Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Dyslexie
Jongere met tas kijkt om

Volgen van de lees- en spellingontwikkeling

Toelichting op de aanbeveling

  • Volg de ontwikkeling van alle kinderen aan de hand van toetsen en observaties. Door de ontwikkeling regelmatig te monitoren is tijdige signalering mogelijk en valt het effect te bepalen van instructie op groepsniveau en de ontwikkeling ten opzichte van de normgroep.

Om te bepalen welke kinderen extra ondersteuning nodig hebben, is het van belang om achterstanden of vertraging op te merken in de (voorlopers van) lees- en/of spellingontwikkeling. Daarbij gaat het om achterstanden en vertraging ten opzichte van de normgroep – en om problemen die niet te verklaren zijn vanuit het onderwijsaanbod. 

Profiteert een opvallend hoog percentage van de leerlingen onvoldoende van de instructie in groepsverband? Dan is het nodig om kritisch te kijken naar de kwaliteit van het lees- en spellingonderwijs in groepsverband (ondersteuningsniveau 1). Het onderwijsaanbod op ondersteuningsniveau 1 moet aansluiten op de ondersteuningsbehoeften van het grootste deel van de leerlingen.  

Bij signalering gaat het nog niet om het vaststellen van dyslexie. Het gaat om het zien van kenmerken in de lees- en/of spellingontwikkeling die wijzen op ofwel een achterstand dan wel hiaten in de te volgen leerlijn. De signalering heeft als doel eventuele problemen vroegtijdig op te merken en daar het onderwijsaanbod op aan te passen door intensivering op ondersteuningsniveau 2 en zo nodig ook 3. 

Het onderwijs heeft als taak dyslexie te signaleren door de ontwikkeling van kinderen te monitoren. Deze monitoring kan twee vormen aannemen. Enerzijds kan er binnen de school een algemene of brede screening plaatsvinden. Hierbij wordt de ontwikkeling van alle kinderen gemonitord om eventuele lees- en/of spellingproblemen te signaleren. Anderzijds zijn er bij specifieke lees- en/of spellingzwakke kinderen aanvullende toetsen af te nemen. Deze zijn bedoeld om eventuele problemen in de lees- en spellingontwikkeling gedetailleerder vast te stellen en het onderwijsaanbod af te stemmen op de individuele behoeften van kinderen.

Het signaleringsproces

Het signaleringsproces in het onderwijs kent twee stappen:

  1. Probleemsignalering aan de hand van screenings-, toets- en observatie-instrumenten. Doel hiervan is om een (risico op) achterstand te herkennen en vast te stellen – en om de benodigde ondersteuning te bepalen en in gang te zetten.
  2. Monitoring van de effecten van het onderwijsaanbod. En indien nodig intensivering, zowel door extra instructie en oefentijd in de klas (ondersteuningsniveau 2) als specifieke interventie, uitgevoerd en/of ondersteund door een lees- en spellingspecialist binnen de school (ondersteuningsniveau 3). 

In stap 1 gaat het om screening die een achterstand in lezen en/of spellen bloot kan leggen. Zo’n achterstand valt zichtbaar te maken door een leerlingvolgsysteem toe te passen. De gegevens uit deze toepassing zijn te gebruiken om het onderwijsaanbod te bepalen. 

In stap 2 gaat het om het monitoren van de effecten van het (aangepaste) onderwijsaanbod. Aan de hand van de ernst van de achterstand wordt bepaald welk onderwijsaanbod het kind nodig heeft en of intensivering van dat aanbod noodzaakelijk is. Als een kind ondanks de intensivering van het onderwijs en de hulp binnen school geen of nauwelijks vooruitgang boekt – en dus beperkte instructiegevoeligheid laat zien – kan het vermoeden van dyslexie rijzen. Daarna vallen vervolgstappen te nemen voor aanvullende ondersteuning. 

Toetsinstrumenten

Lees- en/of spellingproblemen zijn te screenen in verschillende onderwijs- en ontwikkelingsfasen – en op diverse leeftijden. Hiervoor bestaan verschillende observatie- en toetsinstrumenten. Voor het basisonderwijs zijn er andere toetsen beschikbaar dan voor het voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en hoger onderwijs. 

Afhankelijk van de lees- en spellingontwikkelingsfase zijn er toetsen om verschillende vaardigheden in kaart te brengen. In de beginfase zijn er voor het onderwijs bijvoorbeeld toetsen om het fonologisch bewustzijn en de letterkennis in kaart te brengen. In een latere ontwikkelfase neemt de relevantie van deze toetsen af. De nadruk komt dan te liggen op het meten van de leesvaardigheid op woord- en tekstniveau, waarbij er aandacht is voor accuratesse en leestempo.

Over het algemeen geldt dat het nodig is om steeds goed af te wegen wat er gemeten wordt, waarom, hoe en met welke toets dit het best te bereiken is – kijkend naar het kind en het leesniveau. Ook kan het zinvol zijn om de technische leesvaardigheid van een kind af te zetten tegen bredere taalvaardigheden, zoals leesbegrip en woordenschat. Op die manier valt een beeld te krijgen van de samenhang tussen deze vaardigheden en de belemmerende of beschermende werking die ervan uitgaat.

Het is noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen methodegebonden en (genormeerde) methodeonafhankelijke toetsen:

  • Met methodegebonden toetsen valt te bepalen of het kind de stof die in de lessen is aangeboden voldoende beheerst en of het tussentijds vorderingen maakt.
  • Met methodeonafhankelijke toetsen valt na te gaan hoe een kind presteert ten opzichte van de landelijke normgroep. Ook is met deze toetsen te bepalen of het kind een achterstand heeft ten opzichte van wat er op dat moment in de onderwijsfase verwacht mag worden van diens lees- en spellingvaardigheden. De periodes voor de afname van methodeonafhankelijke toetsen liggen vast. Zo valt de vergelijking met een normgroep te maken. 

Bij de keuze voor een toets spelen dus verschillende overwegingen een rol:

  • De wijze waarop en het doel waarmee de lees- en/of spellingontwikkeling geëvalueerd wordt.
  • Het moment in de onderwijs- en ontwikkelfase waarop getoetst wordt.
  • De vaardigheid die in kaart wordt gebracht.
  • Bij wie de toets wordt afgenomen (bij alle kinderen of bij lees- en/of spellingzwakke kinderen).

Observatie

De toetsscores bieden dikwijls geen informatie over het aanpakgedrag, de gebruikte strategieën en de motivatie. Observaties tijdens zowel de toetsafname als dagelijkse lessituaties kunnen waardevolle informatie geven over de lees- en/of spellingvaardigheid van kinderen. Ook een (leer)gesprek met het kind, waarin wordt gevraagd naar diens aanpak en gebruikte strategieën, kan helpen om te bepalen welk onderwijsaanbod nodig is. 

Een ‘running record’ is een werkwijze om systematische observatie van het lees- en spellinggedrag te noteren. Door systematische observatie krijgt de leerkracht zicht op de lees- en schrijfprocessen van een kind en de ontwikkeling van die processen (Briceño & Klein, 2018). Duidelijk wordt zo welke fouten kinderen maken, wat de patronen daarin zijn, welke lees-/spellingstrategieën ze gebruiken, in welke mate ze zelfcorrectie toepassen en hoe hun lees-/spellingvaardigheden zich ontwikkelen (Afflerbach, 2016; McGee et al., 2015). 

Voorbeelden 

Enkele voorbeelden van het noteren van de systematische observatie van het lees- en spellinggedrag van een kind:

  • Bij de afname van bijvoorbeeld een leestoets of tijdens het lezen van een tekst valt op een kopie te noteren wat en hoe het kind leest. De fouten kunnen letterlijk worden uitgeschreven. Bovendien is aan te geven welke woorden het kind spellend of radend leest, uit zichzelf corrigeert en heeft toegevoegd of weggelaten (zie voor notatieschema’s Struiksma et al., 2018).
  • Van spellingtaken is ook een analyse te maken, bijvoorbeeld door te noteren of het kind luister-, regel- of inprentingsfouten maakt (Van Goor, 2001).
  • Tijdens de afname van een dictee of een vrije schrijfopdracht kan gelet worden op het tempo waarin het kind schrijft. Zo valt te bepalen in hoeverre spelling geautomatiseerd is. Het uitspreken van woorden en klanken tijdens het schrijven vertraagt het schrijven en wijst op weinig automatisering. Als een kind snel schrijft, maar veel fouten maakt, hanteert het geen goede strategie en laat het geen spellingbewustzijn zien. Een kind dat veel fouten maakt maar deze corrigeert, gebruikt mogelijk van een woordbeeldstrategie in plaats van aangeleerde regels. Ook kan het zijn dat het kind moeite heeft om tijdens het schrijven de opbouw en inhoud van de zin te onthouden en gelijktijdig de aandacht op spelling te richten (Geelhoed & Reitsma, 1999).