Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Ernstige gedragsproblemen
Twee kinderen geven highfive

4. Signalering en diagnostiek

Dit onderdeel beschrijft de drie diagnostische stappen die je doorloopt als er een vermoeden is van (ernstige) gedragsproblemen bij een kind. Je doorloopt deze stappen met het kind en diens ouders. 

De eerste stap is onderkennende diagnostiek. Hierop volgt onderzoek naar factoren die invloed hebben op de keuze voor hulp en het effect van die hulp. Deze tweede stap wordt uitgewerkt langs vijf beslisvragen. Bij stap drie, verklarende diagnostiek, bekijk je voor verschillende leeftijdsgroepen welke factoren ertoe bijdragen dat ernstige gedragsproblemen bij hen blijven voortbestaan.

Vraag en aanbevelingen

Diagnostische proces

Hoe ziet het diagnostisch proces eruit wanneer kinderen of jongeren worden aangemeld met een vermoeden van gedragsproblemen? Welk type diagnostische instrumenten moet bij welke leeftijdsgroep worden ingezet?

Aanbevelingen

Drie stappen in diagnostiek

  • Maak een inschatting van de ernst van de gedragsproblemen door het volgende na te gaan:

    • Hoe lang bestaan de gedragsproblemen al?
    • Hoe vaak komt het gedrag voor?
    • In hoeveel situaties komt het gedrag voor?
    • Van hoeveel verschillende typen storend gedrag is er sprake?
    • In hoeverre spelen er andere problemen?
    • In hoeverre zijn er nadelige gevolgen?

    Maak voor de beoordeling zo nodig gebruik van een gestandaardiseerde lijst, zoals de CBCLYSRTRFSDQ en de SEV.

  • Voer diagnostiek samen met ouders en/of het kind uit volgens de volgende drie stappen:

    1. Onderkenning van de problemen: Wat is de aard en ernst van de gedragsproblemen?
    2. Nagaan van andere problemen:
      • Ga na of er sprake is van een crisis of van gezinsproblemen die een belemmerende invloed hebben op de inzet van hulp.
      • Ga na of er sprake is van andere problemen of stoornissen bij het kind of de jongere.
      • Ga na welk type problematiek op de voorgrond staat en aanleiding vormt voor de aanmelding, om zo te kunnen bepalen waarop de behandeling zich in eerste instantie moet richten.
      • Werk waar mogelijk en indien nodig multidisciplinair samen.
    3. Nagaan van beschermende factoren en risicofactoren die de gedragsproblemen verklaren. Onderzoek, afhankelijk van de leeftijd van de het kind of er sprake is van de volgende in stand houdende factoren (zij vormen aanknopingspunten voor de behandeling):
      • een negatief interactiepatroon tussen de ouders en het kind
      • problemen op het gebied van boosheidscontrole
      • gebrekkige sociale probleemoplossingsvaardigheden
      • gebrekkige sociale vaardigheden
      • duurzame negatieve gedachten over zichzelf, anderen en de wereld
      • problemen op school en/of werk
      • problemen met leeftijdgenoten
      • gebrekkige vrijetijdsbesteding
      • crimineel gedrag van familie of buurtgenoten

    Consulteer bij stap 2 een GZ-psycholoog of orthopedagoog-generalist wanneer er sprake is van een crisis of wanneer er sprake is van aanvullende problemen bij het kind.

  • Voer de verschillende diagnostische stappen samen met ouders en/of het kind uit. Leg uit waarom je deze stappen neemt en waarom je bepaalde vragen stelt. Bespreek samen de verschillende keuzemomenten en welke afwegingen er zijn op deze momenten. Neem samen met hen besluiten.

  • Onderzoek de steunbronnen – in het kind, in het gezin of in de bredere omgeving – die maken dat het kind en diens gezin het volhouden of hebben volgehouden, ondanks de problemen. Benut en versterk deze beschermende factoren bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding.

  • Als de behandeling zich in eerste instantie richt op andere problemen bij het kind en dit niet leidt tot een afname van de gedragsproblemen, behandel de gedragsproblemen dan volgens de aanbevelingen in deze richtlijn.

  • Consulteer een kinder- en jeugdpsychiater bij hardnekkige ernstige gedragsproblemen die zeer nadelige gevolgen hebben. Dit geldt ook voor kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) die hardnekkige ernstige gedragsproblemen hebben.

  • Investeer in samenspraak met het kind en diens ouders in een goede samenwerking met school: school is niet alleen een waardevolle informatiebron, maar ook een belangrijk aanknopingspunt in het verminderen van gedragsproblemen.

  • Breng bij kinderen waar een vermoeden van een lvb of zwakbegaafdheid bestaat, het niveau van cognitief en sociaal-emotioneel functioneren goed in kaart. Houd bij de afname van screenings- en diagnostische instrumenten en bij de interpretatie van de resultaten, rekening met het cognitieve niveau. Pas indien nodig niet alleen het taalgebruik aan, maar ook de testafname zelf. Dit vraagt om specifieke expertise. Raadpleeg voor meer informatie de richtlijn Diagnostisch Onderzoek LVB.