Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Jongere schenkt koffie in

Hulp evalueren

Toelichting op de aanbeveling

  • Evalueer de ingezette hulp regelmatig met de gezinsleden, en neem in het gezinsplan op wanneer dat gebeurt. Bij de evaluatie zijn de gestelde doelen het uitgangspunt. Als de hulp niet leidt tot het bereiken van de gestelde doelen, stel dan samen met de gezinsleden het gezinsplan en eventueel het eigen handelen bij en zet zo nodig andere hulp of andere acties in. 

De gestelde doelen helpen om te bepalen of hulp effectief is en de juiste richting op gaat (Van Yperen & Van der Steege, 2006). 

Effect meten 

Monitoring lijkt een werkzaam onderdeel te zijn van effectieve hulp (Lambert, 2010; Van Yperen, 2013; Van Yperen et al., 2010). Dit gaat verder dan problemen meten aan het begin en het einde van de hulp. Het gaat ook om het monitoren van het effect gedurende de hulp. Door regelmatig het effect van de hulp te meten, krijg je inzicht in de tevredenheid van de cliënt, of er voldoende aan de doelen is gewerkt, of ouders meer vaardigheden leren en of de problemen afnemen (Van Yperen et al., 2010). Monitoring helpt je inzien welke hulpverleningstrajecten onvoldoende resultaat opleveren. Doelen zijn hierbij een belangrijk hulpmiddel. Door het gezin te vragen hoe het gaat, ontstaat een gesprek over de vraag wat nodig is om de doelen alsnog te bereiken (Van Yperen, 2013). Een ander instrument is een vragenlijst waarmee je de voortgang en terugval in beeld brengt (zie bijvoorbeeld Esmeijer et al., 2019). 

Monitoren en evalueren 

Hierbij twee manieren waarop je doelen kunt monitoren 

De Goal Attainment Scaling (GAS) 

Deze internationaal bekende methode helpt bij het duidelijk formuleren en meten van doelen in de hulpverlening (Van Yperen et al., 2004). Met GAS leg je per behandelaspect concreet vast hoe en wanneer het doel is behaald op een van tevoren gemaakte individuele schaal. Hierbij beoordeel je niet alleen de voort- en teruggang in functioneren. Je kijkt ook naar de vooruitgang zonder dat het doel is behaald, en wanneer er sprake is van vooruitgang die verder of véél verder gaat dan het gestelde doel (Dekkers et al., 2011). Volgens Van Yperen en Van der Steege (2006) helpt de methode om de hulpvragen te verduidelijken en de cliënt actief te ondersteunen. Ook raken hulpverleners hierdoor gemotiveerd om doelen op elkaar af te stemmen en beter met elkaar samen te werken. 

Schaalvragen  

Deze vragen kunnen van pas komen als je met het gezin wil bespreken in hoeverre de doelen zijn behaald. Schaalvragen stel je om de voortgang te bepalen en hierover in gesprek te gaan. Wat zit er achter dit cijfer? Wat is er nodig om één of twee punten hoger te komen? Als hulpverlener vraag je aan gezinsleden antwoord te geven op een schaal van 0 tot 10: waar bevinden ze zich en waar willen ze naartoe? De 10 staat voor de gewenste situatie of de situatie waarin alle doelen zijn bereikt. Over het algemeen zijn de vragen niet bedreigend en doorvragen naar het cijfer kan veel informatie opleveren over hoe de gezinsleden het onderwerp beleven. Schaalvragen zijn bedoeld om de mate van vooruitgang te bepalen, plus de motivatie van de gezinsleden en het vertrouwen dat ze hun doelen bereiken (Bannink, 2006; Van der Steege et al., 2013). 

Op de vraag wanneer precies monitoring nodig is, is geen eenduidig antwoord te geven. Er zijn meerdere manieren om scores op meetinstrumenten te gebruiken (Nugter & Buwelda, 2012). Als een kind in een onveilige situatie zit, is monitoring een continu proces (Rose, 2009). Daarbij vraagt de jeugdprofessional zich continu af of het kind veilig is en of de hulp nog toereikend is.  

Lees onder de Verdieping en onderbouwing hoe gemeenten de effecten van jeugdhulp in kaart kunnen brengen.  

Hulp afsluiten 

Het is bij gezinnen met meervoudige en complexe problemen moeilijk te zeggen wanneer je de hulpverlening kunt afsluiten. Vaak is het goed om zo nu en dan te checken hoe het gaat. De problematiek hoeft over het algemeen niet geheel opgelost te zijn, maar wel beheersbaar zijn. Tegenslag kan de draagkracht van het gezin gemakkelijk te boven gaan. Stel daarom om ook een terugvalpreventieplan op. Hierin staan afspraken die je met de gezinsleden hebt gemaakt over de manier waarop ze kunnen handelen als het (weer) wat minder gaat, wat ze dan zelf kunnen doen, wanneer ze hulp in moeten schakelen en met wie ze dan contact opnemen. De klankbordgroep benadrukt ook dat het bij deze gezinnen belangrijk is om te voorkomen dat ze te afhankelijk raken van de hulpverlening. Dat kan gebeuren als gezinnen onzeker zijn over hun eigen kunnen of als ze weinig actief zijn doordat zij blijven leunen op de jeugdprofessional. Volgens de klankbordgroep kan de hulpverlening soms even pauzeren. Zo kan het gezin ervaren dat zij het ook wel redden zónder hulp. Ook kunnen gezinnen het als een beloning ervaren als ze een poosje geen hulp krijgen. 

Resultaten meten 

Volgens de Jeugdwet moeten de gemeenten aangeven op welke manier ze de effecten van jeugdhulp in kaart brengen. Om dit zoveel mogelijk overal op dezelfde manier te doen, is een geharmoniseerde set outcome-indicatoren vastgesteld (VNG et al., 2016). De indicatoren zijn: 

  • Uitval of bereik: wordt de hulp uitgevoerd zoals gepland en niet voortijdig of op negatieve gronden beëindigd? Omdat bij jeugdbescherming sprake is van gedwongen hulpverlening kan een cliënt of gezin de hulp niet eenzijdig beëindigen. Registratie van uitval is in de jeugdbescherming daarom niet relevant;
  • Cliënttevredenheid: zijn cliënten tevreden over de geboden hulp? Van Yperen en collega’s (2008) geven aan dat een cliënttevredenheidsonderzoek de meest eenvoudige vorm van effectonderzoek is. Cliënttevredenheid kan gezien worden als een eerste empirisch teken van practice-based evidence. Aan cliënten wordt gevraagd om met een cijfer van 1 tot 10 aan te geven hoe nuttig de hulp voor hen was. Hoewel cliënttevredenheid van belang is, betekent tevredenheid niet automatisch dat de hulp adequaat is geweest (Van Yperen et al., 2008);
  • Doelrealisatie, uitgesplitst in:
    • De mate waarin cliënten zonder hulp verder kunnen. Vinden cliënten dat ze geen hulp meer nodig hebben na afsluiting van het hulptraject? De jeugdbescherming kan kijken of jeugdhulp nodig is na de maatregel.
    • De mate waarin er na beëindiging van de hulp opnieuw een hulptraject wordt gestart (herhaald beroep). 

In de individuele, niet vrij toegankelijke jeugdhulp worden daarnaast nog twee indicatoren gebruikt. De jeugdbescherming hanteert deze niet. Het gaat om: 

  • De mate waarin problemen verminderd zijn en de zelfredzaamheid of participatie is toegenomen. Dit geeft aan of de situatie bij afsluiting van de hulp gunstiger is dan bij aanvang. Het probleemgedrag van het kind of de jongere is bijvoorbeeld verminderd, ouders voelen zich minder onmachtig en zijn beter in staat hun taak als opvoeders te vervullen (Knorth, 2005);
  • De mate waarin overeengekomen doelen gerealiseerd zijn. 

Meer informatie over monitoring en outcome is te vinden op de website van het NJi.