Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Problematische gehechtheid
Groep kinderen met smartphone

6. Hulpmiddelen en tools

Ouder/verzorger 

Beschermend Belemmerend 
veilig model van gehechtheid onveilig model van gehechtheid 
psychisch gezond psychiatrische problemen 
kan zich goed verplaatsen in het kind kan zich moeilijk verplaatsen in kind  
doorgaans sensitieve gedragsstijl doorgaans insensitieve gedragsstijl 
kan goed samenwerken/gebruikmaken van begeleiding defensief, kan moeilijk samenwerken of begeleiding benutten 
geen verslaving of middelengebruik verslaving of middelengebruik 

Kind 

Beschermend Belemmerend 
voldragen te vroeg/ te klein geboren 
geen medische problemen medische problemen 
makkelijk, regelmatig temperament moeilijk temperament 
geen ontwikkelingsstoornis ontwikkelingsstoornis, zoals autisme 
normale intelligentie verstandelijke beperking 
geen zintuiglijke beperkingen zintuiglijke beperking 

Gezinsomstandigheden 

Beschermend Belemmerend 
stabiel gezin met twee ouders éénoudergezin, tienermoeder 
zorg voor de kinderen is adequaat mishandeling en/of verwaarlozing 
geen geweld in het gezin geweld in het gezin 
voldoende sociale steun sociale steun is beperkt 
sociaaleconomische situatie is redelijk sociaaleconomische risico’s: armoede, slechte huisvesting, werkloosheid 
kind groeit vanaf de geboorte op in hetzelfde gezin adoptie, pleegzorg 

Contact tussen kind en verzorger 

BeschermendBelemmerend
een klein aantal vaste verzorgersveel wisselende verzorgers
regelmatig (dagelijks) contact tussen kind en verzorger kind ziet de vaste verzorger soms voor langere periode niet 

Doel van dit gesprek is om samen met de ouders of verzorgers bij wie het kind is opgegroeid de gehechtheidsontwikkeling van het kind in kaart te brengen. Meestal is dit een vervolg op een eerder gesprek met de ouders. Mogelijk zijn bepaalde zaken toen al uitgebreid besproken.

Je kunt de volgende vragen of onderwerpen aan de orde stellen. De lijst is puur bedoeld als handvat (overgenomen van Dekker – van der Sande en Janssen, 2010) 

  1. Hoe verliep de baby- en peutertijd?
  2. Wie waren de gehechtheidsfiguren toen het kind nog klein was en wie zijn het nu? Meestal zijn dit de (pleeg-/adoptie)ouders, maar het kunnen ook andere volwassenen zijn, zoals de grootouders of een vaste oppas.
  3. Hoe verliep de ontwikkeling van de gehechtheidsrelaties?
  4. Zijn er wisselingen geweest van ouders/verzorgers in de eerste levensjaren?
  5. Hoe verliep de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling als kleuter en schoolkind tot nu?
  • Kan het kind met andere kinderen samen spelen?
  • Heeft het kind vrienden? Is het kind teruggetrokken of juist erg bazig?
  • Is het kind sociaal vaardig? Erg aanhankelijk aan volwassenen? Toont het kind veel agressie naar anderen
  1. Hoe verloopt de ontwikkeling van sociale relaties bij deze kind? Het gaat hierbij om:
  • de vroege relatie tussen kind en ouders;
  • de huidige relatie tussen en ouders;
  • de relatie met andere belangrijke volwassenen, zoals familieleden, begeleiders of leerkrachten;
  • de relatie met leeftijdsgenoten.
  1. Zijn er ingrijpende gebeurtenissen geweest in het leven van het kind?
  2. Zijn er aanwijzingen voor verwaarlozing, mishandeling, of het negeren van basale fysieke en emotionele behoeften van het kind?
  3. Hoe gaat het met de eventuele andere kinderen in het gezin?
  4. Is jeugdbescherming betrokken bij het gezin of zijn er juridische maatregelen aan de orde? Is er sprake van een uithuisplaatsing op jonge leeftijd?
  5. Hoe kijken de ouders aan tegen de band met het kind? Hoe praat de ouder over het kind? Wat zijn de verwachtingen? Wat is de opvoedingsstijl van de ouders?
  6. Wat is de persoonlijke familiegeschiedenis van de ouders? 

Belangrijke tips (Dekker – van der Sande & Janssen, 2010)

  • Leg uit wat het doel van het gesprek is: namelijk dat het belangrijk is om terug te kijken hoe de ontwikkeling van gehechtheid bij deze kind verlopen is.
  • Toon respect, geduld, interesse, en openheid naar de ouders.
  • Laat ouders een fotoalbum of videobeelden van de babytijd meenemen als hulp om concrete voorbeelden te geven over de periode waarin de gehechtheidsrelatie is opgebouwd, en over het verdere vervolg.
  • Maak met de ouders een tijdlijn van de voorgeschiedenis van het kind.
  • Let op de emotionele toon van de ouders als ze de relatie met het kind beschrijven: afstandelijk, of juist betrokken en invoelend, verwijtend, of heel emotioneel?
  • Bij pleeg- of adoptiekinderen kan een deel van hun voorgeschiedenis (grotendeels) onbekend zijn. In dat geval kun je er als professional van uitgaan dat de voorgeschiedenis voor het kind ingrijpend geweest is. Als gedragswetenschapper neem je dan als vertrekpunt het moment dat het kind bij de pleeg-/ adoptieouders is gaan wonen tot aan de actuele situatie.
  • Bespreek bij een vermoeden van een problematische gehechtheidsrelatie met de (pleeg-/adoptie)ouders of ze zich schuldig voelen en/of een gevoel van falen hebben. Zijn er inderdaad schuldgevoelens, neem dan de volgende stappen:
    • Ga met ouders het gesprek aan over wat een gehechtheidsrelatie is.
    • Benadruk dat de ouders geen schuld hebben aan de problematische gehechtheidsrelatie.
    • Neem een neutrale houding aan: probeer vooral goed naar de ouders te luisteren en niet te oordelen.
    • Geef erkenning voor de omstandigheden waarin ouders en kind een band hebben opgebouwd.

Instructie

Geef bij elk item in onderstaande lijst op een 5-puntsschaal aan in hoeverre het kind normaal of verstoord gedrag vertoont.

  1. bijna altijd normaal
  2. meestal normaal
  3. soms normaal en soms verstoord
  4. meestal verstoord
  5. bijna altijd verstoord

 1. Affectie

Normaal: Toont affectie tijdens verschillende interacties in verschillende situaties.  

Verstoord: Gebrek aan affectieve uitwisseling in verschillende sociale situaties of niet passende, veelal promiscue affecties tegenover relatief onbekende volwassenen.

2. Zoeken van troost

Normaal: Zoekt troost bij een specifieke volwassen verzorger, die daarvoor speciaal is uitgekozen.

Verstoord:  Zoekt geen troost bij pijn, angst of ziekte of zoekt troost op een vreemde of ambivalente manier bij een specifieke volwassen verzorger (bijvoorbeeld: stress neemt toe wanneer het kind geen troost zoekt).

3. Vertrouwen in de ander; zoekt hulp

Normaal: Is bereid/heeft de mogelijkheid om hulp te zoeken bij specifieke verzorgers als een probleem te moeilijk is om het alleen op te lossen.

Verstoord:  Is sterk afhankelijk van de verzorger of zoekt/gebruikt geen ondersteunende aanwezigheid van een gehechtheidsfiguur.

4. Samenwerking

Normaal: Stelt zich over het algemeen coöperatief op naar de ouder/verzorger.

Verstoord:  Negeert verzoeken en eisen van de verzorger voortdurend of reageert angstig en buitengewoon meegaand op instructies van de verzorger (‘dwangmatige gehoorzaamheid’).

5. Explorerend gedrag

Normaal: Gebruikt de gehechtheidsfiguur als veilige basis om van daaruit een nieuwe omgeving te exploreren. 

Verstoord:  Controleert niet of de verzorger aanwezig blijft in een onbekende situatie tijdens de exploratie, of heeft zeer grote tegenzin om de verzorger te verlaten en te gaan exploreren.

6. Controlerend gedrag

Normaal: Weinig signalen van controlerend gedrag naar de verzorger.

Verstoord:  Overbezorgd en/of niet bij de leeftijd passend verzorgend gedrag van het kind naar de verzorger, buitengewoon bazig of bestraffend controleren van de verzorger.

7. Reactie bij hereniging/terugkeer

Normaal: Zoekt troost bij de hechtingsfiguur bij angst. Wanneer er geen stress is, maakt het kind op een positieve manier opnieuw contact met non-verbale of verbale communicatie van positieve affecties, of beschrijft wat er gebeurde tijdens de scheiding.

Verstoord:  Na scheiding lukt het niet om contact maken met de verzorger. Daarbij vertoont het kind actief negerend of vermijdend gedrag, intense boosheid of duidelijk gebrek aan affectie, of de stress door de scheiding verdwijnt niet, of het kind laat andere aanwijzingen van gedesorganiseerd gehechtheidsgedrag zien.

8. Reactie tegenover vreemden

Normaal: Is in eerste instantie terughoudend in sociaal contact met vreemden, dit is duidelijker in een onbekende omgeving.

Verstoord:  Gaat onmiddellijk contact aan zonder terughoudendheid in het begin, veel lichamelijk contact zonder op de verzorger te letten, wil de verzorger zonder protest verlaten en met een vreemde meegaan.

Toelichting bij de Lijst Signalen van Verstoord Gehechtheidsgedrag 

Deze lijst is een vertaling van de Behavioral Signs of Disturbed Attachment in Young Children (Boris & Zeanah, 2005). De lijst geeft geen diagnose, maar alleen aanwijzingen of het kind verstoord gehechtheidsgedrag laat zien. Voor de diagnose is breder, multidisciplinair onderzoek nodig.

De lijst is bedoeld voor jonge kinderen, maar je kunt hem ook bij oudere kinderen/kinderen afnemen. Het gaat immers om gedrag in sociale relaties, dat is niet leeftijdsspecifiek. Wel uiten oudere kinderen zich anders. Een peuter toont affectie bijvoorbeeld veel lijfelijker dan een dertienjarige. Die gebruikt eerder taal of mimiek.

Afnemen

In een kort gesprek met de ouders en de gedragswetenschapper ga je voor elk onderdeel uit de lijst (acht in totaal) na welk gedrag het kind laat zien naar de ouder. Je kunt de lijst ook bespreken met vaste begeleiders die het kind minimaal één jaar kennen. Voor elk gedrag geef je een score tussen 1 en 5. Streef bij twijfel naar overeenstemming tussen ouders en gedragswetenschapper en leg de argumenten vast. Vraag zoveel mogelijk naar concrete voorbeelden van het gedrag van het kind. 

Na afloop van het gesprek maak je een kort verslag met de argumenten voor de scores en concrete voorbeelden. Tel de scores van de acht onderdelen op om een indruk te krijgen van de ernst van een eventuele problematische gehechtheidsrelatie.

Voorlopige normering

  • Bij een totaalscore onder de 10: er zijn geen aanwijzingen voor een problematische gehechtheidsrelatie.
  • Bij een totaalscore tussen de 11 en 15: er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor een problematische gehechtheidsrelatie, maar mogelijk is de relatie niet optimaal.
  • Bij een totaalscore van 16 of hoger: er zijn aanwijzingen voor een verstoorde gehechtheidsrelatie. Er is meer (diagnostisch) onderzoek nodig naar de aard en/of de ernst van de problemen.

Training

Je hebt geen specifieke training nodig, wel kennis van de gehechtheidstheorie en bekendheid met veilig en onveilig gehechtheidsgedrag. We raden wel aan een training te volgen in het Stappenplan voor screening en diagnostiek. Daar bespreek je ook de verschillende onderzoeksinstrumenten, waaronder deze lijst.

Aandachtspunten bij de lijst

  • Gehechtheidsgedrag is altijd selectief: kinderen bouwen gehechtheidsrelaties op met specifieke verzorgers en ontwikkelen zo een exclusieve band. Het gedrag is verstoord als de selectieve voorkeur voor de ouder of verzorger ontbreekt en het kind de neiging heeft zonder reserve contact te zoeken met vreemden of bereid is met onbekenden mee te gaan zonder bevestiging van de ouder.
  • Bij normaal gehechtheidsgedrag gebruikt een kind de ouder of verzorger als veilige basis om de omgeving te exploreren. Normaal is dat het jonge kind niet wegloopt in een vreemde omgeving, maar steeds de opvoeder in de gaten houdt en ervaringen meedeelt aan de opvoeder. Het gedrag is verstoord als het kind absoluut niet bereid is om van de zijde van de ouder te wijken en niet tot spelen komt.
  • Bij normaal gehechtheidsgedrag gebruikt het kind de ouder als een veilige haven in tijden van stress, angst en verdriet om zich te laten troosten, geruststellen of kalmeren.

Mogelijke vervolgstappen

Bij een totaalscore lager of gelijk aan 10
  • Bevestig naar de ouder(s) dat de gehechtheidsrelatie zich normaal ontwikkelt.
  • Geef – als de ouder(s) daarvoor openstaan - voorlichting en advies over het belang van een goede band met je kind. Wijs bijvoorbeeld op de informatie voor ouders op de NJi-website.
Bij een totaalscore tussen de 11 en 15
  • Vertel de ouder(s) dat er geen aanwijzingen zijn voor een verstoorde of problematische gehechtheidsrelatie, maar dat er wel ruimte is voor verbetering van die relatie. De relatie met het kind verdient extra aandacht.
  • Geef - als de ouder(s) daarvoor openstaan - voorlichting en advies over mogelijkheden om de band met hun kind te versterken. Wijs bijvoorbeeld op de informatie voor ouders op de NJi-website.
  • Overweeg of het mogelijk is om het kind/gezin vaker te zien.
  • Overweeg om het kind/gezin te bespreken in een team.
Bij een totaalscore van 16 of hoger
  • Verwijs het kind en de ouder(s) naar een gedragswetenschapper met specifieke kennis van gehechtheidsrelaties voor aanvullend onderzoek. Denk aan een GZ-psycholoog, kinder- en jeugdpsycholoog-NIP, orthopedagoog-generalist NVO, IMH-specialist DAIHM, of een professional in de specialistische jeugdhulp.