
Factoren
Toelichting op de aanbevelingen
-
Screen altijd op problematische gehechtheid in de volgende situaties:
- Wanneer een kind opgroeit in een gezin waarin vermoedelijk mishandeling, verwaarlozing en/of huiselijk geweld aan de orde is (geweest).
- Wanneer een kind opgroeit in een gezin waarin één of beide ouders psychiatrische problemen heeft.
- Wanneer een kind een ontwikkelingsstoornis, een autistische stoornis of een verstandelijke beperking heeft.
- Wanneer de stabiliteit en continuïteit van de ouder-kindrelatie bedreigd wordt of doorbroken is, bijvoorbeeld door het verlies van een gehechtheidsfiguur, door echtscheiding, bij een ziekenhuisopname of detentie van de ouder.
- Wanneer het kind geadopteerd is of opgroeit in een pleeggezin.
-
Kijk uit voor het beschuldigen van ouders. Heb juist oog voor de pijn en het gevoel van falen wanneer hun zoon of dochter een problematische gehechtheidsrelatie heeft (zie ook Aanpak en interventies).
-
Zorg bij langdurige afwezigheid van de ouder voor voldoende informatie over die afwezigheid. Zorg ook dat het kind met deze ouder contact kan onderhouden (met aandacht voor de veiligheid van het kind).
Er zijn allerlei redenen waarom de gehechtheidsrelatie van een kind met diens ouder(s) niet goed tot stand komt. We onderscheiden factoren op vier niveaus:
- Bij de ouder: vermogen om sensitief en voorspelbaar te reageren, het vermogen om te mentaliseren (= reflecteren), de psychische gesteldheid van de ouder, een licht verstandelijke beperking bij de ouder.
- Bij het kind: moeilijk temperament, vroeggeboorte, ontwikkelingsstoornis, autistische stoornis, verstandelijke beperking.
- De gezins- en leefomstandigheden waaronder het kind opgroeit: opeenstapeling van sociaaleconomische risico’s, zoals armoede, slechte huisvesting, en werkloosheid; mishandeling en/of verwaarlozing.
- Onvoldoende stabiliteit of continuïteit van het ouder-kindcontact: bijvoorbeeld door echtscheiding, een ziekenhuisopname of detentie van de ouder.
Vaak zorgt een combinatie van factoren ervoor dat de gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind niet goed tot stand komt. Het is daarom nooit de ‘schuld’ van ouders wanneer een kind een problematische gehechtheidsrelatie heeft.
Verdieping en onderbouwing
Welke factoren beïnvloeden een problematische gehechtheidsrelatie?
Er zijn allerlei factoren die kunnen leiden tot een problematische gehechtheidsrelatie. Vaak is het een combinatie van omstandigheden die maakt dat de gehechtheidsrelatie tussen ouder en een kind niet optimaal tot stand komt. We onderscheiden vier groepen risicofactoren voor het ontstaan van een problematische gehechtheidsrelatie. Het doel van dit onderdeel van de richtlijn is om deze groepen risicofactoren beter in kaart te brengen. Dit zijn ze:
- kenmerken en gedrag van de ouder
- kenmerken van het jonge kind
- gezins- en leefomstandigheden
- stabiliteit en continuïteit in het contact tussen ouder en kind
Lees hieronder meer over deze groepen factoren.
Kenmerken en gedrag van de ouder
Wanneer ouders zelf onveilig gehecht zijn, is de kans groot dat hun kind óók een onveilige gehechtheidsrelatie ontwikkelt (Madigan et al., 2006,). Voor een groot deel vindt de overdracht van gehechtheid plaats door de mate waarin ouders sensitief reageren op hun kind (De Wolff & Van IJzendoorn, 1997). Het kan zijn dat een ouder zelf als kind problematisch gehecht was aan diens ouders, en zo een basispatroon van wantrouwen en onzekerheid naar anderen toe heeft ontwikkeld. Dat wantrouwen of die onzekerheid geeft de ouder onbewust door, bijvoorbeeld door minder sensitief en voorspelbaar te reageren op de signalen van het jonge kind. De ouder reageert bijvoorbeeld niet of erg traag op huilen, negeert het kind al dan niet bewust of is hardhandig en ruw in de omgang met het kind.
Vermogen om te mentaliseren
Ook als het vermogen om te mentaliseren/reflecteren bij een ouder ontbreekt, bedreigt dat de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie. ‘Mentaliseren’ is nadenken over de eigen innerlijke wereld en die van anderen (Muller & Ten Kate, 2008). Kunnen mentaliseren betekent overigens niet dat een ouder ook hardop verwoordt wat (volgens de ouder) een kind op dat moment voelt en ervaart. Maar door woorden te geven aan de gevoelens van het kind, laten ouders of professionals wel zien dat ze mentaliseren. Niet in alle gevallen voelt de ouder de mentale toestand van het kind correct aan. In een normale interactie tussen ouder en kind vinden voortdurend kleine misverstanden plaats, die de ouder vervolgens repareert. Deze ervaringen zijn nodig voor de ontwikkeling van gezonde regulatiepatronen. Het kind leert primaire behoeften, gedrag en gevoelens te reguleren met hulp van de ouder (Rexwinkel, Schmeets, & Pannevis, 2011).
Psychysche gesteldheid
Verder is de psychische gesteldheid van de ouder van belang voor de ontwikkeling van gehechtheidsrelaties. Factoren als depressie, psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek kunnen de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie met een kind bedreigen (Atkinson et al., 2010; Martins & Gaffan, 2000). Ook is het van belang dat ouders vertrouwen hebben in hun eigen kwaliteit als opvoeder. Opvoedingsonzekerheid en opvoedingsspanning hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van een gehechtheidsrelatie (Atkinson et al., 2010; Diener et al., 2003).
Licht verstandelijke beperking
Een aparte risicofactor bij ouders is een licht verstandelijke beperking (lvb). Kenmerken daarvoor zijn een lage intelligentie in combinatie met een beperkt sociaal aanpassingsvermogen (De Beer, 2016). Vaak zijn de opvoedingsvaardigheden van deze ouders beperkt omdat de ouder zichzelf overschat en zich slecht kan inleven in het kind. Dat is een ernstige belemmering voor het vermogen om sensitief te reageren op de behoeftes van het kind (Zoon et al., 2019). Dit verhoogt het risico op een problematische gehechtheidsrelatie bij het kind (Lever, 2015). Een ouder met een lvb reageert veelal te impulsief, te wispelturig of te veel op zichzelf gericht om een jong kind emotionele veiligheid te bieden. Dat maakt dat opvoedproblemen bij ouders met een lvb meestal toenemen als hun kind ouder wordt. Er zijn speciale interventies ontwikkeld voor ouders met een lvb. Daarvoor zijn bestaande programma’s aangepast (zoals Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline, VIPP-SD). De resultaten met deze aangepaste interventie zijn alleen niet eenduidig (Hodes et al., 2018).
Aanbevelingen en tips om ouders met een lvb te begeleiden vind je in de tekst ‘Wat werkt voor licht verstandelijk beperkte ouders?’ (Zoon, van Rooijen, & Foolen, 2019). Zie ook de richtlijn Kindermishandeling voor ouderinterventies.
Ouders hebben niet de schuld
Hoewel we hier allerlei kenmerken van ouders hebben benoemd die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een problematische gehechtheidsrelatie, is het zeker niet de bedoeling ouders te ‘beschuldigen’. Zoals verderop in deze tekst aan de orde komt, kan een combinatie van verschillende factoren in het kind, diens ouders en de omgeving leiden tot een problematische gehechtheidsrelatie. Ouders hebben vaak wel een gevoel van falen wanneer hun kind een problematische gehechtheidsrelatie heeft. Benadruk daarom als professional dat het niet de schuld van de ouders is dat het kind een problematische gehechtheidsrelatie heeft.
Kenmerken van het jonge kind
Eigenschappen van het jonge kind spelen een belangrijke rol in het ontstaan van een gehechtheidsrelatie met de ouder(s). Kinderen die te vroeg geboren zijn, huilen bijvoorbeeld harder en op een hogere toonhoogte dan voldragen kinderen. Dat kan irritatie oproepen.
Ook een moeilijk temperament (Putnam et al., 2002) stelt hoge eisen aan de ouder. Kinderen met een moeilijk temperament reageren vaak heftiger op prikkels, zijn vaker in een negatieve stemming en hebben een minder regelmatig slaap-waakritme dan kinderen met een makkelijk temperament. Voor de ouders is het daardoor moeilijker om sensitief op signalen te reageren en soepel met het kind om te gaan. Toch kunnen kinderen die te vroeg geboren zijn of een moeilijk temperament hebben wel degelijk veilige gehechtheidsrelaties met hun ouder(s) ontwikkelen.
Autistische stoornis of verstandelijke beperking
Zoals beschreven bij Wat is problematische gehechtheid?, komt onveilige gehechtheid veel vaker voor bij kinderen met een autistische stoornis, ontwikkelingsstoornis en/of verstandelijke beperking. Nederlands onderzoek heeft laten zien dat een groot deel van hen een gedesorganiseerde/verstoorde gehechtheidsrelatie heeft (Rutgers et al., 2004; Wijnroks et al., 2006). We denken dat dit komt doordat gehechtheid niet alleen biologisch, maar ook cognitief bepaald is.
Bij de vorming van een gehechtheidsrelatie ontwikkelt het kind een werkmodel van gehechtheid waarin verwachtingen van de ouder en zichzelf liggen opgeslagen. Voor kinderen met een autistische stoornis en/of verstandelijke beperking is het blijkbaar moeilijker om voorspelbare patronen over de ouder in het geheugen op te slaan.
Ook voor ouders van kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) of ontwikkelingsstoornissen is het moeilijker om een veilige band op te bouwen met hun kind. Onderzoek laat zien dat deze kinderen minder en moeilijk afleesbare signalen afgeven. Dat maakt het voor ouders lastiger om sensitief te reageren op het kind en positieve wederkerige interacties te hebben (Didden, 2006).
Ouder bepalender dan kind
In het algemeen geldt overigens dat risicofactoren op het niveau van het kind kunnen worden gecompenseerd door beschermende factoren op het niveau van de ouder(s) en het gezin. Denk aan de aanwezigheid van veel sociale steun in het gezin. Dit kan compenseren voor risicofactoren als vroeggeboorte of een moeilijk temperament. Andersom werkt het niet: beschermende factoren op kindniveau kunnen risicofactoren op het niveau van de ouder(s) niet compenseren (Van IJzendoorn, 2008). Om die reden drukt de ouder een zwaarder stempel op de ontwikkeling van een gehechtheidsrelatie dan het kind (Van IJzendoorn et al., 1992).
Stabiliteit en continuïteit in het contact tussen ouder en kind
Voor het ontstaan van een veilige, niet-problematische gehechtheidsrelatie is continuïteit in het contact tussen ouder en kind van belang. Wanneer jonge kinderen vaak en veel te maken hebben met wisselingen van opvoeders, bemoeilijkt dit het opbouwen van een veilige relatie (Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2010).
Ook een ziekenhuisopname van het kind op jonge leeftijd of conflicten tussen ouders onderling (zoals bij een ‘vechtscheiding’) kunnen een bedreiging vormen. Kinderen die in hun eerste levensjaren een vechtscheiding tussen beide ouders hebben meegemaakt, lopen een verhoogd risico op een problematische gehechtheidsrelatie.
Plaatsing in adoptie- of pleeggezin: leeftijd telt
Een problematische gehechtheid (vooral de gedesorganiseerde, verstoorde vorm) komt vaker voor bij kinderen die geadopteerd zijn en/of opgroeien in een pleeggezin. We denken dat hier meespeelt dat er vaak mishandeling of verwaarlozing voorafgaat aan de plaatsing in het adoptie- of pleeggezin. Maar de leeftijd waarop een kind in het adoptie- of pleeggezin komt, is wel van groot belang (Van den Dries et al., 2009).
Kinderen die na hun eerste verjaardag worden geadopteerd (als zij al een eerste gehechtheidsrelatie hebben opgebouwd), zijn vaker gedesorganiseerd gehecht: ruim 30%, in tegenstelling tot 15% van de niet-geadopteerde kinderen. Juist deze kinderen hebben vaak langere tijd in een instelling doorgebracht. Als in het eerste levensjaar het basisvertrouwen niet goed tot stand komt, kan dit problemen geven met gehechtheidsrelaties in het latere leven van het kind (Van IJzendoorn, 2008). Wanneer de adoptie vóór het eerste levensjaar plaatsvindt, is er geen verschil in gehechtheid tussen geadopteerde en niet-geadopteerde kinderen. Wel is het nodig om altijd alert te blijven op de gehechtheidsrelatie.
Langdurige afwezigheid van de ouder: scheiding of ziekenhuisopname
Soms is een ouder langdurig afwezig. Dat doet afbreuk aan de continuïteit in het contact tussen ouder en kind. Jaarlijks horen naar schatting 30.000 kinderen dat hun ouders gaan scheiden. Driekwart van de echtscheidingskinderen woont na de scheiding bij hun moeder. Slechts een kwart van de echtscheidingsgezinnen kiest voor co-ouderschap, dus voor veel kinderen verdwijnt hun vader voor korte of langere periode meer naar de achtergrond.
Naast echtscheiding kan een opname in een ziekenhuis of ggz-instelling de oorzaak zijn van een langdurige afwezigheid van de ouderfiguur. Uit Amerikaans onderzoek blijkt geen eenduidige samenhang tussen echtscheiding en een problematische gehechtheidsrelatie (Feeney & Monin, 2016). Het effect van echtscheiding of een ziekenhuisopname op de gehechtheidsrelatie van het kind wordt door allerlei factoren bepaald. Denk aan de relatie met de ouders vóór de scheiding of opname, de manier waarop ouders met elkaar omgaan, en hoeveel contact het kind met beide ouders onderhoudt.
De veronderstelling is: hoe jonger het kind is als één van beide ouders langdurig uit beeld verdwijnt, hoe meer impact dat heeft op de gehechtheidsrelatie.
Ouder in detentie
Naar schatting 25.000 kinderen en jongeren in Nederland hebben een ouder die verblijft in een gevangenis of justitiële inrichting (Kalverboer, 2017). Bij detentie is de ouder niet alleen afwezig. Kinderen ervaren ook verdriet, boosheid, schaamte, gemis en eenzaamheid vanwege die detentie. Veel van deze kinderen ontwikkelen emotionele, gedrags- en/of leerproblemen die soms tot in de volwassenheid voortduren (Kalverboer, 2017). Amerikaans onderzoek heeft laten zien dat veel van deze kinderen een onveilige of gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie met de gedetineerde ouder hebben (Murray et al., 2012). De meta-analyse van Murray et al. (2012) noemt als oorzaken: de plotselinge scheiding van de ouder, slechte communicatie over de detentie, of een gebrek aan een veilige hechtingsfiguur.
Grote gevolgen voor jonge kinderen
Voor jonge kinderen (van 0 tot 6 jaar) kunnen de gevolgen van detentie van de ouder – met name de moeder – groot zijn. We gaan ervan uit dat een instabiele en chaotische opvoedsituatie als gevolg van afwezigheid van moeder kan leiden tot een gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie (Dallaire, 2007). Ook schoolgaande kinderen en adolescenten hebben te lijden onder de mogelijke veranderingen als gevolg van de detentie, zoals een wisseling van school- of thuisomgeving. Financiële moeilijkheden, onzekerheid, schaamte, sociale isolatie, en geheimhouding zijn factoren die het welzijn van het kind in de weg staan. Beschermende factoren zijn onder andere steun vanuit het sociale netwerk en de veerkracht van het kind (Dallaire, 2007; Dallaire et al., 2015).
Bezoekregelingen hebben wisselend effect
In Nederland hebben justitiële instellingen voor gedetineerde ouders bezoekregelingen en speciale ouder- en kindprogramma’s ingericht, zodat het kind contact kan onderhouden met de gedetineerde ouder. In de VS is onderzoek gedaan naar effecten van dergelijke bezoekregelingen, maar de onderzoeksresultaten zijn niet eenduidig. Aan de ene kant kan een gevangenisbezoek gevoelens van onveiligheid bij het kind vergroten (Dallaire, 2007). Aan de andere kant draagt een gebrek aan contact bij aan vervreemding (Shlafer & Poehlmann, 2010). De situatie in Nederland kan anders zijn, maar het is in geval van detentie in ieder geval belangrijk om het belang van het kind in de gaten te houden, goed te kijken naar de omstandigheden die het welzijn van het kind bevorderen, en het kind goed te informeren over de detentie (Poehlmann, 2010). Lotgenotencontact kan ook helpen.
Concluderend: wat de oorzaak van de afwezigheid ook is, alle kinderen zijn gebaat bij voldoende informatie over de afwezigheid van de ouder. Bij voorkeur kan het kind contact onderhouden met de afwezige ouder. In geval van detentie moet dan wel rekening gehouden worden met de veiligheid van het kind.
Gezins- en leefomstandigheden
Verschillende gezinskenmerken kunnen invloed hebben op de relatie tussen ouder en kind. Denk aan relatieproblematiek tussen opvoeders, financiële problemen of een gebrek aan regelmaat en structuur in het gezin. Uit onderzoek blijkt dat bij een opeenstapeling van vijf verschillende sociaaleconomische risico’s in een gezin (zoals armoede, alleenstaand ouderschap en werkloosheid) bij de kinderen een verhoogde kans bestaat op een problematische gehechtheidsrelatie. Ouders die zorgen hebben over hun inkomen, werkloosheid, discriminatie en/of huisvesting zijn soms onvoldoende in staat om sensitief op hun kind te reageren.
Kindermishandeling
Het is niet verwonderlijk dat kindermishandeling een grote invloed heeft op de gehechtheidsrelatie. Wordt een kind mishandeld, dan raakt het verzeild in een onoplosbare paradox (‘angst zonder oplossing’; Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2010). De gehechtheidsfiguur is zowel een bron van troost en veiligheid als een bron van angst (Hesse & Main, 2006). Onderzoek laat zien dat kinderen en jongeren die mishandeld worden vaker onveilig gehecht zijn. Kindermishandeling vormt dus een groot risico voor het ontwikkelen van een problematische gehechtheidsrelatie.
Complexe trauma’s en traumasensitief opvoeden
Onder een ‘complex trauma’ verstaan we het ervaren van meervoudige, chronische en aanhoudende traumatische gebeurtenissen die nadelig zijn voor de ontwikkeling van een kind. Denk aan verwaarlozing, misbruik of mishandeling (De Baat & Berger, 2017). Trauma’s bij een kind gaan vaak samen met een problematische gehechtheidsrelatie. Daarbij is niet altijd duidelijk vast te stellen wat oorzaak en wat gevolg is. Wanneer een kind traumatische gebeurtenissen meegemaakt heeft en de ouder reageert daar niet sensitief op, dan kunnen de stressklachten bij het kind verergeren. Als de ouder bijvoorbeeld boos wordt of zich terugtrekt vanwege depressieve gevoelens, dan is de ouderfiguur zelf een bron van angst voor het kind, in plaats van een veilige haven. Dergelijke verwarrende ervaringen kunnen leiden tot een gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie.
Traumasensitief omgaan met kinderen
Kinderen die te maken hebben met complexe trauma’s kunnen sneller en beter geholpen worden als er in hun dagelijkse omgeving ook vanuit kennis over het trauma gekeken en gehandeld wordt. Dit noemen we traumageoriënteerd werken of traumasensitief opvoeden (De Baat & Berger, 2017; Van Grinsven & Holdorp, 2015). Om traumasensitief te kunnen opvoeden, zet je als het ware je ‘traumabril’ op. Daarmee observeer je gedrag en gevoelens van de getraumatiseer het kind en interpreteer je ze vanuit kennis over wat trauma met een kind kan doen. Door traumasensitief om te gaan met kinderen, draag je als professional bij aan het herstel. Kijk ook eens naar de vijf pijlers voor traumasensitief opvoeden hieronder. Getraumatiseerde kinderen hebben meestal specialistische behandeling nodig. Meer informatie over deze methoden vind je in de Databank Effectieve jeugdinterventies en de richtlijn Traumagerelateerde problemen.
Vijf pijlers voor traumasensitief opvoeden (De Baat & Berger, 2017):
- Creëer een veilige, voorspelbare omgeving: Creëer een consistente, betrouwbare en responsieve omgeving, waarbij een kind weet waar deze aan toe is en zich veilig voelt. Door te betrekken bij beslissingen en geduldig te blijven, kun je het kind weer een gevoel van veiligheid laten ervaren. Het creëren van de juiste voorwaarden voor een veilige leefomgeving voor het kind is bij uitstek de taak van een jeugdbeschermer. Zie ook de richtlijn Samen beslissen over passende hulp.
- Steun het kind bij het (opnieuw) opbouwen van positieve relaties met anderen: Positieve relaties zijn belangrijk voor het herstelproces van kinderen met een complex trauma. Door het opbouwen van positieve nieuwe relaties kunnen negatieve gevoelens worden omgevormd, en kan alsnog een veilige gehechtheidsrelatie tot stand komen.
- Werk aan het leren omgaan met emoties: Op welke leeftijd ook, een kind met nare ervaringen heeft iemand nodig om emoties te leren reguleren. Niet zozeer om gedrag als boosheid of angst te begrenzen, maar om weer rustig te worden.
- Werk zoveel mogelijk samen met de ouders: Als een kind uit huis geplaatst wordt, richt de begeleiding zich óók op de ouders en op het hen leren omgaan met de uithuisplaatsing. Zij blijven ouders, maar dan op afstand. Welke rol is er nog voor hen weggelegd, of voor opa en oma, een tante of leerkracht? Hoe kunnen zij bijdragen aan het herstel van het kind? Mogelijk kunnen zij helpen met Mijn Levensboek, dat omschrijft waarom een kind niet meer thuis woont. Voor kinderen is het heel belangrijk om te weten dat ze geen schuld hebben gehad aan alle problemen, en dat ze niet ‘slecht’ zijn. Verder is het van belang dat ouders altijd een plek hebben in het leven van een kind.
- Bied het kind psycho-educatie aan: Getraumatiseerde kinderen en jongeren dragen een ‘onzichtbare koffer’ mee, gevuld met negatieve opvattingen – over zichzelf, de mensen en de wereld in het algemeen. Zij zien vaak geen verband tussen hun gedragsproblemen en hun traumatische ervaringen. Als jeugdprofessional kun je de effecten van complex trauma uitleggen. Begrip kan het kind motiveren om hulp te accepteren.
Kan gedesorganiseerde gehechtheid herstellen?
Ook in risicovolle omstandigheden, zoals bij arme gezinnen waarin sprake is (geweest) van mishandeling, blijken ouders te profiteren van interventies die erop gericht zijn om hun sensitiviteit te vergroten. Zulke interventies kunnen van een onveilige gehechtheidsrelatie een veilige maken. Een Nederlandse studie bij adoptiegezinnen gaf hetzelfde hoopvolle beeld: het is mogelijk om door een interventie de sensitiviteit van adoptiemoeders te vergroten en zo het risico op gedesorganiseerde gehechtheid te verkleinen (Bakermans-Kranenburg et al., 2005; Juffer et al., 2017).