Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Uithuisplaatsing en terugplaatsing
Jongere met fiets

7. Competenties

Diversiteit en cultuursensitief werken

Als jeugdprofessional krijg je te maken met heel verschillende gezinnen. Denk aan verschillen in cultuur, herkomst, religie, overtuigingen, opvoedstijlen, verstandelijk niveau, enzovoorts. Verdiep je zoveel mogelijk in deze achtergronden en ga na welke invloed die hebben op het gezinsleven.

Vertrouwen opbouwen

Voor een goede werkrelatie is het nodig om goed contact te hebben met ouders en kind. Nu vinden niet alle ouders het even makkelijk om hulpverleners te vertrouwen. Ze hebben soms minder goede ervaringen opgedaan in eerdere hulptrajecten. Neem daarom voldoende tijd om het vertrouwen te winnen en ouders te erkennen in hun ouderrol. Geef hen ook de ruimte om hun verhaal te doen, zodat ze kunnen vertellen over hun eerdere (negatieve) ervaringen met hulp. Zoals hulp die niet aansloot, conflicten met overheidsinstanties of wisseling van personeel. Voor een goede samenwerkingsrelatie is het essentieel om het leed van ouders en kinderen te erkennen.

Houd er rekening mee dat ouders een ander referentiekader kunnen hebben. Ze denken bijvoorbeeld dat de ziekte van het kind een andere oorzaak heeft dan je als professional denkt. Of ze hebben andere ideeën over opvoeden. Onderzoek met welke verwachtingen de ouders komen en wees je ervan bewust welke verwachtingen je als professional van de ouders hebt. Voelen de ouders weerstand tegen de bemoeienis van (overheids)instanties bij de opvoeding van hun kind? Ga dan na waar die weerstand vandaan komt. In zulke situaties is er meer tijd nodig om vertrouwen op te bouwen en te werken aan een gezamenlijke visie op het probleem. Houd in alle gevallen de veiligheid van het kind in het vizier.

Aansluiten bij capaciteiten

Er zijn ook ouders die niet goed uit de voeten kunnen met het gangbare schriftelijke materiaal. Bijvoorbeeld doordat ze de taal niet goed beheersen, laagopgeleid zijn of een licht verstandelijke beperking hebben. Zo kunnen ouders moeite hebben met bepaalde interventies, omdat deze uitgaan van een taalvaardigheid of abstractievermogen dat zij niet bezitten.

Streef naar een goede aansluiting bij álle kinderen en ouders, waarbij je rekening houdt met etnisch-culturele achtergrond en eventuele beperkingen. Taalproblemen en culturele aspecten mogen niet leiden tot misverstanden. Zorg voor begrijpelijk voorlichtingsmateriaal en kies voor een interventie die aansluit bij de capaciteiten van ouders en kind. Check steeds bij hen of ze begrijpen wat je zegt.

Zie voor meer handvatten de generieke module over diversiteit voor de ggz en de website van het Kenniscentrum LVB.

Reflecteren en leren

Wat kun je als jeugdprofessional leren van hulpverleningstrajecten waarin een uithuisplaatsing voorkomen is of juist heeft plaatsgevonden? Door terug te kijken op het eigen handelen en de genomen beslissingen, kun je steeds beter samen met de betrokkenen inschatten wanneer en hoe je gezinnen het beste kan helpen. Soms valt zo een uithuisplaatsing te voorkomen. En als uithuisplaatsing toch nodig is, kan deze plaatsvinden met zo min mogelijk schade voor een kind. Daarom is het nuttig om als professional of beleidsmaker samen met ouders, kinderen en andere betrokken professionals goed te kijken naar aangeboden hulpverleningstrajecten. Stel daarbij vragen als:

  • Hoe is het proces verlopen? Wat had er anders of beter gekund, bijvoorbeeld bij de inzet van hulp en ondersteuning?
  • Welke factoren maakten dat de hulp goed verliep, welke factoren werkten dat juist tegen en wie en wat heeft hierbij een positief of negatief verschil gemaakt?
  • Hoe is de besluitvorming verlopen?
  • Wat heeft de uithuisplaatsing opgeleverd voor het kind, zowel in positieve als in negatieve zin?
  • Wat zijn de ervaringen van de ouders en van het kind? Wat werkte volgens hen en wat werkte niet?
  • Wanneer verloren we de tijd/ruimte om zorgvuldig te beslissen en welke factoren speelden daarin een rol (bij gezin, bij jeugdprofessional, bij gemeente)?
  • In hoeverre waren de juiste mensen betrokken?
  • Hoe is de samenwerking in de keten geweest?
  • Wat had ik zelf beter kunnen doen?
  • In hoeverre zijn mijn eigen waarden of normatief kader van invloed geweest op de besluitvorming?
  • Wat kan er in de organisatie, keten of in de regio beter?

Ook in intervisie zijn zulke vragen belangrijk. Door de tijd te nemen voor reflectie, leer je steeds beter hoe je uithuisplaatsingen kunt voorkomen. Lees hier meer over in ‘Een lerende aanpak’. Ook ‘Ketenbreed Leren’ is een manier om te leren van uithuisplaatsingstrajecten.