
Kennis van jongeren en middelen(gebruik)
Toelichting op de aanbeveling
-
Begrijp de DSM-5-criteria van een middelenstoornis, ook al voer je als jeugdprofessionals de diagnostiek vaak zelf niet uit. Middelengebruik, middelenmisbruik en de ontwikkeling van een middelenstoornis komen namelijk vaak voor binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming. Deze kennis is dus wel gewenst.
Hoeveel en welke competenties je als jeugdprofessional moet hebben, is afhankelijk van je functie. Een raadsonderzoeker heeft andere competenties nodig dan een pedagogisch medewerker in een residentiële setting of een jeugdbeschermer. Echter, kennis over middelen en middelengebruik onder jongeren behoort tot het basispakket van elke jeugdprofessional. Als deze achtergrond ontbreekt, moet de medewerker deze kennis aanvullen via bijscholing. De werkgever hoort hiervoor ruimte en ondersteuning te bieden aan medewerkers.
Het is vooral belangrijk dat je je kennis vergroot over middelen(gebruik) en het signaleren ervan. Je kunt online veel informatie vinden. Kijk bijvoorbeeld op www.drugsinfo.nl, www.jeugdverslavingszorg.nl of www.herkenalcoholproblematiek.nl voor specifieke informatie over vroegsignalering van alcoholproblematiek. Daarnaast bieden verslavingszorginstellingen trainingen en cursussen aan (bijvoorbeeld de training Signaleren en Begeleiden). In de huidige opleidingen van jeugdprofessionals zou extra aandacht moeten zijn voor het herkennen van middelengebruik, ook in combinatie met psychische problemen en/of een lvb. Tot op zekere hoogte is die aandacht er ook. Zo bieden verschillende hogescholen interdisciplinaire minors Verslavingskunde aan voor studenten Zorg en Welzijn (Blaauw & Van Dam, 2021).
Diagnostiek middelenstoornis
In Screening en diagnostiek staat dat je moet kijken naar de hoeveelheid middelen en frequentie van het gebruik als je wilt vaststellen of het middelengebruik zó problematisch is dat verdere diagnostiek en monitoring nodig is. Daarbij moet je rekening houden met de leeftijd van de jongere, de motieven, omstandigheden en gevolgen van het middelengebruik (Hendriks et al., 2014).
In de meeste gevallen voer je als jeugdprofessional niet zelf de diagnostiek van een middelenstoornis uit. Wel vindt de werkgroep dat je toch kennis moet hebben van de DSM-5-criteria. Juist omdat middelengebruik, middelenmisbruik en de ontwikkeling van een middelenstoornis zo vaak voorkomen binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming.
Hendriks en anderen (2014) hebben een op de DSM-IV gebaseerde vragenlijst aangepast voor het diagnosticeren van een middelenstoornis op basis van DSM-5-criteria. Deze vragenlijst bestaat uit veertien items die de jongere met ja of nee kan beantwoorden (zie de tabel). Neem de vragenlijst af in een interviewformat en herhaal de vragen voor elk middel afzonderlijk.
Tabel Vragenlijst DSM-5: Stoornis in het gebruik van middelen (Hendriks et al., 2014)
Heb je in de afgelopen 12 maanden: | |
---|---|
1 . regelmatig een sterk verlangen gehad om [-middel-] te gebruiken? | Ja / nee |
2a. regelmatig het verlangen gehad om te stoppen met het gebruik van [-middel-]? | Ja / nee |
2b. zonder succes geprobeerd te stoppen of te minderen met het gebruik van [- middel-]? | Ja / nee |
3. veel tijd besteed aan het gebruik, verkrijgen, of bijkomen van de effecten van [-middel-]? | Ja / nee |
4. vaak meer of langer [-middel-] gebruikt dan je van plan was? | Ja / nee |
5a. gemerkt dat je veel meer [-middel-] nodig had om hetzelfde effect te bereiken? | Ja / nee |
5b. gemerkt dat dezelfde hoeveelheid [-middel-] minder effect op je had dan daarvoor? | Ja / nee |
6a. je ziek of onwel gevoeld als je probeerde te stoppen of minderen met [-middel-]? | Ja / nee |
6b. [-middel-] gebruikt om te voorkomen dat je je ziek of onwel zou gaan voelen? | Ja / nee |
7 . toch [-middel-] gebruikt terwijl je wist dat het gezondheidsproblemen of emotionele - of psychische problemen bij je veroorzaakte? | Ja / nee |
8. toch [-middel-] gebruikt terwijl je wist dat dat problemen gaf met je familie, vrienden, op je werk of op school? | Ja / nee |
9. door je gebruik van [-middel-] belangrijke activiteiten moeten opgeven of sterk verminderen, zoals sport, werk, omgaan met vrienden of familie? | Ja / nee |
10. door je gebruik van [-middel-] regelmatig je werkzaamheden op school, op je werk of thuis niet goed kunnen doen? | Ja / nee |
11 . meer dan eens [-middel-] gebruikt in situaties waarin dat gevaarlijk was, bijvoorbeeld bij het besturen van een scooter of auto, of het bedienen van een machine terwijl je onder invloed was? | Ja / nee |
Om de diagnose ‘middelenstoornis’ te krijgen moet de cliënt volgens de DSM-5 twee of meer van de elf criteria in de voorgaande twaalf maanden hebben vertoond. Tel alle vragen die met ‘ja’ beantwoord zijn op. Reken voor een ‘ja’ op de vragen 2a en/of 2b, 5a en/of 5b en 6a en/of 6b één punt. De somscore kan dus variëren van 0 tot 11. Voor uitgebreidere diagnostiek kun je doorverwijzen naar de verslavingszorg.