Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Traumagerelateerde problemen
Twee kinderen op een schommel

Het kind en de omgeving bevragen

Toelichting op de aanbevelingen

  • Bevraag meerdere informanten rond kinderen over de ingrijpende gebeurtenis(sen) en traumagerelateerde problemen. Vraag wel eerst toestemming aan het kind en/of de ouders. Zijn er vermoedens van kindermishandeling in de thuissituatie, win dan altijd omgevingsinformatie in. Kinderen beginnen namelijk niet makkelijk over kindermishandeling. Start de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling als er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

  • Vraag aan ouders of zij ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. Dit kan invloed hebben op de (emotionele) beschikbaarheid van ouders en de keuze voor eventuele verdere ondersteuning of behandeling.

  • Stel directe vragen vanuit een neutrale houding. Stem taalgebruik af op de leeftijd en het niveau van het kind. Bijvoorbeeld: “Heb je ooit een nare gebeurtenis meegemaakt?”

  • Blijf met enige regelmaat vragen naar ingrijpende gebeurtenissen en eventuele reacties. Laat dit onderwerp bijvoorbeeld halfjaarlijks of jaarlijks terugkomen.

  • Bij kinderen die met complexe emotionele problemen of gedragsproblemen in de jeugdhulp terechtkomen: onderzoek of de problemen waarvoor het kind is aangemeld samenhangen met ingrijpende gebeurtenissen of traumagerelateerde problemen. Bevraag altijd de levensgeschiedenis van een kind. Vraag op een directe en concrete manier naar ingrijpende gebeurtenissen, of neem een screeningslijst af. Wees je bewust van de impact die het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis kan hebben op een kind.

Herkenning

Niet altijd worden traumagerelateerde problemen bij kinderen herkend. Dat komt onder andere doordat reacties op ingrijpende gebeurtenissen en andere stoornissen kunnen overlappen. Druk gedrag van een kind kan bijvoorbeeld worden toegeschreven aan Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Behoefte aan structuur en regelmaat of verminderde contactname kunnen toegedicht worden aan een autismespectrumstoornis (ASS). Ook bij het vaststellen van een verstandelijke beperking kunnen traumagerelateerde problemen over het hoofd worden gezien (Vervoort-Schel et al., 2018).  

Breed in kaart brengen

Vraag als jeugdprofessional daarom naar ingrijpende gebeurtenissen, traumagerelateerde problemen en het moment dat de klachten zijn ontstaan. Breng daarnaast samen met het gezin de klachten breed in kaart. Let daarbij zowel op traumagerelateerde problemen als op klachten die horen bij andere problematiek, zoals middelenafhankelijkheid, depressie, angststoornissen en een verstandelijke beperking. Kijk daarnaast naar de gevolgen van een ingrijpende gebeurtenis op verschillende levensgebieden: de relaties die het kind onderhoudt met gezinsleden en leeftijdsgenootjes en hoe het kind functioneert op school. Let bovendien op fysieke gezondheidsproblemen, zoals verwondingen door de ingrijpende gebeurtenis. Breng ook in kaart welke medische behandelingen het kind krijgt voor lichamelijke klachten die niet voortkomen uit die gebeurtenis.

N.B. Om opvoed- en opgroeiproblemen van kinderen in te delen, verwees deze richtlijn voorheen naar de CAP-J (Classificatiesysteem voor de Aard van Problematiek van Jeugd). Vanaf januari 2025 is het classificatiesysteem CAP-J opgeheven. In de volgende herziening van de richtlijn wordt nagegaan wat dit voor deze richtlijn betekent.

Omgeving bevragen

Voor jeugdprofessionals is het voldoende om het kind, de ouders en andere betrokkenen uit de omgeving kort te bevragen. Relevant in dat gesprek zijn de gebeurtenis(sen) die het kind heeft meegemaakt, wie erbij betrokken waren, hoe oud het kind was, of de gebeurtenis eenmalig of herhaaldelijk heeft plaatsgevonden en wat de reacties van het kind en de omgeving op de gebeurtenis(sen) waren, zoals gedachten, gevoelens en gedrag. Leg het kind en de ouders goed uit waarom je hiernaar vraagt. Bij het (zeer) jonge kind zijn er mogelijk geen expliciete herinneringen. Dan hoeft de gebeurtenis niet verder uitgevraagd te worden. Eventueel kun je de ouders vragen om de ingrijpende gebeurtenis te vertellen. Realiseer je echter goed dat dit hún verhaal is dat gekleurd kan zijn door hun eigen interpretaties en reacties. Als de rapportage al voldoende informatie geeft over de ingrijpende gebeurtenis, hoef je deze bijvoorbeeld niet verder uit te vragen. Een ’ik weet ervan’ volstaat dan. Zorg dus dat je goed ingelezen bent in een dossier.

Systemisch bevragen

Vraag ouders en andere betrokkenen, zoals medewerkers van de school, het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang, naar stressreacties van het kind. Doe dit altijd in overleg met het kind en diens ouders, waarbij je uitlegt waarom je deze extra informatie nodig hebt. In een eventuele latere fase past het om wat meer bij de inhoud en details van de gebeurtenis stil te staan. Huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen en zorgverleners in de generalistische basis jeugd-GGZ en gespecialiseerde jeugd-GGZ kunnen kinderen systematisch bevragen. Voordat effectief bevraagd kan worden op traumagerelateerde problemen, dient eerst de veiligheid van het kind vastgesteld te zijn. Neem de risico’s die voortkomen uit de problemen en klachten serieus, zoals suïcidaliteit of kans op hertraumatisering bij het kind en de mogelijkheid dat anderen (eventueel kinderen) in de directe omgeving ook gevaar kunnen lopen.

Doorgaans vertellen kinderen niet uit zichzelf over ingrijpende gebeurtenissen. Ze voelen zich schuldig, schamen zich, of vertonen vermijdingsgedrag. Of ze realiseren zich onvoldoende dat er sprake is van een ingrijpende gebeurtenis. Dat komt bijvoorbeeld voor bij chronische verwaarlozing of mishandeling. Vraag daarom structureel naar ingrijpende gebeurtenissen en voer deze gesprekken met enige regelmaat (Cohen, Berliner & Mannarino, 2010). Sommige kinderen ervaren het als een opluchting om over deze onderwerpen te mogen praten en om te weten dat zij niet de enige zijn die zo’n gebeurtenis hebben meegemaakt.
 
Zorg dat het kind toestemming heeft van ouders om te praten over de gebeurtenissen. Als dit niet het geval is, bijvoorbeeld vanwege onmacht in de opvoeding, gevoelens van schaamte of schuld, of angst voor consequenties, kan het kind een loyaliteitsconflict ervaren. Dat kan ingewikkeld zijn; zeker als de ouder betrokken was bij de ingrijpende gebeurtenis of deze (mede) heeft veroorzaakt. Het is dan zaak om dit eerst met de ouder bespreekbaar te maken en de ouder hierin te begeleiden met vragen als “Wat had u gewild dat er niet was gebeurd?”. Ook kan het wenselijk zijn om een andere opvoeder, verzorger of leerkracht te bevragen – met toestemming van het kind en/of de ouders. De passage ‘Als je je zorgen maakt’ uit de richtlijn Kindermishandeling geeft overwegingen, praktische adviezen en gesprekstechnieken voor hoe je dat in alle openheid met ouders kunt bespreken. Neem hierbij de algemene regelgeving over toestemming in acht (artikel 450 WGBO, artikel 7.3.4, Jeugdwet, 2014. Meer informatie over de toestemmingsvereiste vind je in de Handreiking Toestemmingsvereiste voor hulp bij kindermishandeling, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2016).

De omgeving betrekken

Leg als jeugdprofessional aan het kind en de ouders uit waarom je naar de ingrijpende gebeurtenissen vraagt. Dat het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen nu, maar ook in de toekomst tot klachten kan leiden. Zeker als de gebeurtenissen verborgen blijven, kan het kind daar last van krijgen. Leg met psycho-educatie uit hoe kinderen - afhankelijk van hun leeftijd - tijdens en na een ingrijpende gebeurtenis kunnen reageren. Het helpt ouders om alert te zijn op eventuele gedragsveranderingen. Geef daarnaast aan wat normale reacties zijn, geef uitleg over veerkracht en vertel dat het met de meeste kinderen na een paar weken vanzelf weer beter gaat. Leg uit dat sommige kinderen klachten ontwikkelen die langer aanhouden en dat het daarom belangrijk is dat ouders en andere mensen in de omgeving alert blijven op gedragsveranderingen bij het kind. Geef hiervan concrete voorbeelden: nachtmerries, de gebeurtenis naspelen of het vermijden van gevoelens, gedachten, gesprekken of een bepaalde plek, persoon of voorwerp. Vertel ook dat het belangrijk is om te overleggen met een jeugdprofessional als de klachten na een maand niet afnemen. Zie Signalering en diagnostiek voor adviezen hoe ouders en leerkrachten kunnen omgaan met de reacties van het kind.

Do’s

  • Bevraag meerdere informanten rondom het kind over de ingrijpende gebeurtenissen en traumagerelateerde problemen, met toestemming van het kind en/of de ouders.
  • Stel directe vragen en stem je taalgebruik af op de leeftijd en het niveau van het kind. Bijvoorbeeld: “Wat waren voor jou nare gebeurtenissen in je leven?”
  • Neem een neutrale houding aan en wees objectief. Bijvoorbeeld: “Sommige kinderen hebben seksueel geweld meegemaakt, anderen niet. Hoe is dat bij jou?”
  • Wees alert op veranderingen in het gedrag, de houding en de reacties van het kind. Zowel in gesprekken met ouders en leerkrachten als tijdens gesprekken met het kind zelf.
  • Win omgevingsinformatie in als je vermoedt dat de problemen veroorzaakt worden door kindermishandeling in de thuissituatie. Kinderen beginnen namelijk niet makkelijk uit zichzelf over dit onderwerp. Overweeg om anoniem advies te vragen of doe een melding bij Veilig Thuis. Deze heeft de wettelijke bevoegdheid om omgevingsinformatie in te winnen.
  • Bij het vermoeden van traumagerelateerde problemen: bespreek de geobserveerde reacties en symptomen van het kind met het kind.
  • Blijf het kind met enige regelmaat bevragen op ingrijpende gebeurtenissen en eventuele reacties. Laat dit onderwerp bijvoorbeeld halfjaarlijks of jaarlijks terugkomen.

Don’ts

  • Neem niet op grond van signalen aan dat er een ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden en stel geen suggestieve vragen.
  • Ga er niet vanuit dat het kind uit zichzelf vertelt dat deze een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en neem niet aan dat één keer vragen voldoende is.

Tijdens de ontwikkelsessies is uitgebreid aandacht besteed aan het afnemen van vragenlijsten om ingrijpende gebeurtenissen en traumagerelateerde problemen in kaart te brengen. Aan de orde kwamen vragen als:

  • Wie vraagt ingrijpende gebeurtenissen uit?
  • Wie laat je de vragenlijsten invullen?
  • Op welk moment laat je de vragenlijsten invullen?
  • Met welk doel en op welke locatie laat je de vragenlijsten invullen?

Vragenlijsten

De ontwikkelgroep was het erover eens dat jeugdprofessionals het kind en/of ouders kort horen te bevragen om erachter te komen of het kind iets heftigs heeft meegemaakt. Of om te ontdekken of de klachten mogelijk verband houden met wat er is gebeurd. Verder noemen ze het belangrijk om eerst een connectie met het kind en/of ouders te hebben en hen daarna een vragenlijst in te laten vullen. Ze raden niet aan om de vragenlijsten voorafgaand aan een eerste gesprek in te laten vullen. Ook adviseren ze de jeugdprofessional om een keuze te maken door wie ze bepaalde vragenlijsten laten invullen (kind en/of ouders), waar dit invullen plaatsvindt (thuis of op een locatie) en wat in zelfrapportage wordt ingevuld of kan worden uitgevraagd in een gesprek. De ontwikkelwerkgroep raadt aan de vragenlijsten zoveel mogelijk samen met kind en/of ouders af te nemen in een gesprek.

Randvoorwaarden

Ook sprak de ontwikkelgroep over de randvoorwaarden voor het uitvragen van ingrijpende gebeurtenissen en klachten. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in bovenstaande ‘do’s’. Zo is er vooraf toestemming van ouders nodig en moeten er afspraken worden gemaakt over met wie de informatie gedeeld mag worden. Een andere voorwaarde is dat er binnen korte tijd na afname van diagnostische middelen een traumabehandeling kan starten als zoiets geïndiceerd wordt. Verder besprak de ontwikkelgroep het belang om structureel te vragen of het kind ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt.

Drempelverlagend

Daarnaast benoemde de ontwikkelgroep dat het voor kinderen lastig kan zijn om woorden te geven aan wat ze hebben meegemaakt. De jeugdprofessional kan drempelverlagende technieken inzetten:

  • Zelf niet om lastige onderwerpen heen draaien.
  • Zelf woorden geven aan ingrijpende gebeurtenissen.
  • Directief bevragen.
  • Samen screeningslijsten doornemen.

Bewustzijn

Verder besprak de ontwikkelgroep het belang om vanuit ingrijpende gebeurtenissen te kijken naar eventuele traumagerelateerde klachten, en niet andersom. Dus niet uit een klacht afleiden dat een bepaalde ingrijpende gebeurtenis moet hebben plaatsgevonden. Bij bedplassen op latere leeftijd wordt wel eens gedacht dat iemand seksueel misbruikt is. Hoewel bedplassen een traumagerelateerde klacht kan zijn, betekent bedplassen niet altijd dat een kind een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt. Het is belangrijk dat de jeugdprofessional hier zich bewust van is.

Frequentie

Er is geen wetenschappelijk bewijs voor de frequentie waarmee een jeugdprofessional bij een kind en zijn ouders zou moeten navragen of er ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Binnen de ontwikkelwerkgroep is de ervaring dat halfjaarlijks of jaarlijks gepast is.