Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Ernstige gedragsproblemen
Twee kinderen geven highfive

Risicofactoren en beschermende factoren

Toelichting op de aanbeveling

  • Informeer jezelf over hoe risicofactoren van invloed zijn op het ontstaan en in stand houden van ernstige gedragsproblemen – en hoe beschermende factoren (bijvoorbeeld informele steun) een buffer kunnen vormen voor de invloed van risicofactoren.

Ernstige gedragsproblemen van kinderen ontstaan meestal als gevolg van eigenschappen van henzelf en/of hun omgeving (Matthys, 2011, 2015; Matthys & Lochman, 2017). Deze eigenschappen zijn factoren die het risico op het ontstaan van gedragsproblemen verhogen. Ze worden daarom ook wel ‘risicokenmerken’ genoemd. 

Als jeugdprofessional ga je niet alleen na welke factoren bijdragen aan het ontstaan en in stand houden van de gedragsproblemen. Je probeert ook meteen de beschermende factoren te inventariseren. Deze kunnen namelijk een buffer vormen voor de invloed van risicofactoren. Het benutten en versterken van beschermende factoren werkt motiverend en vermindert de problemen.
Als jeugdprofessional met kennis over risicofactoren en beschermende factoren ben je in staat om zowel ouders als kinderen uit te leggen hoe dit soort factoren elkaar kunnen beïnvloeden. Ook weet je hun te vertellen hoe risicofactoren kunnen leiden tot het ontstaan en voortbestaan van de gedragsproblemen. Je brengt samen met de ouders en het kind in kaart welke factoren bij dit kind en dit gezin hebben geleid tot de huidige gedragsproblemen. Dat doe je op een niet-veroordelende manier.

Risicokenmerken van het kind 

Veel kinderen met ernstige gedragsproblemen waren bijvoorbeeld als baby, peuter of kleuter al wat anders dan leeftijdsgenoten. Ze huilden vaker en waren prikkelbaarder, rustelozer, dwarser, drukker en sneller afgeleid. Dit zijn temperamentskenmerken die al bij jonge kinderen vast te stellen zijn (Guo & Mrug, 2018). Deze kenmerken vormen een risicofactor – en zijn dus risicokenmerken – omdat ze de gebruikelijke conflicten en machtsstrijd tussen jonge kinderen en hun ouders heftiger maken. 

Naast temperament zijn er ook andere risicokenmerken van kinderen die de opvoeding kunnen compliceren. Enkele voorbeelden:

  • Neurobiologische factoren, zoals problemen met de verwerking van signalen van straf of afkeuring en signalen van beloning of goedkeuring (Matthys, Vanderschuren & Schutter, 2013).
  • Problemen in de hormoonhuishouding, waardoor kinderen bijvoorbeeld een overmaat aan cortisol en testosteron hebben (Snoek et al. , 2004; Popma et al., 2007).
  • Zwakker ontwikkelde functies voor emotieregulatie (in het bijzonder de regulatie of controle van boosheid) (Bookhout, Hubbard & Moore, 2018).
  • Een lage intelligentie, zwakke taalontwikkeling en een achterstand in de ontwikkeling van de executieve functies (Jarrett & Hilton, 2018).

Risicokenmerken omgeving

Naast het kind zelf kan ook de omgeving – zoals het gezin – risicokenmerken hebben die een rol spelen in het ontstaan van gedragsproblemen. Tot deze ‘omgevingskenmerken’ behoort bijvoorbeeld een geringe ouderlijke sensitiviteit, die kan leiden tot een onveilige hechting van het kind (Groeneveld & Mesman, 2018).

De hierboven genoemde risicokenmerken van kinderen kunnen opvoeden moeilijk maken; ze kunnen leiden tot een zware opvoedingsbelasting voor ouders. 
Machtsconflicten tussen jonge kinderen en hun ouders zijn heel gewoon. Maar wanneer ouders zwichten voor het dwarse, dwingende of agressieve gedrag van de peuter of kleuter, dan moedigen ze hiermee ongewild het ongewenste gedrag aan. Als dit vaak gebeurt, neemt de kans toe dat het jonge kind dit ongewenste gedrag meer vertoont (Patterson, 2002). Het gevolg is dat de ouders extra stress krijgen. Zij ergeren zich dan steeds meer aan het ongewenste gedrag. En dit beïnvloedt weer de manier waarop ze met hun kind in de schoolleeftijd omgaan. Zo ontwikkelen zich de volgende ‘opvoedingskenmerken’ (Stormshak, DeVargas & Cardenas, 2018):

  • De ouders geven opdrachten op een onvriendelijke manier.
  • Hun aandacht gaat vooral naar ongewenst gedrag. Vaak is er weinig aandacht voor gewenst gedrag: de ouders geven voor dit gedrag weinig complimenten.
  • Ongewenst gedrag bestraffen ze vaak en als dat niet werkt worden de straffen harder. 

Deze opvoedingskenmerken spelen een rol in het ontstaan van gedragsproblemen bij jonge kinderen en het in stand houden van gedragsproblemen bij kinderen in de schoolleeftijd en de adolescentie (Patterson, 2016; Reid, Patterson & Snyder, 2002). In de adolescentie is er ook een ander opvoedingskenmerk dat gedragsproblemen in stand houdt: het onvoldoende op de hoogte zijn van het doen en laten van de jongeren (Stormshak, DeVargas & Cardenas, 2018).

Als ouders het als persoon moeilijk hebben – bijvoorbeeld omdat ze impulsief zijn, innerlijke onrust voelen, een depressieve stemming hebben of relatieproblemen doormaken – dan wordt het opvoeden ook lastiger. Zo blijven gedragsproblemen bij kinderen of jongeren bestaan (Barry, Lindsey, Fair & DiSabatino, 2018; O’Leary & Solanto, 2018). 

Verder kunnen ernstige problemen van de ouders – samenhangend met bijvoorbeeld verslaving of persoonlijkheidsstoornissen – leiden tot een onveilige opvoedingssituatie, geweld in het gezin, mishandeling, traumatisering en het voortbestaan van gedragsproblemen (Barry et al., 2018; O’Leary & Solanto, 2018; Sellbom, Bach & Huxley, 2018).

In stand houdende factoren bij het kind

Een licht verstandelijke beperking (lvb) is geen directe oorzaak voor het ontstaan van probleemgedrag. Wel loopt iemand met een lvbeen groter risico op het ontwikkelen van gedragsproblemen. Dat heeft onder meer de volgende oorzaken:

  • Verschillende risicofactoren voor het ontstaan en in stand houden van gedragsproblemen komen vaker voor bij kinderen met een lvb (Douma, Moonen, Noordhof & Ponsioen, 2012).
  • Kinderen met een lvb komen vaker uit multiprobleemgezinnen. In dit soort gezinnen komt het meer voor dat kinderen gedragsproblemen vertonen in de relatie met hun ouders.
  • Kinderen met een lvb worden sneller overvraagd. Als gevolg daarvan kunnen ze gedragsproblemen ontwikkelen.
  • Kinderen met een lvb hebben vaker traumatische ervaringen dan degenen zonder lvb (Mevissen, Didden & De Jongh, 2016).

Ernstige gedragsproblemen kunnen samengaan met andere problemen of stoornissen, zoals een angst- of stemmingsstoornis, ADHD en/of stoornissen die betrekking hebben op het gebruik van alcohol en andere middelen (Matthys & Van West, 2014). Als gevolg hiervan is de problematiek complexer en is er een verhoogd risico dat deze problematiek blijft bestaan. Dit is eveneens het geval als ernstige gedragsproblemen samengaan met een posttraumatische stressstoornis (Afifi et al., 2011).

In stand houdende factoren omgeving

Gedragsproblemen kunnen ook buiten het gezin voorkomen: in relatie tot mensen op school of in de buurt (Fite, Rubens, Evans & Poquez, 2018). Deze omgeving kan eveneens kenmerken hebben die gedragsproblemen in stand houden. Enkele voorbeelden:

  • De omgeving zwicht voor storend gedrag. Als kinderen op een dwingende en ergerlijke manier omgaan met mensen op school of in de buurt, komt het voor dat deze daarvoor zwichten. Doordat zij zich niet uitspreken of verzetten tegen het gedrag, blijft dit bestaan (Reid, Patterson & Snyder, 2002).
  • De omgeving heeft zelf gedragsproblemen. Ook leeftijdsgenoten op school of mensen in de buurt kunnen gedragsproblemen hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld antisociaal gedrag vertonen. Dit komt vooral voor in buurten waar veel criminaliteit is. Als kinderen met zulke personen optrekken, is er een risico dat zij antisociaal gedrag overnemen (Utrzan, Piehler & Dishion, 2018). Dit kan hen brengen tot alcohol- en drugsgebruik, overlast en (seksueel) risicovol gedrag. Overlast kan er bovendien toe leiden dat ze met de politie in aanraking komen. En (seksueel) risicovol gedrag kan resulteren in traumatische ervaringen (Lindauer, 2014).
  • De omgeving reageert negatief. Kinderen met storend gedrag krijgen geregeld negatieve reacties op dat gedrag van volwassenen en andere kinderen. Deze reacties kunnen ertoe leiden dat zij een vijandig wereldbeeld ontwikkelen (Orobio de Castro & Van Dijk, 2018). Dit wereldbeeld bepaalt de wijze waarop ze vervolgens sociale problemen oplossen; ze denken dan al snel dat anderen hen met opzet benadelen, dat ze deze mensen ‘terug moeten pakken’ en dat zij de baas moeten zijn. Zo blijft het storende gedrag bestaan. 
    Negatieve reacties van de omgeving, in het bijzonder afwijzing, kunnen leiden tot gevoelens van eenzaamheid (McDonald & Gibson, 2018). Als eenzame kinderen of jongeren een misdaad plegen, worden ze ook wel ‘lone wolves’ genoemd.

Beschermende factoren

Er zijn drie soorten beschermende factoren:

  • De sterke kanten van de kinderen, zoals gezondheid, intelligentie, charme en (andere) positieve karaktereigenschappen.
  • De sterke kanten van het gezin, zoals positieve eigenschappen van (het karakter van) gezinsleden, de opvoedingsstijl, het gezinsklimaat en de gezinsrelaties.
  • De sterke kanten van de bredere omgeving, zoals positieve eigenschappen van (het karakter van) vrienden, school en wijk. 

Ouders die zich inzetten voor hun kind en die bereid zijn om goed samen te werken met de school en hulpverlening, vormen bijvoorbeeld een beschermende factor (Matthys & Powell, 2018). Hun inzet en bereidheid kunnen helpen om uithuisplaatsing te voorkomen – in combinatie met jouw intensieve samenwerking met een ‘informele steunfiguur (Van Dam & Verhulst, 2016). Zie ook Aanpak en interventies.

Het gaat bij de inventarisatie van beschermende factoren niet zozeer om de vraag wat er leuk of aantrekkelijk is aan een kind of diens omgeving. Richt je vooral op deze vraag: dankzij welke steunbronnen houden het kind en diens omgeving het vol of hebben ze het volgehouden – ondanks de gedragsproblemen. Zie ook de richtlijn Samen beslissen over hulp

Ga verder na op welke momenten gedragsproblemen zich juist níét voordoen. Die informatie biedt namelijk eveneens zicht op beschermende factoren. Mogelijk zorgen bepaalde beschermende factoren in de omgeving van het kind ervoor dat hij de gedragsproblemen op die momenten niet vertoont. Het kan ook zijn dat bepaalde kenmerken van het kind ertoe leiden dat zijn gedragsproblemen zich in specifieke situaties niet voordoen. Bijvoorbeeld als het kind bepaalde interesses heeft en iets in deze situaties op die interesses aansluit. 

De inventarisatie van beschermende factoren geeft een vollediger beeld van het functioneren van het kind en zijn omgeving. Ook bevordert het de samenwerking die jij als jeugdprofessional hebt met het kind, zijn ouders en hun bredere omgeving. Bovendien biedt zo’n inventarisatie belangrijke aanknopingspunten om de juiste hulp te kunnen bieden. 

Bij het inventariseren van beschermende factoren is het van belang dat je als jeugdprofessional uitlegt waarom je (inventariserende) vragen stelt. Zorg dat jouw aandacht voor beschermende factoren er niet toe leidt dat ouders denken dat je hun bezorgdheid over hun kind ‘wegpoetst’. Voorkom ook dat het kind het gevoel krijgt dat je (de ervaring van) de genoemde problemen niet serieus neemt.

Om te bepalen wat in het belang van het kind is, bespreek je de beschermende en risicofactoren indien nodig in een multidisciplinair team. In principe maken ook de ouders en het kind deel uit van dit team. Om vast te stellen hoe het belang van het kind het best te behartigen valt, is het belangrijk om met elkaar diens situatie in beeld te krijgen – van de knelpunten tot de beschermende factoren.