
Beschermende factoren en risicofactoren
Toelichting op de aanbevelingen
-
Bespreek met pleegouders welke factoren de ontwikkeling van kinderen kunnen beschermen: een autoritatieve opvoedingsstijl (gekenmerkt door liefdevolle ondersteuning en controle op het doen en laten van kinderen), goed grenzen kunnen stellen en tegelijkertijd emotioneel verbonden blijven (sensitief-responsief), een traumasensitieve benadering en een steunend sociaal netwerk hebben.
-
Leg kinderen op verschillende leeftijden uit waarom ze niet meer thuis kunnen wonen en geef ze de ruimte om hun gevoelens hierover te uiten. Laat je uitleg aansluiten op de leeftijd en het ontwikkelingsniveau. Ook een levensboek kan een kind hierbij helpen. Geef psycho-educatie over problematiek van de ouders en de eventuele eigen problematiek.
-
Werk er met ouders naartoe dat zij hun kind ontschuldigen en expliciet toestemming geven om in het pleeggezin te wonen, bijvoorbeeld door ‘Words and Pictures’ in te zetten.
-
Zet als pleegzorgbegeleider de volgende technieken in voor het begeleiden van pleegouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van het kind: luisteren en doorvragen om het gedrag van het kind te begrijpen, benoemen wat goed gaat, opvoedingsstrategieën leren om het gedrag van het kind te veranderen, aandacht besteden aan de pleegouder als persoon, en pleegouders motiveren om open te staan voor interventies.
-
Erken dat ouders hun kind het beste kennen en nodig hen uit om hun ervaring te delen en om samen vorm te geven aan gedeeld opvoederschap.
-
Erken deskundigheid van de pleegouder, sta toe dat de pleegouder uit ervaring spreekt en neem deze serieus.
Diverse factoren beïnvloeden de ontwikkeling van kinderen in een pleeggezin (zie bijvoorbeeld Social Care Institute of Excellence, 2004; Van den Bergh & Weterings, 2010b; Vanderfaeillie et al., 2012). Aan de ene kant zijn er beschermende factoren. Die kunnen een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen in pleegzorg. Aan de andere kant zijn er ook risicofactoren. Die hebben mogelijk een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen in pleegzorg.
Beschermende factoren
- Op een voor het kind aanvaardbare termijn beslissen of het kind al dan niet teruggeplaatst wordt bij de ouders. Zie hiervoor de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. Wat de uitkomst ook is, een beslissing biedt zekerheid aan het kind, de ouders en de pleegouders. Daarbij is het voor kinderen belangrijk dat hun mening meeweegt in de besluitvorming. Koppel bij de uitleg over de beslissing terug wat je met hun input hebt gedaan (artikel 12 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, IVRK).
- Een zorgvuldige voorbereiding en start van de plaatsing. Onder andere door het kind informatie te geven over de plaatsing, en door diens mening serieus te nemen (artikel 12 en 17 IVRK).
- Een stabiele plaatsing. Dit zorgt voor continuïteit en voorspelbaarheid voor kinderen. Beperk overplaatsingen zoveel mogelijk, signaleer risico’s op een voortijdige beëindiging van de plaatsing tijdig en pak deze aan. Jonge kinderen in pleegzorg, kinderen met geen/weinig gedragsproblemen en kinderen die nog niet veel overplaatsingen hebben meegemaakt, lopen een kleiner risico op voortijdige beëindiging van de plaatsing.
- Goede samenwerking tussen ouders en pleegouders, met wederzijds respect en erkenning voor ieders onmisbare rol.
- Ouders die de plaatsing verdragen.
- Pleegouders die erop gericht zijn om goed samen te werken met ouders.
- Pleegouders met een autoritatieve opvoedingsstijl. Dat wil zeggen dat de pleegouders ondersteuning bieden en controle uitoefenen over het doen en laten van kinderen.
- Pleegouders die goed grenzen kunnen stellen.
- Pleegouders die kennis hebben over trauma en daardoor achter het gedrag van een kind kunnen kijken. Dit noemen we ook wel een traumasensitieve opvoeding.
- Pleegouders die steun krijgen uit hun sociale omgeving bij het opvoeden van de kinderen die in hun gezin verblijven.
- Pleegouders die zichzelf goed kennen, kunnen reflecteren op hun handelen en op gedrag van kinderen dat veel bij hen oproept.
- Aanwezigheid van personen die belangrijk zijn voor kinderen.
- Een veilige gehechtheidsrelatie tussen kinderen en pleegouders. Pleegouders kunnen zo’n relatie opbouwen als ze de behoeften van kinderen die in hun gezin verblijven aanvoelen en daar adequaat op reageren (sensitieve responsiviteit), en voor de jeugdige zorgen alsof het hun eigen kind is.
- Veiligheid binnen het pleeggezin. Daarbij krijgen kinderen liefde, warmte, geborgenheid, steun, ontwikkelingsruimte en grenzen.
- Cultuursensitief opvoeden. Daarbij is ruimte voor de identiteit van het pleegkind en diens ouders/familie.
Risicofactoren
- Uitstellen van de beslissing of kinderen wel of niet teruggeplaatst worden bij de ouders. Dit zorgt voor onduidelijkheid bij kinderen, ouders en pleegouders. Daarnaast zorgt het voor bestaansonzekerheid bij kinderen en belemmert het pleegouders om zich voor het kind open te stellen en een veilige gehechtheidsrelatie op te bouwen.
- Een voortijdige beëindiging van een plaatsing of een overplaatsing van kinderen. Dit kan leiden tot meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag (verstorend opvoedgedrag). Oudere kinderen, kinderen met ernstige gedragsproblemen (vaak veroorzaakt door trauma) en kinderen met een geschiedenis van veel overplaatsingen lopen een groter risico op voortijdige beëindiging van de plaatsing.
- Conflicten tussen ouders en pleegouders.
- Pleegouders die zelf (te veel) onverwerkt trauma met zich meedragen. Dat kan in het dagelijks leven hun eigen angst, pijn en boosheid triggeren, waardoor ze onvoldoende kunnen aansluiten bij de behoeften van het kind.
- Pleegouders die veel belasting ervaren bij het opvoeden van de kinderen die in hun gezin verblijven.
- Niet op het kind afgestemde opvoedingsstrategieën van pleegouders. Dit kan leiden tot meer probleemgedrag bij kinderen.
- Ziekte van (één van) de ouder(s) of andere problemen waardoor het met een of beide ouders niet goed gaat.
- Een onveilige gehechtheidsrelatie tussen kinderen en pleegouders.
- Eigen kinderen van pleegouders die het niet met de plaatsing eens zijn of hier moeite mee hebben.
Onduidelijke factor: plaatsing in netwerk- of bestandspleeggezin
Plaatsing in een netwerkgezin of juist in een bestandsgezin is niet op voorhand te typeren als beschermende of risicofactor. Netwerkpleegzorg heeft de voorkeur, maar beide vormen van pleegzorg hebben hun eigen sterke en zwakke kanten. Zo hebben netwerkpleeggezinnen vaak een gedeelde achtergrond met kinderen die bij hen verblijven en hebben ze al een band. Maar netwerkgezinnen hebben vaak ook extra relationele (intergenerationele) bagage. Een bestandspleeggezin is nieuw voor het kind en diens ouders, maar het is wel zorgvuldig gekozen bij de opvoedingsbehoeften van het kind en sluit zo mogelijk aan bij de wensen van kind en ouders. Aan de andere kant is er soms een kloof tussen de achtergrond van het gezin waar het kind uit komt en het pleeggezin. Dat kan dilemma's opleveren.
Bij de keuze tussen een netwerkgezin en een pleeggezin is het belang van het kind de eerste overweging (artikel 3 IVRK). Daarvoor hou je rekening met de rangorde in alternatieve zorg (artikel 20 IVRK, Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen). Kijk eerst of het kind terechtkan bij familie, en daarna naar een vervangend gezin. Per kind weeg je af waar dit specifieke kind behoefte aan heeft. Voor het kiezen of screenen van een netwerkpleeggezin is een goede analyse nodig van de aard van de relatie tussen ouders en pleegouders. Tijdens de plaatsing is extra aandacht nodig voor deze relatie en het omvattende familiesysteem. Hierbij adviseren we een Eigen Kracht-conferentie.
Kennis uit de praktijk
In de praktijk blijkt dat ook de volgende beschermende factoren van belang zijn voor het welzijn van het kind:
Het netwerk van het kind
Het bestaande netwerk van het kind blijft behouden en vormt samen met het nieuwe netwerk een krachtig systeem voor het kind. Denk hierbij aan het aanboren en stimuleren van de eigen kracht van het netwerk, zowel het bredere familienetwerk (‘extended family’) als andere belangrijke volwassenen voor het kind – zoals een leerkracht, trainer, ouders van vriendjes en vriendinnetjes. Het kind heeft het recht op regelmatig en rechtstreeks contact met diens ouders en broers/zussen. Breng regelmatig het netwerk in kaart. Zie ook Samenwerking.
Relationele stabiliteit
Relationele stabiliteit na 18-jarige leeftijd is een beschermende factor voor de ontwikkeling van jongvolwassenen. Wettelijk kunnen jongeren tot 21 jaar in hun pleeggezin blijven wonen – en met een duidelijke zorgvraag tot 23 jaar.
Toestemming
Ouders ontschuldigen hun kind expliciet en geven toestemming om in het pleeggezin te wonen.
Verdragen
Ouders verdragen de plaatsing. Bevorder dit als jeugdprofessional door de ouders een rol te laten behouden in het leven van hun kind (contact, bijvoorbeeld bij belangrijke gebeurtenissen), door de ouders te begeleiden in hun rouwproces en het vormgeven van hun nieuwe rol, en door de pleegouders te ondersteunen bij het faciliteren van een blijvende rol voor de ouders in het leven van hun kind. Kinderen hebben daar ook recht op. Randvoorwaarden die ouders helpen om de plaatsing te verdragen zijn: helderheid over het perspectief, gedeelde besluitvorming en duidelijke afspraken over de doelen, termijnen en voorwaarden voor terugplaatsing. Daarnaast is het belangrijk dat je als zorgteam veel aandacht hebt voor ieders positie en bijdrage.
Uitleg aan het kind
Kinderen uitleggen waarom ze niet meer thuis kunnen wonen, en eventueel waarom ouders hier verdrietig of boos over zijn. Kinderen hebben het recht om te weten welke beslissingen volwassenen over hen nemen en waarom. Ook voor kinderen jonger dan 12 jaar is het belangrijk om te weten waarom zij in een pleeggezin wonen en niet thuis (uiteraard afgestemd op de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind). Veel kinderen maken zich zorgen hoe het met hun ouders gaat wanneer zij niet meer in de buurt zijn. Ze maken zich zorgen om broertjes en zusjes of denken dat het hun schuld is dat ze naar een pleeggezin gaan. Om zicht te krijgen op de beleving van kinderen, raden we aan hierover in gesprek te gaan en het kind uit te leggen wat de reden van uithuisplaatsing is (het kind ontschuldigen). Het is belangrijk om dit gesprek op verschillende leeftijden opnieuw te voeren. Visuele ondersteuning (zoals Words and Pictures) kan daarbij helpen. In de ideale situatie laat je de jeugdbeschermer of pleegzorgbegeleider dit gesprek samen met de ouders voeren. Maar in het gedwongen kader zijn veel ouders het niet eens met plaatsing in een pleeggezin. Dan is dit niet mogelijk. Wanneer het perspectief nog niet duidelijk is, is het belangrijk om kinderen mee te nemen in het proces en zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden. Niet alleen professionals, maar ook pleegouders hebben de taak om kinderen de mogelijkheid te geven over de ouders en de reden van de uithuisplaatsing te vertellen.
Het optekenen van een levensverhaal
Het optekenen van een levensverhaal. Dit kan een kind helpen om te begrijpen wat er in diens leven is gebeurd – zowel verdrietige als blijde gebeurtenissen – wie daarin belangrijk zijn geweest, en wie waarom welke beslissingen heeft genomen.
Informeren
Nieuwe pleegouders zo goed mogelijk informeren over het kind en diens context dat bij hen komt wonen.
Draagkracht pleegouders
Voor een kind is het van belang dat de pleegouders voldoende draagkracht hebben om goede en uitgeruste opvoeders te zijn. Door overbelasting kunnen pleegouders bovendien stoppen. Dat betekent voor het kind een breakdown. Het is van belang signalen van overbelasting tijdig te signaleren en ondersteuning te bieden. Een screeningslijst afnemen helpt om dit in beeld te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de PCL-5 en de Opvoedbelasting vragenlijst (OBVL).
Samenwerking
Een goede samenwerking tussen pleegzorgbegeleider en jeugdbeschermer.
Verdieping en onderbouwing
Effectieve opvoedingsstrategieën
- Aanmoedigen: door gericht te prijzen en te belonen, leren opvoeders kinderen welk gedrag gewenst is en vergroten ze de kans dat kinderen dit gedrag vaker laten zien. Ook bouwen ze aan het zelfvertrouwen van kinderen.
- Grenzen stellen: opvoeders verbinden structureel milde consequenties aan ongewenst gedrag. Daarnaast leren ze kinderen om in een vroeg stadium ‘slim’ te kiezen en zo een milde consequentie te voorkomen.
- Met elkaar een probleem oplossen: opvoeders laten kinderen zien hoe je vraagstukken en (keuze)problemen op een constructieve manier en in gezinsverband kunt bespreken en oplossen. Kinderen leren om samen te werken en om zelf op een gestructureerde manier een probleem aan te pakken.
- Zicht en toezicht houden: de opvoeder leert in te schatten welke situaties risicovol kunnen zijn voor kinderen en krijgt concrete handvatten om effectief zicht te houden op de verschillende gebieden die belangrijk zijn in het leven van kinderen.
- Positief betrokken zijn bij kinderen: deze effectieve opvoedingsstrategie wordt binnen PMTO ook wel ‘de liefde’ genoemd. Opvoeders leren om leuke dingen met kinderen te ondernemen, daar voldoende tijd voor vrij te maken en interesse te tonen in de leefwereld van kinderen. Een andere, internationale methodiek om de relatie (pleeg)ouder-kind te verdiepen en versterken is Dyadic Developmental Psychotherapy & Practice (DDP).
Ondersteunende opvoedingsstrategieën
- Duidelijke instructies geven: opvoeders leren duidelijke instructies te geven, waardoor de kans toeneemt dat kinderen deze ook opvolgen.
- Emoties reguleren: voor veel kinderen – maar ook voor veel opvoeders – is het moeilijk om rustig te blijven in situaties die stress oproepen. Indien nodig wordt hier binnen de behandeling aan gewerkt.
- Gedrag bijhouden: met gerichte observatie- en registratieopdrachten krijgen opvoeders een reëler beeld van het gedrag van kinderen en van het effect van hun eigen handelen op dat gedrag. Gedrag bijhouden en er zo zicht op krijgen is een voorwaarde om te kunnen werken aan gedragsverandering.
- Communicatie: het komt voor dat er iets structureel misgaat in de communicatie tussen pleegouders en kinderen die bij hen verblijven. Zo kan het zijn dat ze bepaalde gesprekstechnieken onvoldoende beheersen. Denk aan actief luisteren of een goede timing hebben in gesprek met het kind. Als dit het geval is, wordt hier in de behandeling aandacht aan besteed.