
1. Introductie
Waar gaat de richtlijn over?
Een uithuisplaatsing betekent dat een kind ergens anders woont dan in het eigen gezin. Het kind woont dan in een pleeggezin, gezinshuis of een residentiële instelling. Vaak is dat tijdelijk, maar soms ook voor langere tijd. Tot een uithuisplaatsing wordt besloten als het niet goed is voor een kind om thuis te blijven wonen. Dat kan komen door problemen in het gedrag of de ontwikkeling van een kind zelf.
De uithuisplaatsing van een kind is een uiterste redmiddel, als er geen andere, alternatieven mogelijk zijn. Vormen van (intensieve) ambulante zorg, dagbehandeling, inzet van het netwerk – alles moet in het werk gesteld worden om een uithuisplaatsing te voorkomen. De jeugdprofessional werkt hierbij intensief samen met gemeentelijke/lokale teams, met als doel om tijdig passende hulp te bieden, zo dicht mogelijk bij het gezin. Maar als deze hulp niet toereikend is en er ernstige zorgen blijven bestaan over de ontwikkeling en het welzijn van het kind, dan kan een (tijdelijke) uithuisplaatsing noodzakelijk zijn. Zo ontstaat er voor ouders en kind de rust om de situatie op te lossen.
Uithuisplaatsing is geen doel op zich, maar een ingrijpend middel om ervoor te zorgen dat een kind veilig is en zich goed kan ontwikkelen. Of om het de behandeling te geven die anders niet mogelijk is. De jeugdprofessional spant zich vervolgens samen met de ouders in om tot een terugplaatsing te komen. Ook ondersteunt die hen bij de versterking van hun opvoedingsrol, tenzij dit niet verantwoord en mogelijk blijkt. In dat laatste geval wordt dit onderbouwd vanuit een gedeelde verklarende analyse.
Belang van de richtlijn
Een uniforme richtlijn voor (het voorkomen van) uithuisplaatsing en terugplaatsing van kinderen en jongeren is om meerdere redenen van belang. Een uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende beslissing, voor het kind, diens ouders én de jeugdprofessional. Zeker wanneer de uithuisplaatsing plaatsvindt in een gedwongen kader of zonder instemming van de ouders. Een uithuisplaatsing is een ingreep in de (onverbrekelijke) band tussen een kind en de ouders en het kind wordt uit diens vertrouwde netwerk weggehaald. Zo’n beslissing moet daarom zeer zorgvuldig, goed onderbouwd en in multidisciplinair verband worden genomen.
Beslissen over een uithuisplaatsing is niet alleen ingrijpend, maar ook ingewikkeld. Professionals staan hierbij geregeld voor een groot dilemma: laat je het kind thuis in een situatie die bedreigend is voor diens ontwikkeling, of kies je voor een uithuisplaatsing, met mogelijk negatieve gevolgen voor ouders en kind? Extra lastig wordt het als er tijdsdruk is en als professionals onvolledige of tegenstrijdige informatie krijgen. De situaties zijn vaak heel complex omdat er regelmatig verschillende en onvoorspelbare problemen spelen. Denk aan kindermishandeling, psychiatrische problemen of verslaving bij ouders, huiselijk geweld en relatieproblemen, stress door schulden en gebrek aan sociaal netwerk.
Daarnaast kunnen subjectieve, vaak onbewuste factoren de besluitvorming beïnvloeden. Zoals persoonlijke waarden en normen van de professional. Uit onderzoek is bekend dat professionals over dezelfde situatie verschillend kunnen oordelen (Bartelink et al., 2019). Er zullen dus fouten worden gemaakt. Om de kans hierop zo klein mogelijk te maken, is het raadzaam om bij beslissingen tegendenken te organiseren. Dat kan door gekwalificeerde gedragswetenschappers in te zetten en door te blijven leren.
Doel en rol van de richtlijn
De richtlijn gaat over kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) bij wie een uithuisplaatsing of terugplaatsing overwogen wordt. Het kan gaan om vrijwillige of een gedwongen plaatsing in een (netwerk) pleeggezin, gezinshuis of residentiële instelling. Uitloop tot 23 jaar is alleen mogelijk wanneer een jongere voor diens 18e verjaardag al te maken had met jeugdhulp. De richtlijn gaat ook over dreigende uithuisplaatsing in een crisissituatie.
De richtlijn is ontwikkeld om de besluitvorming rondom het wel of niet uithuis- en terugplaatsen te ondersteunen. De richtlijn helpt professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming om de situatie van het kind zorgvuldig te beoordelen en uithuisplaatsingen zoveel mogelijk te voorkomen door tijdig effectieve interventies in te zetten. Werken volgens een landelijke richtlijn draagt bij aan uniformiteit.
Als iedereen deze richtlijn volgt, betekent dit niet dat er geen kinderen meer uithuisgeplaatst worden. De veiligheid en het belang van het kind moeten altijd centraal staan. Daarom is het noodzakelijk om de meerwaarde én nadelen van een uithuisplaatsing zorgvuldig af te wegen. De aanbevelingen in deze richtlijn dragen bij aan zo’n zorgvuldige besluitvorming. Daarnaast heeft de richtlijn als doel dat professionals eerder en vaker ambulante interventies inzetten om een uithuisplaatsing te voorkomen.
Deze richtlijn baseert zich op de volgende uitgangspunten:
- De richtlijn volgt het uithuis- en terugplaatsingsproces van kinderen en hun ouders.
- De ontwikkeling en het welzijn van het kind staan centraal.
- Uithuisplaatsing en terugplaatsing vormen een traject waarin, zoveel mogelijk samen met ouders en kinderen, voortdurend beslissingen genomen worden.
- De richtlijn sluit aan op de visie van ‘zo thuis mogelijk opgroeien’.
Deze uitgangspunten worden in Verantwoording en bronnen verder uitgewerkt.
Dreigende uithuisplaatsing in crisissituaties gaat aanvullend uit van de principes van Gefaseerd samenwerken voor veiligheid (Vogtländer & Van Arum, 2016). Die aanpak kent een fasering in het werken aan veiligheid in gezinnen:
- Eerst werken aan herstel van acute veiligheid.
- Vervolgens werken aan onderliggende oorzaken van onveiligheid.
- Tot slot werken aan herstel van schade (onder meer traumaverwerking, herstel (van vertrouwen) in gezinsrelaties).
In crisissituaties is vooral het herstel van acute veiligheid belangrijk. Is de crisissituatie eenmaal gestabiliseerd, werk dan volgens de geldende richtlijnen aan structurele veiligheid en herstel.
Evaluatie
De richtlijn wordt regelmatig geëvalueerd en waar nodig aangepast volgens de laatste inzichten. Zo werken is voortdurende verbetering mogelijk.
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing is bedoeld voor jeugdprofessionals die te maken hebben met het onderwerp van deze richtlijn. Onder ‘jeugdprofessionals’ worden zowel gedragswetenschappers (psychologen, orthopedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) als hbo-opgeleide professionals verstaan. Kijk hier voor meer informatie over de doelgroep van de richtlijnen op de pagina Over de richtlijnen.
Uitgangsvragen
De oorspronkelijke werkgroep van de richtlijn Uithuisplaatsing heeft zeven uitgangsvragen geselecteerd, verdeeld over drie thema’s. Bij de herziening zijn deze uitgangsvragen op enkele punten aangevuld. Eén uitgangsvraag (“Wanneer is terugplaatsing nog verantwoord, gezien de leeftijd van het kind en de duur van de uithuisplaatsing?”) is verwijderd, en verwerkt in de vraag “Binnen welke termijn moeten kind, ouders en omgeving weten wat het toekomstperspectief is?” Dit heeft geleid tot de volgende uitgangsvragen:
Voorkomen van uithuisplaatsing
- Wat kan een jeugdprofessional doen om een uithuisplaatsing te voorkomen?
Besluitvorming over uithuisplaatsing en terugplaatsing
- Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen of een uithuisplaatsing nodig is?
- Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen waar een kind het beste geplaatst kan worden?
- Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen of een terugplaatsing mogelijk is?
- Binnen welke termijn moeten kind, ouders en omgeving weten wat het toekomstperspectief is?
- Wat is aan te bevelen bij het uithuisplaatsen van broers en zussen?
- Welke rol mogen en kunnen ouders en kind spelen in de besluitvorming over uithuisplaatsing en terugplaatsing?
Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing
- Welke hulp/begeleiding hebben ouders en kind nodig tijdens en na uithuisplaatsing? Welke interventies zijn hierbij effectief?
- Welke hulp/begeleiding hebben ouders en kind nodig na terugplaatsing? Welke interventies zijn hierbij effectief?
Bij Dreigende uithuisplaatsing in een crisissituatie komen de volgende uitgangsvragen aan bod:
- Wat is een crisis en welke typen crises zijn te onderscheiden?
- Hoe maakt een jeugdprofessional de eerste inschatting na een melding van een crisis?
- Hoe handelt een jeugdprofessional in de eerste uren na een melding van een crisis?
- Hoe beoordeelt en verhoogt een jeugdprofessional de veiligheid na een melding van een crisis?
- Hoe kan een jeugdprofessional een uithuisplaatsing voorkomen in een crisissituatie?
- Wanneer gaat de jeugdprofessional over van crisishulpverlening naar reguliere hulpverlening?
De beantwoording van de uitgangsvragen is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, ‘grijze’ literatuur (rapporten, scripties e.d.), praktijkkennis en ervaringen en voorkeuren van ouders en jongeren.
Basisinformatie
Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:
- doelgroep van de richtlijnen
- gedeelde besluitvorming
- diversiteit
- beschikbaarheid interventies
- juridische betekenis van de richtlijnen
- begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders
Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.