Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Toekomstgericht werken
Groep jongeren

4.1.3. Mentor of steunfiguur

Toelichting op de aanbeveling

  • Verken met de jongere of deze behoefte heeft aan een vrijwillige mentor of steunfiguur. Die kan een inspirator en vraagbaak vormen voor de jongere, maar deze ook als ‘ambassadeur’ bijstaan in contacten met de buitenwereld. De jongere bepaalt wie deze mentorrol vervult, ook als de professional hierover twijfels heeft.

Steunfiguur

In het proces van toekomstgericht werken kunnen relaties met een vrijwillige mentor of steunfiguur uit het sociale netwerk heel ondersteunend zijn. Het maakt niet uit wie de rol vervult, dat kan een leeftijdgenoot zijn of een volwassene uit de eigen omgeving. Zolang het maar iemand is die zich extra kan en wil inzetten voor de jongere. De jongere moet er vertrouwen in hebben dat deze persoon het leven begrijpt en de belangen helpt behartigen.

Een professional van Levvel zegt hierover: "Soms worden jongeren geremd in hun groei. Dan lopen ze vast op school of thuis. Dan is het zaak dat ze opnieuw hun wortels vinden, in de eigen omgeving. Daarom vragen we jongeren om binnen de groep mensen die ze al kennen en vertrouwen als hun mentor iemand te vragen. Een persoon die hen inspireert, energie geeft en dingen leert. Zo bieden we gezamenlijk een stabiele groei aan de jongere. Het uitgangspunt is dan ook: met je eigen wortels groei je het mooist”.

Jouw ingebrachte mentor (JIM)

De mentor of steunfiguur staat de jongere bij als ‘ambassadeur’ en vertrouweling. JIM (Jouw ingebrachte mentor) van het Ministerie van VWS is de meest uitgewerkte en veelgebruikte aanpak. De JIM wordt bewust betrokken om het eigen perspectief van de jongere te verstevigen. Zo kan die de jongere ondersteunen in de omgang met bijvoorbeeld school, wijkteams, de jeugdhulp en eventuele andere betrokken instanties. Dat doet de JIM met en naast de ouder. De mentor heeft hierbij een nadrukkelijke rol in het begeleidingsproces van de jongere, bijvoorbeeld door de jongere te helpen met beslissingen nemen. Ook wanneer de jongere keuzes maakt die afwijken van de verwachtingen van de naaste omgeving  - zoals de ouder of stiefouder - is de mentor belangrijk. Al kan een ouder of stiefouder ook juist de steunfiguur zijn.   

Jongere bepaalt  

Wie geschikt is of zijn voor de rol van vrijwillige mentor of steunfiguur kan alleen de jongere bepalen. Als jeugdprofessional kun je de jongere wel helpen om het netwerk in kaart te brengen, en samen onderzoeken of er zo iemand in het netwerk is. Een goede match is er alleen als de jongere het vertrouwen heeft dat deze persoon de belangen goed begrijpt en kan vertegenwoordigen.   

Soms is de vrijwillige mentor niet de persoon die je als jeugdprofessional zelf zou kiezen. Toch moet hier ruimte voor zijn, omdat de autonomie van jongeren belangrijk is (zie ook Werkrelatie).  

Een vrijwillige mentor kan de jongere inspireren en spiegelen. De jongere moet helemaal zichzelf kunnen zijn en meningen kunnen uiten. Ook kan de vrijwillige mentor helpen om de belangen te behartigen tegenover professionals, als die bijvoorbeeld niet zien wat de jongere nodig heeft. Dit kan extra van belang zijn als het gaat om een jongere met een autismespectrumstoornis (ASS) en/of een LVB. De mentor kan die boodschap helpen verduidelijken. De JIM-aanpak gaat uit van een aantal basisvoorwaarden: de JIM is 18 jaar of ouder, wil samenwerken met de hulpverlening en ouders moeten de JIM niet tegenwerken.

Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:  

  • Ga met de jongere na of de inzet van een informele mentor wenselijk en haalbaar is. 
  • Verken met de jongere wie in het netwerk hiervoor in aanmerking komt. De jongere bepaalt. 
  • Let erop dat de informele mentor of steunfiguur een eigen positie heeft. Behandel de mentor niet als professional, maar ondersteun de persoon en versterk de band tussen mentor en jongere. Let op overbelasting van (jonge) mentoren.   
  • Benut de veelgebruikte JIM-methodiek voor kennis over het methodisch inzetten van de informele mentor of steunfiguur. 
  • Als het netwerk van de jongere geen geschikte mentor bevat, kijk dan of je iemand kan vinden via lokale initiatieven of via ExpEx. Let daarbij goed op matching: wie past bij de jongere? 

Mentoren en steunfiguren 

Binnen het sociale netwerk verdienen relaties met mentoren of steunfiguren speciale aandacht. Van Dam (2019) noemt dit ‘natuurlijke-mentorrelaties’: de organisch gevormde ondersteunende relaties tussen jongeren en belangrijke niet-ouderlijke volwassenen (bijvoorbeeld vrienden, leraren, sportcoaches en familieleden) binnen hun bestaande sociale netwerken. Mentoren of steunfiguren uit het netwerk van jongeren kunnen positief bijdragen aan hun sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling (Rhodes et al., 2006, in Smith, 2021; Van Dam et al., 2019). Volgens meta-analyses van de laatste auteurs geldt dat ook voor jongeren met een ‘risicostatus’, zoals dakloze jongeren of jongeren in pleeggezinnen. Onderzoek van Doucet, Greeson en Eldeeb (2022) onder jongeren die de jeugdzorg verlaten (‘aging out’ of care) laat zien dat zij emotionele steun en mentoring als cruciaal zien (terwijl dit vaak niet de focus is van op hen gerichte programma’s). Onderzoek bij niet thuiswonende jongeren met problemen waarvan de inzet van JIM naast de reguliere zorg is gezet (Koper, 2023) laat zien dat inzet van de interventie JIM op een paar uitkomstmaten bij jongeren en ouders meer effect laat zien dan de reguliere zorg. 

Zoals beschreven bij de verkenning van het sociale netwerk, geldt zeker bij het zoeken naar en samenwerken met een mentor/steunfiguur uit het eigen netwerk dat de jeugdprofessional dit altijd in samenspraak met of liever gezegd onder regie van de jongere doet (zie bv. Van Dam, 2019). De jongere dient aan zet te zijn bij het bepalen wie voor hem een vrijwillige mentor kan zijn. Daarbij kan het dat de jongere een mentor kiest die niet als meest verstandige keuze wordt gezien door de professional. Het is belangrijk hier ruimte voor te geven en goed met de jongere te blijven meekijken hoe het verloopt. Voor de motivatie van de jongere is het cruciaal de autonomie van de jongere op dit punt te respecteren, zo laat praktijkervaring zien. Dit sluit ook aan bij eerder besproken inzichten over de werkrelatie (autonomie voor de jongere, zie ook Boendermaker, Verheem en Otte, 2021; zie ook Je hebt als hulpverlener pas de regie als je niet zelf de trekker bent (Zorg + Welzijn).

 Ondersteuning bij belangenbehartiging van de jongere kan in het bijzonder gewenst zijn als een jongere dat bijvoorbeeld vanwege een LVB zelf minder goed kan (zie verder de (herziene) richtlijn Effectieve Interventies LVB 2023). Die geeft praktische tips over hoe je de werkrelatie kan opbouwen en kan communiceren met een jongere met een LVB. Ook vind je aandachtspunten van het goed meenemen van ouders of andere personen in het informele netwerk.  

Samenwerking met de vrijwillige mentor  

De natuurlijke of vrijwillige mentor neemt meer verantwoordelijkheid voor de relatie en voor het hulpverleningsproces op zich dan andere personen in het sociale netwerk van de jongere. Als een mentor wordt betrokken in de toekomstgerichte ondersteuning van de jongere is diens begeleiding en ondersteuning dan ook een belangrijke taak voor de jeugdprofessional. Deze dient bijvoorbeeld een klankbord te zijn (middels supervisie of intervisie) voor de mentor (Van der Tier & Potting, 2015). Van Dam (2019) wijst er in dit verband wel op dat het bewaken van de kwaliteit van de relatie tussen jongere en mentor niet moet doorslaan in de neiging deze relatie te professionaliseren. Van Dam noemt dit de ‘natuurlijke paradox’ die zich voordoet in de samenwerking tussen professional en de natuurlijke mentor.

Het is belangrijk dat de professional de balans vindt tussen het ondersteunen van natuurlijke mentoren in hun relatie met de jongere aan de ene kant en het respectvol waarderen van de natuurlijke mechanismen van deze relatie aan de andere kant. Sensitiviteit is nodig om te voorkomen dat je als jeugdprofessional de jongere van de mentor vervreemdt. De jeugdprofessional moet juist de positie van de mentor naast de jongere ondersteunen. Een (onbedoelde) reflex kan zijn om de mentor in te zetten voor de agenda van de hulpverlener. De relatie tussen jongere en mentor ontwikkelt zich ook los van de hulpverleningscontext en daar moet voldoende ruimte voor zijn. Het komt voor dat mentoren zwaar belast zijn door eigen problemen, of door de ondersteuning die ze geven. Overweeg dan steun te organiseren voor de mentor. Dit komt uiteindelijk ook de ontwikkeling van de jongere die op deze persoon leunt ten goede. 

Voor een goede samenwerking met personen uit het informele netwerk bij toekomstgericht werken is overigens ook vaak actieve begeleiding nodig van de jongere zelf. Professionals kunnen jongeren helpen inzicht te krijgen in hun relaties en hen stimuleren om zelf support te vragen aan deze relaties (Nathans & Chaffers, 2022). Dit betekent onder meer aandacht besteden aan hun communicatievaardigheden en aan conflictoplossing en het herkennen van ondersteuningsbehoeften door de jongeren (Blakeslee et al., 2023).     

Wanneer het sociale netwerk geen geschikte kandidaat voor de mentorrol bevat, kan de professional de jongere helpen zo iemand te vinden. Denk ook aan jongeren die zelf ervaring hebben in jeugdhulp en maatje kunnen zijn, bijvoorbeeld de getrainde ervaringsdeskundigen van ExpEx of aan vrijwilligers- en mentorprojecten, zoals van Humanitas. Op de website van het NJi staan nog andere specifieke programma’s voor mentoring en maatjes genoemd.  

Matching tussen jongere en een eventueel in te schakelen steunfiguur is een punt van aandacht, vooral door open bij de jongere na te gaan wat deze belangrijk vindt, bijvoorbeeld met behulp van een vragenlijst of via een klikgesprek. Matching op vergelijkbare interesses, humor en ideeën is daarbij een belangrijke succesfactor en de basis voor een duurzame relatie (Van der Tier & Potting, 2015). Deze auteurs onderstrepen ook het belang van rolmodellen. Wanneer bijvoorbeeld de mentor een vergelijkbare sociaaleconomische en etnisch-culturele achtergrond heeft en succesvol is op school of de arbeidsmarkt, kan dat voor de jongere een stimulans zijn bij het werken aan de eigen toekomst. Al is eenzelfde etnisch-culturele achtergrond niet altijd gewenst door de jongere. Het meest succesvol zijn koppelingen waarbij de uit het netwerk betrokken personen kunnen schakelen tussen ondersteunende (focus op emotionele steun en gezamenlijke beslissingen), actieve (ondernemen van activiteiten) en instrumentele (behalen van doelen) begeleidingsstijlen (Van der Tier & Potting, ibid.).