Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Traumagerelateerde problemen
Twee kinderen op een schommel

Samenwerken met school

Toelichting op de aanbeveling

  • Ondersteun de leerkracht of mentor door:

    • Een veilige omgeving te creëren met structuur in de klas, en hervatting van de gebruikelijke dag- en lesroutine.
    • Het kind te helpen bij het reguleren en hanteren van emoties en gedrag, en alternatieve mogelijkheden om zichzelf te uiten.
    • Te investeren in een stabiele relatie met het kind.

Leerkrachten en andere onderwijs- en zorgprofessionals spelen een belangrijke rol in de ondersteuning van kinderen die een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt. Daarom is het van belang dat zij weten welk gedrag van kinderen voort kan komen uit stressreacties na een ingrijpende gebeurtenis en hier sensitief mee omgaan (Lindauer, 2018). Leerkrachten kunnen de Handout Traumasensitief Onderwijs gebruiken. Verderop lees je wat je als jeugdprofessional aan onderwijsprofessionals kunt adviseren om het kind bij te staan. Dit advies is gebaseerd op theoretisch onderbouwde methoden (Bath, 2008; Bethell et al., 2014; Coppens et al., 2015; Greenwald, 2005).

Veilige omgeving creëren

De leerkracht of mentor kan het beste met het kind, ouders en collega’s de begeleiding in de klas afstemmen. Over het algemeen kan een leerkracht helpen door de gebruikelijke dag- en lesroutine te hervatten, maar hierbij ook sensitief voor de signalen van het kind te blijven. Structuur en de gebruikelijke opvoedingsregels geven de leerling houvast en daarmee een gevoel van veiligheid. Bij een ingrijpende gebeurtenis kan het helpen als klasgenoten weten wat er gebeurd is en uitleg krijgen over veelvoorkomende reacties op een ingrijpende gebeurtenis. Zo zijn alle klasgenoten in één keer op de hoogte en kennen zij hetzelfde verhaal. Uiteraard moet het kind hier zelf achterstaan.

Veilige structuur

Een stabiele relatie met een leerkracht of mentor kan het gevoel van veiligheid vergroten. Een leerkracht of mentor bouwt zo’n stabiele relatie op door voor het kind beschikbaar, betrouwbaar en voorspelbaar te zijn. Een kind dat een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt, kan binnen de veilige structuur van school, gezinshuis of een residentiële setting wat ruimte nodig hebben om de gebeurtenis te verwerken.

Leerling begeleiden

Een leerkracht of mentor kan het kind helpen met het reguleren van emoties en gedrag. Net zoals bij ouders gaat dit het beste als een leerkracht of mentor zelf kalm blijft (Siegel, 2007). Deze moet beoordelen of eventuele gedrags- en concentratieproblemen van het kind verband houden met de ingrijpende gebeurtenis. In dat geval heeft straffen of belonen geen zin, ook al is het belangrijk om de gebruikelijke klassenregels te blijven volgen. Een leerkracht of mentor kan met het kind in gesprek gaan als die hier behoefte aan heeft. Kinderen die liever niet praten, kunnen op een andere manier hun gevoelens uiten, bijvoorbeeld door te tekenen, muziek te maken of te knutselen. Ook kan de leerkracht of mentor het kind een boek aanreiken dat aansluit bij de gebeurtenis. Zo leert het kind dat ook andere kinderen vergelijkbare situaties meemaken en hoe zij daarmee zijn omgegaan.

Kind stimuleren

De leerkracht of mentor kan een kind stimuleren om activiteiten te ondernemen. En om dingen die doen denken aan de gebeurtenis niet te veel uit de weg te gaan. Het kan geen kwaad als een kind voorzichtiger wordt na een ongeluk, maar het is niet goed om normale activiteiten – en de risico’s die daarbij horen – te vermijden. De leerkracht of mentor kan het kind stimuleren bij het nemen van kleine, overzichtelijke stappen, zodat die geleidelijk aan normale activiteiten oppakt. Ook al zijn ze eng of spannend.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

Situaties op scholen waarbij sprake is van (vermeend) seksueel grensoverschrijdend gedrag kunnen gauw escaleren. Als school is het goed om de rust te bewaren en paniek te voorkomen (Coppens et al., 2015). Eerst moet goed worden onderzocht wat er aan de hand is, waarna passende conclusies en acties volgen. Parallel hieraan vindt ondersteuning plaats voor de betreffende kind(eren) en diens directe omgeving.

Helpende vragen

Een leerkracht is een belangrijke persoon in de begeleiding van de leerling, doordat die ziet hoe het kind omgaat met de ingrijpende gebeurtenis. Vragen die een leerkracht zich kan stellen zijn:

  • Is het kind zich anders gaan gedragen sinds de gebeurtenis?
  • Zijn er duidelijke signalen van klachten?
  • Hoe gaat het met de schoolprestaties?
  • Komen ouders met zorgen naar de leerkracht toe?
  • Trekt het kind zich terug?
  • Nemen stressreacties af of juist toe?

Langdurig blijven opletten

Het is een natuurlijke reactie om een kind op korte termijn veel aandacht te geven en dit daarna af te bouwen. Dat is goed. Toch moet een leerkracht er wel op bedacht zijn dat een kind gedurende lange tijd – soms zelfs jaren – bepaalde stressklachten kan houden. Zelfs als de leerling verder goed functioneert. Het is daarom belangrijk om in de jaren na de gebeurtenis te blijven opletten hoe het met een kind gaat. Dat kan bijvoorbeeld binnen een vaste structuur van halfjaarlijkse oudergesprekken.

Gebeurtenis op school

Voor een ingrijpende gebeurtenis op school waarbij het gaat om een ramp of een crisis die meer mensen raakt, is er de Multidisciplinaire Richtlijn Psychosociaal Crisismanagement. Ook de folder Als een ramp de school treft, omgaan met calamiteiten in het onderwijs is behulpzaam (Dückers et al., 2014; Spee & Van de Laar, 2012).

Do’s

De jeugdprofessional ondersteunt en adviseert de leerkracht om:

  • De impact van een ingrijpende gebeurtenis op het leven van het kind te begrijpen en te erkennen.
  • Voor structuur in de klas te zorgen, de gebruikelijke dag- en lesroutine te hervatten en daarmee bij te dragen aan een gevoel van veiligheid.
  • Kort na de ingrijpende gebeurtenis aan de klas te vertellen wat er gebeurd is en uitleg te geven over mogelijke stressreacties, maar alleen als het kind dit wil. Het is belangrijk het verhaal met het kind, ouders en collega’s van de leerkracht af te stemmen.
  • Het kind de mogelijkheid te geven om over de gebeurtenis te praten, of op een andere manier uiting te geven aan diens gevoelens, bijvoorbeeld door te knutselen of muziek te maken.
  • Tijdelijk minder huiswerk op te geven of taken aan te passen als gedrags- en concentratieproblemen ontstaan.
  • Het kind en diens ouders te stimuleren om spannende alledaagse activiteiten toch te ondernemen, zoals zelf naar school fietsen.
  • Het kind te volgen op het gebied van gedrag, klachten, stress en schoolprestaties. Niet alleen kort na de ingrijpende gebeurtenis, maar ook de periode erna.
  • Te investeren in de relatie met het kind.
  • Oog te hebben voor het gevoel van veiligheid bij het kind.
  • Het kind te helpen bij het reguleren en hanteren van diens emoties en gedrag, en bij het bieden van alternatieve mogelijkheden om zichzelf te uiten.
  • Bij gedrags- en concentratieproblemen te kijken wat erachter kan zitten, zodat het kind hiermee kan worden geholpen. En om consequenties af te stemmen op het gedrag, zodat een kind leert dat bepaald gedrag wel gevolgen heeft. Daarbij is het wel belangrijk om er rekening mee te houden dat straffen geen zin heeft als gedragsproblemen voortkomen uit de ingrijpende gebeurtenis(sen) die het kind heeft meegemaakt.
  • De jeugdprofessional advies te vragen wanneer de zorgbehoefte van het kind daartoe aanleiding geeft.

Don’ts

De jeugdprofessional raadt de leerkracht af om:

  • Na een ingrijpende gebeurtenis mee te gaan in eventuele paniek van ouders en leerlingen.
  • Het kind alleen kort na de gebeurtenis veel aandacht te geven en daarna niet meer.
  • Ervan uit te gaan dat bij goed functioneren de stressreacties bij het kind verdwenen zijn.
  • Te straffen bij gedragsproblemen die voortkomen uit het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen.

De richtlijn beschrijft theoretisch onderbouwde methoden die jeugdprofessionals kunnen gebruiken bij hun advies aan onderwijsprofessionals. Deze methoden volgen de drie pijlers van traumasensitief werken volgens Bath (2008): veiligheid, sociale relaties en emotie- en impulsregulatie. Twee andere methodieken zijn nog niet gestaafd door wetenschappelijk onderzoek: 

  • Het Vlaggensysteem (Frans & Franck, 2014): een interventie die gezond seksueel gedrag stimuleert en bijdraagt aan het voorkómen en terugdringen van seksueel grensoverschrijdend gedrag onder kinderen.
  • Snelle opvang bij seksueel misbruik van mensen met een verstandelijke beperking (Scharloo et al., 2014): dit boek helpt hulpverleners bij de begeleiding van seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijke beperking.

Samenwerking bij verwijzing

Om de overdracht van kinderen tussen zorgverleners te bevorderen, is de aanbeveling dat de jeugdprofessional: 

  • Het kind en ouders ondersteunt om naar vermogen eigen regie te blijven houden over de hulpverlening en daarbij gebruik te maken van de eigen kracht van het kind, de ouders en het sociale netwerk.
  • Met het kind en ouders tot een gezamenlijk besluit tot verwijzing komt, en daarbij toestemming van hen krijgt om diagnostiek en behandeling uit te laten voeren door een andere zorgverlener.
  • Het kind en ouders informeert over de reden en het doel van de verwijzing, de jeugdprofessional naar wie ze worden verwezen en de setting die ze kunnen verwachten.
  • Zorgt voor een goede overdracht van informatie tussen alle betrokken jeugdprofessionals.
  • Het kind en de ouders betrekt bij de bespreking waarin de overdracht plaatsvindt (warme overdracht).
  • Ingaat op zorgen en vragen van het kind en/of de ouders over de veranderingen en de ontmoeting met een nieuwe jeugdprofessional (National Institute for Health and Care Excellence, 2018).
  • In het geval van samenwerking tussen jeugdprofessional en generalistische basis jeugd-GGZ of (hoog)specialistische jeugd-GGZ, de jeugdprofessional ervoor zorgt dat het voor kind en ouders duidelijk is welke professionals bij hen betrokken zijn. Ook moeten er heldere afspraken worden gemaakt over wie hun aanspreekpunt is bij vragen, wie het overzicht houdt over de inhoud en de voortgang van de behandeling (inhoudelijke regie) en over het behandelproces en de veiligheid van het kind (coördineren van de zorg). De afspraken hierover moeten schriftelijk worden vastgelegd, in samenspraak met de betrokkenen. De gemeente is (mede)verantwoordelijk voor het voeren van de regie en de afstemming met alle betrokken jeugdprofessionals (National Institute for Health and Care Excellence, 2018).

De ontwikkelgroep adviseert bovendien een goede samenwerking tussen en binnen verschillende afdelingen van instellingen. Ze noemt hierbij een praktijkvoorbeeld waarbij een kind met traumagerelateerde problemen niet altijd gemakkelijk kan worden aangemeld voor nadere diagnostiek en behandeling door de jeugd-GGZ. De ontwikkelgroep besprak enkele knelpunten rondom het verwijzen van kinderen, zoals lange wachtlijsten; kinderen die steeds opnieuw hun verhaal moeten vertellen, de afweging tussen de juiste behandeling en wachttijd van die behandeling, en dat verschillende losse modules als ‘losse eilandjes’ worden ervaren. Nauwe samenwerking tussen jeugdprofessionals, met goede afspraken over wie wat doet in het traject, kan hier verbetering in brengen.

De Cliëntentafel merkte op dat in deze richtlijn nog niks staat over welke weg een jeugdprofessional kan bewandelen als de meest passende hulpverlening niet kan worden ingezet, bijvoorbeeld door lange wachtlijsten. Dit is aan de richtlijn toegevoegd en te vinden bij Aandachtspunten bij verwijzing.