Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Middelengebruik
Groep jongeren

Signaleren en bespreekbaar maken

Toelichting op de aanbevelingen

  • Maak middelengebruik bespreekbaar zodra je het signaleert. Dus nog vóór eventuele screening en diagnostiek. Dit is een taak voor alle professionals die werken met jongeren, maar ook voor het systeem om de jongere heen.    

  • Ondersteun ouders in het signaleren van middelengebruik bij hun kind en hoe ze met het middelengebruik om kunnen gaan. 

  • Leer ouders gespreksvaardigheden aan om middelengebruik op een open en niet-veroordelende manier met hun kind te bespreken. 

Het is de taak van alle jeugdprofessionals om middelengebruik te herkennen en signaleren.  

Daarnaast kun je het volgende doen:  

Signaleren en bespreekbaar maken  

Voordat je start met screening en diagnostiek, is het belangrijk dat je middelengebruik signaleert en bespreekbaar maakt met de jongere. Dit laatste is een taak van alle jeugdprofessionals, inclusief het onderwijs. Ook het systeem om de jongere heen, zoals de ouders, speelt hierin een belangrijke rol. 

Om middelengebruik te signaleren en bespreekbaar te maken, is het belangrijk dat je dit onderwerp al in het eerste gesprek introduceert: 

  • Maak in ieder gesprek ruimte om het hierover te hebben, zonder dat het een verplichting is.
  • Wees je bewust van het feit dat jongeren vaak geen hulp willen en hun middelengebruik ontkennen en/of bagatelliseren.
  • Zet het onderwerp middelengebruik structureel op de agenda.  
  • Ondersteun ouders in hoe ze middelengebruik bij hun kind kunnen signaleren en hoe ze ermee kunnen omgaan.
  • Leer ouders vaardigheden om middelengebruik op een open en niet-veroordelende manier te bespreken met hun kind.  

Stoplichtmodel  

Het Stoplichtmodel is een signaleringshulpmiddel dat onder andere is ontwikkeld door de jeugdverslavingszorg (Tactus). Het model beschrijft drie kleurcodes die de ernst van het middelengebruik en de bijbehorende preventie- of hulpverleningstrajecten weergeven. Ook worden risico’s in het systeem ingeschat. Het Stoplichtmodel vind je in Hulpmiddelen

Diversiteit  

Houd rekening met diversiteit als je in gesprek gaat met jongeren en hun ouders. Een gezin kan bijvoorbeeld een migratieachtergrond hebben. Ook aspecten als gender, culturele en politieke aannames, opvattingen en overtuigingen kunnen van invloed zijn op de manier waarop gesprekken rond middelengebruik verlopen. Er kan bijvoorbeeld een taboe heersen op (sommige vormen van) middelengebruik, de openheid tussen ouders en kinderen kan anders zijn dan gedacht of er kunnen communicatieproblemen door taalverschillen ontstaan. Hierbij is het belangrijk om eerst aan vertrouwen te werken en daar eventueel extra tijd voor te nemen. Probeer helder te krijgen van de verwachtingen van ouders zijn en wees je bewust van je eigen aannames en verwachtingen. Hoewel er nauwelijks middelen-interventies zijn die specifiek gericht zijn op diversiteit, is het belangrijk om er in de communicatie aandacht voor te hebben.   

Dilemma: ouder(s) inlichten over het gebruik van hun kind 

Zodra hulpverlening in beeld komt (en soms ook al daarvoor), kun je als jeugdprofessional voor een dilemma komen te staan. Het komt regelmatig voor dat een minderjarige niet wil dat je de ouders op de hoogte stelt van het middelengebruik. In zo’n geval heb je enerzijds te maken met (medische) geheimhoudingsplicht en tegelijkertijd met het recht van ouders op informatie over de gezondheidstoestand en de behandeling van hun kind onder de 16 jaar. Voor minderjarigen onder de 16 jaar moeten ouders met gezag namelijk toestemming geven voor een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Deze toestemming moeten ouders weloverwogen kunnen geven, en daarvoor hebben ze juiste informatie van jou als hulpverlener nodig. 

Jongeren onder de 16 jaar kunnen ook weigeren om toestemming voor het verstrekken van informatie te geven. Wil een jongere in de leeftijd van 12 tot 16 jaar niet dat je informatie aan de ouders verstrekt, bedenk dan of de jongere zwaarwegende belangen heeft die dit rechtvaardigen ten aanzien van de ouder zonder gezag. 

Je hoeft ouders/voogden niet in te lichten als dat goed hulpverlenerschap aan de jongere in de weg staat. Bijvoorbeeld als het informeren van de ouders/voogden in strijd is met het belang van de jongere of het jullie behandelrelatie zou benadelen. Zo kan een psychiatrische behandeling van de jongere verband houden met de problematische relatie met de ouders. 

Het informeren van ouders/voogden mag je ook achterwege laten als de jongere daar uitdrukkelijk om vraagt. Ook hier moet je als goed hulpverlener handelen. Dit betekent dat je vanaf de intake met jongeren bespreekt (of soms onderhandelt) wat je wel of niet aan de ouders/voogden vertelt en ook ‘wie wat wanneer’ vertelt. 

Voor jongeren van 16 jaar of ouder geldt dat zij toestemming moeten geven om informatie te delen met de ouders. Het maakt daarbij niet uit of de ouder het gezag heeft of niet. Zie ook de KNMG- wegwijzer Toestemming en informatie bij de behandeling van minderjarigen .