Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Stemmingsproblemen
Twee jongeren

6. Suïcide

Elke dag maken zo’n vijf mensen in Nederland een eind aan hun leven. Suïcide komt vaker voor onder volwassenen dan onder kinderen en jongeren. Toch is suïcide een van de hoofdoorzaken van overlijden bij jongeren en adolescenten wereldwijd (Bilsen, 2018; Centraal Bureau voor de Statistiek, 2020). Er is een stijging te zien in het aantal suïcides onder kinderen en jongeren. In 2009 ging het om 108 kinderen en jongeren van 10 tot 25 jaar en in 2019 om 159 kinderen en jongeren (CBS, 2020).  

Onder ‘suïcidaliteit’ verstaan we ‘de suïcidale toestand’. Deze toestand omvat suïcidegedachten, -gevoelens en suïcidale handelingen – zowel in het heden als in de recente en ruimere voorgeschiedenis.  

Cruciaal zijn de motieven, intenties, overwegingen en plannen die het kind benoemt (Van Hemert et al., 2012). Het gaat er het kind meestal niet om een doodswens te vervullen, maar om van de problemen af te zijn. Meestal voelen deze jongeren zich erg alleen. Er is een kloof ontstaan tussen het kind en zijn omgeving (Mérelle et al., 2019). Dood zijn is dan niet het doel, maar wordt gezien als enige uitweg voor eenzaamheid en depressieve of machteloze gevoelens. De gevoelens van wanhoop en uitzichtloosheid zijn zo groot dat het idee om zo verder te moeten leven ondraaglijk is. Suïcidaal gedrag komt vooral voor bij stemmings-, angst-, eet-,  persoonlijkheidsstoornissen en verslavingen (Bilsen, 2018). 

Gedachten aan suïcide worden niet altijd geuit, maar kunnen wel worden vermoed (Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag (Van Hemert et al., 2012)). Om suïcidaliteit te achterhalen, is er onderzoek nodig. Iemand met suïcidegedachten kan over suïcide fantaseren, plannen maken (en de intentie hebben) om een suïcidepoging te ondernemen, of daadwerkelijk een suïcide(poging) ondernemen. Er zijn sterke aanwijzingen dat suïcidale uitlatingen, suïcide-intentie, suïcideplannen, -pogingen en daadwerkelijke suïcide nauw met elkaar samenhangen (Hasley et al., 2008). Wanneer het kind een eerdere poging tot suïcide heeft gedaan, is de kans op herhaling groot. Ongeveer een kwart tot een derde van alle mensen die zijn overleden door suïcide had daarvóór al een suïcidepoging gedaan (Bilsen, 2018). Bostwick et al. (2016) vonden zelfs in hun onderzoek dat ongeveer 80% van de mensen die een suïcidepoging had overleefd, binnen een jaar alsnog overleed door suïcide. Het is dus extra van belang om alert te zijn op gedachten en plannen over zelfdoding (Brown et al., 2000; Harris & Barraclough, 1997; Kessler et al., 1999). 

Zelfbeschadigend gedrag 

Zelfbeschadigend gedrag kan een signaal zijn van een suïcidewens (Owens et al., 2002), net als risicovol gedrag waarbij iemand de kans loopt te overlijden. Maar let op: zelfbeschadiging komt niet altijd voort uit een suïcidewens. Zelfbeschadiging kan ook een manier zijn om woede, verdriet of eenzaamheid te hanteren en te verdoven (Birmaher & Brent, 2007). Daarnaast kan het voortkomen uit de wens om gezien te worden en aandacht te krijgen. Of het is een symptoom van psychische problematiek, zoals een borderline persoonlijkheidsstoornis (Kleindienst et al., 2008). Voor lotgenotencontact en steun kunnen kinderen en jongeren en hun naasten terecht bij de Stichting Zelfbeschadiging

Verandering in gedrag en stemmingswisselingen 

Veranderingen in gedrag en stemmingswisselingen kunnen ook veelzeggende signalen zijn. Denk hierbij aan somberheid, prikkelbaarheid, agressie, roekeloos gedrag, maar ook terugtrekken, afwezigheid en onbereikbaar zijn. Andere voorbeelden van signalen zijn verslechterde prestaties op school of werk, slapeloosheid of juist veel meer slapen, en een toename in het gebruik van alcohol of drugs (Rudd et al., 2006). 

Depressie en suïcide 

Wees bij een kind of jongere met depressie altijd alert op signalen die wijzen op mogelijk suïcidale gedachten of handelingen. Het Addendum Depressie bij Jeugd (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2009) adviseert daarom om bij screening op depressie ook altijd een of meer items over suïcidaliteit mee te nemen. Bijvoorbeeld de CDI, YSR/CBCL en S-PSY geven deze mogelijkheid. De betrouwbaarheid en validiteit van deze instrumenten zijn te vinden in de COTAN. Antwoordt het kind bevestigend op zo’n item? Raadpleeg dan de Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag (Van Hemert et al., 2012). Daarnaast is het signaleringsinstrument VOZZ (Vragen over Zelfdoding en Zelfbeschadiging) te gebruiken als handvat tijdens een gesprek. Hiervan is ook een kortere screeningsvariant beschikbaar (VOZZ-SCREEN). De instrumenten kunnen een hulpmiddel of extraatje zijn bij het contact met de jongere, maar kunnen nooit het gesprek met het kind vervangen.  

De Leidraad suïcidepreventie bij jongeren (2023) (2.1 signalen van suïcidaliteit) biedt een beknopt en overzichtelijk overzicht van signalen. Deze leidraad vertaalt de al bestaande richtlijnen en standaarden naar de dagelijkse praktijk.  

Vraag en aanbevelingen

Signalen en factoren

Wat zijn signalen, risico-, instandhoudende en beschermende factoren voor suïcide en wanneer is direct ingrijpen vereist?

Aanbevelingen

Risicofactoren

  • Suïcidaal gedrag komt voort uit ernstig lijden. Het is voor het kind belangrijk dat hulpverleners dit lijden erkennen. Stel in het contact met het kind diens persoonlijke ervaring centraal en neem deze serieus. Probeer te luisteren zonder te veroordelen, houd contact en houd het onderwerp bespreekbaar. 

Bespreekbaar maken van suïcide

  • Geef depressieve kinderen en jongeren steun en hoop, zorg dat een volwassene adequaat toezicht houdt op het kind, en los praktische problemen en knelpunten op die de depressie in stand kunnen houden. 

  • Zorg voor een goed registratiesysteem. Breng de suïcides, pogingen hiertoe en gedachten hierover in kaart. Alleen wanneer bekend is hoe een jongere over suïcide denkt, kan suïcide voorkomen worden. 

  • Wanneer je suïcidaliteit vermoedt, maak dit dan bespreekbaar. 

  • Zorg voor zorgvuldige monitoring bij medicamenteuze behandeling en besteed expliciet aandacht aan het risico op suïcidaliteit. Let hierbij specifiek op een mogelijke plotselinge toename van suïcidegedachten, -gevoelens en suïcidale handelingen na het starten met de medicatie. 

  • Probeer te voorkomen dat er een kloof ontstaat tussen de jongere en diens omgeving. Betrek in overleg met het kind ook de ouders en/of andere belangrijke naasten bij het gesprek en het plan van aanpak. Het doel is een netwerkgerichte aanpak. Hierbij werken jeugdprofessionals, naasten en andere betrokkenen uit het leven van het kind samen om de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van en de zorg voor het kind te dragen (Mérelle, 2019). 

  • Spreek af wat ieders rol is in de begeleiding van het kind. Zie voor meer informatie ook paragraaf 5.1.2 Samenwerking en ondersteuning naasten van de GGZ-standaard Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag (2020).  

  • Overleg ook met de huisarts van het kind en betrek deze bij de zorg. 

  • Maak samen met het kind en de naasten een veiligheidsplan

  • Plaats een kind niet direct over bij (tijdelijke) suïcidaliteit, mits de veiligheid gewaarborgd kan worden. Overplaatsing en daarmee het verbreken van de werkrelatie kan als een afwijzing of verlies ervaren worden en suïcidegedrag versterken. Vraag bij twijfel om collegiaal advies van de gespecialiseerde zorg. 

Gesloten jeugdzorg

  • In het geval van de gesloten jeugdzorg: hanteer geen standaardwerkwijze bij de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen, maar pas deze aan het kind en de situatie aan. Het is van belang om aan te sluiten bij de behoeften, het belang en de mogelijkheden van het kind en diens ouders en naasten (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, 2019a). 

  • Stel een samenhangend beleid op waarin alle bovenstaande punten over suïcidepreventie zijn opgenomen: visie formuleren, implementeren van multidisciplinaire richtlijnen, bijscholen van professionals, continu monitoren van kinderen en jongeren op gevoelens van suïcidaliteit, terughoudend zijn met non-suïcidecontracten, continuïteit van zorg bewerkstellingen, familieleden bij de zorg betrekken, transparant toezicht bieden, leren van suïcides, aandacht schenken aan fysieke veiligheid (waaronder ontwerp, inrichting en omgeving van gebouwen), waken voor imitatie-effecten binnen de groep en nazorg bieden aan naasten en groepsgenoten bij indrukwekkende gebeurtenissen op dit vlak.