstellen als er iets mis is gegaan. 

Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (artikel 23) gaat hierover. Mensen met een beperking, zoals een lvb, hebben het recht om te trouwen en een gezin te stichten. Als zij hulp nodig hebben bij de verzorging en opvoeding van hun kinderen moet Nederland passende hulp bieden.  

Multidimensionale en multicausale problemen 

In gezinnen met meervoudige en complexe problemen spelen er vaak tegelijkertijd verschillende problemen op meerdere gebieden. Deze problemen doen zich voor binnen het gezin zelf en in de leefomgeving rond het gezin (multidimensionaal). Ze beïnvloeden elkaar op een lastig te achterhalen manier, zonder een duidelijk patroon van oorzaak en gevolg (multicausaal). Problemen op verschillende niveaus – individueel, tussen gezinsleden, met de omgeving en met hulpverlening – versterken elkaar vaak. Ze houden elkaar in stand en lokken elkaar uit (Schout, 2010).  

De kenmerken en problemen van deze gezinnen vormen op zichzelf risicofactoren voor het ontstaan van gedrags- en ontwikkelingsproblemen bij de kinderen in het gezin (Van den Broek et al., 2012). Vooral het aantal risicofactoren is hierbij van belang: wanneer een kind wordt blootgesteld aan minstens vier risicofactoren in de directe omgeving is de kans op een probleem aanzienlijk groter (meer dan 30 procent). De problematiek in binnen deze gezinnen is altijd uniek. Breng daarom voor ieder gezin afzonderlijk de problemen in kaart. 

Armoede  

Armoede brengt nog meer risico’s met zich mee voor de ontwikkeling van kinderen. Zo kunnen materiële achterstanden bijdragen aan stressklachten, slechtere concentratie op school en leerachterstanden (Wiersma & Van der Kooi, 2017). Armoede is daarnaast een belangrijke risicofactor voor kindermishandeling, gaat vaak samen met het leven in een minder veilige buurt, hangt samen met een ongezondere levensstijl die kan bijdragen aan een slechtere gezondheid en geeft vaker onzekerheid over het toekomstperspectief (Kalthoff, 2018). Ook verliezen veel ouders in armoede hun sociale netwerk, wat weer kan leiden tot extra financiële en emotionele problemen (Wiersma & Van der Kooi, 2017).  

Samenleving 

Goed genoeg ouderschap kan pas plaatsvinden als aan een aantal voorwaarden is voldaan (De Vries et al., 2005). Zo moet de samenleving bijvoorbeeld voldoende mogelijkheden bieden om kinderen en jongeren op te voeden. De Nederlandse wetgeving heeft zich geconformeerd aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Dat bepaalt dat de overheid voorzieningen moet creëren voor de zorg van kinderen (artikel 18 lid 2 IVRK), en ouders waar nodig een toereikende levensstandaard moet bieden (artikel 27 IVRK). Tegelijkertijd heeft de overheid de plicht om kinderen te verzekeren van de bescherming en zorg die nodig zijn voor hun welzijn (artikel 3 lid 2 IVRK). Ze moet voorzieningen bieden die kindermishandeling voorkomen (artikel 19 IVRK) en alle passende maatregelen bieden die het herstel na kindermishandeling bevorderen (artikel 39 IVRK). In 2016 ratificeerde Nederland het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Hierin staat onder meer dat mensen met een handicap, zoals een lvb het recht hebben om te trouwen en een gezin te stichten. Ook verplicht Nederland zich om aan personen met een handicap passende hulp te verlenen om hun verantwoordelijkheden op het gebied van de verzorging en opvoeding van hun kinderen te kunnen verrichten (artikel 23 Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap).