
2. Wat is pleegzorg?
Definitie
Pleegzorg is een vorm van zorg waarin pleegouders een kind verblijf, verzorging en vervanging van de oorspronkelijke opvoedingssituatie bieden, in combinatie met professionele begeleiding van het kind, de pleegouders en de ouders door een hulpverleningsinstelling (Strijker, 2009). Het uitgangspunt van pleegzorg is dat het kind zo mogelijk – en zo snel als het kan – weer bij de ouders gaat wonen. De mogelijkheden hiervoor weeg je voor ieder kind af, waarbij het belang van het kind centraal staat. Op basis hiervan bepaal je naar wat voor soort pleeggezin een kind gaat.
Plaatsing in het netwerk
Pleegouders kunnen gevonden worden in het sociale netwerk van kinderen en ouders, zoals familie en bekenden. Deze vorm van pleegzorg heet ook wel netwerkpleegzorg. Vanuit het perspectief van kinderrechten heeft deze vorm de voorkeur boven andere vormen van alternatieve zorg (zie hieronder). In 2021 werd in Nederland 46% van de kinderen in een pleeggezin binnen hun netwerk geplaatst (Pleegzorg Nederland, 2023). Daarmee groeit het aantal netwerkplaatsingen in Nederland. Er zijn op dit punt grote verschillen tussen landen. In Spanje is bijvoorbeeld 80% van alle plaatsingen een netwerkplaatsing, in België 73%, en in de Verenigde Staten 23% (Kenniscentrum Pleegzorg, 2021; Konijn et al, 2019).
Bestandspleegouders
Daarnaast zijn er pleegouders die het kind vooraf nog niet kent, maar die al langer geregistreerd staan bij een pleegzorgorganisatie. Deze heten ook wel bestandspleegouders. Zowel bestandspleegouders als netwerkpleegouders moeten aan een aantal wettelijke eisen voldoen. Allereerst moet één van de pleegouders minstens 21 jaar zijn. Ten tweede moeten de pleegouder(s) en huisgenoten (boven de 12 jaar) voor de plaatsing van een kind al beschikken over een Verklaring van Geen Bezwaar van de Raad voor de Kinderbescherming. Ten derde beoordeelt de pleegzorgaanbieder de geschiktheid van het pleeggezin voor de plaatsing van kinderen. En ten slotte moet de pleegouder bereid zijn om begeleiding door de zorgaanbieder te aanvaarden (artikel 5.1 lid 1 Jeugdwet, zie 4.3).
Indicatie nodig
Formele pleegzorg is niet vrij toegankelijk. Pleegzorg kan geïndiceerd worden in een vrijwillig of in een gedwongen kader. In het eerste geval vragen de ouders pleegzorgplaatsing aan bij – en in samenwerking met – de gemeente, bijvoorbeeld via lokale teams. In het gedwongen kader is er sprake van een ondertoezichtstelling (OTS) of voogdijregeling en vraagt een gecertificeerde instelling de plaatsing aan. In dat geval is ook een machtiging uithuisplaatsing van de kinderrechter nodig.
Statistieken
In 2021 maakten 22.748 kinderen en jongeren gebruik van pleegzorg. Na een groei sinds 2000 is dit aantal sinds 2014 gestabiliseerd. In 2021 waren er 17.548 pleeggezinnen, zijn 2.297 nieuwe pleegouders geaccepteerd en zijn 1.215 pleegouders gestopt (Pleegzorg Nederland, 2023). Van alle pleegkinderen verblijft 32% in een pleeggezin in het kader van vrijwillige hulpverlening. In 56% van de plaatsingen is er sprake van een jeugdbeschermingsmaatregel. Daarbij is het kind in 36% van de gevallen met een machtiging van de kinderrechter uithuisgeplaatst en ligt de voogdij bij de gecertificeerde instelling (Jeugdbescherming). En 20% heeft een ondertoezichtstelling (OTS). Voor 12% van de pleegkinderen is er sprake van pleegoudervoogdij (Pleegzorg Nederland, 2023). Jaarlijks publiceert Jeugdzorg Nederland een factsheet met de meest actuele cijfers.
Het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind
In het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgelegd dat de belangen van het kind een eerste overweging moeten zijn bij een beslissing die het kind aangaat (artikel 3 IVRK). Verder is vastgelegd dat de verantwoordelijkheid om een kind op te voeden primair bij de ouders ligt (artikel 18 IVRK). De staat moet de rol van de ouders in de opvoeding van hun kind dan ook respecteren (artikel 5 IVRK), ook als de voogdij formeel niet meer bij de ouders ligt (United Nations Guidelines for the Alternative Care of Children, VII:81; Van der Zon, 2020). Kinderen hebben het recht om op te groeien bij hun ouders en mogen niet tegen hun wil van hen gescheiden worden, tenzij dit in het belang van het kind is (artikel 9 IVRK).
Uithuisplaatsing is uiterste maatregel
De juiste ondersteuning bieden aan ouders als primair verantwoordelijken voor de verzorging en opvoeding van hun kind komt overeen met de opdracht die het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind geeft (zie artikel 3 lid 2, artikel 5 en artikel 18 IVRK).
Het accent ligt nadrukkelijk op ondersteuning van de ouders in de gezinssituatie. Pas in het uiterste geval, als het nodig is in het belang van het kind, komt de mogelijkheid van een uithuisplaatsing in beeld (artikel 9 IVRK).
Wanneer ouders en kind niet instemmen met een pleegzorgplaatsing, kunnen bevoegde autoriteiten toch tot plaatsing overgaan als dit in het belang is van het kind (artikel 9 lid 1 IVRK). Dit is onder voorbehoud van de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing, en gebeurt volgens het toepasselijke recht en procedures (een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing). Uit de formulering van artikel 9 IVRK volgt dat pleegzorgplaatsing – en daarmee het scheiden van kinderen van hun ouders – een uiterste maatregel is. Ook in de internationale richtlijnen voor alternatieve zorg voor kinderen en jongeren is dit het basisbeginsel. Kinderen vanaf 12 jaar en/of ouders kunnen ook zelf toestemming geven voor vrijwillige plaatsing in een pleeggezin.
Liefst met broers en zussen
Een kind heeft ook het recht om op te groeien met broers en zussen (artikel 16 IVRK en 8 EVRM). Bij een uithuisplaatsing van broers en zussen is het belangrijk dat broers en zussen samen worden geplaatst in een pleeggezin of gezinshuis (Bahlmann, 2020). Het is verplicht om zorgvuldig af te wegen of het mogelijk is om broers en zussen samen te plaatsen. Alleen kindgerichte afwegingen kunnen het gescheiden plaatsen van broers en zussen rechtvaardigen, zo bepaalt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Bij gescheiden plaatsing van broers en zussen hebben zij recht op omgang met elkaar. Al het mogelijke moet worden gedaan om broers en zussen contact met elkaar te laten onderhouden, tenzij dit ingaat tegen hun wensen of belangen.
Een kind gedwongen in een pleeggezin plaatsen is een zwaar middel. Dat moet zeer terughoudend worden toegepast. Aan de plaatsing gaat een zorgvuldige afweging vooraf. Wanneer de overheid zich mengt in het gezinsleven van burgers en een kind gedwongen laat opnemen in pleeggezin, geldt artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Lid 2 van dat artikel stelt dat voldaan moet worden aan de vereisten van subsidiariteit (Is inmenging noodzakelijk?) en proportionaliteit (Staat het belang in verhouding tot de inbreuk?) (Beroepscode en Tuchtrecht, NVO). Een kind scheiden van de ouders mag dus alleen als dat noodzakelijk en in het belang van het kind is. Kinderen hebben ook het recht om gehoord te worden (artikel 12 IVRK) en om informatie te krijgen (artikel 17 IVRK). De internationale Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen stellen dan ook dat aan het besluit om een kind uit huis te plaatsen een proces vooraf moet gaan, waarbij kind en ouders zorgvuldig betrokken zijn (artikel 9 lid 1, artikel 3 lid 1 en 2, artikel 12 IVRK). Een kinderrechter kan kinderen vanaf ongeveer 8 jaar oud horen (Bruning et al., 2020).
Volgorde voor opvang
In artikel 20 lid 3 IVRK volgt een rangorde in beschikbare alternatieven van opvang. De eerste stap is kijken of het kind terechtkan bij andere familieleden (met een ruime interpretatie van de term familieleden). Daarna is een vervangend gezin een optie. Een passende residentiële instelling is pas de laatste mogelijkheid (zie ook artikel 23 en 24 IVBPR en de Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen).
Transitie en transformatie en internationale ontwikkelingen
De ontwikkeling van deze richtlijn in 2015 viel samen met een grote transitie en transformatie van de zorg voor jeugd, zoals vastgelegd in de Jeugdwet. Belangrijke thema’s hierin waren het zo mogelijk normaliseren van de leefsituatie van het kind, en het aansluiten bij de regie en de eigen kracht van het kind, diens gezin en hun gezamenlijke sociale netwerk.
De Jeugdwet (2015) stelt expliciet dat bij uithuisplaatsing een pleeggezin of gezinshuis ‘indien redelijkerwijs mogelijk’ de voorkeur moet krijgen, ‘tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdige’ (artikel 2.3, lid 6). De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij gemeenten. Het recht om in een gezinsomgeving op te groeien is ontleend aan het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind en uitgewerkt in de United Nations Guidelines for the Alternative Care of Children. De wens om ‘safe and family-based care’ de voorkeur te geven boven institutionele zorg wordt internationaal breed gedragen (The Lancet, 2020). Het Nederlands Jeugdinstituut heeft dit streven in diverse publicaties samengevat als Zo thuis mogelijk opgroeien en Mijn Thuis.