Richtlijn Toekomstgericht werken
Inhoudsopgave
Kernaanbevelingen
- Leer de jongere kennen: Neem de tijd – ook om een vertrouwensband op te bouwen en blijf hierin investeren. Wees hierbij nieuwsgierig naar de familieachtergrond en voorgeschiedenis, dromen, wensen en talenten. Laat jezelf zien in het contact en durf bespreekbaar te maken wat je ziet en ervaart bij de jongere.
- Zorg voor een veilige en constructieve relatie. Neem de jongere serieus, met aandacht voor sterke kanten en moeilijkheden. Leg uit wat je rol is, maak samen duidelijke afspraken over wat jullie van elkaar kunnen verwachten en reflecteer tijdens het proces op de werkrelatie.
- Werk vanuit de behoefte van de jongere. Onderzoek samen wat belangrijk en urgent is voor de ontwikkeling en pak dit met de jongere aan. Sta hierbij naast de jongere, sluit aan op het tempo en de prioriteiten. Zo help je de regie over het eigen leven te nemen en te houden.
- Beoordeel hoe de jongere naar de toekomst kijkt. Onderzoek of de jongere zich bezighoudt met de toekomst en in hoeverre de jongere al over de nodige vaardigheden beschikt om zichzelf in een toekomstige situatie voor te stellen. Kijk ook wat er nodig is voor de jongere om zich vanuit de persoonlijke situatie op de toekomst te richten.
- Help de jongere een positief toekomstbeeld te creëren. Dat doe je door voldoende aandacht te besteden aan een breed scala aan factoren op meerdere leefgebieden. Ondersteun de jongere bij het ontdekken van belangrijke interne factoren, zoals waarden en talenten, en bij externe factoren, zoals beschikbare bronnen en kansen in de omgeving. Zet tools in om hoop, creativiteit en verbeeldingskracht te stimuleren.
- Help de jongere om vanuit het toekomstbeeld concrete doelen te stellen. Ondersteun zo nodig bij het maken van een eigen motiverend en concreet toekomstplan. De vorm van dit plan is vrij en hangt af van de behoefte van de jongere.
- Stimuleer de jongere vanuit het hier en nu om met kleine stappen het toekomstperspectief verder te verkennen en kleine positieve ervaringen op te doen. Creëer actief mogelijkheden voor de jongere om met elementen uit het toekomstperspectief te experimenteren.
- Stimuleer dat de jongere met leeftijdsgenoten, volwassenen en eventueel ervaringsdeskundigen praat over (gedeeld) verleden en toekomstperspectief. Zo gaat het onderwerp meer leven, en ontdekt de jongere dat anderen tegen dezelfde vragen en problemen aanlopen. Reflecteer samen regelmatig op deze verkenning.
- Zorg voor aanhoudende begeleiding van de jongere en kijk waar extra hulp of vervolgondersteuning nodig is. Investeer in duurzame betrokkenheid van belangrijke personen of een mentor uit het eigen netwerk. Ga na of het vangnet actief kan signaleren wanneer het niet goed gaat met de jongere en de drempel kan verlagen om hulp te ontvangen. Zorg ervoor dat de jongere weet wat de route is naar hulpverlening als de jongere echt geen hulpverlening meer wil ontvangen of nu geen hulp nodig heeft.
- Bespreek vanaf de start van de begeleiding met de jongere waarom steun vanuit het sociale netwerk belangrijk is. Ga samen na op welke momenten de jongere behoefte heeft aan steun en wat die moeilijk vindt aan het vragen van steun. Onderzoek van welke mensen de jongere steun ervaart – ook online - en wat hun rol en betekenis is. Kijk samen met de jongere wie in het sociale netwerk langdurig kunnen ondersteunen bij een of meer doelen in het toekomstplan.
- Investeer in de uitbreiding van het netwerk bij jongeren die geen of een klein netwerk hebben. Verken hierbij met de jongere of die behoefte heeft aan een vrijwillige mentor of steunfiguur. De jongere bepaalt wie deze mentorrol vervult, ook wanneer je als professional twijfels hebt over deze keuze.
- Zorg ervoor dat het sociale netwerk zich gewaardeerd, goed geïnformeerd en gefaciliteerd voelt. Maak duidelijke afspraken wie van hen welke rollen en verantwoordelijkheden vervult en hoe jullie samenwerken. Ondersteun en versterk ook waar mogelijk de (pleeg)ouders/verzorgers van de jongere in hun rol. Dat doe je door hen serieus te nemen en te focussen op hun sterke kanten.
1. Introductie
Inleiding
Deze richtlijn gaat over toekomstgericht werken: het begeleiden van jongeren in kwetsbare omstandigheden naar zelfstandigheid en (jong)volwassenheid. Veel jongeren die opgroeien naar volwassenheid hebben ondersteuning nodig uit hun omgeving. Dat geldt extra voor jongeren in kwetsbare omstandigheden. Daarbij gaat het ook vaker om professionele ondersteuning. Voor de professionals kan het een uitdaging zijn om jongeren hierbij te ondersteunen. Maar met de juiste inzet en in samenwerking met de jongere en het netwerk kan het cruciale winst opleveren.
Het proces van werken aan de toekomst begint bij voorkeur al rond het zestiende jaar, zodat jongeren de overgang naar volwassenheid goed maken. Als professional laat je de jongere pas los als deze een voldoende stabiele basis heeft op de Big 5: support, wonen, school & werk, inkomen en welzijn, of als je de jongere op een goede manier hebt overgedragen aan anderen die hierbij verder kunnen helpen. De begeleiding richt zich nadrukkelijk op het organiseren van duurzame steun en een vangnet. Op deze pagina lees je meer over de definitie.
Achtergrond en doel
De basis voor de richtlijn is de verkenning die het Nederlands Jeugdinstituut in 2021 deed onder professionals, experts en jongeren. Deze verkenning kwam voort uit de constatering dat er steeds meer aandacht is voor toekomstgericht werken, maar dat professionals ook nog veel vragen hebben. De verkenning had als doel om uit te vinden welke knelpunten er rond toekomstgericht werken zijn, en of het wenselijk en mogelijk is om een richtlijn te ontwikkelen die handvatten geeft voor actie. Dat bleek het geval. Met deze richtlijn is er een kader voor professionals in de jeugdzorg, zodat zij jongeren die dit nodig hebben kunnen begeleiden naar volwassenheid met voldoende zelfstandigheid.
Opbouw
Deze richtlijn behandelt vier uitgangsvragen die zijn afgeleid uit de knelpunten in de verkenning. Per uitgangsvraag geeft de richtlijn aanbevelingen, een toelichting en een onderbouwing. Dit gebeurt in drie inhoudelijke bouwstenen:
- De eerste inhoudelijke bouwsteen gaat over de basis: welke (werk)relatie is nodig om te zorgen dat jongeren voldoende vertrouwen hebben om zich open te stellen voor ondersteuning bij hun toekomst? Welke competenties vraagt dit van de professional?
- De tweede inhoudelijke bouwsteen is de enige met twee uitgangsvragen. Deze gaat in op de aanpak van toekomstgericht werken. Welke instrumenten kun je inzetten, waarmee begin je en hoe kies je waar je eerst aan werkt?
- De derde inhoudelijke bouwsteen gaat over samenwerken met het informele netwerk, zoals ouders.
Waar relevant besteedt de richtlijn aandacht aan werken met jongeren met specifieke uitdagingen, zoals jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) of Autismespectrumstoornis (ASS). Jongeren kunnen uiteraard ook andere problematiek of stoornissen hebben, die specifieke aandacht vragen bij opbouw van de werkrelatie en de aanpak van problemen. De richtlijn gaat daar ook zo nu en dan op in, bijvoorbeeld als het gaat om jongeren met trauma’s. Ook behandelt de richtlijn hoe je zo afgestemd mogelijk omgaat met jongeren met een migratieachtergrond, aangezien dit specifieke aandachtspunten met zich kan meebrengen. Dit staat beschreven bij de ‘Verdieping en onderbouwing’. De richtlijn eindigt met een verantwoording en een literatuurlijst.
Uitgangsvragen
De richtlijn beantwoordt deze uitgangsvragen:
- Hoe bouw je als jeugdprofessional een goede werkrelatie op als basis voor de begeleiding van jongeren naar een passend en duurzaam toekomstperspectief van waaruit zij hun leven zelf en zo zelfstandig mogelijk vorm kunnen geven?
- Hoe kun je als jeugdprofessional een jongere ondersteunen bij het vormen van een beeld van het eigen leven in de (nabije) toekomst?
- Hoe ondersteun je de jongere bij het concreter maken en realiseren van het eigen toekomstperspectief?
- Hoe kun je als jeugdprofessional samen met de jongere het sociale netwerk van jongeren in kaart brengen, zo nodig versterken en gezamenlijk in stelling brengen, en welke kennis en instrumenten zijn daarvoor beschikbaar?
Doelgroep van de richtlijn
De doelgroep van de richtlijn Toekomstgericht werken bestaat uit professionals die jongeren van 16 tot 27 jaar begeleiden naar zelfstandigheid en (jong)volwassenheid. Deels betreft dit professionals die werken met jongeren die via jeugdzorg, jeugdbescherming of justitie verblijven in een jeugdhulpinstelling of pleeggezin. De jongeren die zij begeleiden moeten vanwege wetgeving sneller en meer geforceerd naar zelfstandigheid, vaak sneller dan jongeren die thuis wonen.
Een deel van de doelgroep bestaat uit professionals die jongeren begeleiden die thuis wonen maar in hun omgeving onvoldoende en niet doorlopend gesteund worden bij gesprekken over de toekomst. Deze professionals zijn onder andere jongerenwerkers, medewerkers van een wijkteam, begeleiders op het mbo of in de maatschappelijke opvang. De richtlijn is ook relevant voor (regie)behandelaren in de volwassenen-ggz, omdat deze gaat over jongeren van 16 tot 27 jaar.
In de volwassenen-ggz komen jongeren die ondersteuning nodig hebben bij de overgang naar volwassenheid soms pas later goed in beeld. Ook hier is het belangrijk om jongeren niet los te laten voordat zij een voldoende stabiele basis hebben op de Big 5 (support, wonen, school & werk, inkomen en welzijn), zodat je zeker bent van adequate aanvullende hulp naast of in aanvulling op de ggz-behandeling.
Definitie
Hier geven we de definitie van toekomstgericht werken. Deze sluit aan bij eerder onderzoek (zoals bij Plein 16-27) en bij gesprekken met jongeren over de overgang van 18- naar 18+. De belangrijkste inzichten daaruit vatten we hieronder kort samen.
De fase waarin jongeren overgaan naar volwassenheid is er een van kwetsbaarheden. Jongeren maken in deze fase allerlei veranderingen door, zowel sociaal-emotioneel, hormonaal, in hun identiteitsvorming, als in hun hersenontwikkeling. Ook krijgen ze te maken met veel nieuwe uitdagingen, vragen en verantwoordelijkheden. Afhankelijk van hun aanpassingsvermogen en al dan niet aanwezige steunbronnen kan er in deze fase meer risico zijn op het ontwikkelen van problematiek op verschillende leefdomeinen, van mentale gezondheid en schulden tot problematisch of bijvoorbeeld seksueel risicovol gedrag en verslaving. Voor jongeren die afhankelijk zijn van professionele hulp zijn er extra uitdagingen.
Onderzoek laat steeds zien dat de overgang naar volwassenheid een specifieke aanpak en gezamenlijke inspanning nodig heeft. Bij toekomstgericht werken staan de jongere en het netwerk centraal. De relatie met hen vormt het vertrekpunt. De ondersteuning is zo ingericht dat deze steunend en betrouwbaar aanvoelt. Belangrijke elementen zijn: een stabiele basis, een positieve benadering, continuïteit in de begeleiding en werken aan een toekomstperspectief.
De jongeren die zijn geraadpleegd over de overgang van 18- naar 18+ beschreven tien aandachtspunten voor de benadering van jongeren. Zij noemden dat vijf zaken op orde moeten zijn om de stap naar volwassenheid te kunnen maken (Big 5).
Jongeren zeggen: sta naast mij, werk positief, geef me tijd en ruimte, steun me praktisch, help me met verantwoordelijkheden en keuzes en laat mij de baas over mijn eigen leven zijn. En: help mij om een vangnet te creëren. Al deze onderwerpen komen terug in de Big 5 en worden in deze richtlijn uitgewerkt. Jongeren verwoorden deze ‘Big 5’ als volgt in een pamflet:
- De jongere heeft ten minste één volwassene om op te kunnen terugvallen en een ondersteunend netwerk.
- De jongere heeft een passende betaalbare woonplek.
- De jongere heeft een passende dagbesteding die aansluit bij het toekomstperspectief.
- De jongere is goed voorbereid op financiële zelfstandigheid en heeft een stabiel inkomen.
- Het gaat mentaal en lichamelijk goed genoeg met de jongere en deze weet steun te vinden als dat nodig is.
Definitie van toekomstgericht werken in deze richtlijn
Toekomstgericht werken is een integrale aanpak in de begeleiding van jongeren bij de overgang naar volwassenheid, vanuit een persoonlijke, gelijkwaardige en coachende benadering. Het is daarbij belangrijk naast de jongere te staan en deze echt te zien, ook los van vragen of problemen die zij hebben. Net als andere leeftijdsgenoten zijn het jongeren met talenten en mogelijkheden die het nodig hebben om ook zo te worden gezien.
Toekomstgericht werken betekent met en vanuit het potentieel, de wensen (en het plan) van de jongere te werken, in doorgaande lijnen van ondersteuning en gericht op het verkrijgen van een stevige basis op alle leefdomeinen van de Big 5: support, wonen, school & werk, inkomen en welzijn. Dit alles binnen de mogelijkheden die de maatschappij biedt.
Het uiteindelijke doel is dat de jongeren om wie het gaat net als andere leeftijdsgenoten, het vertrouwen en vermogen ontwikkelen om op eigen benen te staan, eigen keuzes te maken, mee te doen en een plek te vinden in de maatschappij. Met andere woorden: dat er ruimte is om de basisbehoeften van competentie, autonomie en verbondenheid te vervullen, zoals dat past bij hun leeftijd en ontwikkelingstaken (Deci & Ryan, 2000; Spanjaard & Slot, 2015).
Randvoorwaarden
Of een professional een jongere goed kan begeleiden in toekomstgericht werken, hangt van meer af dan van expertise, kennis en hulpmiddelen. Het gaat er ook over of je als professional ondersteuning vindt in de eigen organisatie en de randvoorwaarden daarbuiten. Er zijn vaak wachtlijsten voor hulp en ondersteuning. De voorzieningen die nodig zijn om de Big 5 op orde te krijgen en een jongere goed te los te laten zijn niet altijd aanwezig. Soms kunnen ze ook niet benut worden door regels en kaders, bijvoorbeeld die rond huisvesting en inkomen.
Ook de samenwerking met ketenpartners, lokaal of landelijk beleid kan toekomstgericht werken ondersteunen of belemmeren, vooral bij de overgang van 18- naar 18+. Lang was er een ‘harde knip’ tussen de zorgstructuur voor jongeren en volwassenen in Nederland, waardoor jongeren vanaf 18 jaar geen aanspraak meer konden maken op jeugdhulp en plotseling moeilijker toegang hadden tot belangrijke hulpbronnen, zoals emotionele en materiële steun. Inmiddels wordt er geëxperimenteerd met verlengde jeugdzorg en pleegzorg, maar er zijn nog steeds belemmeringen. Juridische kaders, wet- en regelgeving en andere randvoorwaarden hebben veel impact op hoe goed jeugdprofessionals jongeren kunnen helpen.
Deze richtlijn gaat niet heel uitgebreid in op de belemmerende randvoorwaarden, behalve als het gaat om adviezen over het nemen van besluiten wanneer zaken niet op orde zijn. Toch willen we de randvoorwaarden in deze inleiding expliciet benoemen. Het is essentieel dat randvoorwaarden verbeteren, zodat professionals de zorg kunnen leveren die deze richtlijn voorstaat.
Basisinformatie
Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:
- doelgroep van de richtlijnen
- gedeelde besluitvorming
- diversiteit
- beschikbaarheid interventies
- juridische betekenis van de richtlijnen
- begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders
Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.
2. Werkrelatie
Vraag en aanbevelingen
Hoe bouw je als jeugdprofessional een goede werkrelatie op als basis voor de begeleiding van jongeren naar een betekenisvol, passend en duurzaam toekomstperspectief, van waaruit zij hun leven zelf en zo zelfstandig mogelijk kunnen vormgeven?
Aanbevelingen
2.1.1. De jongere leren kennen
Toelichting op de aanbeveling
-
Leer de jongere kennen: neem de tijd om een vertrouwensband op te bouwen en blijf hierin investeren. Wees nieuwsgierig naar de familieachtergrond en voorgeschiedenis, dromen, wensen en talenten, los van de problematiek.
Werkrelatie opbouwen
Het opbouwen van een vertrouwelijke werkrelatie tussen jongeren en jeugdprofessionals is erg belangrijk. Jongeren waarderen het als je hen als jeugdprofessional écht wilt leren kennen, begrijpen en helpen. Ze willen zich gezien en gehoord voelen, hun verhaal kunnen vertellen en voelen dat daar ruimte voor is. Dit vraagt erom dat je de tijd neemt om de jongere te leren kennen, dat je nieuwsgierig bent en belangstelling toont in wie de jongere is, los van het probleem of de hulpvraag. Jongeren waarderen het als je actief vraagt naar zaken die voor hen belangrijk zijn, bijvoorbeeld naar de ziekte van een familielid, een tentamenweek of een voetbalwedstrijd. Hierdoor voelen ze zich echt gezien en gehoord.
Doorlopend gesprek
In de context van toekomstgericht werken kan het tijd kosten om een vertrouwelijke werkrelatie op te bouwen met een jongere. Dit kan spanning geven, vooral omdat er vaak druk staat op het bereiken van resultaten in het hulpverleningsproces. Toch is het belangrijk dat je als jeugdprofessional de tijd neemt om de jongere echt te leren kennen: de voorgeschiedenis, de interesses en wat goed aansluit bij de jongere. Dit maakt deel uit van het doorlopende gesprek dat hoort bij toekomstgericht werken. Je kunt bijvoorbeeld interesse tonen in wat er speelt in de leefwereld en wat de jongere nodig heeft om stappen te kunnen zetten. Het is belangrijk om de jongere regelmatig om feedback te vragen: wat gaat goed, wat ontbreekt nog en waar sla je misschien de plank mis? Bespreek daarna samen hoe jij je rol zo kunt invullen dat die beter aansluit bij de jongere. Spreek af om dit na een bepaalde periode opnieuw te evalueren. Zo blijf je werken aan de vertrouwensband.
Informele contactmomenten
Informele contactmomenten kunnen de verbinding tussen jongeren en jeugdprofessionals versterken, bijvoorbeeld door samen iets te ondernemen, zoals sporten, winkelen of wandelen. Voor sommige jongeren zijn deze informele activiteiten het moment om iets te vertellen over toekomstdromen en -plannen. Die natuurlijke gespreksmomenten zijn er ook voor jongeren die thuis opgroeien. Ook zij gaan niet aan de keukentafel in gesprek over doelen en afspraken, deze onderwerpen komen tussendoor voorbij. Om een goede relatie op te bouwen, is het belangrijk niet alleen bij de jongere langs te gaan wanneer er problemen zijn, maar ook wanneer het goed gaat.
Zie de Verdieping en onderbouwing voor de aandachtspunten voor jongeren binnen het gedwongen kader.
Sensitiviteit voor verschillen
Om voldoende aan te kunnen sluiten bij jongeren, is het als jeugdprofessional belangrijk dat je sensitief bent voor diversiteit en kennis hebt van hun leefwereld en beleving. Dit gaat verder dan de sociaalemotionele ontwikkelingsleeftijd, de schoolsituatie, het sociaal functioneren en het probleemgedrag. Ook de culturele en religieuze achtergrond en maatschappelijke positie van een jongere spelen mee.
Diversiteitssensitief werken betekent om te beginnen dat je je eigen kader, waarden en aannamen kent en daarop kritisch reflecteert. Zo kun je beter ruimte maken voor de stem en het perspectief van de jongere, en kennisnemen van de thema’s die spelen in het leven van de jongere. Denk aan gebrek aan ruimte voor de eigen identiteit of seksualiteit, op school, het werk of in de publieke ruimte. Of aan zich niet begrepen voelen in het dagelijks leven, bijvoorbeeld bij bepaalde religieuze uitingen of omgangsvormen, en discriminatie, racisme en kansenongelijkheid. Wil je meer weten over hoe discriminatie doorwerkt en hoe dit te verminderen, zie dan het rapport Wat werkt bij het verminderen van discriminatie?
Hoe dit uitwerkt, verschilt per jongere. Ga als jeugdprofessional daarom niet uit van stereotypen, maar luister vooral naar jongeren om te ontdekken wat hun achtergrond betekent. Het kan waardevol en ondersteunend zijn om hieraan aandacht te besteden vanuit enige basiskennis, en met een vragende, open en nieuwsgierige houding. De identiteit van een jongere en diens ‘kleur’ doet ertoe, maar alleen de jongere zelf kan je vertellen hoe dit hun leven beïnvloedt.
Wees daarnaast als jeugdprofessional alert op mogelijke andere verschillen tussen jongeren. Hoe wordt hun zelfbeeld, wereldbeeld, denken en doen beïnvloed door bijvoorbeeld de problematiek, gezinsachtergrond, trauma, sociaaleconomische status (SES), positie in de samenleving, gender en seksuele oriëntatie? Geef samen met de jongere betekenis aan het verleden en de mogelijke impact van een licht verstandelijke beperking (lvb) of autismespectrumstoornis (ASS). Verschillende kenmerken of invloeden kunnen ook tegelijkertijd spelen en dus bij elke jongere anders uitwerken.
Lees in de Verdieping en onderbouwing over de aandachtspunten voor werken met jongeren met een lvb en gesprekstips voor jongeren met een lvb. Werk je met jongeren met ASS, dan is er de brochure Een diagnose autisme… en dan? van Project Op-Weg-Wijzer.
Kennis van de leefwereld en ontwikkelingsfase van jongeren
Daarnaast is het belangrijk dat je kennis hebt van de (online) leefwereld van jongeren (zie Samenwerken met het informele netwerk). Ook een brede kennis over de ontwikkelingsfase waarin jongeren zich in de overgang naar volwassenheid zich bevinden is van belang. Zie bijvoorbeeld het kennisdossier Van jeugd naar volwassenheid van het Nederlands Jeugdinstituut.
Trauma
Als jeugdprofessional is het belangrijk om te begrijpen hoe trauma het leven van jongeren beïnvloedt. Geef hiervoor samen met de jongere betekenis aan hun verleden en het (soms problematische) gedrag. Durf vermoedens van trauma’s of van een verstoorde of gestagneerde seksuele ontwikkeling te bespreken. Bekijk ook welke aanvullende hulp er mogelijk nodig is en begeleid daarheen. Je leest hierover meer in de Verdieping en onderbouwing. Lees meer over traumagerelateerde problemen in de richtlijn Traumagerelateerde problemen.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Begin met informeel contact ("Hoe gaat het met je?") en laat de jongere wennen aan jou en de omgeving.
- Stem je communicatie af op de jongere. Sommige jongeren hebben baat bij informele, alledaagse communicatie zonder jargon en abstract taalgebruik. Anderen vinden het betuttelend als je simpele taal gebruikt. Sluit bij jongeren met ASS goed aan bij hun humor.
- Zorg voor een ontspannen gesprek. Jongeren willen vaak graag weten waar het gesprek over gaat, maar begin niet over een agenda of afgebakend doel. Start in plaats daarvan met elkaar leren kennen: wie zitten hier tegenover elkaar? Verhul daarbij niet het verschil in positie. Vermijd een vragenvuur of het afwerken van een vragenlijst. Laat het gesprek natuurlijk verlopen en voeg je agenda in op een passend moment. Ook hier geldt: stem af op de persoon die tegenover je zit. Sommige jongeren vinden het heel fijn als het gesprek een duidelijke structuur heeft.
- Wees oprecht geïnteresseerd in jongeren. Luister met aandacht en open en oordeelvrij naar wat ze te vertellen hebben. Sluit hierbij aan bij hun leefwereld, zodat je goed meekrijgt hoe die eruitziet, wie belangrijk zijn, wat er op het spel staat en hoe je van betekenis kunt zijn. Durf door te vragen op meerdere levensgebieden en onderwerpen zoals geaardheid, (seksuele) relaties, financiën, woonsituatie en ingrijpende gebeurtenissen, óók als je het spannend vindt om ernaar te vragen. De vraag stellen kan een drempel wegnemen. Leg de keuze om de vraag te beantwoorden bij de jongere. Als je de leefwereld goed snapt, kun je later met de jongere de vertaalslag maken naar het plan en wat nodig is om dit te realiseren (zie ook Aanpak en interventies). Kom dus niet alleen langs als er een probleem is, maar ook als het goed gaat.
- Oordeel niet en geef jongeren de ruimte om te zijn wie ze zijn. Sta open voor wat jongeren willen vertellen en laat ze uitpraten. Oordeel niet als de jongere onderuit is gegaan of onhandige keuzes heeft gemaakt, zoals schulden en overmatig middelengebruik. Zorg voor een open, neutrale en accepterende houding om jongeren te laten leren van hun ervaringen en hun successen te vieren. Opgroeien gaat met vallen en opstaan.
- Kijk verder dan de jongere als hulpvrager. Stel je open om ook de veerkracht, talenten en mogelijkheden van de jongere te zien en hiervan te leren. Op bepaalde gebieden kan een jongere juist sterk zijn, en vaardigheden hebben waar anderen iets van kunnen leren. Ook al zijn er op een ander vlak kwetsbaarheden of vragen. Denk bijvoorbeeld aan een jongere met autisme die heel goed is met computers.
- Verdiep je in de interesses van jongeren en wees daar nieuwsgierig naar. Vraag een keer naar de plek waar een jongere graag heen gaat en of je er eens samen naartoe kunt. Vraag wat de jongere graag doet na school of in de vrije tijd, en stel voor dat eens samen te doen. Hoor je bijvoorbeeld dat een jongere eerder graag voetbalde, neem dan een keer een bal mee en trap samen een balletje. Bewegen terwijl je praat ondersteunt het effect en maakt het gesprek ook meer ontspannen.
- Verdiep je in de culturele of religieuze achtergrond van de jongere. Ga daarbij niet uit van stereotypen, maar luister naar wat hun achtergrond voor henzelf betekent. Wees je ervan bewust dat ook ongelijkheid of discriminatie de identiteit van de jongere kunnen beïnvloeden. Reflecteer ook op je eigen positie en referentiekaders, hoe de jongere naar jou kijkt, of hoe jij naar discriminatie of racisme kijkt en wat je ervan weet. Stel je lerend en vragend op: een achtergrond werkt voor iedereen anders door.
- Investeer in het informele netwerk van de jongere en onderzoek wie daarin belangrijk zijn. Om een goede werkrelatie op te bouwen, moet je oog hebben voor de jongere én het informele netwerk. Zie verder Samenwerken met het informele netwerk.
- Verdiep je voldoende in de ontwikkelingsfase van jongeren in de overgang naar volwassenheid en de kwetsbaarheden die deze periode met zich meebrengt voor verschillende jongeren.
- Herken en wees alert op mogelijke cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen bij de jongere. Deze zijn lang niet altijd bekend! Zie Verdieping en onderbouwing voor concrete tools en tips.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Aandachtspunten jongeren binnen een gedwongen kader
Bij het opbouwen van een vertrouwensband binnen gedwongen kader bevindt de jeugdprofessional zich in een spanningsveld tussen engageren en positioneren. Hierover lees je meer in de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Aandachtspunten voor werken met jongeren met een lvb
Belangrijk aandachtspunt is de (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Neem als jeugdprofessional genoeg tijd om in te schatten wat de cognitieve en sociale sterke en zwakke kanten zijn van een jongere met een lvb. Zie hiervoor bijvoorbeeld ‘3 Kenmerken van mensen met een licht verstandelijke beperking’ van de handreiking Zelfrapportage LVB. In deze handreiking vind je ook aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen of afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een lvb.
Voor het opdoen van kennis over en herkennen van lvb, het ontwikkelen van affiniteit voor, of het lezen over ervaringen van personen met een lvb (en ASS) kun je bijvoorbeeld de Signalenkaart LVB raadplegen of de e-learnings Zie jij het, die LVB? en Transitiecoaching voor jongeren met een LVB (gratis via het open aanbod) volgen bij GGZ-Ecademy. Voor handvatten voor het aansluiten bij een LVB in (hulp)gesprekken kun je de praktische tool Aansluiten bij een LVB.. hoe doe jij dat? raadplegen. En over de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van lvb-jongeren en de verschillende ontwikkelingsdomeinen kun je meer informatie vinden in de handreiking Emotionele ontwikkeling. Omschrijving fasen en bijbehorende begeleidingsstijl van Zaal en Boerhave (2022).
Tips voor gesprekken met jongeren met een lvb
- Praat rustig, stel één vraag tegelijkertijd, vraag gericht door en hanteer kernachtige gesproken of geschreven teksten. Houd het beknopt en doelgericht, vertel niet meer dan nodig.
- Gebruik korte, eenvoudige zinnen en gangbare en concrete woorden en vermijd impliciete boodschappen of figuurlijk taalgebruik, dubbele ontkenningen, spreekwoorden of gezegden of overkoepelende termen (trein en bus in plaats van openbaar vervoer).
- Houd vast aan een eerder gehanteerde woordkeuze, gebruik dezelfde woorden en metaforen als de jongere zelf gebruikt. En moedig de jongere aan om aan te geven wanneer iets onduidelijk is.
- Overweeg het gebruik van visuele ondersteuning die aansluit op de communicatieve voorkeuren en de belevingswereld van de jongere wanneer jongeren moeite hebben met (verbale) informatieverwerking. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van kleuren, tekeningen, pictogrammen en foto’s, maar ook aan animaties/videofragmenten, klei en (Playmobil)poppetjes om iets aan te duiden. Belangrijk is dat de betekenis ervan duidelijk is voor de jongere. Laat de jongere zijn verhaal visueel verduidelijken met bijvoorbeeld een tekening. Voor meer tips zie de herziene richtlijn Effectieve Interventies LVB.
Trauma
Veel jongeren zijn op zoek naar een verklaringskader van waaruit ze zichzelf en hun levensloop kunnen begrijpen. Ze hebben bijvoorbeeld nog last van zaken uit het verleden, waardoor het niet goed lukt om bezig te zijn met hun toekomst(plan). Voor jongeren kan het een eyeopener zijn wanneer ze zich realiseren dat het niet allemaal aan hen ligt, dat ze geen probleemkind zijn, maar dat er een logische verklaring is voor de stagnatie in hun ontwikkeling naar volwassenheid, namelijk een of meer ingrijpende levenservaringen (Adverse Childhood Experiences, ACEs). Vraag daarom door. Zeg dat ze wel zelf de grens aan mogen geven waar ze het wel en niet over willen hebben. Bespreek zo nodig mogelijkheden voor hulpverlening en begeleid ook bij het inzetten ervan.
Voor meer informatie over trauma zie ook de richtlijn Traumagerelateerde problemen of de serie infographics over ingrijpende jeugdervaringen van Augeo over ACE en PACEs (Protective and Compensatory Experiences).
Onderbouwing van deze aanbeveling
Het belang van een goede werkrelatie
De werkrelatie tussen professionals en hun cliënten, ook wel bekend als de therapeutische alliantie of werkalliantie, is een actieve samenwerking waarin zowel professionals als hun cliënten vertrouwen ontwikkelen in elkaar, zich verbinden en werken vanuit gedeelde doelen naar gewenste resultaten (Castonguay, Constantino, & Holtforth, 2006; Bordin, 1979; Van Hattum et al., 2019). Uit onderzoek is gebleken dat een goede werkrelatie een bepalende factor is in het succes van de behandeling en bij kan dragen aan positieve resultaten (Fyfe et al., 2018; Koops et al., 2013; Koops et al., 2014; Schaap et al., 2017; de Greef et al, 2018; Kidd, Davidson & MacKenzie, 2017). Wanneer zowel de cliënt als de professional positief zijn over de alliantie, zijn de resultaten beter (Van Hattum, et al., 2019). Ontevredenheid over de werkrelatie tussen professionals en cliënten kan leiden tot het voortijdig eindigen van een behandeling (Baillargeon et al., 2012).
Uit onderzoek naar alliantievorming blijkt dat er een grijs gebied bestaat tussen het opbouwen van een emotionele band en actieve samenwerking tussen jongeren en professionals en een werkrelatie die meer instrumenteel van aard is, zonder therapeutische impact. Dit wordt ook wel pseudo-alliantie genoemd (Bender, 2005; Henriksen et al., 2008; Hill, 2005). Bekend is dat er een evenwichtige verhouding moet zijn tussen het relationele deel – dat betrekking heeft op de ontwikkeling van een affectieve band tussen een professional en een cliënt – en het doel- of taakgerichte deel, dat betrekking heeft op de overeenstemming over de doelen en het proces ernaartoe (Crits-Christoph, Gibbons, & Hearon, 2006; Bordin, 1979; Rauwerdink-Nijland et al., 2024; Van Hattum et al., 2019). Hierbij moet opgemerkt worden dat jeugdprofessionals verschillende strategieën hanteren in het opbouwen van een werkrelatie, afhankelijk van persoonlijke stijl van de jeugdprofessional en de behoeften van de jongere. Het tot stand brengen en bevorderen van een alliantie hangt af van verschillende factoren, zoals de kenmerken van jongeren en individuele behoeften, evenals de interpersoonlijke stijl en vaardigheden van de jeugdprofessional.
Kwetsbaarheden
Het opbouwen van een goede werkrelatie met jongeren in de overgang naar volwassenheid in een kwetsbare positie kan een uitdaging zijn voor jeugdprofessionals. Deze jongeren kunnen kwetsbaar zijn door negatieve jeugdervaringen zoals verwaarlozing of (seksueel) misbruik, kampen met ernstige sociaalemotionele problematiek, hechtingsproblemen, verminderde sociale vaardigheden, een laag intelligentieniveau, psychopathologie of trauma (Harder et al., 2012; Leloux-Opmeer et al., 2016; Kaal et al., 2012). Jongeren met een lvb of ASS hebben vaker beperktere sociale vaardigheden, meer moeite om hun emoties te reguleren in interactie met anderen en met de interpretatie van sociale signalen. Ze zien neutrale signalen eerder als vijandig of negatief. Sommige jongeren hebben vanuit deze problematiek een copingmechanisme ontwikkeld waarin zij in hun gedrag agressie en vijandigheid laten zien (Roest et al. 2022). Ook is bekend dat ernstige psychosociale en gedragsproblemen bij jongeren een complicerende factor kunnen zijn in de alliantievorming met jeugdprofessionals (Eltz et al., 1995; Harder et al. al., 2013; Lawson et al., 2020; Steinke & Derrick, 2018; Zelechoski et al., 2013).
Bovendien hebben jongeren met een jeugdzorgverleden vaak meermaals teleurstellende ervaringen opgedaan in het contact met jeugdprofessionals of plaatsingen in meerdere gezinnen of instellingen (Porter, 2021) en hierdoor moeite met vertrouwen en het aangaan van betekenisvolle en ondersteunende relaties met zowel volwassenen als leeftijdsgenoten (Helsen et al., 2000). Roest (2022) beschrijft in zijn proefschrift dat het deze jongeren vaak ontbreekt aan een basisgevoel van vertrouwen in volwassenen en steun van hun ouders, wat hun behoefte aan ondersteunende en betrouwbare professionals onderstreept (Brown et al., 2014; Harder, 2018; Harder et al., 2013, 2017; Van Hecke et al., 2019; Zegers et al., 2006 in Roest, 2022). De terughoudendheid van een jongere kan dus voortkomen uit de noodzaak om zichzelf te beschermen. Dat onderstreept het belang van een betrouwbare professional.
Een goede werkrelatie tussen jeugdprofessionals en jongeren draagt ook bij aan het vervullen van de psychologische basisbehoeften autonomie, verbondenheid en competentie uit de zelfdeterminatietheorie van Ryan en Deci (2000), en dan met name de behoefte aan verbondenheid. Daarnaast heeft een goede relatie tussen jongeren en jeugdprofessionals in onzekere perioden een positieve invloed op de ontwikkeling naar zelfstandigheid en op het ontwikkelen van een positieve identiteit (Häggman-Laitila, Salokekkilä & Karki, 2019; Stein, 2006).
Het is dus van belang dat jeugdhulporganisaties en jeugdprofessionals aandacht besteden aan het opbouwen en in stand houden van een goede werkrelatie met jongeren. Dit vraagt om actieve inzet van jeugdprofessionals. Doordat jeugdprofessionals en jongeren elkaar goed leren kennen, ontstaat er meer vertrouwen, waardoor jongeren meer durven te bespreken en vragen durven te stellen (Distelbrink et al., 2023). Bij een positieve relatie zien jongeren de professional als gewaardeerde bondgenoot en een belangrijk persoon in hun leven. Het creëert stabiliteit in de situatie van jongeren, zeker wanneer andere betekenisvolle relaties in hun netwerk ontbreken en zij eerder negatieve ervaringen hebben opgedaan in relaties met anderen (NJi, z.d.-a).
Werkzame factoren
- De tijd nemen voor het opbouwen een werkrelatie met een jongere (Onstenk et al., 2023; Movisie, 2023; Boendermaker, Verheem & Otte; 2021; Jongepier et al. 2010).
- Écht luisteren en willen horen wat er gezegd wordt, openstaan voor het verhaal van de jongere zelf en ook serieus nemen wat de jongere bezighoudt of wat diens perspectief is (Boendermaker et al., 2014; Distelbrink et al., 2023, Wiersma & Van Goor, 2020., Boendermaker, Verheem & Otte, 2021; Onstenk et al., 2023). Onthouden wat er is gezegd en hier ook op terugkomen (Distelbrink et al. 2023, Wiersma & Van Goor, 2020; Rauwerdink – Nijland et al., 2024).
- Tonen van emotionele betrokkenheid. Bijvoorbeeld door begrip te tonen (Rogers, 2011; Rauwerdink – Nijland et al., 2024) en ervaringen en emoties van jongeren te valideren. Of fysiek contact, zoals een knuffel, schouderklopje of een hand op de schouder wanneer een jongere hier behoefte aan heeft. Een belangrijke voorwaarde voor fysiek contact met een jongere is dat de jeugdprofessional en jongere zich hier beiden prettig bij voelen (Boendermaker et al., 2014; Wiersma & Van Goor, 2020).
- Empathisch vermogen van jeugdprofessionals komt in een systematische literatuurreview van Onstenk et al. (2023) naar voren als een werkzame factor voor het bevorderen van de alliantie met cliënten, volgens ouders en jongeren (Brown et al., 2014; Hollidge, 2013; Oyer, 2013 in Onstenk et al. 2023). Jeugdprofessionals moeten een goed invoelend vermogen hebben en de bereidheid om af te stemmen op de jongere.
- De jongere zien als persoon en niet alleen diens problematiek. De houding van de jeugdprofessional dient in de basis positief te zijn, waarmee deze laat blijken de jongere te accepteren als persoon en om wie die is (Jongepier et al. 2010). Dit doet de jeugdprofessional bijvoorbeeld door interesse te tonen in de leefwereld van de jongere, zich te verdiepen in de culturele stijl en uitdrukkingsvormen, zoals straattaal, kleding en sociale omgangsvormen, en interesses en ervaringen (Sonneveld, 2022; Rauwerdink – Nijland et al., 2024).
- Informeel contact kan bijdragen aan het opbouwen en behouden van een goede werkrelatie. Bijvoorbeeld een kopje koffie drinken met de jongere, een praatje maken, samen een stukje lopen (Harder, 2021; Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al. 2023) samen te koken en/of te eten in een residentiële setting (Geenen, 2016). De werkrelatie kan worden versterkt wanneer jeugdprofessionals het gezellig hebben met jongeren, of grapjes met hen maken, als er al een basis is van wederzijds ervaren respect en acceptatie (Distelbrink et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020; Onstenk et al., 2023). Jongeren waarderen laagdrempelig contact: dat ze niet voor alles een afspraak hoeven te maken en dat niet alle contactmomenten worden geregistreerd. Hetzelfde geldt voor goed en snel bereikbaar zijn, bijvoorbeeld via WhatsApp. Zeker voor jongeren die zich niet zo snel zullen melden bij professionele (jeugd)hulp is dit belangrijk om een open sfeer te creëren waarin ze toch dingen durven delen (Distelbrink et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020).
- Sensitiviteit voor verschillen. Jongeren moeten het gevoel hebben dat een jeugdprofessional hen en hun achtergrond begrijpt (Distelbrink et al., 2023; Rauwerdink – Nijland et al., 2024) of in ieder geval wil begrijpen (Sonneveld, 2022; Wiersma & Van Goor, 2020). Dit kan betekenen dat er bijvoorbeeld oog is voor het opgroeien met een meervoudige identiteit of specifieke thema’s die mogelijk spelen gezien de achtergrond van de jongere. Uit onderzoek komt naar voren dat thema’s als kansenongelijkheid, armoede, racisme, discriminatie en uitsluiting, of taboes die binnen gemeenschappen spelen jongeren kunnen belemmeren of specifieke aandacht vragen (bijv. Day & Badou, 2019; Badou & Day, 2021; Felten et al., 2021; Yassine et al., 2023).
Wat is hiervoor nodig?
- Affiniteit en de bereidheid van jeugdprofessionals om jongeren te begrijpen en zich te verdiepen in hun leefwereld. Bovendien kan kennisnemen van jongeren en hun leefwereld ook de motivatie van jeugdprofessionals aanzwengelen om hen te willen begeleiden (Wiersma & Van Goor, 2020).
- Gespreks- en luistervaardigheden, waaronder motiverende gespreksvoering, shared-decision making en oplossingsgericht werken (Onstenk et al., 2023; Van Hattum et al., 2019). Ook om overeenstemming te bereiken over het doel- of taakgerichte onderdeel van de alliantie (Rauwerdink-Nijland et al., 2024).
- Voldoende kennis van de leefwereld en kwetsbaarheid van jongeren in de overgang naar volwassenheid (o.a. invloed van trauma, mishandeling, armoede, internaliserende problemen op het gedrag van jongeren en van specifieke kwetsbare groepen zoals jongeren met een lvb of ASS (Wiersma & Van Goor, 2020). Het is belangrijk ook oog te hebben voor hoe verschillende kenmerken (inclusief religieuze of culturele identiteit en de minderheidspositie van bepaalde groepen) op elkaar kunnen inwerken. Uit onderzoek is bekend dat bij elk individu een combinatie van kenmerken weer tot een andere invloed of uitwerking kan leiden (intersectionaliteit) (Pels & Verstappen, 2023).
- Vaardigheid om te reflecteren op het eigen handelen, en de bereidheid om te groeien in de vaardigheden, het gedrag en de houding die nodig zijn om een goede werkrelatie op te bouwen en te onderhouden (Buijten, 2017; Wiersma & Van Goor, 2020). Dit geldt expliciet in relatie tot culturele sensitiviteit. Reflectie op je eigen positie als professional is hierin een relevant thema (zie bijvoorbeeld de GGZ zorgstandaard diversiteit). Op welke manier kijkt de jongere – gezien eerdere ervaringen en jouw kenmerken of positie als professional – naar jou en de organisatie waarvoor je werkt? En: hoe kijk jij naar de jongere en de achtergrond of positie? Heb je voldoende kennis over discriminatie en de manier waarop dit doorwerkt in systemen en in levens van jongeren en kun je deze kennis relateren aan het eigen handelen? (Distelbrink, Pels & Winkelman, 2024). Onderzoek laat zien dat bepaalde vormen van discriminatie vaak worden ontkend of kleiner gemaakt door professionals of organisaties. Er is vaak de neiging om in de verdediging te schieten, door bijvoorbeeld te zeggen ‘Het is niet zo bedoeld’ of ‘Ik zie geen kleur’ of andere vormen van niet erkennen van het gebeurde (Shuman et al., 2024).
- Voldoende tijd en ruimte om een vertrouwensband met jongeren op te kunnen bouwen (Movisie, 2023) en om informele contactmomenten te realiseren (Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al., 2023).
2.1.2. Jezelf laten zien
Toelichting op de aanbeveling
-
Laat jezelf zien in het contact met de jongere. Durf bespreekbaar te maken wat je ziet en ervaart bij de jongere en wat de jongere ziet en ervaart bij jou.
Authenticiteit
Jongeren vinden het belangrijk dat je je als jeugdprofessionals laat zien in het contact, en dat jullie een persoonlijke en gelijkwaardige basishouding hebben. Jezelf laten zien gaat ook over authenticiteit: doen wat bij je past, oprecht zijn en je niet anders voordoen dan je bent. Jongeren hebben ‘onechtheid’ vaak al snel in de gaten en dit is niet bevorderlijk voor het vertrouwen. Uit onderzoek blijkt dat jongeren in de jeugdhulpverlening het waarderen wanneer je als professional dicht bij jezelf blijft, een eigen draai geeft aan je werkwijze en niet uit een boekje werkt.
Eigen ervaringen
Sommige jongeren vinden het prettig om zicht te krijgen op wie de jeugdprofessional is als persoon. Dat doe je bijvoorbeeld door te vragen waarnaar de jongere nieuwsgierig is bij jou, door iets over jezelf te vertellen of door af en toe je eigen ervaringen te delen, als deze relevant zijn voor de werkrelatie en niet belastend voor de jongere. Het geforceerd delen van persoonlijke informatie of ervaringen kan namelijk ook als onecht ervaren worden. Het is vooral belangrijk dat je afstemt op de behoefte van de jongere en je daar zelf comfortabel bij voelt.
Kwetsbaarheid
Jezelf laten zien gaat ook over je kwetsbaar opstellen in het contact, waardoor de relatie ook gelijkwaardiger wordt. Daarmee laat je als jeugdprofessional zien dat je ook mens bent. Je kunt bijvoorbeeld eerlijk zijn over je mindere kwaliteiten, zoals dat je vaak te laat bent of dat je chaotisch bent. Of door aan te geven dat je ook niet alles weet, de jongere om uitleg te vragen wanneer je iets niet begrijpt en je fouten te durven toegeven. Dit vraagt om zelfreflectie en inzicht in je eigen kernkwaliteiten en mindere kwaliteiten en de manier waarop je persoonlijke referentiekader het contact met een jongere beïnvloedt. Ben je bijvoorbeeld een échte aanpakker of iemand die vooral een luisterend oor biedt? En sluit je hiermee ook aan op de behoefte van de jongere?
Durven bespreken
Het is ook belangrijk dat je bespreekbaar maakt wat je ziet en ervaart bij een jongere. Dat betekent dat je ook slecht nieuws rechtstreeks brengt, de jongere confronteert en niet om de zaken heen praat. Bespreek ook wat de jongere wel of niet prettig vindt in het contact en waar de grenzen van de jongere liggen. Als het contact stroef loopt, ga dan samen met de jongere op zoek naar een oplossing. Is er écht geen klik, verken dan de mogelijkheid om een jongere over te dragen aan een collega met wie het mogelijk beter klikt. Dit kunnen ook meerdere jeugdprofessionals zijn, bijvoorbeeld een professional voor praktische ondersteuning en iemand anders die zich meer richt op emotionele ondersteuning.
Duidelijk en consequent
Daarnaast hebben jongeren behoefte aan duidelijkheid, consequent zijn en begrenzing. Communiceer duidelijk waar je grenzen liggen, hoe je wilt dat de jongere met je omgaat en dat je graag wilt dat jullie elkaars grenzen respecteren. Als een jongere over je grens gaat, begrens dan nooit vanuit afwijzing maar altijd vanuit acceptatie van de jongere als persoon. De jongere komt namelijk niet verder met begrenzing vanuit je positie, zonder relatie. Je kunt een jongere het beste aanspreken als er een goede basisrelatie is (zie ook de vorige aanbeveling). Begrenzen hoort juist ook bij het vergroten van de autonomie en regie van een jongere. Het is belangrijk dat je duidelijk bent over de gevolgen van gedrag, wat dit gedrag met anderen en jou als jeugdprofessional doet en welke consequenties eraan verbonden zijn.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Blijf in het contact dicht bij jezelf en doe geen dingen die niet bij je passen. Denk bijvoorbeeld aan geforceerd ‘hip’ taalgebruik of straattaal, of juist standaardzinnen die duidelijk uit een protocol of methodiek komen.
- Vertel tijdens de kennismaking met een jongere iets over jezelf. Bijvoorbeeld over je gezin of hobby's. Of haak in op een gedeelde interesse met een jongere, zoals je favoriete voetbalclub of dezelfde woonomgeving. Verwijs naar een bestaande sociale gelijkenis, zoals een vergelijkbare culturele achtergrond, gender, ervaring met pesten of opgroeien in armoede. Zo voelt de jongere: deze jeugdprofessional begrijpt mij écht.
- Wees duidelijk en communiceer helder over je eigen grenzen. Wijs alleen ongewenst gedrag van een jongere af, nooit de jongere als persoon. Zorg dat je inzicht hebt in waar dit gedrag vandaan komt en help de jongere inzicht te krijgen in de keuzemogelijkheden en consequenties van (ongewenst) gedrag. Jongepier et al. (2010) gaat in de handreiking Zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat verder in op het stellen van grenzen en regels binnen de context van residentiële jeugdvoorzieningen.
- Werk met inter- of supervisiemethoden aan zelfinzicht in je valkuilen en kernkwaliteiten. Sta stil bij vragen als: wat roept deze jongere in mij op? Wat werkt er goed? Wat zijn verbeterpunten? Zijn er eventuele triggers? Wat betekent dit voor de werkrelatie? En wat heb ik nodig om me te kunnen (blijven) verbinden met de jongere? Hoe zorg ik dat ik in het gesprek ook verbinding met mezelf houd? De reflectietool Bejegening jongeren 16-23 jaar door professionals kan hierbij behulpzaam zijn. De tool richt zich op zes aspecten die van belang zijn voor een goede werkrelatie. Je kunt de reflectietool op verschillende manieren in verschillende settings gebruiken, zoals casuïstiekbesprekingen of (video)feedback met jongeren.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Het belang van authenticiteit
Echtheid, empathie en acceptatie zijn belangrijke elementen voor het bevorderen van een therapeutische alliantie (Leijssen & Adriaensen, 2003; Rogers et al., 1967). Jongeren hechten veel waarde aan de affectieve ‘echte’ relatie, waardoor zij mogelijk ook meer waarde hechten aan de menselijke kanten van jeugdprofessionals (Geenen, 2016; Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al., 2023). Echtheid of ‘echt zijn’ gaat over authenticiteit. Het belang van echtheid in de werkrelatie speelt in het bijzonder bij jongeren die veel jeugdprofessionals hebben meegemaakt en hen meer als instrumenten van de hulpverlening zijn gaan zien en minder als personen (Wiersma & Van Goor, 2020). Bovendien is bekend dat jongeren – en dan met name degenen die veel jeugdprofessionals hebben meegemaakt en het vertrouwen in hen zijn kwijtgeraakt – vaak twijfelen aan hun oprechtheid en of zij hen wel kunnen begrijpen en kunnen afstemmen op hun leef- en denkwereld (Brown et al., 2014; Geenen, 2016; Manso et al., 2008).
Jeugdprofessionals zouden in het contact met jongeren trouw moeten zijn aan hun eigen karakter en zich niet anders voor doen dan ze zijn. Dit zorgt ervoor dat verschillende jeugdprofessionals verschillende manieren van bejegenen hebben, en jongeren ook kunnen laten zien dat zij het niet altijd met hen eens zijn. Niet alle jongeren hebben baat bij dezelfde benadering. Juist een diversiteit aan benaderingen kan ervoor zorgen dat verschillende jongeren gemakkelijk aansluiting kunnen vinden bij een jeugdprofessional met wie ze een klik hebben (Distelbrink et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020). Bovendien is het belangrijk dat jeugdprofessionals eerlijk en transparant durven zijn over wat ze ervaren in het contact met de jongere. Ook wanneer het contact minder goed of stroef verloopt (Wiersma & Van Goor, 2020). Als er écht geen klik is tussen een jongere en jeugdprofessional, kan het helpen om een andere of meerdere andere jeugdprofessionals in te schakelen om de jongere te ondersteunen (Wiersma & Van Goor, 2020).
Onderbouwing van deze aanbeveling
Jezelf laten zien als jeugdprofessional
Meerdere onderzoeken bevelen aan dat jeugdprofessionals iets van zichzelf laten zien om zo dichter bij de jongeren te komen en herkenbaar te zijn (Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al. 2023; Geenen, 2016; Roest et al., 2022). Jongeren waarderen het bijvoorbeeld wanneer ze de menselijke kanten van jeugdprofessionals zien (Hartley et al., 2022). Dit kunnen jeugdprofessionals bereiken door het ondernemen van activiteiten (samen koken, eten, een wandeling maken, enzovoorts) en het open zijn in gesprekken met jongeren (Harder et al., 2021). Uit onderzoek onder jongeren komt naar voren dat het (te opzichtig) hanteren van bepaalde gesprekstechnieken, het volgen van een protocol of het gebruik van standaardzinnen door jeugdprofessionals bij jongeren als sociaal wenselijk, onecht over kunnen komen. Door dit gedrag kan een jongere het gevoel krijgen dat de jeugdprofessional niet echt of niet oprecht is (Wiersma & Van Goor, 2020, Geenen, 2016).
Het delen van eigen ervaringsverhalen kan helpen voor de opbouw van de relatie, maar alleen als deze ervaringen relevant zijn voor de werkrelatie en niet belastend zijn voor de jongere. Roest (2022) stelt in zijn proefschrift dat het belangrijk is dat jeugdprofessionals hun eigen ervaringen doelgericht delen om de alliantie met jongeren te verstevigen, waarbij ze tegelijkertijd rekening houden met hun eigen grenzen en die van de jongere (Dutton et al., 2021; Miller & McNaught, 2018; Murphy & Ord, 2013; Phillips et al., 2018; Ungar et al., 2018; Van Meekeren, 2017).
Een systematische literatuurreview die gericht is op het jongerenwerk (Sonneveld et al., 2021) beschrijft de competentie 'nabijheid', waarbij jongerenwerkers bewust gebruikmaken van een bestaande sociale gelijkenis (zoals dezelfde culturele achtergrond, geslacht, gepest worden of opgroeien in armoede) (Koops et al., 2014 in Sonneveld et al., 2021). Door tijdens interactie naar deze gelijkenis te verwijzen, ‘zien jongeren jeugdwerkers als rolmodellen in hun leven’ (Fyfe et al., 2018, p. 26 in Sonneveld et al., 2021). Door hun eigen ervaringen te delen en te laten zien hoe zij zich nu gedragen en welke plek zij in de samenleving hebben, kunnen jongerenwerkers jongeren motiveren om zelf veranderingen aan te gaan. Vanuit het perspectief van de sociale leertheorie kunnen jeugdprofessionals als rolmodel fungeren door het delen van positieve coping-mechanismen. Bijvoorbeeld door persoonlijke ervaringen te delen en de jongere vervolgens uit te nodigen om dat ook te doen (Gaines, 2003).
Begrenzing zonder afwijzing
Jeugdprofessionals reageren vaak overwegend negatief op jongeren die veel probleemgedrag vertonen. Volgens Jongepier et al. (2010) is het van belang dat jeugdprofessionals alleen het gedrag van jongeren op een neutrale manier afwijzen, en niet de jongere als persoon. Jeugdprofessionals kunnen deze positieve basishouding bevorderen wanneer ze zich bewust worden van de impact van hun eigen benadering en communicatie. Van belang is dat jeugdprofessionals zich kunnen verplaatsen in het leven van de jongere en inzien waar het gedrag vandaan komt.
Werkzame factoren
- Bejegenen van de jongere als volwaardig persoon (Lindgren, 2015). Hierbij is de toon van de jeugdprofessional van belang: niet overdreven aardig, niet kleinerend of onecht (Boendermaker et al., 2014, p. 192).
- Het ontwikkelen van een persoonlijke begeleidingsstijl en het vermijden van standaardzinnen, protocollen en werken volgens ‘het boekje’ (Wiersma & Van Goor, 2020).
- Jezelf als jeugdprofessional laten zien aan de jongere, bijvoorbeeld door kort iets over jezelf te vertellen. Dit draagt eraan bij dat het contact met de jongere gelijkwaardiger is en dat de jongere ziet dat de jeugdprofessional ook gewoon mens is (Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al. 2023).
- De bereidheid tonen om een jongere te helpen door naast de jongere te staan en het positieverschil dat er is niet te benadrukken in het contact (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021).
Wat is hiervoor nodig?
- Zelfkennis wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om echt te kunnen zijn in het contact en van daaruit een persoonlijke stijl van begeleiden te kunnen ontwikkelen. Hiervoor is kennis nodig van de eigen kernkwaliteiten en de manier waarop je persoonlijke referentiekader het contact beïnvloedt (Buijten, 2017). Hieraan kun je werken via intervisie- of supervisie.
- Jeugdprofessionals moeten weten wat zij te bieden hebben, zodat ze een inschatting kunnen maken of hun kernkwaliteiten aansluiten bij wat de jongere op dat moment nodig heeft (Wiersma & Van Goor, 2020).
- Jeugdprofessionals moeten een link zoeken met de leefwereld van jongeren. Jongeren hoeven zich niet één op één te kunnen identificeren met een professional om een vertrouwensband op te kunnen bouwen, maar het helpt wel als in elk geval een aantal professionals binnen een praktijk de leefwereld van de jongeren goed kennen en dus herkenbaar is. Voorbeelden zijn dat zij dezelfde opleiding hebben gevolgd, iets vergelijkbaars hebben meegemaakt, uit dezelfde wijk of omstandigheden komen, dezelfde culturele achtergrond hebben, of de taal van de jongeren spreken (Distelbrink et al., 2023).
2.1.3. Veilige relatie
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorg voor een veilige en constructieve relatie. Neem de jongere serieus, met aandacht voor sterke kanten en moeilijkheden. Leg uit wat je rol is, maak samen duidelijke afspraken over wat jullie van elkaar kunnen verwachten en reflecteer tijdens het proces op de werkrelatie.
Veilige en constructieve relatie
Jongeren in de jeugdhulpverlening kunnen kwetsbaar zijn door negatieve ervaringen in hun jeugd, zoals trauma, hechtingsproblematiek, een geschiedenis van problematische relaties en door huidige psychische en/of gedragsproblematiek. Vaak hebben deze jongeren veel jeugdprofessionals gezien en negatieve ervaringen opgedaan in het contact en zijn ze daardoor het vertrouwen in de hulpverlening kwijtgeraakt. Voorbeelden zijn dat jeugdprofessionals hun afspraken niet nakwamen, niet beschikbaar waren op de momenten dat de jongere hen nodig had of (onverwachts) zijn uitgevallen. Jongeren hebben behoefte aan jeugdprofessionals die betrouwbaar zijn en zorgen voor een voldoende veilige, voorspelbare en constructieve relatie. In de context van toekomstgericht werken kan dit een knelpunt zijn, omdat je in korte tijd veel stappen moet zetten. Een ander knelpunt is dat jongeren in de overgangsperiode van 18- naar 18+ vaak doorstromen van jeugdhulp naar hulp voor volwassenen. Ook hier horen wisselingen in de begeleiding bij en in sommige gevallen ook een nieuwe woonplek.
Transparantie
Het is daarom belangrijk dat je als jeugdprofessional duidelijk maakt aan de jongere in welke context je werkt. Hierbij hoort transparantie over je rol, wat je doet, waarom je het doet, welke kaders er zijn en wat er van je verwacht wordt. En boven alles: dat je naast de jongere staat om dit samen zo goed mogelijk te doen en hier ook de tijd voor neemt. Zorg daarnaast dat je verwachtingen over en weer bespreekt, dat je duidelijk bent over wat je wel en niet voor de jongere kunt betekenen, zónder direct af te bakenen wat je wel en niet doet. Ook als je een jongere niet direct kunt ondersteunen bij een hulpvraag, kun je in ieder geval op weg helpen of doorverwijzen. Zie ook de aanbeveling Behoeften jongere.
Afspraken over samenwerken
Een voorspelbare en constructieve werkrelatie vraagt daarnaast om heldere afspraken over de samenwerking. De wisselwerking met de jongere is hierbij belangrijk: een succesvolle samenwerking is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Als de samenwerking niet goed verloopt, bijvoorbeeld als de jongere niet komt opdagen, afspraken niet nakomt of moeilijk te bereiken is, bespreek dan samen wat hierin een rol speelt, zowel vanuit de jongere als uit jezelf als professional. Een outreachende en vasthoudende aanpak kan helpen om dit gesprek met een jongere te voeren. Betrek eventueel het informele netwerk van de jongere, of iemand anders met wie de jongere eerder een goede werkrelatie had. Deze persoon kan inzicht geven in wat voor de jongere wel en niet goed werkt. Zie ook Samenwerken met het informele netwerk.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Wees traumasensitief als je een werkrelatie met jongeren opbouwt. Zie ook de richtlijn Traumagerelateerde problemen, de samenvatting Trauma Informed Care van Koraal en de handout Woorden doen ertoe en gids Woorden doen ertoe, met praktische voorbeelden voor op school, maar ook voor in de jeugdhulp. Andere informatiebronnen zijn de serie infographics over ingrijpende jeugdervaringen van Augeo over ACEs (Adverse Childhood Experiences) en PACEs (Protective and Compensatory Experiences).
- Wees alert op signalen die wijzen op een mogelijke lvb of cognitieve en sociaalemotionele beperkingen bij jongeren en weet welke aanpassingen je kan doen. Voor jongeren met een lvb of ASS kan het aangaan en behouden van sociale relaties een uitdaging zijn. Dat geldt dus ook voor de werkrelatie met jou als begeleider. Deze jongeren hebben vaker beperktere sociale vaardigheden, meer moeite met de interpretatie van sociale signalen en met het reguleren van hun emoties in interactie met anderen. Zo zien ze neutrale signalen eerder als vijandig of negatief). Handige tools zijn bijvoorbeeld de Signalenkaart LVB of de e-learning ‘Zie jij het, die LVB?’
- Zorg dat je beschikbaar bent voor de jongere. Dit doe je door snel terug te bellen of appen wanneer de jongere contact zoekt. Daarnaast is het belangrijk dat je de jongere in levenden lijve kunt ontmoeten, bij voorkeur op een prettige plek voor de jongere die goed bereikbaar is. Ontdek wat de voorkeur van de jongere is en probeer daar zo veel mogelijk bij aan te sluiten.
- Maak goede afspraken met de jongere over de samenwerking. Spreek samen het volgende af:
- Hoe je communiceert.
- Wanneer en hoe je bereikbaar bent en in welke situaties: via WhatsApp, Instagram of een ander kanaal of via vrije inloop. Of creëer informele contactmomenten, waar jongeren zonder afspraak binnen kunnen wandelen.
- Wat jullie doen als je ziek bent, verlof opneemt of onverwacht uitvalt en waar de jongere terechtkan in geval van nood. Betrek hier het informele netwerk van de jongere bij.
- Hoe je elkaar aan afspraken gaat houden, bijvoorbeeld door na afloop van elk gesprek de afspraken via de mail of de app te delen. Herinner de jongere tussentijds of bij een volgend gesprek aan deze afspraken.
- Hoe jullie de samenwerking structureel gaan evalueren. Nodig de jongere uit om de werkrelatie te bespreken. Doen we nog wat we moeten doen? Werkt dit nog, of heb je iets anders nodig? Naast regelmatige gesprekken hierover is ook een meer structurele evaluatie van belang. De richtlijn Samen beslissen over hulp biedt hiervoor aanknopingspunten. Er zijn verschillende instrumenten beschikbaar, zoals vragenlijsten en observatie-instrumenten. De keuze voor het juiste instrument hangt onder andere af van de doelgroep, het behandeldoel en het type behandeling. Om alliantiefactoren te meten, kun je bij onderzoeksbureau Praktikon een overzicht van instrumenten opvragen. De tool Doe de relatietest! is een checklist voor ondersteuners van jongeren. Deze bevat verschillende vragen over kernaspecten die belangrijk zijn in de werkrelatie. Je kunt de vragen aan jezelf stellen of voorleggen aan de jongere (of het netwerk) om te reflecteren op de werkrelatie. Daarvoor kun je ook de interventie Up2U gebruiken. Deze behandelmodule is gebaseerd op motiverende gespreksvoering met individuele jongeren. Bekijk hier de handleiding.
- Check bij de jongere of de afspraken en het plan helder zijn. Schrijf doelen, afspraken en plannen zoveel mogelijk samen, in de taal van de jongere, en laat de jongere meelezen (zie verder Aanpak en interventies).
- Kom je afspraken na. Doe wat je zegt en zeg wat je doet. Doe geen beloftes als je niet zeker weet of je ze kunt nakomen. En zorg dat je goed kunt uitleggen en onderbouwen waarom iets wel of niet kan.
- Werk outreachend en wees vasthoudend, ook als een jongere je wegduwt of niet toelaat. Stuur bijvoorbeeld voorafgaand aan de afspraak één of meer persoonlijke herinneringen of uitnodigingen voor een afspraak, dat kan via WhatsApp, sms, e-mail of telefonisch. Betrek als dat nodig is het netwerk van de jongere (zie verder Samenwerken met het informele netwerk). Ga bovendien langs als de jongere je afwijst of een afspraak niet nakomt. Het is belangrijk dat jij er wel bent. Hiermee geef je het goede voorbeeld.
- Waarborg de privacy van jongeren en deel nooit zomaar informatie met derden, zoals ouders of school zonder dit af te stemmen met de jongere. Dit kan voor jongeren erg onveilig voelen, maar is ook in strijd met de beroepscodes van professionals en het recht op privacy van het kind (artikel 16 IVRK). Geef uitleg over vertrouwelijkheid en de grens die hieraan zit. Een voorbeeld van zo’n grens is als een jongere iets vertelt over een mogelijk gevaar voor de jongere zelf of anderen. Geef ook duidelijk aan wat je zegt over de jongere als die toestemming geeft om informatie te delen (zie de Handreiking Participatie van kinderen in de Meldcode huiselijk geweld.
- Zorg dat je kennis hebt van de wettelijke leeftijdsgrenzen en juridische kaders in hulpverlening aan jongeren 16+. Wat mag je als jeugdprofessional wel en niet als de jongere 16 of 18 wordt? Zie ook het kennisdossier Van jeugd naar volwassenheid van het Nederlands Jeugdinstituut of de PrivacyApp Jeugd. De app legt professionals uit in welke situatie je wel en niet informatie mag delen. Ook kun je de beroepscode raadplegen, bijvoorbeeld die voor Sociaal Werkers (BPSW), voor Psychologen (NIP) of voor Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO).
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Aandachtspunten bij jongeren met ASS
Voor jongeren met een Autismespectrumstoornis (ASS) geldt dat voorspelbaarheid, duidelijkheid en structuur extra belangrijk zijn. Wees duidelijk in je communicatie, afspraken en verwachtingen en vraag wat de jongere nodig heeft of wat werkt. Bijvoorbeeld: “We hebben een afspraak gemaakt bij MEE op kantoor. Je meldt je bij de receptie en je kan zitten in de wachtruimte. Je kan daar thee of koffie pakken uit de automaat. Ik kom je om 14.00 uur uit de wachtkamer ophalen. Ons gesprek duurt tot 15.00 uur. Je neemt je doorverwijsbrieven van de huisarts mee. Hiermee gaan we onderzoeken of we een indicatie voor je aan kunnen vragen.”
Aandachtspunten bij jongeren met een lvb
- Bij jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) is het erg belangrijk dat er wordt gecheckt of de gemaakte afspraken helder zijn. Schrijf de afspraken op (eventueel ook voor de ouders als zij betrokken zijn). De smartphone van de jongere kan gebruikt worden om belangrijke dingen in op te schrijven en weer terug te kunnen lezen of om foto’s te maken. Of laat eventueel de jongere in zijn eigen woorden herhalen wat er gezegd is, zonder controlerend over te komen.
- Jongeren met een lvb hebben soms extra ondersteuning nodig om op een afspraak te verschijnen. Als jeugdprofessional kun je bijvoorbeeld praktische ondersteuning bieden door het verstrekken van een OV-chipkaart, of het regelen van kinderopvang. Of verwijs de jongere naar een hulpverlener of instantie die daarbij kan helpen. Stuur een duidelijke plattegrond of routebeschrijving mee met de uitnodiging.
- Een voorspelbare en constructieve relatie betekent ook dat je blijft opletten en checken of je de jongere wellicht niet overvraagt door te veel verantwoordelijkheid bij de jongere te leggen of ondervraagt door te veel ondersteuning te bieden. Sommige jongeren met een lvb hebben aangeleerd zich zo goed mogelijk te presenteren en verbloemen dat zij iets niet begrijpen of kunnen.
- Raadpleeg bijvoorbeeld de handreiking Passende transitiezorg jongeren met een LVB plus bijkomende psychische problematiek met handige tools. Of het overzicht van tools in de publicatie De overgang naar volwassenheid. Voor professionals die werken met jongeren met en zonder een LVB.
Doe de relatietest!
De checklist Doe de relatietest is in Vlaanderen ontwikkeld voor ondersteuners van jongeren. Je stelt diverse vragen aan jezelf of aan de jongere tegenover je (of diens netwerk) waarmee je het gesprek kunt voeren of jezelf kunt bevragen over kernaspecten die van belang zijn in de werkrelatie, zoals regie bij de jongere, de mate waarin jongeren zich gezien en ondersteund voelen en de ervaren kwaliteit van de werkrelatie. De tool bevat ook vragen voor (het management van) organisaties. De evidentie van deze tool is nog onbekend.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Belang van een voldoende veilige en constructieve relatie
Roest (2022) stelt in zijn proefschrift dat ernstige psychosociale en gedragsproblemen bij jongeren een complicerende factor kunnen zijn in de alliantievorming tussen jeugdprofessionals en jongeren (Ayotte et al., 2015; Eltz et al., 1995; Harder et al. al., 2013; Lawson et al., 2020; Steinke & Derrick, 2018; Zelechoski et al., 2013). Bekend is dat jongeren met een jeugdzorgverleden vaak een geschiedenis kennen van trauma en/of problematische relaties (Nagpaul & Chen, 2019), met verschillende hulpverleners in aanraking zijn geweest en vaak teleurstellende ervaringen hebben opgedaan in het contact waardoor ze moeite hebben om hen te vertrouwen. Bovendien geldt voor jongeren voor wie een veilige basis niet vanzelfsprekend is of ontbreekt, doordat ze bijvoorbeeld geen contact meer hebben met hun ouders, dat het extra belangrijk is dat professionals betrouwbaar zijn en zorgdragen voor een veilige relatie (Andersen, 2016; Wright & Hacking, 2012; Lindgren, 2015).
Een andere complicerende factor die invloed heeft op de werkrelatie tussen jongeren en jeugdprofessionals is een onveilige hechtingstijl van zowel jongeren als jeugdprofessionals (Roest et al., 2022). Het is dus van belang om als jeugdprofessional de gedragsproblemen en traumasymptomen van jongeren te begrijpen wanneer je werkt met getraumatiseerde jongeren en een duurzame werkrelatie met hen op wil bouwen (Berneker et al., 2014; Daniel, 2006; Diener & Monroe, 2011; Mallinckrodt & Jeong, 2015). Ook het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind onderbouwt in Artikel 39 – Passende zorg voor slachtoffers van geweld de aandacht voor goed op traumatische gebeurtenissen aansluitende zorg voor kinderen en jongeren.
Duidelijkheid, transparantie en betrouwbaarheid
Jongeren waarderen het wanneer jeugdprofessionals duidelijk en betrouwbaar zijn. Dit vraagt om transparante communicatie. Alles wat de professional met anderen bespreekt over de jongere moet ook mét de jongere besproken worden (Wiersma & Van Goor, 2020; Movisie, 2023). Ook is het belangrijk dat er niet zomaar informatie wordt gedeeld met anderen zonder dat de jongere daarvan zelf op de hoogte is of toestemming heeft gegeven (zie ook artikel 16 IVRK). Uit onderzoek blijkt dat jongeren het waarderen wanneer jeugdprofessionals toestemming vragen voor het maken van notities en dat zij de aantekeningen met de jongere delen. Dit kan eraan bijdragen dat jongeren de interactie als prettig ervaren, omdat ze zich gerespecteerd voelen (Eyrichgarg, 2008). Bovendien kan het respecteren van de privacy en autonomie van jongeren door jeugdprofessionals eraan bijdragen ze zich zelfstandiger en verantwoordelijker voelen (De Valk, 2019; Geenen, 2016). Daarnaast laten jeugdprofessionals aan jongeren zien dat ze betrouwbaar zijn door:
- duidelijk te zijn over wat ze voor de jongere kunnen betekenen;
- afspraken na te komen en geen beloftes te doen waarvan ze niet zeker zijn dat ze het waar kunnen maken;
- tijdig aan te geven wanneer iets niet mogelijk is en dit goed kunnen onderbouwen;
- duidelijk te zijn over eventueel geldende regels en verwachtingen (Wiersma & Van Goor, 2020; Boendermaker, Verheem & Otte, 2021).
Frequent en regelmatig contact met een professional en werken volgens een gedegen behandelplan kan eraan bijdragen dat jongeren structuur ervaren en het gevoel hebben dat ze serieus worden genomen door jeugdprofessionals (Lindgren, 2015). Het kan helpend zijn wanneer jeugdprofessionals regelmatig checken of jongeren begrijpen wat er is afgesproken en met elkaar afstemmen hoe en wanneer het contact plaatsvindt (Distelbrink et al., 2023). Door jongeren wordt het als hinderlijk ervaren wanneer jeugdprofessionals ineens niet meer beschikbaar zijn, bijvoorbeeld door ziekte of verlof. Het is van belang dat jeugdprofessionals hierover duidelijk communiceren (Wiersma & Van Goor, 2020).
Monitoren van de werkrelatie
Bekend is dat een grotere mate van overeenstemming tussen de cliënt en professional over hun alliantie bijdraagt aan betere hulpverleningsresultaten. Resultaten zijn het best als cliënt en professional positief zijn over hun alliantie, resultaten zijn minder goed als (een van) beiden minder positief zijn (is). Jeugdprofessionals dienen zich te beseffen dat er niet altijd overeenstemming is tussen het alliantieoordeel van cliënten en professionals en dat de beleving van de alliantie geen constante factor is maar fluctueert (Roest et al., 2022; Van Hattum et al., 2019; Onstenk et al., 2023).
In meerdere studies wordt het belang van het monitoren van de alliantie genoemd als belangrijke voorwaarde voor het behouden van een goede werkrelatie (Roest et al., 2022; Van Hattum et al., 2019; Onstenk et al. 2023). Met name het systematisch vragen van cliëntfeedback lijkt een werkzame factor te zijn (Onstenk et al., 2023). Twee studies lieten een positief significant effect op de alliantie zien. Roest et al. (2022) stellen voor om regelmatig vragen te stellen, zoals: ‘Werken we samen aan hetzelfde en wat voor jou belangrijk is om te bereiken?’ Of: ‘Hebben we het gevoel dat we tegenstrijdige ideeën hebben over hoe we kunnen samenwerken?’ Het bespreken van deze vragen zou een interpersoonlijke ruimte van reflectie en onderhandeling kunnen openen waar zowel de jeugd als de professional van kunnen leren.
In een systematische literatuurreview van Roest et al. (2022) wordt benoemd dat de alliantie door kinderen en adolescenten doorgaans als eendimensionaal wordt beleefd. Zij kunnen nog geen onderscheid maken tussen de kwaliteit van de persoonlijke band en de consensus over taken en doelen van de therapie. In hun beleving doen therapeuten ‘goed’ of ‘slecht’ werk (Kazlauskaite et al., 2020). Hiermee moet rekening gehouden worden in het monitoren van de alliantie.
Werkzame factoren
- Traumasensitief zijn (Roest et al., 2022).
- Betrouwbaar en duidelijk zijn. Jeugdprofessionals dienen hun afspraken na te komen, transparant te zijn, de privacy van jongeren en ouders te waarborgen, en eerlijk en duidelijk te zijn (Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al., 2023; Boendermaker, Verheem & Otte, 2021).
- Monitoren van de werkrelatie met jongeren (Van Hattum et al., 2019; Roest et al., 2022). Duidelijk maken aan cliënten dat zij ook altijd zelf hun ervaringen (positief en negatief) met de alliantie bespreekbaar mogen maken (Van Hattum et al., 2019). Ook de richtlijn Samen beslissen over hulp biedt hiervoor aanknopingspunten.
- Zorgen voor een cliëntfeedbacksysteem als de werkrelatie onvoldoende oplevert. Het is van belang dat jongeren ergens terechtkunnen met klachten over de bejegening en aanpak van jeugdprofessionals. Dit is ook in lijn met de rechten van het kind (artikel 12 IVRK). Het formeel hebben van een stem via klachtrecht draagt ook bij aan het stimuleren van autonomie (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021).
- Reflecteren op de alliantie in cliëntbesprekingen en intervisie met collega’s (Van Hattum et al., 2019).
2.1.4. Behoeften jongere
Toelichting op de aanbeveling
-
Werk vanuit de behoeften van de jongere. Onderzoek samen wat belangrijk en urgent is voor de ontwikkeling en pak dit met de jongere aan. Hierdoor kan er ruimte en motivatie ontstaan om andere zaken bespreekbaar te maken.
Werken vanuit autonomie
Jongeren die de overgang naar volwassenheid maken, hebben een groeiende behoefte aan autonomie en zelfstandigheid. Ze zitten niet altijd te wachten op professionele ondersteuning. Dit geldt vooral bij jongeren met een jeugdzorgverleden of voor jongeren in een verplichte behandelsetting. Ze zijn ‘hulpmoe’ en daardoor minder gemotiveerd om een samenwerkingsrelatie aan te gaan met jeugdprofessionals. Jongeren geven aan dat vertellen wat ze moeten doen, pushen of bevoogden weerstand oplevert en een negatieve invloed kan hebben op de werkrelatie met de jeugdprofessional. Ga daarom uit van wat belangrijk is voor de jongere en ga van daaruit het gesprek aan over de andere leefgebieden en hoe die elkaar beïnvloeden. Hierdoor is de jongere meer bereid om hulp en begeleiding te accepteren. Zo kun je vervolgens de intrinsieke motivatie van de jongere (wensen, drijfveren, enzovoorts) verder onderzoeken. Lees hierover meer in Aanpak en interventies.
Een voorbeeld: Een jongere wil heel graag een zelfstandige woonplek (urgentiewoning). Om voor die woonplek in aanmerking te komen, moet de jongere voldoen aan randvoorwaarden, zoals een inkomen en een budgetplan. De wens om zelfstandige woonplek te krijgen, biedt dan ruimte voor een gesprek over inkomen en schulden. Zonder inzicht in inkomen en uitgaven (budgetplan) komt de jongere namelijk niet in aanmerking voor die woonplek.
Aansluiten bij de jongere
Werken vanuit autonomie vraagt van jou als jeugdprofessional dat je afstemt op de vragen, problemen, capaciteiten en omgeving van de jongere. Je neemt de prioritering van de jongere als uitgangspunt. Dit geldt in het bijzonder wanneer de bestaanszekerheid van een jongere onder druk staat, bijvoorbeeld bij schulden of dakloosheid. Door de jongere meer inzicht te geven in de stressfactoren en deze gezamenlijk aan te pakken, ontstaat er geleidelijk meer ruimte voor groei en ontwikkeling bij de jongere. Zorg bijvoorbeeld eerst voor huisvesting en richt je daarna op het stoppen met blowen. Het is hierbij belangrijk dat je als jeugdprofessional met een brede blik naar de levens van de jongeren kijkt en doorvraagt op alle levensgebieden. Problemen op een bepaald leefgebied beïnvloeden namelijk andere leefgebieden. Jongeren geven vaak aan dat alle vragen goed zijn – ook de persoonlijke en ingewikkelde, zoals bij suïcidaal gedrag – als ze met de juiste intentie gesteld worden en ze zelf mogen bepalen of ze wel of geen antwoord geven.
Doen wat voor de jongere van belang is
Als je werkt vanuit de behoefte van de jongere is flexibiliteit en maatwerk nodig. Af en toe moet je bereid zijn iets te doen dat misschien niet direct binnen jouw takenpakket past. Denk aan een jongere die graag wil sporten, terwijl je zelf niet de tijd hebt om samen verschillende sportscholen te bezoeken. Je kunt de jongere alsnog op weg helpen door het buurtnetwerk, zoals vrijwilligersprojecten of maatjesprojecten in te zetten. Ga samen met de jongere op zoek naar iemand in dit netwerk die wel kan ondersteunen. Het is bewezen dat dit soort praktische ondersteuning de jongere motiveert, dus maak daar toch ruimte voor. De jongere ervaart zo dat de ondersteuning concrete resultaten oplevert en krijgt meer vertrouwen in jou als jeugdprofessional. Je laat zien dat je echt naast de jongere staat en doet wat van belang is.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Geef de jongere ruimte om vrijuit te dromen en wensen te uiten over de toekomst. Dat geldt zowel voor de korte als lange termijn. Verken samen waar deze dromen en wensen voor staan, zoals behoefte aan geborgenheid, veiligheid, zelfstandigheid, en wie en wat ervoor nodig is om die wensen zoveel mogelijk te realiseren. Neem de wensen serieus, ook als ze onhaalbaar lijken. De jongere gaat zelf op ontdekkingstocht, met jou als jeugdprofessional en het netwerk naast zich.
Een voorbeeld: Een jongere wil naar familie in Suriname. Dit kost veel geld en vanuit de hulpverlening ligt hier geen prioriteit. Op de korte termijn lijkt dit ook niet mogelijk. Voor de jongere is het wel heel belangrijk en werkt het zelfs motiverend om ook andere zaken aan te pakken. Ga samen met de jongere achter de computer zitten om uit te zoeken wat een reis naar Suriname kost, help om inzicht te geven in wat er nodig is om dit te organiseren en kijk wie er vanuit de familie wil helpen om een plan te maken.
- Maak vanuit toekomstdromen en wensen met de jongere een vertaalslag naar kleinere stapjes en naar wat in het hier en nu voor de jongere belangrijk is. Waar heeft de jongere vooral ondersteuning bij nodig, en wie kan die ondersteuning bieden? Maak hier concrete afspraken over (zie verder Aanpak en interventies).
- Bied ook praktische ondersteuning. Soms kan het nodig zijn om met een jongere mee te gaan naar een belangrijke afspraak, of om op andere manieren te zorgen dat een jongere ergens goed aankomt. Sommige jongeren hebben behoefte aan praktische ondersteuning, anderen werken meer vanuit de relatie samen. Accepteer dat je niet met iedere jongere een emotionele band aan kunt gaan, terwijl je wel heel belangrijk bent voor het maken van praktische afspraken.
- Luister naar de jongere, verken de behoeften en ontdek waar de motivatie zit om stappen te zetten. Hiervoor kun je gebruikmaken van diverse tools en methodieken:
- De checklist Shared Decision Making.
- Behandelmethode Up2U voor gesprekken met individuele jongeren, gebaseerd op motiverende gespreksvoering. Bekijk hier de handleiding.
- De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat uitgebreid in op de gespreks- en luistervaardigheden die van belang zijn, binnen de beslisfasen. Hier vind je oplossingsgerichte vragen, schaalvragen en motiverende vragen (zie verdieping en onderbouwing). Je leest er ook over het verschil van visie en hoe dit invloed heeft op de werkrelatie en krijg je suggesties om tot gezamenlijke doelen te komen om een goede werkrelatie op te bouwen.
- Gebruik je professionele ruimte om te doen wat nodig is. En beleg dat wat niet direct bij jouw taak hoort niet direct ergens anders. Hiermee laat je zien dat de wensen en behoeften van de jongere voor jou op dat moment belangrijker zijn dan de regels. Ook al kun je een jongere niet direct ondersteunen met een hulpvraag, je kunt wel onderzoeken waar de jongere terechtkan en ondersteuning bieden.
- Wissel in complexe situaties informatie en ervaringen uit met je collega’s. Organiseer een klankbord bij collega's en bij de verantwoordelijken in de organisatie. Zo kun je onderbouwd en met steun vanuit de organisatie van de regels afwijken. Borg en toets hoe je blijft werken vanuit de bedoeling en blijf daar met elkaar scherp op. Het afwijken van kaders en regels is een gedeelde verantwoordelijkheid van het team en de organisatie, niet van jou als individuele professional. Bespreek de afwegingen ook met de jongere en leg ze vast. Het geeft vertrouwen als je transparant blijft werken.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Aandachtspunten jongeren binnen een gedwongen kader
Het werken vanuit de behoeften van jongeren in een gedwongen kader brengt extra uitdagingen met zich mee, vanwege de combinatie van controleren en begeleiden. Dit vraagt van jeugdprofessionals dat er voldoende tijd en aandacht wordt besteed aan het opbouwen van onderling vertrouwen en binding voor het vinden van overeenstemming over de toekomstdoelen voor de jongere (Boxtaens, 2015; Menger, 2018). Voor meer informatie hierover zie de factsheet Werkalliantie in (semi) gedwongen kader van het lectoraat Werken in Justitieel Kader van Hogeschool Utrecht. De richtlijn Samen beslissen over hulp biedt ook aanknopingspunten voor deze doelgroep: onder andere extra aandachtspunten voor jeugdprofessionals, gesprekstechnieken gericht op het familiegroepsplan, gezinsgericht casemanagement, JIM (Jouw Ingebrachte Mentor), balans tussen engageren en positioneren van jeugdbeschermers, en traumasensitief werken met ouders en jongeren.
Aandachtspunten jongeren met een lvb
Voor jongeren met een lvb geldt dat je als jeugdprofessional extra aandacht moet besteden aan de kwetsbaarheden waar deze jongeren mee geconfronteerd worden tijdens de overgang van jeugd naar volwassenheid. Bijvoorbeeld frustratie doordat ze niet (zo snel) mee kunnen komen als andere jongeren, of niet hetzelfde kunnen bereiken als leeftijdgenoten. Als er een gebrek aan motivatie lijkt te zijn, ga dan na waar dat vandaan komt (relateer het ook aan de sociaal-emotionele ontwikkeling) en probeer dit punt te verbeteren. Kijk daarbij ook goed naar jezelf en wat jij als jeugdprofessional kunt of moet doen om de motivatie te vergroten. Voor meer tips over het verkennen van (on)mogelijkheden met jongeren met een lvb, zie de handreiking Krachtplan 18+ of de publicatie Motiveren van jongeren met een LVB voor begeleiding van Regioplan en Hogeschool Leiden over de combinatie van de zelfdeterminatietheorie en motiverende gesprekvoering in de begeleiding van jongeren met een lvb. Ook is er de online tool 18 Take Control, ontwikkeld voor jongeren met lvb en hun hulpverleners. Het is ontwikkeld door het expertisecentrum Expect Jeugd van Partners voor Jeugd.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Autonomie en motivatie
Jongeren in de overgang naar volwassenheid hebben een toenemende behoefte aan autonomie en zelfstandigheid en maken zich langzaam los van hun ouders. In deze levensfase zijn jongeren het vaak oneens met hun ouders, verzorgers of jeugdprofessionals over wat er nodig is of moet gebeuren. Dat kan zorgen voor een gebrek aan motivatie voor behandeling (DiGiuseppe et al., 1996; Hawley & Weisz, 2003; Shirk et al., 2010, in Roest, 2022). Echter, behandelmotivatie is geen persoonlijke of vaststaande eigenschap, maar eerder een houding die kan worden beïnvloed door gedragsinterventies (Lindsey et al., 2013). Bekend is dat jongeren jeugdhulp meer waarderen als ze autonomie ervaren in het maken van keuzes en ze het vertrouwen krijgen van jeugdprofessionals om verantwoordelijke keuzes te maken en zeggenschap hebben in belangrijke aspecten in hun leven (Nagpaul & Chen, 2019). Conform de zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan (2000) is het van belang dat jongeren in dit proces regie krijgen en zelf mogen bepalen. Dit vergroot hun motivatie om aan een toekomstig doel te werken.
Autonomie is een psychologische basisbehoefte die vervuld moet worden om persoonlijke groei en welbevinden mogelijk te maken. Het aansluiten bij jongeren door hun autonomie te stimuleren, kan ervoor zorgen dat jongeren zich vaardigheden eigen maken waardoor zij ook bij nieuwe uitdagende situaties in de toekomst positieve veranderingen zullen laten zien (Brown et al., 2014; Ryan & Deci, 2000). Jongeren voelen zich verantwoordelijker voor hun eigen (hulpverlenings)proces wanneer ze regie krijgen over hun eigen toekomst én zelf kunnen bepalen welke personen belangrijk zijn om hierbij te betrekken. Het is belangrijk dat jongeren intrinsiek gemotiveerd zijn om te veranderen in plaats van dat ze proberen te voldoen aan externe eisen of sociaal wenselijk gedrag vertonen (Ryals, 2011; Ryan & Deci, 2000). Wanneer behandeldoelen niet aansluiten bij de behoeften van jongeren, zijn zij minder gemotiveerd om te veranderen, omdat ze dan het gevoel hebben dat ze moeten veranderen van een ander (de professional) en weinig zeggenschap hebben over hun behandelproces (Harder et al., 2017).
Shared decision making en motiverende gespreksvoering
Het voeren van een gesprek over wat jongeren willen bereiken is een belangrijk startpunt voor hulp of ondersteuning. Dit vraagt van jeugdprofessionals dat ze samen met de jongere vaststellen wat er nodig is en van daaruit concrete doelen formuleren. Vervolgens ondersteunen jeugdprofessionals de jongeren om gericht stappen te zetten en daarbij eigen regie over hun ontwikkeling te nemen. Soms zijn de doelen voor de jongere nog niet duidelijk en de jeugdprofessional kan hierbij helpen door vragen te stellen die bewustwording op gang brengt of door jongeren kennis aan te reiken die hen inzicht geeft in verschillende mogelijkheden (Distelbrink et al., 2023). In de literatuur wordt het belang van shared decision making benoemd: samen gezamenlijke doelen opstellen die betekenisvol zijn voor de jongere (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021; Roest et al., 2022; Onstenk et al., 2023; Ten Brummelaar et al., 2017).
Het principe van 'shared decision making' draagt eraan bij dat jongeren meer betrokken raken bij de behandeling en er een samenwerkingsrelatie ontstaat omdat ze zich begrepen voelen door de jeugdprofessional en gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de behandeling (Ten Brummelaar et al., 2017). In een systematische literatuurreview naar strategieën om alliantie in het jeugddomein te bevorderen (Onstenk et al., 2023) wordt bovendien aanbevolen om motiverende gespreksvoering te gebruiken in het contact met jongeren. De basisprincipes van motiverende gespreksvoering sluiten aan op de principes van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT) (Ryan & Deci, 2000) om motivatie en psychologisch functioneren te bevorderen (Markland, et al., 2005). In beide liggen autonomie, competentie en verbondenheid ten grondslag aan persoonlijke groei.
Aandachtspunten bij jongeren met een lvb
In het algemeen kan gesteld worden dat jongeren met een lvb meer moeite ervaren met het vervullen van de drie psychologische basisbehoeften (autonomie, competentie en verbondenheid). Onderzoek heeft uitgewezen dat wanneer deze basisbehoeften onder druk staan dit negatieve gevolgen heeft voor het psychisch welbevinden (Westera, Van der Molen & Schuengel, 2023).
Aandachtspunten bij jongeren binnen een gedwongen kader
In een gedwongen kader brengt het werken vanuit de behoeften van jongeren extra uitdagingen met zich mee, vanwege de combinatie van controleren en begeleiden (Henskens et al., 2019), waardoor de autonomie van de jongere tijdelijk is ingeperkt. Dit kan ervoor zorgen dat een jongere aanvankelijk weerstand voelt ten aanzien van de samenwerking met een jeugdprofessional. Dit vraagt van jeugdprofessionals dat er ruim tijd en aandacht wordt besteed aan het opbouwen van onderling vertrouwen en binding, om overeenstemming te vinden over de toekomstdoelen voor de jongere (Boxtaens, 2019; Menger, 2018).
Het vraagt ook dat jeugdprofessionals accepteren dat jongeren de binding en het vertrouwen die nodig zijn voor een goede werkrelatie niet meteen of slechts in beperkte mate kunnen tonen, zelfs na verloop van tijd. Een belangrijke bevinding uit onderzoek (Orsi, Lafortune & Brochu, 2010) bij jongeren in een gesloten setting zoals een jeugdgevangenis, is dat het sociaal netwerk (familie, vrienden en professionals van andere instanties) meer invloed uitoefent op de alliantievorming dan bij volwassenen. De Greef et al. (2017) benadrukken het belang van een goede ouder-hulpverlener alliantie voor het realiseren van positieve resultaten in de hulp aan jongeren, hun ouders en gezinnen (zie verder Samenwerken met het informele netwerk).
Praktische ondersteuning
Bekend is dat praktische ondersteuning de maatschappelijke participatie van individuen in gemarginaliseerde posities kan vergroten en hun stress kan verlagen (Rauwerdink-Nijland et al., 2024). In het proefschrift van Sonneveld (2022) naar groeimogelijkheden in professioneel jongerenwerk wordt benoemd dat jeugdprofessionals rekening moeten houden met wat jongeren willen leren, moeilijk vinden of ervaren in hun leefwereld (thuis, op school, in hun vrije tijd). Jeugdprofessionals moeten holistisch en integraal naar de levens van jongeren kijken, en niet de problematiek maar de wensen en ambities van jongeren als uitgangspunt nemen en hen daarbij ondersteunen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd (Osgood et al., 2010; McGorry, Bates, & Birchwood, 2013; Middelkoop et al., 2017, Movisie, 2023; Onstenk et al., 2023).
Het bieden van praktische ondersteuning hoort hier ook bij. Jongeren in de overgang naar volwassenheid hebben vaak behoefte aan praktische ondersteuning bij regelzaken, het maken van een planning of het verkennen van aanbod bij andere instanties, huiswerkbegeleiding of hulp bij het inschrijven voor een opleiding. Hetzelfde geldt voor financiële ondersteuning in de vorm van financieel advies of hulp bij het aanleren van zogenaamde life skills zoals koken. Juist bij de meest kwetsbare jongeren kan praktische ondersteuning belangrijk zijn om een verschil te maken (Distelbrink et al., 2023, Onstenk et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020). Bovendien blijkt dat het bieden van praktische, concrete hulp en ondersteuning bij specifieke vraagstukken in de context van het jongerenwerk vaak wordt ingezet als motivatiestrategie (Sonneveld et al., 2021; Rauwerdink-Nijland, 2024). Door de specifieke praktische problemen aan te pakken waarmee een jongere wordt geconfronteerd, ervaren zij dat de steun van een jongerenwerker concrete resultaten kan opleveren en hen motiveert om door te gaan op de weg naar positieve verandering.
Werkzame factoren
- Aansluiten bij de beleving, ervaring, leefritme, behoeften en de leefwereld van de jongere (Metz, 2011a; Smith, 2013; Distelbrink et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020, Rauwerdink-Nijland, 2024).
- Integraal kijken naar het leven van de jongere en ondersteuning bieden op verschillende leefgebieden van het leven van de jongere (Movisie, 2023).
- Een flexibele houding, waarbij je als jeugdprofessional tegemoetkomt aan de individuele wensen en behoeften van de jongere (Gil-Kashiwabara, Hogansen, Geenen, Powers & Powers, 2007).
- Samen het hulpverleningsplan maken. Uitleg vragen, zaken toelichten, duidelijk en responsief zijn en samen afspreken wat de grenzen zijn (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021)
- Gebruikmaken van tools die zijn gericht op 'shared decision making' en motiverende en/of oplossingsgerichte gesprekstechnieken hanteren (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021). De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat uitgebreid in op het stellen van gezamenlijke doelen:
- Bij Dialoog van de richtlijn Samen beslissen over hulp vind je in de verdieping en onderbouwing aandachtspunten en gesprekstechnieken voor de professional. Deze gaan in op vraagverheldering, probleem- en krachtanalyse, doelen opstellen en beslissen over hulp.
- Bij Doelen formuleren van de richtlijn Samen beslissen over hulp worden in de verdieping en onderbouwing meerdere voorbeeldvragen genoemd in de categorieën, oplossingsgerichte vragen, schaalvragen en motiverende vragen.
- Daar wordt ook verschil van visie genoemd en hoe dit invloed heeft op de werkrelatie en worden suggesties gegeven om tot gezamenlijke doelen te komen.
2.1.5. Aansluiten bij de jongere
Toelichting op de aanbeveling
-
Sta naast de jongere, sluit aan op het tempo en het cognitief en sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau en help bij het nemen van regie over het eigen leven. Vallen en opstaan hoort erbij.
Behoefte aan autonomie én ondersteuning
Als je jongeren ondersteunt bij hun overgang naar volwassenheid vraagt dat om een specifieke manier van begeleiden. Je ondersteunt hen bij het nemen van regie en het maken van eigen keuzes. Jongeren hebben behoefte aan autonomie, streven naar onafhankelijkheid, willen zelf keuzes maken en zelfstandig handelen. Tegelijkertijd is in deze levensfase hun brein nog niet compleet ontwikkeld. Dat zie je terug in zelfregulatie, planningsvaardigheden en de beheersing van impulsen. Ook zijn ze gevoelig voor sociale beloning door leeftijdsgenoten.
Ruimte voor het maken van een misstap
Het ontwikkelingsniveau van jongeren kan op meerdere ontwikkelingsterreinen verschillen, zowel cognitief, sociaal, emotioneel als praktisch en regelmatig overschatten ze zichzelf. Dit geldt in het bijzonder voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb). Als jeugdprofessional leer je ze anticiperen op de gevolgen. Welke keuzes hebben welke consequenties? Welke verantwoordelijkheden horen daarbij? Jongeren geven aan die regie zelf niet altijd te kunnen nemen. Zij willen iemand naast zich die aanvoelt wanneer het nodig is om bij te springen en bij te sturen, maar dan wel in samenspraak. Daar hoort ook bij dat jongeren fouten mogen maken. Volwassen worden gaat met vallen en opstaan. Als je een jongere ruimte en verantwoordelijkheid geeft, gaan er soms ook dingen mis. Belangrijk is dat je hierover in gesprek gaat en de jongere helpt om hieruit lessen te trekken.
Ruimte geven én begrenzen
Als jeugdprofessional werk je vanuit een basis van onvoorwaardelijke acceptatie. De jongere komt uiteindelijk zelf in beweging, maar kan op jou terugvallen en mag erop vertrouwen dat jij niet loslaat. Dat houdt in dat ook als de jongere een misstap begaat, je betrokken en beschikbaar blijft om te helpen weer op te staan en verder te komen. Je volgt het tempo van de jongere en geeft de ruimte om fouten te maken. Je leert de jongere ook dat het leven niet altijd aansluit bij hun eigen tempo. Je staat naast de jongere en voegt jouw professionele expertise toe, helpt met keuzes maken en het overzicht houden. Tegelijkertijd spreek je de jongere ook aan, spiegel je en begrens je.
Een voorbeeld: Een jongere woont begeleid op kamers en het lukt niet om bezoek op tijd weg te sturen. Daardoor lukt het de jongere ook niet om zich aan de afspraken te houden. De begeleider ziet de worsteling en gaat erover in gesprek. Samen komen ze tot de conclusie dat het de jongere nu niet lukt dit zelf op te lossen. De begeleider stelt tijdelijk grenzen aan het ontvangen van bezoek. Ondertussen gaan ze in gesprek over wat er nodig is, zodat de jongere stappen kan maken en straks weer bezoek kan ontvangen.
Positieve benadering
Jongeren hebben baat bij een positieve benadering. Dit vraagt van jou als jeugdprofessionals dat je naast de jongere staat, motiveert en vertrouwen uitstraalt om het zelfvertrouwen te laten groeien. Jongeren kunnen een diepgeworteld gebrek aan zelfvertrouwen hebben, in het bijzonder als ze in hun jeugd weinig complimenten kregen. Je helpt de jongere om keuzes te maken en daarvan te leren. Je leert de jongere geleidelijk verantwoordelijkheid te nemen en zelfstandig te zijn. Je bent je bewust van de spanning tussen: kennis en ervaring van jou als professional en het gebrek aan ervaring en kennis van de jongere. Datzelfde geldt voor het langetermijndenken van de professional en de korte-termijn-blik van de jongere. Je werkt met kleine, haalbare stappen, zodat jongeren succeservaringen opdoen.
Aandachtspunten voor jongeren met een lvb vind je in de verdieping en onderbouwing.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Geef uitleg (psycho-educatie) aan jongeren en eventueel hun ouders/verzorgers over de ontwikkelingsfase waarin ze zich bevinden. Dat ze veel behoefte hebben aan autonomie en zelfstandigheid, maar dat de hersenen nog niet volledig ontwikkeld zijn. En dat jongeren zich daardoor soms overschatten of wel eens een misstap maken. Gebruik hierbij bijvoorbeeld het boek Heftige Hersens! Waarom je voelt wat je voelt, waarom je doet wat je doet van Mark Mieras en Jan Bart Dieperink. Dit is een graphic novel met psycho-educatie aan jongeren (en ouders) over het ontwikkelende puberbrein.
- Stimuleer de jongere om eigen keuzes te maken en daarvan te leren, maar weet ook wanneer je de regie (tijdelijk) moet overnemen. Dit doe je altijd in afstemming met de jongere. Wees je ervan bewust dat jongeren zichzelf soms overschatten.
- Vergroot het zelfvertrouwen van de jongere. Laat de jongere veel succeservaringen opdoen, bijvoorbeeld door een eigen prestatie te verbeteren of een door zichzelf opgesteld doel te halen. Vier de successen met complimenten voor de persoonlijke prestaties. Kijk samen naar de situaties die goed gingen en onderzoek hoe dat kwam. Laat de jongere en/of relevante andere personen bijhouden hoe vaak iets lukt.
- Heb geduld (frustratietolerantie) en wees onvoorwaardelijk aanwezig voor de jongere. Veroordeel jongeren niet om een fout, misstap of terugval. Benader situaties waarin iets niet goed ging zoveel mogelijk positief en geef aan dat fouten maken erbij hoort en helpt om te leren. Reflecteer hierop met de jongere: Hoe zou je dit de volgende keer anders willen doen? Wat heb je daarvoor nodig? Soms zijn jongeren nog niet in staat om te begrijpen wat er misgaat en hoe hun eigen gedrag daar een rol in speelt.
- Sluit aan bij de manier waarop de jongere graag wordt gemotiveerd. Wat vindt een jongere prettig? Sommigen hebben kritisch tegendenken nodig, of een duwtje in de rug, bij anderen werkt dit averechts. Betrek – als de jongere hiermee akkoord is – ouders en naasten en zorg dat zij ook op de hoogte zijn van het proces. Laat hun zien hoe zij de jongere positief kunnen stimuleren. Bij een ouder met een lvb is hier bijvoorbeeld extra begeleiding(stijd) voor nodig. Lees in Samenwerken met het informele netwerk meer over het betrekken van naasten.
- Organiseer een moreel beraad in situaties waarin het moeilijk is of zelfs onmogelijk lijkt om de juiste koers te kiezen met een jongere. Je leest er meer over op de pagina Welk houvast heb ik in stagnerende situaties? van het NJi. Op de website Zorg voor Beter krijg je een overzicht van tools die je kunt inzetten bij ethische dilemma’s. Deze kun je inzetten bij een moreel beraad. Ga voor een voorbeeld van moreel beraad bij Levvel naar het kennisdossier.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Aandachtspunten jongeren met een lvb
Voor jongeren met een lvb geldt dat je als jeugdprofessional extra aandacht moet besteden aan de kwetsbaarheden waarmee deze jongeren geconfronteerd kunnen worden tijdens de overgang van jeugd naar volwassenheid. Bijvoorbeeld frustratie over dat ze niet (zo snel) mee kunnen komen als andere jongeren, maar wel graag zelf willen bepalen en zichzelf vaak overschatten. Ook ontwikkelen deze jongeren autonomie, verbondenheid en competenties vaak pas later dan andere jongeren en/of slechts gedeeltelijk (al dan niet met blijvende ondersteuning).
Het is daarom belangrijk dat je als jeugdprofessional een groei-mindset hanteert waarbij je gelooft dat jongeren met een lvb kunnen leren en dingen zelfstandig kunnen doen met hulp of ondersteuning, maar tegelijkertijd waakt voor het overvragen van een jongere.
Belangrijk is dat:
- Je werkt met kleine stapjes (dus niet te ver vooruit en wensen te vertalen naar realistische doelen die dichtbij liggen).
- Je samen regelzaken doet of derden daarvoor inschakelt.
- Je communicatie aanpast en extra scherp bent op het checken of alles duidelijk is.
- Je rekening houdt met minder ontwikkelde sociale vaardigheden en scherp bent op overschatting of onderschatting op diverse terreinen (Meppelder et al., 2014).
Ook kan het helpend zijn om samen met de jongere (en relevante personen uit het netwerk) makkelijke en op korte termijn haalbare doelen op te stellen, gericht op het aanleren van concrete praktische vaardigheden. Hierbij sluit je aan op de interesses en de oplossingen die de jongere zelf aandraagt. Voor meer tips over het verkennen van (on)mogelijkheden met jongeren met een lvb, zie de handreiking Krachtplan 18+ en de herziene richtlijn Effectieve Interventies LVB.
Praktische tips voor het aanpassen van bestaande interventies
- Stem de communicatie af: vereenvoudig taalgebruik en gebruik eventueel visuele ondersteuning.
- Maak oefeningen concreet: sluit aan op belevingswereld van de jongere en ervarend leren.
- Voorstructureer en vereenvoudig: stuur meer, vereenvoudig, doseer en orden informatie.
- Betrek het netwerk (met toestemming: informeer en verstevig het netwerk).
- Besteed aandacht aan het vasthouden en toepassen van het geleerde.
- Zorg voor een veilige en positieve leeromgeving: motiveer, werk traumasensitief. (Zie ook de herziene richtlijn Effectieve Interventies LVB.
Aandachtspunten jongeren met een lvb
Jongeren met een lvb hebben over het algemeen meer moeite met (het aanleren van) praktische vaardigheden die nodig zijn voor een (zo) zelfstandig (mogelijk) leven. Heb daarom aandacht voor de vaardigheden die jongeren nog verder kunnen ontwikkelen en ondersteun daar waar nodig, ook met (het regelen van) praktische zaken. Werk samen aan de zelfredzaamheid van de jongere door de ondersteuning positief in te steken, kansen te benoemen en (samen) te oefenen. Trek meer en langer tijd uit, werk in kleinere stapjes en heb meer geduld. Let erop dat je de jongere zo veel als mogelijk de regie geeft, maar pas op voor overvraging. Werk stapje voor stapje aan het vergroten van de autonomie. Er zijn tools die jou of de jongere hierbij kunnen helpen. Zie bijvoorbeeld het handige overzicht De overgang naar volwassenheid. Een overzicht van tools voor professionals die werken met jongeren met en zonder een LVB. Of ga naar Handreiking Passende transitiezorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking plus bijkomende psychische of gedragsproblematiek. Tabel 10 van ‘Hulpmiddelen ondersteunen en/of ontwikkelen zelfredzaamheid’ gaat hier dieper op in.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Naast de jongere staan en concrete leerervaringen aanbieden
Jongeren hebben in de overgang naar volwassenheid in toenemende mate behoefte aan autonomie en zelfstandigheid. Ze willen zelf zaken uitproberen en ontdekken, maar hebben tegelijkertijd een vangnet nodig wanneer het misgaat (Wiersma & Van Goor, 2020). Doorgaans kunnen jongeren nog tot ver in hun twintiger jaren op hun ouders of verzorgers terugvallen, voordat ze geheel zelfstandig zijn (Arnett, 2000). Deze vanzelfsprekende steunbron ontbreekt echter vaak bij jongeren die jeugdhulp krijgen. Bijvoorbeeld door een verstoorde relatie met hun ouders of verzorgers, of omdat ze uit huis zijn geplaatst. Parallel met normaal opgroeien dienen jeugdprofessionals deze jongeren de ruimte te geven om hun eigen keuzes te maken, zelfstandig zaken aan te pakken terwijl ze naast hen staan, actief meedenken en vertrouwen uitstralen (Jolles, 2007; Paulsen & Berg, 2016; Van Dongen et al., 2017; Tylee, Haller, Graham, Churchill & Sanci, 2007).
De literatuurstudie van Metz en Todorovic (2019) naar de pedagogische opdracht van het jongerenwerk benadrukt dat jongerenwerkers naast jongeren staan en het contact in samenspraak met de jongere moeten vormgeven. De rol van jongerenwerkers is om structuur en overzicht te bieden, zodat jongeren weten wat de volgende stap is in hun proces en ze vervolgens zelf de leiding kunnen nemen (Awad, Koops, Metz & Sonneveld, 2017, in Metz & Todorivic, 2019).
De jongerenwerker kan de jongere in dit proces bijsturen en ondersteuning bieden waar nodig. Volgens Sonneveld (2022) bieden jongerenwerkers onder begeleiding concrete leerervaringen aan jongeren (bijvoorbeeld instructies en positieve feedback). Het idee is dat jongeren, door middel van experimenteel leren en het zelf uitvoeren van taken, belangrijke vaardigheden ontwikkelen, hun verantwoordelijkheden vergroten en beter in staat zijn om onafhankelijke en positieve keuzes in het leven te maken. Wanneer deze leermogelijkheden zijn afgestemd op de behoeften en sterke punten van de jongere is er de meeste kans op succeservaringen (Fyfe et al., 2018; Schaap et al., 2017 in Sonneveld et al. 2021). Ook in de context van de jeugdzorgPlus, ofwel gesloten jeugdhulp, benoem de literatuur dat het van belang is om jongeren te laten oefenen met ‘gewone’ dingen om hun zelfredzaamheid te vergroten en jongeren de mogelijkheid te geven om fouten te maken en hun probleemoplossend vermogen te vergroten (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021).
Positieve bekrachtiging
Meerdere studies tonen het belang van een positieve benadering genoemd in het contact met jongeren in de overgang naar volwassenheid. Sonneveld et al. (2021) benoemen dat jongerenwerkers een ‘consistente bron van aanmoediging en ondersteuning’ zijn (Fyfe et al., 2018, p. 25 in Sonneveld et al., 2021) door jongeren actief te stimuleren hun kwaliteiten te ontdekken en te versterken waardoor ze zich bewust worden van hun persoonlijke interesses en capaciteiten. Volgens Metz & Todorovic (2019) bestaat een positieve benadering uit het erkennen, waarderen en respecteren van jongeren zoals zij zijn. Deze acceptatie van jongeren is onvoorwaardelijk, ze hoeven de aandacht en waardering van jeugdprofessionals niet te verdienen (Awad, Koops, Metz & Sonneveld, 2017 in Metz & Todorovic, 2019). Bijvoorbeeld in het geval ze een misstap maken of een terugval hebben. In zo’n geval hebben jongeren juist iemand nodig die hen stimuleert om door te gaan en de draad weer op te pakken (Wiersma & Van Goor, 2020; Movisie, 2023; Distelbrink et al., 2023). Dit geldt in het bijzonder voor jongeren met een negatief zelfbeeld, die veel ervaring hebben met sociale uitsluiting of niet gewend zijn aan positieve aandacht (Abdallah, Kooijmans & Sonneveld, 2016 in Metz & Todorovic, 2019). Bovendien is bekend dat jongeren met een jeugdzorgverleden kunnen worstelen met een diepgeworteld gebrek aan zelfvertrouwen, zeker degenen die in hun kinderjaren niet gecomplimenteerd zijn voor positieve ontwikkelingen (Boendermaker et al., 2014).
Belangrijk is dat jeugdprofessionals vertrouwen uitstralen in de potentie en kracht van jongeren. Het benadrukken van krachten, talenten en mogelijkheden van de jongere kan bijdragen aan een gevoel van competentie. Wanneer jongeren het vertrouwen hebben dat ze een toekomstig doel kunnen behalen – het gevoel hebben dat ze competent zijn – kan dit hen motiveren om eraan te werken (Ryan & Deci, 2000). Jeugdprofessionals dienen aan te sluiten bij het tempo van jongeren om stappen te zetten en de manier waarop de jongere graag wordt gemotiveerd. Jongeren kunnen dat zelf vaak goed aangeven. Ook het betrekken van sleutelfiguren uit het informele netwerk, als de jongere hiermee akkoord is, is van groot belang (Wiersma & Van Goor, 2020) Zie verder Samenwerken met het informele netwerk.
Beredeneerd loslaten of de regie overnemen
Het kan voor jeugdprofessionals lastig zijn om in te schatten wanneer een jongere los te laten of de regie (tijdelijk) over te nemen. Van jeugdprofessionals wordt verwacht dat ze hun beslissingen en handelen kunnen rechtvaardigen en onderbouwen met goede argumenten. Deze onderbouwing is zowel nodig voor de beschrijving van de situatie als voor het maken van de stap van de beschrijving naar conclusies over de aanpak (Wallander & Molander, 2014). Het is dus belangrijk beslissingen zorgvuldig te onderbouwen (zie ook Tonkens, 2013). Enkele overwegingen bij twijfel over wel of niet loslaten van een jongere:
- Kijk naar de motivatie van de jongere. Hoe is daarbij aangesloten?
- Bespreek met de jongere of en wanneer deze toe is aan loslaten en wat die daarbij nodig heeft. Bespreek ook wat de risico’s zijn.
- Weeg af in samenspraak met het betrokken netwerk, ook om de jongere zo nodig weer op te kunnen vangen.
- Maak de beslissing niet alleen als professional, maar gezamenlijk met partners.
- Regel rugdekking in het team.
- Regelen rugdekking in de organisatie en zorg dat die voor genomen besluiten staat. Uitwisseling en verantwoording kun je ook organiseren door intervisie, supervisie en degenen om wie het gaat feedback te vragen.
Professionals hebben nogal eens het gevoel ‘alleen’ verantwoordelijk te zijn voor moeilijke besluiten die ze moeten nemen. Het tuchtrecht zorgt voor onrust en onzekerheid. Juist omdat aan beslissingen altijd interpretatie en afweging voorafgaat – en er dus een verschil kan ontstaan tussen formeel het juiste doen en inhoudelijk het goede doen – is het belangrijk dat de jeugdprofessional zich gesteund voelt door collega’s, leidinggevenden of bestuurders (NJi, z.d.-c).
Werkzame factoren
- Focussen op de sterke kanten van de jongere, positief bekrachtigen, complimenten geven en competenties benoemen, ook bij het maken van fouten of een terugval (Distelbrink et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020; Metz & Todorovic, 2019).
- Moeilijkheden normaliseren door erkenning te geven aan de uitdagingen en stressoren waar jongeren tegenaan lopen (Wiersma & Van Goor, 2020). De jongeren onvoorwaardelijk accepteren en geen gedrag problematiseren dat deels ook bij de leeftijd hoort (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021).
- Directief zijn waar nodig door te helpen met het stellen van realistische doelen en het helpen ontwikkelen van normen, helpen bij opstellen van regels en routine, en daarmee ook grenzen stellen (Boendermaker, Verheem & Otte, 2021).
- Werken met kleine (haalbare) doelen waarbij jongeren succeservaringen op kunnen doen (Boendermaker et al, 2014; Van Dongen et al., 2017), in het bijzonder jongeren met een lvb. Jongeren voelen zich meer competent wanneer ze een taak uitvoeren waarbij de uitkomst tastbaar is (Kackar-Cam & Schmidt, 2014).
- Aansluiten bij de manier waarop jongeren gemotiveerd willen worden en anderen in de omgeving erop te attenderen dat positieve bekrachtiging nodig is, en eventueel het netwerk van de jongere betrekken (Wiersma & Van Goor, 2020).
- Collega’s en de organisatie betrekken voor rugdekking; visie over goede zorg als toetsingskader inzetten, of een moreel beraad organiseren. Lees op de website van het Nederlands Jeugdinstituut meer over moreel beraad.
2.1.6. Werkrelatie afbouwen
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorg voor een goede afbouw van de werkrelatie. Bespreek waar de jongere terechtkan als jij niet bereikbaar bent en betrek het informele netwerk tijdig. Is er sprake van vervolghulp, zorg dan voor een warme overdracht.
Werkrelatie afbouwen
Het is belangrijk dat je als jeugdprofessional voldoende aandacht besteedt aan het afbouwen van de werkrelatie met een jongere. Hoe je hier vorm aan geeft, verschilt per functie, werksoort en rol. Sommige jeugdprofessionals markeren een duidelijk eindpunt en zien hun aanwezigheid als tijdelijk. Anderen kunnen langer aangehaakt blijven en makkelijker weer in beeld komen wanneer dat nodig is. Jongeren waarderen het als dezelfde professional(s) hen gedurende langere tijd ondersteunen. Vanwege de overgangen in de zorg die horen bij toekomstgericht werken, is dat niet eenvoudig. Dit maakt jongeren kwetsbaar, bijvoorbeeld wanneer ze een transitie maken van jeugd- naar volwassenenzorg. Door de ingrijpende veranderingen, zoals een nieuwe hulpverlener en een nieuwe woonplek, kunnen ze veel stress krijgen. Die kan zich uiten in psychische en lichamelijke klachten. Neem als jeugdprofessional voldoende tijd om de werkrelatie af te bouwen.
Afstemming professionals
Is er sprake van vervolghulp, zorg dan voor een goede afstemming tussen alle betrokken professionals en voer overdrachtsgesprekken voor een warme overdracht. Daarnaast is de samenwerking tussen het formele en informele netwerk van groot belang als je professionele zorg succesvol wilt afbouwen. Betrek als jeugdprofessional samen met de jongere het informele netwerk, zodat die tijdens het traject en erna, als je niet langer betrokken bent, hierop kan terugvallen. Zie ook Samenwerken met het informele netwerk.
Zorg ook dat je de betrokkenen uit het informele netwerk tijdig informeert over de afbouw van de werkrelatie. In principe kun je een jongere pas loslaten wanneer er een stevige basis is op alle vijf de leefdomeinen of wanneer er vervolghulp is geregeld. Lees meer over de Big 5: support, wonen, school en werk, inkomen en welzijn. Is er geen stevige basis of vervolghulp, zorg dan dat er op z’n minst een borgingsplan of terugvalpreventieplan is én dat de jongere weet waar en bij wie hulp te vragen. Zie verder Aanpak en interventies.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Neem de tijd om de werkrelatie af te bouwen en begin op tijd. Spreek met de jongere een afbouwperiode af waarin je formeel nog niet hebt afgerond maar al bijna geen contact meer hebt, als een soort monitoring. Informeer ook het informele netwerk hierover.
- Markeer het afscheid. Ook als het contact niet goed is verlopen en een jongere het contact voortijdig heeft afgebroken. Onderzoek alsnog of een afsluiting mogelijk is, eventueel in samenwerking met de instelling.
- Onderzoek hoe de jongere afscheid wil nemen. Vraag bijvoorbeeld hoe dat moment eruitziet. Wat zou je dan fijn vinden? Denk aan samen iets leuks doen of een passend cadeautje.
- Benadruk de geleerde vaardigheden en je vertrouwen in het eigen kunnen.
- Zorg ervoor dat de werkrelatie stabiel blijft en doorloopt. Probeer wisselingen in de zorg zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld bij de overgang 18- naar 18+, of bij een verhuizing naar een andere instelling of gemeente.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Aandachtspunten bij jongeren binnen een gedwongen kader
Het afbouwen van de werkrelatie met jongeren (en hun ouders) in een gedwongen kader brengt extra dilemma’s met zich mee, onder andere wanneer een jongere los te laten. Voor meer informatie hierover, bekijk de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Aandachtspunten bij jongeren met een lvb
- Om bij jongeren met een lvb generalisatie van het geleerde te bevorderen, kun je ervoor kiezen om een interventie langzaam af te bouwen. Laat tussen de laatste sessies bijvoorbeeld steeds meer tijd zitten. Dit stelt de jongere ook in staat om langer te oefenen. Organiseer terugkombijeenkomsten of hanteer een ‘strippenkaart’, waardoor een jongere na afloop van het contact nog een aantal keer bij je terug kan komen.
- Informeer en betrek het informele netwerk van de jongere (met toestemming van de jongere) vroeg en structureel tijdens het contact, zodat zij kunnen ondersteunen en de jongere op hen kan terugvallen als jij niet meer betrokken bent.
- Begin op tijd met het regelen van een warme overdracht, bijvoorbeeld door de jongere op tijd aan te melden of een indicatie te regelen. Voor jongeren met een lvb is vaak een langere periode nodig. Zorg voor transitiecoördinatie en afstemming in de keten met alle betrokken hulpverleners (nu en in de nabije toekomst): Wie heeft de regie? Wie doet wat?
Raadpleeg voor meer tips en informatie:
- De Kwaliteitsstandaard - Jongeren in transitie van kinderzorg naar volwassenenzorg voor jongeren met een chronische aandoening (somatisch en/of psychisch en/of een (l)vb) die de overgang maken van de kinder- naar de volwassenenzorg.
- De eindrapportage van het onderzoek naar de begeleidingsbehoeften van jongeren met lvb in transitie naar volwassenheid.
- De handreiking Krachtplan 18+, gericht op de transitie naar volwassenheid en volwassenenzorg van jongeren met een lvb en een jeugdbeschermingsmaatregel.
- Opeigenbenen.nu, voor praktische tools en informatie voor jongeren met aangeboren afwijkingen of chronische aandoeningen in de overgang naar volwassenheid.
- De online tool 18 Take Control, ontwikkeld voor jongeren met lvb en hun hulpverleners door het expertisecentrum Expect Jeugd van Partners voor Jeugd.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Deze aanbeveling bestaat grotendeels uit input van leden uit de ontwikkelwerkgroep en de klankbord groepprofessionals die praktische tips hebben aangedragen rondom het realiseren van een zorgvuldige afbouw van de werkrelatie. Uit de literatuur komt in elk geval naar voren dat jongeren last kunnen hebben van discontinuïteit in de zorgrelatie, die vaak in systemen voor jeugdhulp besloten ligt (bijvoorbeeld de ‘knip’ van 18- naar 18+). De literatuur bevestigt het belang van de mogelijkheid voor doorgaande ondersteuning na afsluiting van zorg (Stein, 2006). Jongeren doen het maatschappelijk beter als zij voldoende continuïteit en stabiliteit in zorg hebben ontvangen (Stein, 2005). Continuïteit in de relatie met een hulpverlener is van belang om jongeren continuïteit in ondersteuning te laten ervaren, maar ook het goed organiseren van continuïteit in zorg- en informatiemanagement (Naert et al., 2017). Daarnaast blijkt uit literatuuronderzoek dat de samenwerking tussen formele en informele hulpbronnen van groot belang is voor het succesvol afbouwen van professionele zorg (Smith, 2021).
3. Aanpak en interventies
Vragen en aanbevelingen
Hoe ondersteun je als jeugdprofessional een jongere om zich een beeld te vormen van het eigen leven in de (nabije) toekomst?
Aanbevelingen
3.1.1. Tijd en aanloop nemen
Toelichting op de aanbeveling
-
Neem de tijd voor aanloop en opbouw voordat je met het toekomstperspectief aan de slag gaat. Kijk wat de jongere nodig heeft om zich vanuit de persoonlijke situatie en voorgeschiedenis op de toekomst te kunnen richten.
Hoop en perspectief
Voordat je met de jongere concreet aan de slag gaat met het toekomstperspectief is het belangrijk dat je voldoende ‘aanloop’ neemt. Het concept van ‘de toekomst’ kan voor jongeren overweldigend zijn. Zeker als ze zich bewust zijn van de impact die hun huidige problemen of beperkingen kunnen of zullen hebben op die toekomst. Voor deze jongeren betekent nadenken over hun toekomst ook een confrontatie met zichzelf. Ze raken zich bewust van wat ze in vergelijking met leeftijdsgenoten wel of niet kunnen bereiken in hun leven. En ze beseffen dat ze al eerder dan leeftijdsgenoten zelfstandig moeten zijn, omdat zij bij hun ouders bijvoorbeeld geen steunende omgeving hebben. Hier komt ook rouw bij kijken. Als je te positief bent over de toekomst kunnen jongeren geïrriteerd raken, omdat ze zich onbegrepen en ongezien voelen. Houd daarnaast rekening met de overlevingsmodus waarin sommige jongeren zitten. Voel als jeugdprofessional aan wat je kunt doen in de relatie om weer wat hoop en perspectief te creëren, zodat de jongere voelt wat die aan je heeft. Dit helpt een om opening te creëren, een besef dat nadenken over de toekomst kan helpen bij het oplossen van kortetermijnstress.
Op tijd beginnen
Deze elementen benadrukken het belang om op tijd te beginnen, ruim voordat een jongere 18 jaar is, met nadenken over de toekomst. De overgang naar volwassenheid is geen vraagstuk van 18- naar 18+, maar beslaat een langere periode, waarin zich veel veranderingen voordoen. Op het online platform Plein 16-27 vind je hier meer informatie over. Woont een jongere nog thuis en/of heeft die veel steun van ouders, familie en netwerk, dan gaat dat nadenken over de toekomst veel meer organisch, met tussentijdse gesprekken over het leven van de jongere en een doorkijk naar de toekomst. Ouders en kinderen voeren deze gesprekken aan tafel, na schooltijd of tijdens een autorit. Als jeugdprofessional zijn de gesprekken meer geforceerd, omdat je te maken hebt met trajectduur, een hulpverleningsproces, doelen en plannen (zie ook Werkrelatie). Dit vraagt om bewustwording van de jongere dat het belangrijk is om na te gaan denken over de toekomst. Neem de tijd om dit proces te ondersteunen, voordat je samen met de jongere gaat werken aan een positief perspectief. Het is belangrijk om oog te hebben en te blijven houden voor de jonge leeftijd van de jongere. Geef ook ruimte om ‘gewoon’ jong en klein te zijn en even helemaal te mogen leunen in plaats van alleen (de weg naar) zelfstandigheid te benadrukken.
Autonomie
Bij toekomstgericht werken ondersteun je jongeren bij het vormen van toekomstperspectief, door oog te hebben voor de psychologische basisbehoeften autonomie, competentie en verbinding. Deze spelen in de adolescentie een belangrijke rol. Autonomie is de vrijheid om keuzes te maken die overeenstemmen met hoe de jongere zichzelf ziet. Het zorgt voor grip voelen op je leven. Competentie gaat over het gevoel “Ik kan het” en verbinding gaat over het gevoel veilig te zijn en je gesteund te voelen. Voor jongeren kan het wennen zijn om na te denken over de toekomst. De basis voor veilig durven ontdekken van de toekomst is voor hen vaak anders aangelegd, en een factor om rekening mee te houden. Jongeren in (residentiële) jeugdhulp zijn bijvoorbeeld vaak opgegroeid in een omgeving waar veel keuzes vóór hen werden gemaakt.
Haalbare doelen
Tijdens het hele proces van toekomstgericht werken is het belangrijk om ruimte te creëren voor toekomstperspectief. Dit kan door spelenderwijs om te gaan met het idee van de toekomst, zonder meteen heel doelgericht te zijn. Doelen kunnen weerstand oproepen als jongeren hierop eerder werden gecontroleerd in plaats van gestimuleerd. Zorg dat je toewerkt naar concrete en haalbare doelen, die jongeren in kleine stappen kunnen behalen. Dat vergroot de kans op succes. Dit vraagt om een doorlopend gesprek. Hierbij sluit je als professional aan bij de leefwereld van de jongere en onderzoek je samen de dromen, wensen en persoonlijke doelen. Het uiteindelijke doel van de (professionele) betrokkenheid is de jongere te helpen een stabiele basis te creëren op de vijf belangrijkste leefgebieden.
Methodiek Mijn pad
Duurzame steun en een vangnet lopen als een rode draad door de begeleiding. Als professional sta je de jongere (en ouders, gezin en belangrijke anderen) bij en help je de regie op het eigen leven en de toekomst (terug) te krijgen. Je kijkt hierbij naar het hier en nu én naar het toekomstperspectief en toekomstbestendige oplossingen. Er zijn verschillende tools die je tijdens de aanloop naar een concreet toekomstperspectief kunt gebruiken, zoals de methodiek Mijn pad. Dit is een tool voor jongeren en een begeleidingsmethode voor jeugdhulpverleners. Mijn pad is samen met jongeren ontworpen. Lees hierover meer in de Verdieping en onderbouwing.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Zorg voor een aanloop met mentale ruimte om over de toekomst na te (durven) denken. Zodat de jongere even los kan komen van het hier en nu, en van de beperkingen en problemen die er bestaan in het leven van de jongere.
- Bied ruimte aan het gevoel van overweldiging en/of confrontatie met zichzelf dat jongeren kunnen krijgen als ze beginnen met nadenken over de toekomst.
- Houd er rekening mee dat jongeren angst en frustratie kunnen voelen door onzekerheid over wat de toekomst zal brengen. Ook wisselingen in de zorg en het deels afhankelijk blijven van anderen geven een hoger risico op (emotionele) instabiliteit.
- Werk samen vanuit een basis van autonomie, grip leren krijgen op het leven en eigen beslissingen nemen. Zet in op het vormen van veilige sociale verbindingen, zodat jongeren de veilige basis ervaren die nodig is om hun toekomst te durven verkennen.
- Ga vanaf de start van een samenwerking met de jongere in gesprek. Dat doe je doorlopend en tussentijds.
- Ga open in gesprek over wensen en dromen van de jongere in plaats van meteen een plan te maken voor de toekomst. Wat is voor hen belangrijk? Wat willen zij nu en later graag bereikt hebben?
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Methodiek Mijn pad
Bij de methode Mijn pad vraag je jongeren naar hun mening over hun leven en toekomst. Zij hebben van begin af aan de leiding. Zij bepalen bijvoorbeeld de onderwerpen waaraan zij willen werken, en welke mensen ze daarbij willen betrekken. Wat zij inbrengen, wordt consequent bekrachtigd. Stimulerende open vragen zetten hen aan het denken. De begeleidingsmethode, gebaseerd op de Zelfdeterminatie Theorie van Deci & Ryan ondersteunt jeugdhulpverleners om autonomieversterkend te werken met jongeren en gezinnen.
De methodiek maakt gebruik van oplossingsgerichte gesprekstechnieken, een online tool, praatplaat en werkboekje. Mijn pad is ontwikkeld en doorontwikkeld met wetenschappelijk onderzoek. Dit onderzoek geeft ook inzicht in de resultaten en voorwaarden voor toepassing en waardering door professionals en jongeren (Bramsen et al., 2015, 2019, 2021).
Onderbouwing van deze aanbeveling
Professionals uit de ontwikkelwerkgroep van deze richtlijn zien vaak dat jongeren in de overleefmodus zitten, wat maakt dat ze op de korte termijn denken. Er kan sprake zijn van grote en urgente stress rondom bijvoorbeeld het ontbreken van een eigen woonplek. Professionals voelen de druk en ervaren stress om de ruimte te creëren voor een jongere om daaruit te stappen. Hulpverleners voelen het grote beroep dat de jongere op hen doet omdat die stress zo groot is. Het is belangrijk dat professionals aansluiten bij wat de jongere op dat moment nodig heeft om zich weer open te kunnen stellen. Zij zien wel dat het kan, dat het nadenken over de toekomst samen kan gaan met problemen in het hier en nu.
Citaten van enkele professionals:
- “Als je als professional aansluit bij waar de jongere op dat moment de meeste zorgen over heeft, en er ontstaat vertrouwen dat je daaraan werkt, dan kun je die veilige plek creëren.”
- “Als hulpverlener voel je aan wat je kunt doen in de relatie met de jongere om weer wat hoop en perspectief te creëren, zodat een jongere zich hiervoor open kan stellen. En de jongere voelt wat hij aan je heeft. Dat kan ook een gesprek zijn waarin je dat heel erg expliciet maakt, dat je de jongere daarin ziet. En daarin een opening maakt dat het nadenken over je toekomst kan helpen in het oplossen van de korte termijn stress.”
Onderzoek erkent het belang van het leren nemen van eigen beslissingen in de fase die deze jongeren moet voorbereiden op hun volwassen leven. Het leren maken van eigen keuzes stimuleert autonomie, heeft een empowerende werking en draagt bij aan het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden. Het stelt jongeren in staat hun eigen, unieke perspectief in hun leven te vinden en te integreren en kan fungeren als een beschermende factor in het volwassen leven (Park et al., 2020). Te veel eigen regie kan echter ook verlammend werken. Zeker als een jongere dat niet gewend is. Soms is meer sturend of samen keuzes maken en stappen zetten prettig of nodig. Pas de hoeveelheid autonomie aan op de jongere en voer deze stapsgewijs op. Zie voor meer kennis hierover Werkrelatie.
Autonomie ontstaat vooral als er sprake is van betekenisvolle relaties waarin jongeren op belangrijke anderen kunnen vertrouwen. Jongeren (met een verleden) in (residentiële) jeugdhulp lijken zelfstandigheid soms te zien als iets individueels, onafhankelijk en losstaand van anderen (Zandbergen et al., 2020). Terwijl juist de veilige sociale verbindingen hen de veiligheid bieden om autonoom te durven zijn. Met een gevoel van verbinding durven mensen meer te ontdekken (Ryan & Deci, 2000). En dat ontdekken draagt bij aan het vinden van het eigen pad. Kijk voor meer informatie over een betekenisvolle werkrelatie bij Samenwerken met het informele netwerk.
De methodiek Mijn Pad richt zich expliciet op het versterken van de autonomie en participatie van jongeren (Bramsen, Kuiper, Willemse & Cardol, 2019, 2021) en is gebaseerd op de zelfdeterminatie theorie van Ryan en Deci (2000). Dat betekent dat er veel ruimte is voor de psychologische basiscondities van sociale verbinding, een gevoel van competentie en autonomie. Mijn Pad vraagt jongeren naar hun mening over hun leven en toekomst. Zij hebben de leiding en bepalen onder andere de onderwerpen waaraan zij willen werken. Wat zij inbrengen, wordt consequent bekrachtigd. Stimulerende open vragen zetten hen aan het denken. Zij gaan hun eigen doelen stellen en hier in kleine stapjes aan werken. Eerste resultaten laten zien dat deze manier van werken het zelfvertrouwen en zelfinzicht van jongeren vergroot en maakt dat zij op een betekenisvolle manier gaan participeren. Doordat de jongere consequent de leiding heeft, zowel in het proces als op de inhoud, voelt die zich gehoord en serieus genomen. Voor sommigen is het voor het eerst dat zij ruimte ervaren om hun eigen keuzes te maken. In kleine stapjes beginnen is dan belangrijk, zodat zij hiermee eerste positieve ervaringen kunnen opdoen.
3.1.2. Uitgangspositie
Toelichting op de aanbeveling
-
Kijk naar de uitgangspositie van de jongere als het gaat om de toekomst, zoals de vraag of de jongere met de toekomst bezig is, naar de toekomst kijkt en al beschikt over de vaardigheden die nodig zijn om zichzelf in een toekomstige situatie voor te stellen.
Toekomstgerichte begeleiding
Of je als jongere met je toekomst bezig bent en of je een positief perspectief op de toekomst hebt, beïnvloedt hoe je leven verloopt. Als jongeren positief naar de toekomst kijken, hebben ze meer kans op een positief verloop van hun leven en minder kans op problemen. Dit helpt hen weerbaarder te worden.
Als jongeren problemen ervaren in het hier en nu, richten ze zich meer op de korte termijn en komen in de overleefstand. Negatieve ervaringen in het leven van een jongere kunnen ook het vermogen om naar de toekomst te kijken beïnvloeden. Het gebrek aan een toekomstbeeld, gecombineerd met de focus op het nu, vormt een extra risico voor hoe hun toekomst zich zal ontwikkelen. Jongeren met negatieve levenservaringen en/of problemen in de overgang naar volwassenheid hebben baat bij toekomstgerichte begeleiding. Met hulp van (creatieve) hulpmiddelen kunnen ze werken aan een concreet toekomstbeeld. Er zijn hulpmiddelen beschikbaar die ruimte creëren voor dit proces en het gesprek over de toekomst op gang te brengen. Dit is vaak nodig, omdat de (cognitieve) vaardigheden om jezelf in een toekomstige situatie voor te stellen, zoals anticiperen en plannen, in de jongvolwassenheid nog niet volledig ontwikkeld zijn.
Richting geven
De richtlijn raakt hier aan het ‘waarom’ van toekomstgericht werken: een positief perspectief op de toekomst biedt bescherming tegen risicogedrag en stimuleert positief gedrag. Het is ook een werkwijze om jongeren van 16+ te begeleiden naar zelfstandigheid en (jong)volwassenheid. Deze jongeren moeten vaak sneller de stap naar zelfstandigheid maken dan andere jongeren, vanwege hun ervaringen met Jeugdhulp. Met toekomstgerichte begeleiding help je hen een eigen beeld van hun toekomst te vormen en er richting aan te geven. Zo zorg je ervoor dat het toekomstperspectief hun eigen plan wordt, en krijgen zij zelf de regie over hun woonplek, ondersteuning en het vormgeven van hun leven na Jeugdhulp.
In de verdieping en onderbouwing lees je meer over de overgang van jeugdhulp naar volwassenhulp.
Gesprek over toekomst
Voordat je als professional kunt helpen bij het creëren van een positief toekomstperspectief, is het belangrijk te onderzoeken in hoeverre de jongere al met de toekomst bezig is. Kijk ook of het beeld dat de jongere van de toekomst heeft positief of negatief is. Er zijn aanwijzingen dat het praten over de toekomst negatieve effecten kan hebben als de jongere al negatieve verwachtingen heeft. Als je denkt dat je toekomst niet goed zal verlopen, waarom zou je je er dan voor inspannen? Bij de gesprekstips met jongeren hieronder vind je voorbeeldvragen die het gesprek over de toekomst op gang brengen. Als je merkt dat de jongere een negatief beeld van de toekomst heeft, ga dan verder in gesprek over deze verwachtingen. Methoden als motiverende gespreksvoering, of reframing van het levensverhaal via storytelling, kunnen helpen om een positieve sfeer te creëren.
Lees in de verdieping en onderbouwing hoe je aansluit bij specifieke behoeften, zoals ADHD, licht verstandelijke beperking en autismespectrumstoornis.
Wetgeving voor 18+
Wie 18 jaar wordt, krijgt te maken met juridische veranderingen. Als jeugdprofessional weet je welke wetten en regels belangrijk zijn bij de overgang van jeugd naar volwassenheid. Hier kun je ook terecht met vragen als: hoe weet ik welke ondersteuning ik kan inzetten? En: wanneer kan ik gebruikmaken van verlengde jeugdhulp?
Voor jongeren zelf zijn er ook hulpmiddelen. Zo leert de game Life@18 mbo-studenten vanaf niveau 1 wat er verandert als ze 18 jaar worden. Stichting Lezen en Schrijven ontwikkelde de game om jongeren te informeren over alle veranderingen: van het afsluiten van een zorg- en aansprakelijkheidsverzekering tot aan stemmen bij verkiezingen en orgaandonor worden. Jongeren kunnen de game zelfstandig spelen of samen met een begeleider, ouder of vriend. Begeleid je een jongere bij Life@18, dan vind je de handleiding op hun website. Ook Kwikstart helpt jongeren op weg. De app en website van Stichting Kinderperspectief geeft informatie voor alle jongeren vanaf 18. In de app vinden ze ook informatie over voorzieningen per gemeente.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Wees je bewust van het ‘waarom’ achter toekomstgericht werken. Een positief toekomstbeeld helpt jongeren om risicogedrag te verminderen en stimuleert positief gedrag. In sommige situaties is toekomstgerichte begeleiding ook noodzakelijk. Bijvoorbeeld wanneer jongeren na hun 18e zelfstandig(er) verder moeten in een andere (woon)omgeving. Of wanneer ze te maken krijgen met een andere wettelijke context en hulpkader.
- Ontdek in hoeverre de jongere met de toekomst bezig is, hoe deze naar de toekomst kijkt en of de jongere positieve of negatieve beelden heeft. Stel vragen, of leg uitspraken voor en vraag of een jongere het eens is met uitspraken als:
- Ik denk vaak aan het bouwen aan een positieve toekomst.
- Ik heb veel hoopvolle ideeën over de toekomst.
- Nadenken over de toekomst geeft me energie.
- Er wachten me nog veel kansen in de toekomst.
- Mijn toekomst zit vol mogelijkheden.
- Ik kan alles doen wat ik wil in de toekomst.
- Toekomstgericht werken is geen rechtlijnig proces. Ook al lijkt dat door de opbouw van deze richtlijn misschien zo. Soms is er een heel ander startpunt, of heeft een jongere in het begin veel meer sturing nodig. Ook kunnen er gaandeweg allerlei wendingen zijn, doordat er iets gebeurt in het leven van de jongere. Of omdat de jongere beter weet wat die wil in het leven en wat dit betekent voor het toekomstperspectief.
- Toekomstgericht werken betekent ook het gesprek hierover blijven voeren, in de stijl van de jongere en passend bij het creatieve proces dat jullie samen doorlopen. Je voert doorlopend het gesprek over het toekomstplan en het perspectief (na jeugdhulp), of de volgende stap in zelfstandigheid. Dat is het vertrekpunt van de begeleiding en geeft richting aan wat er op korte en lange termijn nodig is.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Overgang jeugdhulp naar volwassenhulp
De context waarin een jongere opgroeit, bepaalt mede de urgentie en manier van toekomstgericht werken. Wanneer een jongere in zorg is binnen het jeugdhulpkader betekent de wettelijke leeftijd van 18 vaak ook een overgang van jeugdhulp naar volwassenhulp of hulp in het kader van WLZ. Een toekomstplan en toekomstperspectief is dan cruciaal om in te kunnen zetten op ‘de wereld na Jeugdhulp’. Hiervoor moet je vaak van alles organiseren. Vertrekpunt vanuit toekomstgericht werken is dan het plan van de jongere en dat dit plan leidend is voor de ondersteuning die nu en straks nodig is. Zie ook het werken met de uitstroomprofielen dat ingaat op woonondersteuning in de overgang van jeugdzorg naar volwassenenzorg. Dit is in sommige jeugdhulporganisaties vast onderdeel van de werkwijze en wordt ook in diverse gemeenten gebruikt om te kunnen anticiperen op uitstroom uit Jeugdhulp en het realiseren van een stevige basis op de zogeheten Big 5. Ook in dit geval blijft gelden dat het werken aan een plan een proces is, waar tijdig mee moet worden begonnen, waarbij eerst moet worden onderzocht hoe jongeren naar de toekomst kijken, en waarbij het plan van de jongere zelf blijft.
Toekomstgericht werken met jongeren met een lvb
Voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) zal het creëren van toekomstperspectief extra uitdagend zijn, omdat de vaardigheden die nodig zijn om met je toekomst bezig te zijn (zoals abstract denken en reflectie) bij hen minder ontwikkeld zijn en omdat zij mogelijk meer last hebben van sombere verwachtingen ten aanzien van de toekomst. Naast persoonsgebonden beperkingen in adaptieve vaardigheden, kan er sprake zijn van reële beperktere kansen voor jongeren met lvb. Zo hebben zij een hogere kans op armoede/schulden in het gezin, een laag inkomen of uitkering, gerelateerd aan opleidingsniveau, beperktere beschikbaarheid van passend werk/minder baankansen, beperktere beschikbaarheid van passende en betaalbare woonvoorzieningen, sociale uitsluiting, gebrek aan bronnen van steun en wachtlijsten voor passende zorg. Het is belangrijk daar in toekomstgerichte begeleiding rekening mee te houden. Voor concrete tips hierover verwijzen wij naar het Landelijk Kenniscentrum LVB.
Voor jongeren met een lvb heeft MEE de brochure Wat verandert er als je 18 jaar wordt? Deze geeft een overzicht over alles wat veranderd en geregeld moet worden voor als je bijna 18 wordt.
Aansluiten bij specifieke behoeften
Als jongeren te maken hebben met psychopathologie is het belangrijk om als jeugdprofessional rekening te houden met wat dit betekent voor de manier waarop je hen toekomstgericht kunt ondersteunen. Je aanpak kan nogal verschillen afhankelijk van de situatie. Alleen al voor autisme bijvoorbeeld, kan er sprake zijn van lvb met autisme, ADHD met autisme, enkel autisme met wel of niet een disharmonisch leerprofiel of een lagere sociale emotionele ontwikkeling, autisme met comorbiditeit zoals verslaving, angst, dwangklachten, eetstoornissen, enzovoorts.
Het hebben van een basishouding waarin je werkt zonder oordeel, nieuwsgierig bent en werkt met voorspelbaarheid (een duidelijke structuur, duidelijkheid in communicatie, afspraken en verwachtingen, vraag wat de jongere nodig heeft of wat werkt voor de jongere) is al winst, net als het je verdiepen in enige basiskennis over de specifieke situatie van de jongere.
Voor informatie en concrete tips hierover heeft het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie een dossier ontwikkeld over transitiepsychiatrie, met daarin veel kennis en links over veelvoorkomende problemen als ADHD, angst, autisme, trauma, e.a. Zie ook het kader voor aansluiten bij jongeren met lvb.
Onderbouwing van deze aanbeveling
De mate waarin jongeren bezig zijn met hun toekomst, gedachten en percepties, en acties ondernemen gericht op de toekomst, houdt verband met verschillende uitkomsten in hun leven op het gebied van o.a. mentale gezondheid, onderwijs en werk. Jongeren die minder met hun toekomst bezig zijn, zijn eerder geneigd tot het nemen van kortetermijnbeslissingen, vertonen meer risicogedrag en zijn minder succesvol in het zich voorbereiden op de overgang naar volwassenheid (Fischhoff, 2008; Steinberg, 2008).
Negatieve ervaringen in het leven van een kind of jongere hangen samen met een minder ontwikkeld perspectief op de toekomst. Ofwel: jongeren die in hun leven negatieve ervaringen hebben opgedaan, zijn minder met de toekomst bezig. Ze hebben minder ambities en verwachtingen ten aanzien van de toekomst (Craig, 2019). Het feit dat ze minder met de toekomst bezig zijn, zet ze op een dubbele achterstand. Deze jongeren lopen het risico dat verschillende uitkomsten in hun leven negatiever uit zullen vallen (zie bijvoorbeeld Craig, 2019; Guthrie et al., 2009; Jackman, 2015; Mair et al., 2012 en Polgar & Auslander, 2009 in Chainey, Burke & Haynes, 2022).
Anderzijds kan het hebben van een perspectief op de toekomst een stimulerende en beschermende factor zijn, die de weerbaarheid van jongeren die negatieve ervaringen hebben opgedaan, vergroot (Cui, Oshri, Sihong Liu, Smith & Kogan, 2020) en hen behoedt voor risicogedrag en daarmee negatieve uitkomsten zoals jeugddelinquentie en drugsgebruik (Jackman & MacPhee, 2017). Cui et al. benadrukken daarom de bijdrage die het hebben van een perspectief op de toekomst kan hebben in preventie en interventies gericht op jongeren met negatieve ervaringen in hun verleden.
Uit onderzoek blijkt dat ook jongeren met negatieve ervaringen, ondanks hun geschiedenis en trauma, vaak allerlei positieve, optimistische beelden bij en verwachtingen van de toekomst hebben (Courtney et al., 2017; Zandbergen, Abu Ghazaleh, Essen & Engländer, 2020). De verwachting van jeugdprofessionals is soms dat jongeren die in problematische omstandigheden verkeren weinig capaciteit hebben om over de toekomst na te denken, maar dat blijkt niet als je hen bevraagt en aanzet tot nadenken over die toekomst. Wel blijkt dat er (creatieve) hulpmiddelen en begeleiding nodig kunnen zijn om tot een concreet beeld van de toekomst te komen. Hoe dat als jeugdprofessional samen met jongeren te doen en waar aandacht aan te besteden is onderwerp van de volgende aanbeveling.
Maar eigenlijk begint toekomstgericht werken nog een stap daarvoor. Het is belangrijk eerst oog te hebben voor de mate waarin een jongere met de toekomst bezig is, en in algemene zin positief of negatief over de toekomst denkt, voordat je als jeugdprofessional met een jongere daadwerkelijk een beeld van de toekomst gaat creëren. Er zijn namelijk aanwijzingen dat het voor jongeren met een negatief beeld of negatieve verwachtingen van de toekomst, averechts kan werken om meteen met de toekomst ‘aan de slag’ te gaan (Van Calster et al., 1987). Voor hen zou het niet helpen om plannen te gaan maken voor de toekomst, want als je daar een negatief beeld bij hebt, waarom zou je dan plannen maken en je inzetten om daar naartoe te bewegen?
Negatieve verwachtingen over je eigen toekomst komen vaker voor bij jongeren die negatieve levensgebeurtenissen hebben meegemaakt. Zo wordt optimisme over de toekomst in sterke mate verlaagd door blootstelling aan geweld (Monahan et al., 2015; Warner & Swischer, 2014). Als jongeren een algemene negatieve verwachting of een negatief beeld bij hun eigen toekomst hebben, dan lijkt het beter om eerst te werken aan een meer positief frame, positieve beelden en verwachtingen, dromen en mogelijkheden. En om het creëren van concrete plannen en te ondernemen acties nog even achterwege te laten.
Een manier om te kijken of en hoe een jongere met de toekomst bezig is, vanuit welke gedachten en verwachtingen, is de Design My Future vragenlijst (ontwikkeld voor jongeren in het algemeen). Deze vragenlijst is echter nog niet in het Nederlands beschikbaar. In onderzoek naar deze vragenlijst van Santilli et al. (2017) zijn wel de Engelstalige vragen te vinden, die voor jeugdprofessionals bruikbaar kunnen zijn om een gesprek hierover te voeren met jongeren die zij begeleiden. Dit zijn vragen als (vertaald): “Het bouwen aan een positieve toekomst is iets waar ik vaak aan denk.” “Ik heb veel hoopvolle ideeën over de toekomst.” “Nadenken over de toekomst geeft me energie.” Een andere, meer algemene vragenlijst om te kijken naar de mate waarin jongeren met hun toekomst bezig zijn, is de Future Time Perspective Scale (Carstensen & Lang, 1996). Ook deze vragenlijst kan jeugdprofessionals houvast bieden voor het gesprek met jongeren over vragen als: “Er wachten me nog veel kansen in de toekomst.” “Mijn toekomst zit vol mogelijkheden.” “Ik kan alles doen wat ik wil in de toekomst.” Deze vragenlijst is in het Nederlands beschikbaar.
3.1.3. Perspectief op de toekomst
Toelichting op de aanbeveling
-
Help de jongere een positief perspectief op de toekomst te creëren. Besteed hierbij aandacht aan meerdere leefgebieden en help de jongere om belangrijke interne en externe factoren verder te ontdekken. Denk hierbij aan waarden, interesses, natuurlijke talenten, persoonlijkheid/karakter, sociale steun, beschikbare bronnen en kansen, mogelijkheden en beperkingen van de economische omgeving en huidige en toekomstige benodigde (volwassen)zorg en ondersteuning.
In actie komen
Jongeren ontdekken de toekomst – en wat op verschillende leefgebieden bij hen past – door te kijken, leren en doen. Om tot actie over te gaan, is het belangrijk dat jongeren een beeld hebben van zichzelf, van de situatie en de gewenste toekomst én weten wat er nodig is om stappen richting dat perspectief te zetten. Hierbij spelen er interne factoren (wie ben ik, hoe zie ik mijzelf, wat vind ik belangrijk?) en externe factoren (wat is mijn situatie, wat zijn kansen en mogelijkheden in mijn (economische) omgeving en de bredere context?). Als jeugdprofessional help je jongeren om die factoren te ontdekken.
Concreet maken
Als jeugdprofessional kijk je samen met de jongere naar de toekomst. Begin met de vragen: wie ben jij, en welke dromen, talenten en mogelijkheden heb je? Naast aandacht voor negatieve ervaringen en problemen is het belangrijk om ook te kijken naar wat goed gaat. Dit helpt de jongere om stappen richting de toekomst te zetten vanuit intrinsieke motivatie. Het is bovendien goed voor de werkrelatie als je talenten en krachten benoemt (zie ook Werkrelatie).
Bij de totstandkoming van deze richtlijn waren ook jongeren uit de klankbordgroep betrokken. Zij stellen voor om te vragen naar wat een jongere nou écht leuk vindt. Volgens hen hebben jongeren best al een beeld bij hoe ze willen dat hun toekomst eruitziet. Dat komt ook naar voren in onderzoek van Zandbergen et al. (2020) naar het maken van toekomstplannen.
Samen verkennen
Het is belangrijk dat je als professional begrijpt wat het perspectief op de toekomst voor de jongere inhoudt. Een jongere heeft steunende mensen nodig om op terug te kunnen vallen, een fijne woonplek, genoeg inkomen, werk of school, geen schulden, en weten hoe het eruit ziet als je goed in je vel zit. Stel vragen, luister, vat samen en vraag door om dat beeld te helpen creëren. Maak eventueel gebruik van tools als gesprekskaarten en praatplaten. Tips voor tools vind je in de toelichting bij de volgende aanbeveling.
Daarnaast stelden de jongeren uit de klankbordgroep voor dat de hulpverlener samen met de jongere de interesses gaat ontdekken. Ga bijvoorbeeld mee naar workshops, activiteiten in de buurt en dans- of sportlessen. Zo krijg je meer zicht op de interesses van jongeren. Of vul samen de Zelfredzaamheidsmatrix van GGD Amsterdam en gemeente Rotterdam in. Zo krijg je inzicht in de mate van zelfredzaamheid op verschillende gebieden.
Klein maken
Een toekomstperspectief kan groots, ver weg of abstract zijn. Dat biedt te weinig houvast om daadwerkelijk stappen te kunnen zetten om dat perspectief werkelijkheid te maken. Beter is het om in het klein na te denken over de gewenste toekomst. Creëer bijvoorbeeld met de wensen, situatie en vaardigheden van de jongere een beeld van de toekomst over één, drie of vijf jaar, inclusief een perspectief op wat er allemaal kan.
Klein beginnen kan ook door direct aan te sluiten bij het hier en nu. Hoe gaat het nu met de jongere en hoe zou de jongere willen dat het leven verder gaat? Dit proces kun je eerst samen doorlopen met één onderwerp, of met een van de leefgebieden van de Big 5: support, wonen, school en werk, inkomen en welzijn. De jongere kiest zelf het onderwerp. Bij voorkeur is dat een onderwerp waarin het vertrouwen heeft om de eerste stappen te zetten.
Bekijk samen waar de jongere nu staat, en wat de jongere graag bereikt willen hebben. Begin klein, zodat de jongere positieve ervaringen kan opdoen met keuzes maken.
Invloed van de (online) leefwereld
Het is belangrijk dat je als professional stilstaat bij overtuigingen en gedachten van jongeren over hun toekomst, en bij wat hier invloed op heeft. Denk aan de eigen etnisch-culturele gemeenschap of familie, bepaalde vriendengroepen, gemeenschappen waar ze zich veilig voelen en school. Ook de digitale leefwereld bepaalt mede het toekomstbeeld. Sociale media kunnen een vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Wees je hier als professional van bewust en besteed er aandacht aan. Sociale media kunnen ook in positieve zin informatie laten zien die professionals niet hebben. Wees daar ook nieuwsgierig naar.
Ruimte geven en meedenken
Houd er ook rekening mee dat volwassenen vaak kritisch zijn op de toekomstbeelden van jongeren, bijvoorbeeld door hun eigen levenservaring. Zorg dat je als jeugdprofessional niet die realistische en kritische stem vertegenwoordigt, waarbij de jongere de onrealistische dromer lijkt. Zij hebben ruimte nodig om te dromen (zie ook Werkrelatie). Om de jongere in beweging te krijgen richting een positief toekomstperspectief, is intrinsieke motivatie nodig. Als je een jongere te veel wilt behoeden voor teleurstelling of ‘onderuitgaan’ zit je dit proces in de weg.
Zowel uit onderzoek als uit de klankbordgroep van jongeren komt naar voren: het is heel belangrijk dat jongeren mogen dromen. Juist het gesprek over de dromen en de onderliggende belangstelling of wensen geeft richting aan wat er mogelijk is voor jongeren. Lees hier wat een jongere en professional uit de klankbordgroep hier zelf over zeggen.
“Het is superbelangrijk om mensen om je heen te hebben die je serieus nemen en bevestigen en aanmoedigen in je dromen, en die niet oordelen. Die je uitdagen om je wens of droom concreter te maken, en je helpen nadenken hoe je je plan wilt waarmaken. Mensen die niet oordelen door afwijzend of met twijfel te reageren op je toekomstwens, maar erkenning geven voor je passie, je niet voor gek verklaren, en je ideeën niet wegwuiven. Mensen die met je meedenken over hoe realistisch je plan is en als dit niet het geval is, met je meedenken en helpen om het doel toch te behalen. - Jongere
“Een jongere op het mbo gaf aan als kind al de toekomstdroom te hebben om arts te worden. De professional nam de toekomstdroom van de jongere heel serieus en ging verder in gesprek over wat de jongere zo leuk leek aan het beroep van arts. Dit leverde veel inzicht op over achterliggende motieven, behoeften en talenten; namelijk het zorgen voor anderen en kunnen bijdragen aan gezond leven. Dit opende weer deuren naar een ander toekomstbeeld dat vanuit het mbo meer binnen handbereik lag, namelijk dat van ouderverzorgende.” - Professional
Als je een open houding aanneemt en accepteert dat jongeren ‘onderuitgaan’ of teleurgesteld worden, ontstaan er rijkere toekomstperspectieven en een groter gevoel van eigenaarschap bij jongeren. Om het echte ‘dromen’ ruim baan te geven kan het helpen de ‘Disney-methode’ toe te passen. Hierbij begin je met dromen, en dromen alleen. De vrijheid om zonder beperkingen vanuit realistische en kritische perspectieven naar je eigen toekomst te kijken staat voorop. Pas in een latere fase pas je de perspectieven van ‘realist’ en ‘criticus’ toe. In de Verdieping en onderbouwing vind je meer informatie over de balans tussen dromen en de realiteit, en hoe je daar als professional mee om kunt gaan. Ook in Werkrelatie lees je er meer over.
Oefenruimte
Voor een goede voorbereiding op de toekomst is het belangrijk om te oefenen met meer eigen beslissingen nemen en meer eigen verantwoordelijkheden krijgen, bijvoorbeeld bij omgaan met geld en andere zogeheten life skills. Besteed bij het verkennen van het toekomstperspectief ook aandacht aan welke van deze belangrijke vaardigheden een jongere graag wil werken. Bij veel toekomstgerichte trainingen oefenen jongeren met praktische vaardigheden. Maar ook de sociaal-emotionele aspecten van het zelfstandig worden doen ertoe. Hoe is het om straks zelf verantwoordelijk te zijn voor allerlei zaken?
Netwerk in positie
Help jongeren om over hun toekomst na te denken en zich voor te bereiden op de nieuwe manier waarop ze zich tot hun sociale omgeving gaan verhouden. Kijk hiervoor ook samen naar hoe het (familiaire) netwerk van jongeren, op welke manier dan ook, een bron van steun kan zijn. De rol van de formele hulpverlening wordt steeds kleiner, zeker wanneer jongeren vanuit hun toekomstperspectief steeds meer eigen keuzes gaan maken en op eigen benen komen te staan. Ze moeten dan terug kunnen vallen op een duurzaam vangnet en netwerk. Onderzoek samen met de jongere wie belangrijk zijn en welke betekenis/rol zij kunnen hebben, nu en in de toekomst. De praatplaat Mijn Steunsysteem kan je hierbij helpen. Zie ook Veerkracht en jongeren van Augeo Foundation). In de verdieping en onderbouwing lees je er meer over. Zie voor het doorlopend versterken van steun en netwerk ook Samenwerking met het informele netwerk.
Netwerk én eigen regie
Vaak zijn meerdere (jeugd)hulpverleners betrokken bij jongeren als zij 18 worden. Zij kunnen een belangrijke bron van steun zijn bij het toekomstperspectief én tijdens het vormgeven van dat perspectief. Hetzelfde geldt voor ervaringsdeskundigen, andere jongeren en mensen uit het eigen netwerk. Kijk samen met de jongere wie ze duurzaam kunnen betrekken. Verken bijvoorbeeld wie de rol van de Jouw Ingebrachte Mentor (JIM) kan vervullen. En help de jongere het toekomstperspectief te bespreken met andere belangrijke betrokkenen. Zie ook Samenwerken met het informele netwerk.
Houd er rekening mee dat jongeren bij hun contact met verschillende personen aan andere prioriteiten kunnen werken, bijvoorbeeld als er sprake is van schuldenproblematiek. Help jongeren om te laveren tussen deze prioriteiten, waarbij hun eigen wensen en behoeften leidend blijven. Overleg je met andere jeugdprofessionals, zorg er dan voor dat de jongere zelf ook aan tafel zit. Zo blijft de regie over het eigen toekomstperspectief zoveel mogelijk in handen van de jongere. Soms staan jongeren in de transitiefase naar volwassenheid (tijdelijk) niet open voor nieuwe zorg en ondersteuning. Zorg er dan voor dat de jongere in ieder geval weet waar die kan aankloppen op het moment dat er toch ondersteuning nodig blijkt.
In de verdieping en onderbouwing lees je meer over continuïteit van zorg in de overgang van jeugdzorg naar volwassenzorg.
Voorbereid op je Toekomst
De interventie Voorbereid op je Toekomst, voorheen VertrekTraining, is een tienweekse training voor jongeren in pleegzorg of residentiële jeugdhulp 16+. De interventie ondersteunt jongeren individueel bij het maken van een toekomstplan en het bereiken van een gezond toekomstperspectief. De training is ontwikkeld voor jongeren vanaf 16 jaar en helpt hen om een gezond en realistisch toekomstperspectief te ontwikkelen. Samen werk je aan concrete plannen en steun uit het informele netwerk bij de overgang naar zelfstandigheid.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Verken samen wie er belangrijk zijn in het leven van de jongere, wie de jongere eventueel wil betrekken bij het nadenken over de eigen toekomst en hoe die personen een rol zouden kunnen spelen om een toekomstbeeld en toekomstplan te ontwikkelen.
- Onderzoek met de jongere vragen als: Wie ben jij? Wat vind je belangrijk? Hoe ziet jouw leven eruit? Waar ben je goed in?
- Ontdek met de jongere de toekomstdromen en wensen en hoe die eruitzien. Help de na te denken over de toekomst vanuit wat de jongere zelf belangrijk vindt en vanuit eigen, persoonlijke doelen. Wees je daarbij bewust van je eigen realistische of kritische stem en behoud de ruimte voor jongeren om te dromen (gebruik eventueel de Disney-methode).
- Verken met de leefgebieden van de Big 5 waar de jongere nu staat, waar prioriteit ligt voor de jongere en wat die op welk leefgebied zou willen bereiken.
- Onderzoek de blik op de toekomst door aan te sluiten bij de vorm die voor de jongere prettig is. Denk aan gesprekskaarten, een toekomsttekening, rap, spoken word, een praatplaat over Big 5 of een tijdslijn.
- Bespreek wat voor de jongere een prettige manier of plek is om in gesprek te gaan.
- Kijk welke toekomst voor de jongere behapbaar is en in welke stappen daarover na te denken. Als een perspectief van tien jaar te ver weg is, begin dan bij een beeld over één of vijf jaar.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Toekomstgericht werken met jongeren met een lvb
Bij jongeren met een lvb is het extra belangrijk om bij het verkennen van het toekomstperspectief te overwegen of het helpend kan zijn te werken met visuele ondersteuning, en de communicatie aan te passen. Stel één vraag per keer, vermijd het woord ‘waarom’ vanwege de negatieve associaties die het woord kan oproepen, beperk de informatie per ‘beurt’ in het gesprek en wees alert op sociaal-wenselijke antwoorden en vragen die deze uitlokken. Zie ook het artikel Motiverende gespreksvoering bij mensen met een lvb van Frielink, Embregts en Schuengel (2014). In de tabel vanaf pagina 9 stelt enkele aanpassingen voor bij het gebruik van motiverende gespreksvoering bij mensen met een lvb. Het Kenniscentrum LVB maakte daarnaast de tool Aansluiten bij een lvb. Hoe doe jij dat? om in houding en communicatie aan te sluiten bij mensen met een lvb in (hulp)gesprekken. De Krachtenwijzer van zorgorganisatie Alliade (voorheen Reik) kan helpen de zelfredzaamheid van jongeren met een lvb in kaart te brengen.
Voor jongeren met een lvb plus psychische of gedragsproblematiek heeft de Academische Kenniswerkplaats Kajak de handreiking Passende transitiezorg geschreven. Hierin staan praktische adviezen en tools voor het beter passend maken van de zorg voor jongeren met een lvb plus psychische of gedragsproblematiek. Met adviezen over o.a. de continuïteit van zorg, transitiecoördinatie en warme overdracht. Ook een transitiecoach kan hier een belangrijke rol in spelen. Zie hiervoor de e-learning Transitiecoaching voor jongeren met een lvb. Deze is gratis te volgen via de GGZ Ecademy.
Veerkrachtplaat
Deze werd ontwikkeld door Hogeschool Inholland in het onderzoeksprogramma Ondersteuning van Jeugd in Overgang naar Volwassenheid (OJOV). Veerkracht is het vermogen om met uitdagingen in het leven om te gaan door een beroep te doen op mentale, sociale, fysieke, culturele en maatschappelijke hulpbronnen. Met behulp van deze veerkrachtplaat kunnen jongeren zicht krijgen op hun persoonlijke uitdagingen en hun individuele, relationele en contextuele hulpbronnen en hoe die in te zetten.
Continuïteit van zorg
Naast huidige betrokken professionals is het ook belangrijk te kijken naar toekomstige hulp en ondersteuning als bron van steun in het toekomstperspectief van de jongere. In de levensfase van overgang naar volwassenheid vindt voor jongeren met een zorgbehoefte vaak ook een overgang plaats in wonen, en in het begeleiden of behandelen van kinder- of jeugdzorg naar volwassenzorg, met daarbij een andere wijze van benadering/bejegening.
Eén van de bouwstenen van toekomstgericht werken is het zorgen voor doorlopende ondersteuning. Dit vraagt van professionals niet alleen aandacht voor goede voorbereiding op en begeleiding bij deze wisselingen, maar ook aandacht voor samenwerking met het buurtnetwerk, ketenpartners en gemeenten. Zodat het plan van de jongere ook voor deze partijen leidend is bij het organiseren van passende ondersteuning. Transitiezorg, zoals beschreven in de kwaliteitsstandaard Jongeren in transitie van kinderzorg naar volwassenenzorg, is het proces waarbij doelbewust aandacht wordt besteed aan de medische, psychosociale, opleidings- en ontwikkelingsbehoeften van adolescenten en jongvolwassenen bij de overgang van kinderzorg naar volwassenenzorg, zodat er sprake is van allesomvattende, goed gecoördineerde en continue zorgverlening op het juiste moment in de ontwikkelingsfase. Het kan ook helpen om samen de Zelfredzaamheidsmatrix van GGD Amsterdam en gemeente Rotterdam in te vullen, om zo meer zicht te krijgen op de vraag hoe het gaat met de jongere op verschillende leefdomeinen en samen te beslissen over passende hulp.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Uit onderzoek blijkt dat programma’s die jongeren voorbereiden op zelfstandigheid in de toekomst meer bereiken als zij aandacht besteden aan een voldoende breed scala aan factoren, die meerdere leefgebieden bestrijken (Naccarato & DeLorenzo, 2008). Wat zijn hun waarden, wat vinden ze belangrijk, wat zijn interesses, natuurlijke talenten en wat zien ze als belangrijke karaktereigenschappen van zichzelf? Externe factoren zoals sociale steun (vrienden, relaties, familie en andere belangrijke personen), de mogelijkheden binnen sociale en economische kenmerken van de omgeving van de jongere, en beschikbare bronnen en kansen zijn ook belangrijk om in kaart te brengen en rekening mee te houden (Marsay, 2020). In Nederland wordt daarbij steeds vaker gerefereerd aan de Big 5, ontwikkeld door JONG doet mee! en Levvel. De Big 5 stelt dat jongeren niet kunnen worden losgelaten totdat zelfstandigheid op orde is op vijf leefgebieden: support, wonen, school en werk, inkomen, en welzijn. Lees hier meer informatie over de Big 5.
Jeugdprofessionals geven in onderzoek aan dat zij bij toekomstgericht werken vaak moeite hebben met hun eigen overtuigingen en gedachten over de toekomst van de jongere, of die van de ouders van de jongere, en wat daarin het beste is. Ook maakt hun levenservaring ze vaak negatiever (kritisch) ten aanzien van de toekomstbeelden die jongeren hebben. Dit maakt dat ze vaak, voordat ze het zelf door hebben, terechtkomen in een dynamiek waarbij zij de realistische en kritische stem vertegenwoordigen en jongeren de onrealistische dromers zijn. Jeugdprofessionals willen daarmee voorkomen dat de jongere zich richt op onrealistische dromen (“We kunnen niet allemaal ons geld verdienen als rapper of influencer”), ze willen hen behoeden voor teleurstelling en voor ‘onderuitgaan’. Maar onbedoeld lijkt dit vaak het proces van het aanspreken van de intrinsieke motivatie, wat de jongere in beweging doet komen en doet streven naar een positief toekomstperspectief, in de weg te zitten. Als jeugdprofessionals dit weten te voorkomen, bijvoorbeeld door een open houding aan te nemen, te accepteren dat gekozen paden en gemaakte keuzes die vanuit intrinsieke motivatie worden gemaakt, er ook voor kunnen zorgen dat de jongere ‘onderuit mogen gaan’ (maar zij tegelijkertijd weten dat de jeugdprofessional er voor ze zal zijn als dat gebeurt), ontstaan er rijkere toekomstperspectieven en een groter gevoel van eigenaarschap bij jongeren over ‘hun toekomstverhaal’ (Zandbergen et al., 2020). Het kan helpen hiervoor de ‘Disney-methode’ toe te passen, waarbij je begint met dromen, en dromen alleen. De vrijheid om zonder beperkingen vanuit realistische en kritische perspectieven naar je eigen toekomst te kijken staat voorop. Het perspectief van het dromen is in de verkenning van het toekomstperspectief essentieel. Pas later worden die perspectieven van de realist en criticus toegepast. Zie voor nadere details hiervoor de volgende aanbeveling, over het maken van toekomstplannen. Zie Werkrelatie voor andere belangrijke factoren in de werkrelatie tussen jeugdprofessional en jongere, die de basis vormen om met jongeren dit soort stappen te kunnen zetten.
Bij sociale steun is het belangrijk te beseffen dat jongeren in de toekomst, zeker als residentiële zorg ophoudt, zich vaak weer op een andere manier tot hun familie moeten verhouden. Het kan zo zijn dat jongeren vanwege gebrek aan huisvesting teruggaan naar familie. Ook als hulpverleners er niet meer zijn om te begeleiden, zullen jongeren mogelijk eerder bij hun ouders aankloppen voor steun. Ze komen dan in een omgeving terecht die voor hen vaak extra uitdagingen creëert. De relatie met familie en hoe hier mee om te gaan is een belangrijke externe factor om aandacht aan te besteden. Uit onderzoek blijkt ook dat een versterking van het sociaal netwerk de kans vergroot dat jongeren (met in dit geval gedragsproblemen) bijvoorbeeld actief onderwijs volgen (Naccarato & DeLorenzo, 2008). Het is nodig dat jeugdprofessionals jongeren helpen zich voor te bereiden op de nieuwe manier waarop ze zich tot hun sociale omgeving zullen verhouden en inzicht te krijgen in de vraag op welke uiteenlopende manieren het (familiaire) netwerk van jongeren een bron van steun kan bieden. Vraag aan de jongere wie van de naasten mee mogen denken in het proces van toekomstgericht werken. Zie voor meer informatie hierover Samenwerken met het informele netwerk.
Uit literatuur blijkt dat programma’s die zich richten op het aanleren van specifieke vaardigheden positievere uitkomsten voor jongeren weten te bewerkstelligen (Cook, 1994 in Naccarato & DeLorenzo, 2008). Besteed daarom aandacht aan Life Skills en het oefenen met vaardigheden die jongeren nodig hebben op weg naar volwassenheid. Vanuit de ontwikkelwerkgroep van professionals betrokken bij deze richtlijn, is hieraan toegevoegd dat jongeren zelf teruggeven dat trainingen en programma’s rondom zelfstandig worden zich vaak richten op praktische vaardigheden, maar dat de sociaal-emotionele aspecten net zo belangrijk zijn: hoe is het om straks alles zelf te moeten regelen en daar verantwoordelijk voor te zijn? Hoe ga ik om met me eenzaam voelen? Hoe ga ik om met stress? Jeugdhulporganisatie Levvel neemt daarom bijvoorbeeld in de training ‘KR18’ voor jongeren deze sociaal-emotionele impact van het zelfstandig en volwassen worden ook mee.
De interventie Voorbereid op je Toekomst, voorheen VertrekTraining, opgenomen in de databank Effectieve jeugdinterventies, is op effectiviteit onderzocht door Van Haaster, Van der Veldt en Van den Bogaart (1997, in Jongepier & Alarcon, 2017). Zij concluderen volgens de auteurs van de interventiebeschrijving dat de interventie de beoogde doelgroep, jongeren met een verhoogd risico op thuisloosheid, bereikt. De gehanteerde succescriteria van de interventie zijn:
- De jongere kan terugvallen op één of meer steunfiguren in het sociale netwerk.
- De jongere is zich bewust van diens talenten en krachten, en kan deze benutten.
- De jongere heeft een toekomstplan en is daarmee actief bezig.
- De jongere heeft voldoende vaardigheden om doelen te realiseren. Bijvoorbeeld instanties bellen, formulieren invullen, zelfstandig reizen, solliciteren, budget opstellen, omgaan met groepsdruk of ruzies, gesprekken voeren.
- De basisvoorwaarden voor zelfstandig functioneren zijn zoveel mogelijk gerealiseerd, zoals huisvesting, financiën, opleiding/werk en vrijetijdsbesteding.
Bij beëindiging van de interventie is het volgens de interventiebeschrijving 32% van de deelnemers (n= 54) gelukt om de vijf succescriteria te realiseren en bij 78% van de deelnemers is het gelukt vier van de vijf criteria te realiseren. Na een half jaar zijn deze vijf zaken in orde bij respectievelijk 46% en 71% van de deelnemers waarover door de onderzoekers gegevens verzameld konden worden.
3.1.4. Tools voor creativiteit en verbeelding
Toelichting op de aanbeveling
-
Zet tools in om de creativiteit en verbeeldingskracht te stimuleren, waarbij je werkzame elementen gebruikt, zoals het aanboren van hoop op en een positieve framing van de toekomst van de jongere. Maak bijvoorbeeld gebruik van storytelling (betekenisgevende verhalen) en van visuele en online hulpmiddelen.
Verbeeldingskracht
Bij het ontdekken van belangrijke interne en externe factoren – Wie ben ik en in welke context bevind ik mij? – is het belangrijk de verbeeldingskracht van de jongere te stimuleren. Dat draagt naast een beter toekomstbeeld bij aan de motivatie om naar dat beeld toe te werken. Hoe beter je iets voor je kunt zien, hoe gemotiveerder je zult zijn om dat te realiseren. Volgens jongeren uit de klankbordgroep is het fijn als iemand je aan de hand neemt als je zelf nog even niet weet wat je leuk vindt en wat je wil. Een van hen zegt: “Je wil de jongere weer in verbinding brengen met verlangens in plaats van angsten.”
Betekenisgevende verhalen
Verhalen over eigen ervaringen, waarnemingen en inzichten zijn een goede tool om een toekomstbeeld te helpen creëren. Iedereen heeft bewust of onbewust een bepaald beeld van zichzelf, een ‘verhaal’ over zichzelf. Methoden om met zulke verhalen te werken, zoals Storytelling, vergroten het zelfinzicht, dragen bij aan positieve framing van het leven en de toekomst van de jongere en hebben een empowerende werking. Door zo te werken aan zelfinzicht brengen jongeren de keuzes die ze maken in lijn met hun interne waarden. Ook ‘hoop’ is belangrijk bij toekomstgericht werken en een element dat je heel goed kunt verbinden met verhalen. In de verdieping en onderbouwing lees je meer over het inzetten van betekenisgevende verhalen.
Link tussen heden en verleden
Bij het geven van betekenis aan het verleden en heden is het belangrijk dat je kijkt naar de link tussen negatieve gebeurtenissen in het leven van de jongere en het stagneren van de ontwikkeling richting volwassenheid. Dit kan de jongere helpen om weer naar de toekomst te kijken en de ontwikkeling te bevorderen. Veel jongeren hebben behoefte aan een logische verklaring voor de problemen in het hier en nu. Een antwoord op de vraag waarom het leven loopt zoals het loopt. Daarnaast willen ze voelen dat de toekomst niet vastligt, dat zij er zelf invloed op hebben, en dat positieve ervaringen hen kunnen helpen.
Storytelling
Storytelling is een speelse en creatieve methode om jongeren hun toekomstverhaal te laten maken. Verleden, heden en de toekomst worden in een empowerende groepssetting verkend, met hulp van een laagdrempelige oefening. In de Handreiking Toekomstgericht Werken (Hogeschool van Amsterdam, 2020) vind je een format om met Storytelling aan de slag te gaan. In de handreiking vind je ook een gedetailleerde beschrijving van de oefeningen die je tijdens de workshops Storytelling over Toekomstplannen kunt doen. Naast Storytelling kunnen ook andere verhaalvormen (zoals strips) jongeren helpen om te reflecteren en vroege herinneringen op te halen die meer inzicht geven in het leven tot nu toe.
Aandacht verleggen
Andere creatieve methoden om belangrijke interne en externe factoren van jongeren in kaart te brengen, zijn video, spoken word, levenslijn, collage, mindmap, levensboom, tekeningen of pictogrammen. Allemaal kunnen deze van waarde zijn bij het creëren van een perspectief op de toekomst. Voor welke vorm je samen kiest, hangt mede af van de vraag of de jongere graag in beelden of woorden denkt en werkt. Over het algemeen geldt wel dat je door met de handen te werken, en zelf mee te doen, je de aandacht verlegt, de druk van het gesprek afhaalt en een setting creëert waarbij creativiteit vrij kan komen.
Helder hoofd
Daarnaast help je de jongere door het toekomstperspectief visueel te maken om iets vaags en abstracts concreter te maken. Door de verbeeldingskracht aan te boren, vergroot je de motivatie om te werken aan het toekomstperspectief. Hoe ‘tastbaarder’ het toekomstperspectief, hoe groter de motivatie om naar dat perspectief toe te werken. Jongeren uit de klankbordgroep gaven daarnaast aan dat ‘in het lijf komen’ kan helpen om het hoofd helder te krijgen. Je kunt bijvoorbeeld samen gaan boksen voordat je creatief met het toekomstperspectief aan de slag gaat. “Het is goed als de hulpverlener de jongere op verschillende manieren ziet, ook de gezonde kanten”, zeggen zij.
Dromen en werkelijkheid
Het is belangrijk om het proces van vrij dromen, zoals dat in de fase van verkenning de ruimte kreeg, in stappen om te zetten naar werkelijkheid. Het kan helpen hiervoor de Disney-methode toe te passen, om het toekomstbeeld van de jongere in verschillende stappen te concretiseren en in perspectief te plaatsen. Lees meer over de Disney-methode in de verdieping en onderbouwing.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Onderzoek welke vorm het beste bij een jongere past om verhalen te vertellen: beeldend, verhalend, schrijvend, enzovoorts.
- Creëer tijd, ruimte, middelen en een goede plek om met de jongere aan de slag te gaan. Of vraag wat de jongere nodig heeft om het verhaal goed te kunnen delen.
- Maak met behulp van de juiste middelen het toekomstbeeld tastbaarder en (door eerst ruimte te geven om te dromen) ook realistischer.
- Gebruik tastbare en creatieve middelen, zoals video, spoken word, levenslijn, collage, mindmap, levensboom, tekeningen of pictogrammen.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Betekenisgevende verhalen
Het verhaal dat jongeren over zichzelf hanteren, bepaalt mede hoe zij zichzelf zien en hun toekomst zien. Dat verhaal over jezelf is plooibaar. De basis van het werken met betekenisgevende verhalen is dat het reflecteren op iemands levensgeschiedenis leidt tot inzichten voor het hier en nu, én voor de toekomst. En dat je bij het creëren van het narratief een zekere mate van keuzevrijheid hebt over hoe jij wilt dat jouw verhaal eruit komt te zien. Dit biedt de mogelijkheid voor verandering van onderdelen van je eigen verhaal. Het werken met betekenisgevende verhalen vraagt wel van jongeren dat zij vaardigheden inzetten die in de levensfase waarin zij zich bevinden, nog volop in ontwikkeling zijn. Zij hebben hulpmiddelen en begeleiding nodig om dat te kunnen doen.
Disney-methode
Toekomstbeelden worden stapsgewijs bekeken door de ogen van de dromer, de realist en de criticus. De dromer maakt het mogelijk nieuwe ideeën en doelen te vormen, de realist om die ideeën om te zetten in concrete uitdrukkingen en de criticus om als een filter te werken om ál deze te ambitieuze ideeën tegen te gaan, maar ook om een stimulans voor verfijning van de droom te bieden. Het uit elkaar halen van deze stappen en daarbij stellen van de juiste vragen, kan helpen voorkomen dat het concretiseren van toekomstdromen demotiverend uitpakt. In de klankbordgroep van jongeren die betrokken waren bij de totstandkoming van deze richtlijn werd bijvoorbeeld gesuggereerd dat, nadat er eerst alle ruimte en erkenning is geweest voor de dromen en wensen van de jongere, de vraag gesteld kan worden waar de jongere zelf denkt later geld mee te willen verdienen. “Ik vond ontzettend veel leuk, maar de vraag waar ik geld mee kon verdienen zorgde ervoor dat ik mijn plannen kon afbakenen.” Zie voor meer informatie en voorbeeldvragen de Handreiking toekomstgericht werken van de Hogeschool van Amsterdam (vanaf pagina 28).
Toekomstgericht werken met jongeren met een lvb
Veel jongeren met een lvb hebben geen duidelijk toekomstbeeld. Wel hebben zij, net als ieder ander, dromen. Deze dromen lijken vaak onbereikbaar. Jongeren met een lvb hebben moeite met plannen en vooruitkijken, met het overzien van welke zaken tot welke doelen leiden en om te bepalen of iets haalbaar is of niet. Het samen zoeken naar het antwoord, het samen creëren van een duidelijk doel, maakt het mogelijk voor een jongere om zich verder te ontwikkelen. Het Werkboek Mijn Toekomst, een persoonlijk werkboek voor mensen met een lvb (kan hierbij ondersteunen. Het samen zoeken naar dromen en wensen en de haalbaarheid daarvan schept perspectief voor de jongere om zich verder te ontplooien.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Vaardigheden die nodig zijn om te werken met betekenisgevende verhalen, zoals het autobiografisch geheugen dat nodig is om inzichtrijke analyses te kunnen maken van de levensgeschiedenis tot dan toe (Piróg & Rachwał, 2019), zijn in de fase van adolescentie nog volop in ontwikkeling. Bij het creëren van toekomstperspectief is het nodig hier rekening mee te houden en manieren te vinden om jongeren te helpen hun verhaal te construeren. In onderzoek naar het werken aan toekomstperspectief worden daarom vaak methoden ingezet die eraan bijdragen dat jongeren hun eigen verhaal helderder voor ogen hebben. Bijvoorbeeld het autobiografische levensverhaal interview, of Storytelling. Deze en andere methoden, die in vergelijkbare vormen ook in therapeutische setting worden gebruikt en waarin het narratief, het verhaal van de jongere centraal staat, vergroten het zelfinzicht, dragen bij aan positieve framing van leven en toekomst van de jongere en hebben een empowerende werking (Rappaport, 1995; Nelson et al., 2008).
Met een positief toekomstbeeld zijn positievere effecten te verwachten van het maken van toekomstplannen (Zandbergen et al., 2020). Door op deze manier te werken aan zelfinzicht, komen keuzes die gemaakt worden in lijn met interne waarden. Ook ‘hoop’ is een belangrijk element waaraan gewerkt kan worden door gebruik te maken van betekenisgevende verhalen (Marsay, Scioli & Omar, 2018). Verhalen creëren hoop en perspectief, en die zijn nodig om in beweging te komen. In de Handreiking Toekomstgericht werken (Hogeschool van Amsterdam, 2020) is een format opgenomen om met Storytelling aan de slag te gaan. In dit onderzoek gebeurde dat in groepssetting, via workshops Storytelling over Toekomstplannen. De groepssetting bleek voor het creëren van toekomstperspectief voor veel deelnemende jongeren een positieve, motiverende uitwerking te hebben. Naast Storytelling kan ook het inzetten van andere verhaalvormen, zoals het maken van strips, jongeren helpen om te reflecteren en vroege herinneringen op te halen die hen meer inzicht geven in hun leven tot nu toe (Piróg & Rachwał, 2019).
3.1.5. Toekomstplan
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun de jongere op basis van jullie gezamenlijke verkenning bij het stellen van concrete doelen. Help de jongere eventueel een eigen toekomstplan te maken. De vorm van dit plan is vrij en afhankelijk van de behoefte van de jongere. Besteed in het plan aandacht aan toekomstige uitdagingen en hoe de jongere hiermee om kan gaan, om de weerbaarheid te vergroten.
Toekomstplan maken
De processen die in voorgaande aanbevelingen beschreven staan, kúnnen uitmonden in een toekomstplan. Andersom kan het maken van een toekomstplan ook een middel zijn in dat proces, een instrument om als jeugdprofessional samen met een jongere na te denken over belangrijke factoren, vaardigheden en doelen. Een toekomstplan geeft inzicht in de doelen en wensen voor de toekomst. Vaak hebben jongeren hulp en ondersteuning nodig bij het maken van een toekomstplan. Zie voor een bundeling van kennis uit de praktijk en onderzoek de website van het Nederlands Jeugdinstituut.
Werkzame elementen
Een toekomstplan maken is een gezamenlijke zoektocht. Hierbij maak je samen met de jongere de wensen, dromen en beelden van de toekomst scherper. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat het doorlopende gesprek met de jongere belangrijker is dan het plan zelf. Maak van het plan dus geen doel op zich. Andere tips voor het maken van een toekomstplan:
- Zorg voor volledige transparantie bij het vastleggen van het plan.
- Schrijf het plan in de ik-vorm. Laat de jongere het plan bij voorkeur zelf schrijven of creatief verbeelden.
- Richt je vooral op het ‘willen’. Zo voorkom je dat het toekomstplan een verzameling van ‘moetjes’ wordt.
Een toekomstplan kun je op verschillende manieren maken. De vorm die je kiest, moet aansluiten bij de behoeften van de jongere en de aanleiding om het toekomstplan in te zetten. Ruimte voor creativiteit en visuele weergave zijn belangrijke werkzame elementen te zijn bij een toekomstplan voor jongeren.
Deze ideeën en tools kun je gebruiken om een Toekomstplan te maken:
- Mijn Pad (van Hogeschool Rotterdam, Horizon en Cardea)
- Gespreksinstrument KR8! (van Movisie)
- Mijn steunsysteem. Dé veerkrachtplaat voor jongeren (van Hogeschool Inholland)
- Handreiking Toekomstgericht Werken (van Hogeschool van Amsterdam). Hierin vind je onder andere de methode Storytelling over toekomstplannen.
Een andere tip is om jongeren uit te nodigen om samen met jou hún plan op te schrijven. Lees in de verdieping en onderbouwing hoe jeugdhulporganisatie Levvel dat deed (zie Praktijkvoorbeeld Levvel).
Verdeling van rollen
Bij het maken van een toekomstplan bepaal je ook wie wat doet. De ene professional kan goed emotionele begeleiding geven bij het maken van het plan, terwijl de ander goed is in meedenken over financiën. Benut elkaars expertise. Ook kan een jongere met verschillende jeugdprofessionals op verschillende vlakken een klik hebben. Door ruimte te laten voor deze variatie, dragen meerdere personen tegelijkertijd bij aan een positief toekomstperspectief. Kijk ook naar personen in het leven van de jongere die een rol kunnen spelen. Zie hiervoor ook de bouwstenen Werkrelatie en Samenwerken met het informele netwerk.
Doelen in het toekomstplan
Als je concrete doelen opstelt in een toekomstplan, houd dan rekening met van wie de doelen zijn en hoe je ze formuleert. De waarde van het doel (en daarmee de motivatie om er aan te werken) neemt toe als er sprake is van het volgende:
- Jongeren ervaren het doel als iets wat ze zelf willen en waar zij in vrijheid voor kiezen. Het doel is in lijn met hoe zij zichzelf ervaren (het ‘geïntegreerde zelf’).
- Het doel is in lijn met de persoonlijke interesse en brengt een bepaalde nieuwigheid, uitdaging of esthetische waarde met zich mee. Ons brein richt zich hier van nature op, zodat we er meer aandacht aan besteden.
- De jongere ziet in dat het doel nodig is om de overkoepelende doelen te halen. Zoals dat het maken van schoolopdrachten niet alleen belangrijk is om een goed cijfer te halen, maar ook om vaardigheden aan te leren die in een toekomstige baan nodig zijn.
Het kan uitdagend zijn voor jongeren om te ontdekken wat zij zelf, vanuit hun intrinsieke motivatie, écht willen. Mogelijk worden hun doelen sterk beïnvloed door leeftijdsgenoten, of hebben ze door bepaalde ervaringen dromen en wensen weggestopt. Jongeren krijgen zicht op wat ze willen door te experimenteren en hun eigen grenzen te leren kennen.
Samen doelen stellen
Het gevoel dat je een toekomstig doel kunt behalen, maakt je gemotiveerder om eraan te werken. En van mensen die belangrijk voor je zijn, neem je eerder iets aan. Zo kunnen jongeren doelen die jij benoemt eerder overnemen. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “Het lijkt mij fantastisch als jij je school afmaakt, want dat brengt jou dichterbij datgene wat jij wil, bij jouw grotere plaatje. Ik ga je daarbij helpen.” Dit klinkt tegenstrijdig met het uitgangspunt dat het plan en de doelen in het toekomstplan van de jongere zelf moeten zijn, maar dat is het niet. Het gaat erom dat je helpt bij het stellen van doelen, bijvoorbeeld door de juiste vragen te stellen en suggesties aan te reiken vanuit wat jij weet over de jongere.
De kracht in het maken van een toekomstplan zit hierin dat de jongere ervaart hoe het is om dit voor zichzelf te doen, en te zien dat die kleinere stappen bijdragen aan het grotere plaatje. Hoe meer een jongere zich bewust is van het overkoepelende doel, hoe sterker die het werken daaraan als nuttig ziet. Dit verhoogt de motivatie om aan het doel te werken. Als professional kun je helpen die verbanden te leggen. Vaak is er ook input en coaching van jou nodig om het toekomstplan concreet genoeg te maken, of om een jongere zelf in de haalbaarheid van doelen te laten geloven.
Goede werkrelatie
Vage doelen hebben weinig effect op de motivatie en inzet om de doelen te behalen. Het is daarom nodig om doelen te concretiseren. Voor jongeren kan het een uitdaging zijn om concrete doelen te formuleren die niet te groot zijn. Of om doelen op te knippen in kleinere doelen die haalbaar zijn en niet te ver in de toekomst liggen. Als jeugdprofessionals help je jongeren daarbij. Een goede werkrelatie met de jongere is belangrijk. Het draagt eraan bij dat die jouw input serieus neemt, suggesties overneemt en vragen serieus neemt.
Een jongere die een goede band heeft met een hulpverlener accepteert eerder dat deze de dromen bevraagt en hier kritisch op is. Vriendelijke eerlijkheid is belangrijk. Dat kan confronterend aanvoelen voor een jongere, maar het kan wel nodig zijn. Deze begeleiding helpt jongeren om hun eigen beoordelingsvermogen te ontwikkelen. Essentieel is dat je als professional in verbinding blijft, en samen kijkt naar wat wel kan en hoe. Als jongeren zich niet gesteund voelen en veel tegengas ervaren, verliezen ze hun motivatie om in hun dromen te blijven geloven en ze te verwezenlijken. Lees hier meer over in Werkrelatie.
Doorzettingsvermogen ondersteunen
Daarnaast is het bij het maken van een toekomstplan belangrijk om aandacht te besteden aan de uitdagingen bij het realiseren van het plan. Als een jongere bij het maken van plannen al kan anticiperen op toekomstige problemen en daar op een goede manier mee kan omgaan, vergroot dat de weerbaarheid en zijn er betere uitkomsten te verwachten. De vragenlijst van Design My Future ondersteunt je hierbij. Met de eerdergenoemde praatplaat Mijn Steunsysteem kijk je met de jongere naar hun hulpbronnen, zodat ze daarmee hun veerkracht kunnen vergroten. Ze krijgen zicht op mentale, sociale, fysieke, culturele en maatschappelijke hulpbronnen waarop zij een beroep kunnen doen om met uitdagingen in het leven om te gaan.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Ondersteun de jongere bij het maken van het eigen toekomstplan. Wat wil de jongere en hoe zien de dromen voor de toekomst eruit? Zorg voor concrete doelen en acties op de Big 5, support, wonen, school & werk, inkomen en welzijn. Richt je vooral op het ‘willen’ en voorkom dat het toekomstplan een verzameling van ‘moetjes’ wordt.
- Zorg dat het doorlopende gesprek met de jongere belangrijker voor je is dan het plan. Maak van het plan dus geen doel op zich. Belangrijk is om de huidige situatie, dromen, talenten en wensen van de jongere te verkennen, en volwassenen te betrekken die belangrijk zijn voor de jongere.
- Schrijf het plan in de taal van de jongere en bij voorkeur vanuit de jongere (de ik-vorm). Laat waar mogelijk de jongere zelf (mee)schrijven om motivatie en eigen regie te versterken.
- Stel het toekomstplan transparant samen.
- Kijk of de jongere dit ‘levende’ plan (en de uitkomsten van de creatieve werkvormen) mee kan nemen naar eventuele vervolghulp of andere betrokkenen. Houd er rekening mee dat hiervoor akkoord van de jongere nodig is.
- Weeg bij de gesprekken en begeleiding rond de Big 5 af wie wat doet, en houd er rekening mee dat meerdere personen tegelijkertijd kunnen bijdragen aan een positief toekomstperspectief.
- Zorg dat je vroegtijdig met de jongere onderzoekt wie vanuit het eigen netwerk mee kan denken en doen. Vraag wie belangrijk is voor de jongere en hoe deze persoon een rol kan krijgen bij het maken van het toekomstplan.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Toekomstgericht werken met jongeren met een lvb
Voor jongeren met een licht verstandelijke beperking is het werkboek Mijn toekomst ontwikkeld om samen in te vullen. Deze en andere hulpmiddelen ter ondersteuning van het maken van een transitie- of toekomstplan met jongeren met een lvb vind je in de handreiking Passende transitiezorg jongeren met een lvb plus bijkomende psychische problematiek van de Academische werkplaats Kajak.
Praktijkvoorbeeld Levvel
Jeugdhulporganisatie Levvel deelt het maken van een Toekomstplan op in twee stappen:
- Het plan van de jongere is een weergave van dromen, wensen en toekomstbeeld. Dat plan blijft in zijn vorm: een vlog, tekening/strip, spoken word, etc.
- Aan de hand hiervan gaan de jongere, de professional en de JIM/een belangrijke betrokkene verder met elkaar in gesprek over wat er nodig is daar te komen en wie, wat in kleine stapjes oppakt. Dit wordt vastgelegd in een geschreven toekomstplan van de jongere. Dat plan is in de taal van de jongere, vanuit de jongere, geschreven en dit ‘levende’ plan gaat mee met de jongere naar eventuele vervolghulp of andere betrokkenen na akkoord van de jongere.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Het is bekend dat de waarde van een doel voor iemand toeneemt naarmate het bereiken van het doel als intern gereguleerd (zelf onderschreven) wordt ervaren in plaats van extern gereguleerd (door druk van buitenaf ontstaan). De waarde neemt daarnaast toe als het huidige doel als instrumenteel wordt gezien voor het behalen van overkoepelende doelen (Simons, Vansteenkiste, Lens & Laçante, 2004). Als het gaat om toekomstige doelen van jongeren is het in de communicatie belangrijk om woorden als moeten, zouden, etc. te vermijden en duidelijk te maken op welke manier de doelen bijdragen aan overkoepelende doelen, zoals het maken van opdrachten voor school niet alleen belangrijk is voor het halen van een goed cijfer, maar ook voor het aanleren van vaardigheden die in een toekomstige baan nodig zijn (Simons & Lens, 1999; Simons et al., 2004). Hoe meer een jongere zich bewust is van het overkoepelende doel, hoe sterker het werken daaraan door de jongere als nuttig wordt gezien. Dit verhoogt de motivatie om aan het doel te werken.
Ook blijkt, in lijn met de sociale determinatie theorie van Deci en Ryan (2000), dat intrinsieke toekomstdoelen motiverend werken en dat het belangrijk is dat de autonomie van jongeren hierbij ondersteund wordt. Intrinsieke doelen spreken de persoonlijke interesse aan en brengen nieuwigheid, uitdaging of esthetische waarde met zich mee. Onder invloed van leeftijdsgenoten kunnen jongeren doelen nastreven waar ze diep van binnen niet achter staan, of wat ‘vaag’ voelt (Bramsen, Kuiper, Willemse & Cardol, 2019). Hoe meer het doel extrinsiek is (bijvoorbeeld berust op de goedkeuring van anderen) en jongeren het gevoel hebben dat ze het voor een ander doen (extern gereguleerd worden), hoe minder gemotiveerd zij zijn (bijv. Simons et al., 2004).
Uit bovenstaande is af te leiden dat een toekomstdoel het meest effectief is wanneer het doel:
- als instrumenteel wordt gezien voor het latere leven;
- intrinsiek gemotiveerd is;
- intern gereguleerd is.
Ook hebben Simons en collega’s (2004) gekeken naar het effect van het voorleggen van ‘vage’ doelen. Regelmatig krijgen jongeren bijvoorbeeld te horen dat wat ze doen ‘goed voor later’ is. Het blijkt dat dit geen enkel effect heeft op de prestaties en motivatie. Een vaag toekomstdoel stellen heeft daarom geen meerwaarde ten opzichte van het niet hebben van toekomstdoelen. Een concreet doel verhoogt de kans dat er positieve uitkomsten worden bereikt (Cook, 1994 in Naccarato & DeLorenzo, 2008; Vansteenkiste et al., 2004). Het kan voor jongeren een uitdaging zijn om concrete doelen te formuleren, die niet te groot zijn, of te veel gestuurd door externe factoren als sociale status, die opgeknipt zijn in kleinere doelen, die haalbaar zijn en die ook nog eens niet te ver in de toekomst liggen. Het is belangrijk dat jeugdprofessionals jongeren daarbij helpen.
In onderzoek vanuit de Life Design benadering (begonnen vanuit het ontwikkelen van een beroepsbeeld en later uitgebreid naar andere leefgebieden) wordt aandacht besteed aan de mate waarin er bij het werken aan toekomstperspectief sprake is van weerbaarheid, omdat ook die factor een belangrijke invloed heeft op iemands toekomst. In deze benadering wordt op een constructieve manier rekening gehouden met de uitdagingen die iemand in de toekomst tegen kan komen (Santilli et al., 2015). Dat wordt onder andere gedaan door te identificeren wat manieren en bronnen zijn om daarmee om te gaan. Als een jongere bij het maken van plannen voor de toekomst ook in staat is te anticiperen op toekomstige problemen en daar op een goede manier mee om weet te gaan, wordt de weerbaarheid van de jongere vergroot en zijn er betere uitkomsten te verwachten van toekomstgericht werken.
Hoe ondersteun je de jongere bij het concreter maken en realiseren van het eigen toekomstperspectief?
Aanbevelingen
3.2.1. Kleine stappen
Toelichting op de aanbeveling
-
Stimuleer met het zetten van kleine stappen dat de jongere het toekomstperspectief verder gaat verkennen, en daarmee kleine positieve ervaringen opdoet in de richting van het gecreëerde toekomstperspectief.
Kleine stappen
Als de jongere meer zelfinzicht en een beter toekomstbeeld heeft gecreëerd, is het tijd om stappen te zetten. Kleine positieve ervaringen in de richting van het toekomstbeeld motiveren om door te gaan. Als jongeren deze stappen uit eigen keuze maken – ook al zijn het andere stappen dan je als jeugdprofessional zou zetten – vergroot dat de autonomie en daarmee de motivatie om in beweging te komen en blijven.
Keuzevrijheid houdt in dat jongeren soms keuzes maken die afwijken van de keuzes die je als jeugdprofessional zou maken. Ook bepalen zij wat ze eerst willen doen. Je kunt jongeren daarbij het beste ondersteunen door hen te stimuleren om vooral te gaan verkennen, dingen uit te proberen en met mensen om hen heen het gesprek aan te gaan. Ze hebben de ruimte nodig om te experimenteren en de toestemming (of het toelaten) om hierin fouten te maken. Dat gaf ook de klankbordgroep van jongeren aan die betrokken was bij de totstandkoming van deze richtlijn.
“Mensen zagen waar ik goed in was, en ik zat ook in een omgeving waarin ik fouten mocht maken. Ik mocht ‘meedoen’. Het hielp me mijn zelfvertrouwen te bouwen, en mijn karakter te ontwikkelen. Als ik voelde dat ik iets wilde, kreeg ik de ruimte om ermee te experimenteren.”
Steunen en sturen
Jeugdprofessionals in de ontwikkelwerkgroep geven aan dat ze bij het maken van een toekomstplan regelmatig worstelen met de balans tussen steunen en sturen. Ze vinden het een uitdaging om mee te gaan met wat de jongere wil en tegelijkertijd rekening te houden met de haalbaarheid van de plannen en het beoordelingsvermogen van jongeren. De professionals noemen dit een glijdende schaal, waarbij ze regelmatig van accent wisselen. Voor de balans tussen steunen en sturen (of: relationeel begrenzen) is hun relatie met de jongere van doorslaggevend belang. Bij sturen gaat het vaak over het overzien van gevolgen, anticiperen, plannen en remmen. Ze kiezen ervoor om de jongere een kritische spiegel voor te houden en hen te bevragen, zodat die meer weloverwogen eigen keuzes maakt, maar soms ook leert van de gevolgen van onhandig keuzes. Dit proces gaat samen met het nemen van verantwoordelijkheid en het ondergaan van de consequenties van keuzes. Hierbij zijn vertrouwen, samenwerken en een goede relatie onmisbaar.
De jongeren in de klankbordgroep vonden de steun vooral behulpzaam om toestemming aan zichzelf te geven, en te erkennen wat zij zelf echt willen. Zij gaven aan dat jeugdprofessionals vooral goed in staat zijn om jongeren te motiveren om stappen te zetten als de werkrelatie sterk is ontwikkeld en zij de jongere goed hebben leren kennen. Zie Werkrelatie voor meer informatie over de competenties, de werkrelatie tussen jeugdprofessional en jongere, en het vinden van de juiste balans bij het motiveren richting het toekomstperspectief.
Werkzame elementen
Als jeugdprofessional kun je jongeren op verschillende manieren activeren in de richting van hun toekomstbeeld. De tool Up2U helpt bij het faseren en uitvoeren van het toekomstplan. Jeugdwerkers zien vaak twijfel bij jongeren. Eén van hen zegt: “Je moet ervoor zorgen dat ‘de wipwap’ doorslaat naar daadwerkelijke verandering. Het proces is belangrijk.” Lees hier meer over in de handleiding motiverende mentor/coachgesprekken in de jeugdhulp.
Onderzoek laat een aantal werkzame elementen zien:
- Stimuleer jongeren om met hun leeftijdsgenoten over hun toekomst te praten (Zandbergen et al. 2020).
- Creëer actief mogelijkheden om te experimenteren met elementen van het toekomstperspectief.
- Zorg voor doorlopende begeleiding en zet extra (externe) interventies in om te werken aan bijvoorbeeld life skills en (cognitieve) vaardigheden en mentoring (Cook, 1994 in Naccarato & DeLorenzo, 2008).
- Werk samen met andere jeugdprofessionals en het informele netwerk.
Waarde van samenwerken
Voor jongeren in de levensfase van 16 tot 27 jaar is het belangrijk om doorlopende ondersteuning te organiseren, en te werken aan een stabiele basis op de Big 5. Samenwerking is een belangrijke competentie hierbij, vooral als het gaat om het afstemmen van hulp tussen kern- en ketenpartners, netwerken, buurt, wijk, gemeenten, corporaties, en het omgaan met inkomen en schulden. Alles moet passen bij de vraag van de jongere. De waarde van samenwerking is nog groter als je in een complexe maatschappelijke context werkt, zoals bij een tekort aan woonruimte.
Verdieping en onderbouwing
De toelichting bij deze aanbeveling is gebaseerd op bevindingen uit het onderzoek Fieldlab Toekomstplannen Jongeren (Zandbergen, Abu Ghazaleh, Essen & Englander, 2020), aangevuld met tips en praktijkervaringen van jongeren en professionals die betrokken waren bij de totstandkoming van deze richtlijn.
3.2.2. Praten over toekomstperspectief
Toelichting op de aanbeveling
-
Stimuleer dat de jongere met leeftijdsgenoten, volwassenen en eventueel ervaringsdeskundigen praat over (gedeeld) verleden en toekomstperspectief. Zo gaat het onderwerp meer leven, en ontdekt de jongere dat anderen tegen dezelfde dingen aanlopen en krijgt deze steun voor de eigen ideeën over de toekomst. Reflecteer samen regelmatig op deze verkenning.
In beweging
Jongeren komen ‘in beweging’ met hulp van de psychologische basiscondities van sociale verbinding, een gevoel van competentie en autonomie via zelfinzicht in persoonlijke waarden (zelfdeterminatietheorie, Ryan en Deci, 2000). Het proces draait om het ‘doen’ en het helpt als jongeren met anderen in hun omgeving, zowel peers als volwassenen, praten over hun toekomst. Je kunt hiervoor ook ervaringsdeskundigen of een training inzetten, waarbij de ontmoeting van jongeren over deze thema’s centraal staat.
Wanneer jongeren met leeftijdsgenoten of jongvolwassenen praten die enkele jaren geleden in dezelfde situatie zaten, gaat het onderwerp meer leven. Ze ontdekken dat anderen met dezelfde dilemma’s worstelen. Ook ontstaan er nieuwe ideeën en krijgen ze vaak positieve feedback en steun voor deze ideeën. Dit is een belangrijk duwtje in de rug om dingen uit te proberen (Zandbergen et al., 2020). Jongeren geven aan dat ze voor sociaal-emotionele steun graag naar vrienden gaan, maar voor advies liever naar professionals luisteren (Wiersma & Van Goor, 2020). Als jeugdprofessional kun je een vast baken zijn tijdens de verkenning die volgt op het maken van toekomstplannen. Dat doe je door regelmatig reflecterende gesprekken met de jongere te voeren tijdens deze ontdekkingstocht.
Verdieping en onderbouwing
De toelichting bij deze aanbeveling is gebaseerd op bevindingen uit het onderzoek Fieldlab Toekomstplannen Jongeren van Zandbergen, Essen, Abu Ghazaleh en Englander (2020) en onderzoek naar de bejegening van jongeren door jeugdprofessionals van Wiersma en Van Goor (2020).
3.2.3. Mogelijkheden creëren
Toelichting op de aanbeveling
-
Creëer als professional actief mogelijkheden voor jongeren om met elementen uit het toekomstperspectief te experimenteren. Hierdoor kunnen jongeren in de praktijk ontdekken wat voor hen werkt en wat niet.
Mogelijkheden creëren
Het kan behulpzaam zijn, vooral bij de eerste stappen, als je als jeugdprofessional actief mogelijkheden creëert voor de jongere om dingen uit te proberen. Van jongeren in (residentiële) jeugdhulp wordt vaak al vroeg een grote mate van zelfstandigheid verwacht. Als je te veel zelfstandigheid verwacht van de jongere bij het zetten van de eerste stappen, kan de drempel om in beweging te komen te hoog zijn. Zelfstandigheid groeit door jongeren te betrekken bij het plannen van wat nodig is om stappen te zetten in de richting van hun toekomstbeeld. Volgens jeugdprofessionals betekent dit niet dat zij die stappen ook allemaal zelf(standig) zetten (Zandbergen et al., 2020).
In de steigers zetten
Voor jou als jeugdprofessional betekent dit dat je het proces van stappen zetten goed monitort. Je helpt de jongere actief bij het uitwerken en nemen van die stappen, of zet zelfs samen de eerste stappen. Deze manier van werken kenmerkt zich door actieve betrokkenheid en tijdelijke ondersteuning die aansluit bij de leerbehoefte van de jongere. Dit is beter bekend onder de naam ‘scaffolding’, wat letterlijk betekent ‘in de steigers zetten’ (zie bijvoorbeeld Van der Stuyf, 2002). Jongeren in de klankbordgroep gaven aan: ga sámen achter de computer zitten om dingen uit te zoeken. Door gezamenlijk aan de slag te gaan en deze stappen samen te zetten, leer je de jongere ook beter kennen en bouw je verder aan de vertrouwensrelatie.
Verdieping en onderbouwing
De toelichting bij deze aanbeveling is gebaseerd op bevindingen uit het onderzoek Fieldlab Toekomstplannen Jongeren (Zandbergen, Abu Ghazaleh, Essen & Englander, 2020), aangevuld met tips en praktijkervaringen van jongeren en professionals die betrokken waren bij de totstandkoming van deze richtlijn.
3.2.4. Blijvende ondersteuning
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorg voor aanhoudende begeleiding en kijk waar extra of vervolgondersteuning nodig is, bijvoorbeeld om belangrijke vaardigheden te ontwikkelen die het toekomstperspectief helpen realiseren of om de overstap naar volwassenzorg te maken. Investeer in duurzame betrokkenheid van belangrijke personen of een mentor uit het eigen netwerk. Zij kunnen helpen signaleren wanneer het niet goed gaat en drempels om hulp te ontvangen verlagen. Zorg ervoor dat de jongere weet wat de route is naar hulpverlening als de jongere echt geen hulpverlening meer wil ontvangen.
Stabiele zorg
Jongeren geven zelf aan dat de hulp pas moet stoppen als de belangrijkste zaken op orde zijn: support, wonen, school en werk, inkomen en welzijn. Of dat de hulp goed en op een passend moment wordt overgedragen, zodat deze vijf zaken verder op orde komen. Daarvoor zijn naast een overkoepelend plan ook kleine stapjes nodig, op alle vijf gebieden.
Voor jongeren die op een stabiele plek goede zorg ontvangen, is de kans groter dat het goed met hen gaat op verschillende leefgebieden, zoals onderwijs, werk en huisvesting. Zij hebben een beter gevoel over zichzelf en doen makkelijker mee in de samenleving. Met jongeren die vaak herplaatst zijn en zorgontregeling ervaren, gaat het op deze gebieden minder goed. De publicatie Ondersteuning op weg naar volwassenheid van het Nederlands Jeugdinstituut benadrukt dat continuïteit zowel te maken heeft met de organisatie van het zorgsysteem (zoals goed casemanagement en goede coördinatie) als met de beleving van de jongere. Dit betekent dat de jongere ondersteuning als beschikbaar en passend moet ervaren, dat er een goede aansluiting is tussen verschillende vormen van ondersteuning, en dat er daadwerkelijk vooruitgang wordt geboekt.
Blijvende ondersteuning onderwijs en werk
Als jeugdprofessional kun je nog een aantal aanvullende dingen doen om jongeren te stimuleren actief stappen te zetten in bijvoorbeeld onderwijs en werk. Samenwerking met andere disciplines en met het informele netwerk van de jongere speelt hierin een belangrijke rol (zie ook Samenwerken met het informele netwerk). Het kan nuttig zijn om extra ondersteuning in te zetten op bepaalde onderdelen uit het toekomstperspectief van de jongere, zoals het ontwikkelen van schoolse of beroepsmatige vaardigheden, om zo te helpen die doelen te bereiken.
Psychosociale interventies, zoals (cognitieve) gedragstherapie, kunnen helpen om jongeren weer naar school te laten gaan. Daarnaast kan het versterken van het sociaal netwerk ervoor zorgen dat jongeren weer deelnemen aan onderwijs en werk. Jongeren uit de klankbordgroep gaven aan dat het fijn is als je niet bij maar één persoon terecht te kunnen, maar bij een netwerk van meerdere personen die hen op verschillende vlakken kunnen ondersteunen (schaken op meerdere borden).
School
Als jeugdprofessional kun je helpen om het milieu op school of werk zo inclusief en ondersteunend mogelijk te maken voor de jongere. Dit vraagt dat je op school of werk een actieve bemiddelende rol speelt. Bijvoorbeeld door te bewaken dat de school niet te lage (of juist hoge) verwachtingen van de jongere heeft en door een nauwe relatie aan te gaan met betrokkenen op school. Soms kan het beter zijn om individueel, gepersonaliseerd onderwijs in te zetten.
Werk
Bij (het uitproberen van) werk blijkt dat jongeren vaak het meeste hebben aan voortdurende ondersteuning. Hierdoor kunnen ze vaker hun werk behouden. Interventies die gericht zijn op het opbouwen van werkervaring helpen hen om later makkelijker aan het werk te gaan en blijven. Het kan voor sommige jongeren bovendien nuttig zijn als je bij deze ondersteuning media en audiovisuele hulpmiddelen inzet, zoals video’s over gewenst gedrag op de werkvloer.
Wonen
Programma’s die jongeren ondersteunen bij het vinden van onderdak pakken gunstig uit bij jongeren die het zorgsysteem verlaten. Ook het ondersteunen vanuit de woonsituatie, bijvoorbeeld bij onderwijs en werk, draagt bij aan hun zelfstandigheid. Het versterken van sociale steun vergroot bovendien de kans dat jongeren zelfstandig kunnen blijven wonen. Als jeugdprofessional en -organisatie is het belangrijk dat je lokale relaties aangaat met instanties en betrokkenen die huisvesting bieden. Jongeren en professionals die hen toekomstgericht ondersteunen, lopen in de huidige maatschappelijke context continu tegen grenzen. Zo is het niet gemakkelijk om woonruimte voor een jongere te vinden, terwijl het hebben van een stabiele eigen plek wel essentieel is voor een goede toekomst. Jeugdprofessionals die bij het ontwikkelen van deze richtlijn betrokken waren, gaven bovendien aan dat de werkomstandigheden, zoals hoge werkdruk, hoog verloop en complexe bureaucratische systemen, sterk belemmerend kunnen werken. Moreel beraad kan een manier zijn om met dilemma’s rondom onder andere huisvesting om te gaan. Lees hierover meer in de verdieping en onderbouwing.
Inkomen
Omgaan met geld is een belangrijk thema waarbij je jongeren kunt ondersteunen. Dit zorgt ervoor dat zij actief stappen kunnen zetten richting hun toekomstperspectief. Moeilijk met geld om kunnen gaan is voor veel jongeren het grootste knelpunt als het gaat om zelfstandig meedoen in de maatschappij. Het (niet) hebben van geld heeft invloed op de mate waarin jongeren kunnen meedoen in de samenleving.
Geld stelt jongeren in staat om zelfstandig te wonen, mee te doen aan sociale activiteiten en om door te leren voor een betere toekomst. Veel jongeren geven aan dat sparen hen niet lukt, dat ze moeite hebben om zich te beheersen bij het uitgeven van hun geld, en dat het lastig is om prioriteiten te stellen. Ondersteuning bij het inzichtelijk maken van hun financiën en het omgaan met geld is dan ook gewenst.
Er zijn verschillende (online) tools ontwikkeld, die hierbij kunnen helpen, zoals de app Snap je geld. Op deze website leren jongeren over omgaan met geld, testen ze hoeveel ze al weten van geld, leren ze hoe je spaart en hoe je een administratie bijhoudt. Ook krijgen ze tips over lenen, hulp vragen en hoe je goedkoper kunt leven. MEE heeft voor praktijkschoolleerlingen de training Smart met geld ontwikkeld. Deze training maakt jongeren bewust van hun eigen financiële gedrag en hoe zij elkaar onderling beïnvloeden. In de training gaan ze ook praktisch aan de slag met het uitgeven van geld.
Support
Het kan helpen als je samen met de jongere een informele mentor zoals een JIM (Jouw Ingebrachte Mentor) of vrijwillige mentor (bijvoorbeeld via Maatjes gezocht van het Oranjefonds) betrekt. Of als je kijkt naar lokale interventies gericht op sociale vaardigheden. Die worden vaak georganiseerd in groepen met leeftijdsgenoten.
Welzijn
Zorg daarnaast voor afspraken over wie signaleert wanneer het niet goed gaat met een jongere en wat dan te doen en wie te betrekken. Er zijn veel jongeren die het moeilijk vinden om hulp te vragen en lang wachten voordat ze actief hulp gaan zoeken.
Afbouw van zorg
Bouw je ondersteuning stap voor stap af en draag waar nodig over. Zorg ervoor dat de jongere zelfstandig genoeg is, door informele steunbronnen te betrekken. Dit kan door de jongere te ondersteunen, goed te informeren en de overdracht naar het informele netwerk goed te regelen. Als het nodig is, maak dan ook gebruik van formele steunbronnen. Werk mee aan goede overgang van zorg. Dit kan door samen te werken met kernpartners en de transitiecoördinator. Is er nieuwe zorg nodig, ondersteun de jongere bij de zoektocht en aanmeldprocedures. Zorg voor een goede overdracht om de overgang soepel te laten verlopen.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Betrek bij het uitvoeren van het toekomstplan het netwerk en eventuele (in)formele hulp.
- Zorg voor het vroegtijdig organiseren van passend wonen en eventuele vervolghulp na 18 jaar.
- Zorg voor een warme overdracht: verken bijvoorbeeld met de jongere de buurt en maak kennis met ketenpartners die de vervolghulp bieden. Laat een jongere zien wat er in de wijk aanwezig is en waar die terecht kan als jij niet meer betrokken bent.
- Zorg voor transitiecoördinatie of afstemming in de keten met alle betrokken professionals die nu of in de nabije toekomst betrokken zullen zijn. Wie heeft de regie? Wie doet wat?
- Bij jongeren met een LVB met bijkomende psychische problematiek spelen vaak uitdagingen op meerdere domeinen waar nu en in de toekomst meerdere hulpverleners bij betrokken zijn. Zie de handreiking Passende transitiezorg jongeren met een LVB plus bijkomende psychische problematiek van de Academische Kenniswerkplaats Kajak voor praktische adviezen en tools.
- Spreek af waar de jongere terechtkan wanneer jij niet meer bereikbaar bent. Communiceer of een jongere binnen een bepaalde tijd terug kan komen zonder weer op de wachtlijst te komen. Zorg bijvoorbeeld voor een strippenkaart, waardoor de jongere nog een aantal keer bij je terechtkan.
- Maak altijd een borgingsplan of een terugvalpreventieplan met jongeren (en hun ouders). Hiermee maak je inzichtelijk waar een jongere terechtkan als er weer spanningen zijn. Stel alle betrokkenen op de hoogte van dit plan, zoals school en hulpverleners.
- Betrek tijdig (lang voor vertrek) degenen die voor de jongere belangrijk zijn in het informele netwerk van de jongere. Denk hierbij ook aan de samenwerking met ouders/verzorgers of een JIM. Het is belangrijk dat er een of meerdere personen zijn waar de jongere op kan terugvallen. Ga met de betrokkenen uit het informele netwerk na wat hiervoor nodig is.
- Verken wat je wel nog kunt doen als je niet meer betrokken kunt blijven bij een jongere na de overgang 18- naar 18+. Zie hiervoor bijvoorbeeld de Brugmodule in gemeente Amsterdam. Die zorgt ervoor dat een jeugdhulpverlener nog met de jongere mee kan naar vervolghulp. Zorg voor een warme overdracht naar en nauwe samenwerking met de partij waar de jongere vervolghulp krijgt.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Moreel beraad bij dilemma’s rondom huisvesting
Bij een moreel beraad wordt een dilemma waar je als jeugdprofessional voor staat besproken met andere jeugdprofessionals. Bijvoorbeeld in het geval dat het gebrek aan woonruimte lijkt te leiden tot een gedwongen terugkeer naar het ouderlijk huis, terwijl de situatie daar belemmerend is voor het welzijn van de jongere of door betrokken professionals als onveilig wordt beschouwd. Soms kan er dan besloten worden dat de jongere al eerder, voor het ophouden van de hulp, de overstap naar huis maakt. Je kunt dan als jeugdprofessional nog betrokken blijven en ondersteunen bij de consequenties die de jongere hiervan ervaart. En in het geval de jongere bij een eventuele minder positieve ervaring daarna meer open staat voor andere vervolgroutes, kan de jeugdprofessional ondersteunen bij het helpen die te realiseren. De conclusie van een moreel beraad hoort goed onderbouwd te worden en getoetst aan het belang van het kind (artikel 3 IVRK). Meer informatie over het moreel beraad vind je bij het Nederlands Jeugdinstituut en Zorg voor Beter. Je vindt er een overzicht van tools die je bij een moreel beraad kunt inzetten.
Toekomstgericht werken met jongeren met een lvb
Jongeren met een licht verstandelijke beperking kunnen worstelen met het verkrijgen en behouden van werk. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jongeren die onvoldoende arbeidsvermogen hebben om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien. Dit is vastgelegd in de Participatiewet. De wet wil bereiken dat jongeren met een beperking die kunnen werken, aan het werk gaan. Het inzetten van een jobcoach kan daarbij helpen. Om jongeren met een lvb en jobcoaches te helpen bij vinden en behouden van werk heeft het Ben Sajet Centrum Sterk in Werkkaarten ontwikkeld. Deze tool bestaat uit zestig werkkaarten, die de jongere met een lvb helpen om erachter te komen en onder woorden te brengen wat belangrijk is. Ook kan het helpen om elkaar beter te leren begrijpen (werknemer en werkgever) en op basis hiervan afspraken te maken over het inwerken en samenwerken.
De Participatiewet is een samenvoeging van onder andere de Wajong, waarmee jongeren met een beperking onder bepaalde voorwaarden een uitkering kunnen krijgen. Voor jongeren met een lvb die recht hebben op een Wajong-uitkering kan de loonkostensubsidie van de overheid hun kans op werk vergroten.
Onderbouwing van deze aanbeveling
De toelichting bij deze aanbeveling is gebaseerd op uitkomsten van hieronder beschreven onderzoeken en andere publicaties, aangevuld met tips, tools en ervaringen van jongeren en professionals die betrokken waren bij de totstandkoming van deze richtlijn.
In de publicatie Ondersteuning op weg naar volwassenheid van het Nederlands Jeugdinstituut (Tuenter, Donkers, Batyreva, Redan & Kisjes, 2022) wordt over continuïteit in de ondersteuning geschreven dat jongeren die op een stabiele plek goede zorg ontvingen, op allerlei leefgebieden een grotere kans hadden op positieve uitkomsten zoals onderwijs, werk en huisvesting. Ook hadden zij een beter gevoel over zichzelf en was er sprake van betere sociale integratie. Bij jongeren die veel herplaatst zijn en zorgontregeling ervaren hebben, waren deze uitkomsten minder positief. De auteurs doelen hierbij niet alleen op de organisatie in het zorgsysteem (goed casemanagement, goede coördinatie e.d.), maar ook op de beleving van de jongere. Factoren die deze beleving beïnvloeden zijn onder meer beschikbaarheid van ondersteuning, aansluiting tussen de verschillende vormen van ondersteuning, en het boeken van vooruitgang in de ondersteuning.
Het kan helpen om extra ondersteuning in te zetten op onderdelen uit het toekomstperspectief van de jongere, bijvoorbeeld om schoolse of beroepsmatige vaardigheden te ontwikkelen, om die onderdelen te helpen realiseren. Zo is er in onderzoek naar het inzetten van psychosociale interventies lichte steun gevonden voor het inzetten van (cognitieve) gedragstherapie om jongeren weer naar school te laten gaan (Maynard et al., 2015). Ook blijkt een versterking van het sociaal netwerk deelname van jongeren aan onderwijs en werk te verhogen (Artello et al., 2015 in Boendermaker, Van Goor & Jonkman, 2020; Lindsay et al., 2016).
Onderwijs
Jeugdprofessionals die op school of werk een actieve bemiddelende rol spelen voor de jongere, kunnen eraan bijdragen dat deze omgevingen inclusief en ondersteunend aan jongeren zijn door bijvoorbeeld te bewaken dat er op school niet te lage (of juist te hoge) verwachtingen van de jongere zijn en een nauwe relatie aan te gaan met betrokkenen op school (Blome, 1997 en Reilly, 2003 in Naccarato & DeLorenzo, 2008). Onderzoek van Steele et al. (2016) wijst uit dat het soms beter is om individueel, gepersonaliseerd onderwijs in te zetten.
Werk
Bij (het uitproberen van) werk blijkt dat dit het beste lukt wanneer jongeren ook daarbij aanhoudend ondersteund worden (Boendermaker, Van Goor & Jonkman, 2020). Door aanhoudende ondersteuning kunnen jongeren vaker hun werk behouden. Het kan helpen om bij deze ondersteuning media en audiovisuele hulpmiddelen in te zetten, bijvoorbeeld video’s over gewenst gedrag op de werkvloer. Interventies die gericht zijn op het opbouwen van werkervaring blijken ook duurzame effecten te hebben op deelname aan werk (Naccarato & DeLorenzo, 2008).
Wonen
Programma’s die het onafhankelijk leven van jongeren ondersteunen (vinden van onderdak en hen vanuit de woonsituatie ondersteunen bij onderwijs en werk) blijken positieve effecten te hebben op jongeren wanneer ze het zorgsysteem verlaten (Donkoh, Underhill & Montgomery, 2006). Ook het versterken van sociale steun vergroot de kans dat jongeren zelfstandig kunnen (blijven) wonen (Boendermaker, Van Goor & Jonkman, 2020). In onderzoek wordt gewezen op de noodzaak om als jeugdprofessional en -organisatie nauwe lokale relaties aan te gaan met instanties en betrokkenen die huisvesting bieden (Naccarato & DeLorenzo, 2008).
Inkomen
Omgaan met geld blijkt uit onderzoek van Boendermaker, Van Goor en Jonkman (2020) een belangrijk terrein waar jeugdprofessionals jongeren op kunnen ondersteunen, om ervoor te zorgen dat zij actief stappen kunnen zetten richting hun toekomstperspectief. Omgaan met geld is voor veel jongeren het grootste knelpunt in zelfstandig meedoen in de maatschappij. Ondersteuning bij het inzichtelijk maken van financiën en het omgaan met geld is volgens de onderzoekers dan ook gewenst.
4. Samenwerken met het informele netwerk
Vraag en aanbevelingen
Hoe kun je als jeugdprofessional samen met de jongere diens sociale netwerk in kaart brengen, zo nodig versterken, en gezamenlijk in stelling brengen, en welke kennis en instrumenten zijn daarvoor beschikbaar?
4.1.1. Netwerk in kaart brengen
Toelichting op de aanbeveling
-
Bespreek vanaf de start van de begeleiding waarom steun vanuit het sociale netwerk belangrijk is en breng samen met de jongere behoeften aan steun en ervaringen daarmee in kaart. Verken vanaf de start ook samen van welke mensen (vrienden, familie, volwassenen buiten de familie) de jongere steun ervaart – ook online - en wat hun rol en betekenis is, en wie langdurig kunnen ondersteunen bij een of meer doelen in het toekomstplan.
Steunend netwerk
Om een zelfstandig leven te leiden en een weg te vinden in de samenleving hebben jongeren steun nodig vanuit hun directe omgeving. Het gaat dan om minstens één volwassene die er altijd voor ze is en steunende familie, vrienden en/of kennissen waar ze op terug kunnen vallen. Als professional zet je deze aanhoudende steun voor jongeren op en probeer je die samen te versterken. Naast steun bij hulpvragen kan het contact op zich ook al steunend zijn.
Het idee van steun vragen kan soms op weerstand stuiten of schaamte oproepen. Neem als jeugdprofessional de tijd om uit te leggen waarom verbinding met anderen waardevol is en motiveer de jongere om anderen te betrekken. Ga met de jongere na op welke momenten die behoefte heeft aan steun, wat die behoeften zijn en hoe de jongere die kan krijgen. Vraag daarnaast na hoe de jongere het zelf vindt om anderen te steunen. Een startpunt voor dit gesprek kan een vraag over de ervaring van de jongere zelf zijn, zoals: ‘Wat doe je als een vriend of je opa hulp nodig heeft?’ Of door aan te geven dat je zelf ook wel eens hulp nodig hebt. Zo laat je zien dat het normaal is om hulp aan je netwerk te vragen en hoe belangrijk steun vanuit het sociale netwerk is. Verken hierbij ook de mogelijkheden in het netwerk van de jongere, en of die zelf makkelijk om hulp vraagt. Voor veel jongeren is dit namelijk niet vanzelfsprekend.
“Er zijn veel jongeren die zeggen ‘I need no-one’’. Ikzelf was superkoppig: ik kan het allemaal zelf, ik heb geen hulp nodig. Het is aan de hulpverlener om te ontdekken waar de weerstand vandaan komt van het niemand dichtbij willen hebben. Vaak is het angst of zelfbescherming. Het is belangrijk te kijken naar hoe je die koppigheid, dat doorzettingsvermogen, die vasthoudendheid kan inzetten binnen het toekomstperspectief. De hulpverlener kan je helpen met toegeven aan jezelf dat je het moeilijk vindt om je netwerk te betrekken, en samen nadenken over waar andere mensen je mee kunnen helpen.’ - Jongere uit de klankbordgroep
Het kan ook voorkomen dat personen in het netwerk zelf leunen op de jongere, of dat de jongere zich verantwoordelijk voelt voor hen of zich zorgen maakt. Verken dit ook, en ga na hoe de jongere eventueel is te ontlasten zodat er ruimte komt voor diens eigen behoeften en wensen.
Netwerk verkennen
Het is belangrijk dat je als jeugdprofessional samen met de jongere, vanaf de start van de begeleiding, verkent welke personen belangrijk zijn, welke betekenis zij hebben en welke rol zij kunnen spelen in het proces van toekomstgericht werken. Wie kan met de jongere meedenken? Wie kent de jongere goed? Dat kunnen familieleden, (ouders van) vrienden, leerkrachten en sportcoaches zijn, of mensen van de kerk, moskee of andere religieuze of vrijwilligersorganisaties waar jongeren naartoe gaan. Ook contacten via social media zijn van belang. Wie staan er allemaal in de telefoon van de jongere?
“Contacten van jongeren via social media kunnen ook belangrijke bronnen van steun zijn. Daarom is het fijn als ze hun telefoon bij zich kunnen houden, bijvoorbeeld ‘s avonds laat in bed, en dan bijvoorbeeld contact kunnen hebben met iemand uit dat netwerk. Dit vraagt wel om psycho-educatie aan ouders! Want die zijn vaak heel negatief over social media.” - Professional uit de klankbordgroep
Online leefwereld
Social media horen bij de leefwereld van jongeren. Als professional zul je die wereld moeten leren kennen en serieus nemen (zie ook General Comment25 van het IVRK). Ook in de digitale wereld vind je contacten/relaties die inzicht geven in het netwerk om de jongeren heen, hoe zij van betekenis zijn en welke invloed zij hebben op hoe het met de jongere gaat. Maak daarbij onderscheid tussen de personen die de jongere in het echte leven of alleen via social media kent. Door social media hebben jongeren veel contacten, vaak over de grenzen van de school, buurt, stad of land heen. Houd bij de vraag hoeveel die online contacten kunnen betekenen, dezelfde regels aan als bij contacten in de echte wereld. Stel de vraag: naar wie ga je (virtueel) toe als je plezier wilt hebben, als je over persoonlijke problemen wilt praten, als je wilt gamen, als je zonder geld zit, enzovoort?
Rol van het netwerk
Denk bij de verkenning van het netwerk ook aan mensen die in het verleden belangrijk waren, zoals een leerkracht, buren en vrienden van de familie. En kijk vooruit met de jongere. Wat is de mogelijkheid dat contacten in overgangsfasen wegvallen, bijvoorbeeld als ze stoppen met een opleiding? Cruciale vragen bij het verkennen van contacten, ook online, gaan over hoe de jongere het contact beleeft. Schenk daarbij ook aandacht aan mogelijke risico's die sommige contacten met zich meebrengen. Kan de persoon volgens de jongere positief en steunend bijdragen aan het ontwikkelproces? Met welke negatieve invloeden kunnen ze rekening houden? En wat zou het contact kunnen en willen betekenen voor de jongere? Parkeer als jeugdprofessional je eigen aannames en oordelen en bevraag de jongere op wat die zelf belangrijk vindt en wil bereiken. Zo zorg je dat het plan echt van de jongere is.
Daarnaast kun je samen kijken wie de jongere kan betrekken bij bepaalde gebeurtenissen of toekomstdoelen. Denk aan de terugkeer naar huis, of als de jongere een keuze wil maken waar de omgeving (familie) niet achter staat. Ook specifieke kennis en ervaring van contacten kan van pas komen. Als een jongere bijvoorbeeld wil leren omgaan met uitgaven en schulden, en iemand uit het netwerk heeft hier handigheid in. De steun vanuit het netwerk kan nog verder gaan. Zo kunnen belangrijke contacten ook de belangen van de jongeren behartigen als die dat zelf minder goed kan, bijvoorbeeld vanwege kwetsbaarheden zoals een lvb.
Lees meer over de aandachtspunten rond het informeel netwerk bij jongeren met een lvb in de verdieping en onderbouwing.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
Breng vanaf het begin met de jongere het sociaal netwerk en behoeften aan steun in kaart. Open het gesprek over de eventuele weerstand om hulp te vragen, de achtergrond daarvan en het belang om het informele netwerk te benutten. Movisie maakte samen met Vilans en Actiz de handreiking Aan de slag met sociale netwerken, met hierin instrumenten en methoden die onderbouwd zijn en veel gebruikt worden om het netwerk van mensen in kaart te brengen en/of te analyseren.
Een andere bruikbare tool is Familieenzo.nl, een digitaal hulpmiddel om samen met de jongere het (familie)netwerk in beeld te brengen (met eenvoudige avatars). Je ontvangt uiteindelijk per mail het (familie)netwerk als fotolijstje, samen met de antwoorden op de vragen. Voorbeelden van vragen zijn: Hoe vaak zie of spreek je iemand? Wie helpt jou als je niet zo’n goede dag hebt? Voor wie ben jij belangrijk? Deze tool is ontwikkeld voor de ondersteuning van jongeren met een lvb, maar ook breder toepasbaar.
- De Regionale Kenniswerkplaats Jeugd Noord-Holland ontwikkelde een kaart-praatspel. Dit helpt een professional om op een speelse en leuke manier met de jongere zicht te krijgen op personen die belangrijk zijn in diens leven.
- Ook de praatplaat Mijn Steunsysteem is een instrument om met jongeren te kijken naar hun hulpbronnen. Sinds kort is er ook een online versie beschikbaar: Veerkracht en jongeren van Augeo Foundation.
- Denk bij de verkenning ook aan de online leefwereld van jongeren.
- Ga na wie uit het netwerk de jongere mogelijk wat intensiever kan ondersteunen.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Aandachtspunten rond het informeel netwerk bij jongeren met een lvb
Houd rekening met een lvb. Voor jongeren met een licht verstandelijke beperking zijn passende instrumenten ontwikkeld om hulp- en steunbronnen in kaart te brengen, kijk bijvoorbeeld naar het werkboek Mijn netwerk. Met behulp van dit werkboek kunnen jongeren en professionals samen het netwerk in kaart brengen, versterken en zo nodig uitbreiden. Het is belangrijk dat de professional bij deze jongeren zelf meer aandacht besteedt aan de communicatievaardigheden, conflictoplossing en het helpen bij het herkennen van ondersteuningsbehoeften door de jongere met een lvb. Dit is nodig vanwege hun beperktere sociale informatieverwerking en communicatieve en sociale vaardigheden. Ook is bij deze jongeren meer aandacht nodig voor risico’s op uitbuiting en pesten (zie ook het dossier LVB & uitbuiting van het Landelijk Kenniscentrum LVB).
Naast het werkboek Mijn netwerk kan ook het werkboek Het is mijn leven! behulpzaam zijn. Dit is een gratis werkboek van het Landelijk Kennis Netwerk Gehandicaptenzorg en Stichting De Toekomst dat begeleiders helpt om mensen met een beperking te ondersteunen bij het maken van belangrijke keuzes en beslissingen. In dit kader is het onderdeel Meedenkers/op wie kan ik een beroep doen relevant.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Sociaal netwerk
Het sociale netwerk is een belangrijke bron van praktische en emotionele steun voor jongeren, met een positief effect op hun welbevinden (bijvoorbeeld Ince, Van Yperen & Valkestijn, 2018). Een versterking van het sociaal netwerk blijkt verder tot meer deelname van jongeren aan onderwijs en werk te leiden (Artello et al., 2015 in Boendermaker, Van Goor & Jonkman, 2020). Zie verder de richtlijn Samen beslissen over hulp (zie verdieping en onderbouwing) over de functies van het sociale netwerk.
Zowel de individuele als collectieve informele verbanden rondom jongeren kunnen voor hen een bron van steun zijn (Smith, 2021). Smith beschrijft in haar literatuurstudie over de rol van het sociale netwerk bij het afbouwen van jeugdhulp de beide niveaus als volgt:
- Individuele informele verbanden: ouders en/of opvoeders, broers en zussen, leeftijdsgenoten (buurt, school, vrienden, social media), partner, andere volwassenen in de directe omgeving (bredere familie, buren, vrienden van ouders)
- Collectieve informele verbanden: religieuze en levensbeschouwelijke verenigingen en gemeenschappen (kerken, moskeeën, synagogen), buurthuizen, sportverenigingen, vrijwilligersorganisaties en initiatieven.
Bij de verkenning van de mogelijkheden van het netwerk is het belangrijk dat de jongere samen met de jeugdprofessional kijkt naar met wie er contact is, om welke soort mensen het gaat, hoe vaak er contact is en hoe (bijvoorbeeld bezoek, telefoon, WhatsApp, social media, e-mail). En niet te vergeten hoe moeilijk of gemakkelijk de jongere het vindt om hulp te vragen. Veel jongeren – zeker met kwetsbaarheden – vinden dit niet eenvoudig. Eerdere negatieve ervaringen of het gevoel dat niemand hen echt begrijpt kunnen daarbij een rol spelen, naast lage verwachtingen van hulp of dat ze mensen in hun omgeving niet willen belasten (Schenk, 2021).
Sinds de komst van social media zijn er veel contacten bij gekomen voor jongeren, ook over de grenzen van hun eigen woonomgeving heen. Vriendengroepen zijn meer fluïde geworden en ook online kan veel steun worden gevonden bij bepaalde zaken. Vele jongeren voelen een continue behoefte aan online verbondenheid en bereikbaarheid. De online wereld van jongeren speelt zich niet uitsluitend online af, maar is voortdurend en onlosmakelijk verbonden met de offline leefwereld. In Jongline, een handreiking voor veiligheids- en zorgprofessionals over fenomenen, gevaren en kansen in de online leefwereld van jongeren van het Actiecentrum Veiligheid en Zorg Amsterdam-Amstelland (De Jong, 2023) wordt dan ook gesproken over een hybride werkelijkheid. Uit deze handreiking (p. 9): “Social media bieden voor jongeren nieuwe manieren om een identiteit te vormen, gedrag te vertonen en met elkaar te interacteren. Het sociale leven van jongeren is daarmee ingrijpend anders dan het sociale leven van voor het digitale tijdperk. Online performances zijn immens verweven met offline gedrag en identiteiten, wat zich op zowel positieve als zorgelijke manieren uit.”
Een belangrijke vraag betreft de beleving van het contact met personen uit het informele netwerk. Kan het volgens jongeren positief of negatief bijdragen aan hun eigen toekomstplan en wat zou de betreffende persoon kunnen en willen betekenen in dit proces? (Bartelink, 2013; PiResearch & Van Montfoort, 2009; zie ook Samen beslissen over hulp (zie verdieping en onderbouwing) over de functies van het sociale netwerk.
Voor sommige jongeren kan het van belang zijn rekening te houden met mogelijke conflicten of steun die zij ervaren in relatie tot hun familie of bijvoorbeeld de etnisch-culturele of religieuze gemeenschap waar zij of hun ouders toe behoren. Het kan dat jongeren keuzes (willen) maken of in situaties komen waarmee ze in conflict kunnen raken met hun eigen familie of gemeenschap, bijvoorbeeld als het gaat over relatievorming, werk en studie of ouderschap. Het kán dat dit speelt, maar het hoeft niet. Het gaat erom hier sensitief op te zijn (zie ook Werkrelatie). Als er specifieke thema’s spelen, is het belangrijk met de jongere te bekijken of er behoefte is aan een informele steunbron (vanuit het netwerk of daarbuiten) die naast de jongere kan staan om de jongere te ondersteunen in het bereiken van de eigen doelen en het eigen toekomstplan, en wie dit kan zijn. Zo iemand kan helpen eigen doelen te ondersteunen, vanuit gedeelde kennis over de familie of gemeenschap die daarbij nodig is om verbindingen zoveel mogelijk te behouden. Formele hulpverleners hebben deze sensitiviteit niet altijd als zij de achtergrond van de jongere minder goed kennen (Day & Badou, 2019; Distelbrink, Pels & Winkelman, 2024).
4.1.2. Netwerk uitbreiden en versterken
Toelichting op de aanbeveling
-
Investeer in de uitbreiding en versterking van het netwerk van jongeren die geen of een klein netwerk hebben. Ook ervaringsdeskundigen die eerder soortgelijke ervaringen hebben meegemaakt, kunnen een bron van steun zijn. De jongere kan zich gemakkelijker in hen herkennen.
Beperkt netwerk
Omstandigheden in het leven van jongeren, zoals vaak verhuizen, kunnen ertoe leiden dat zij kleinere en kwetsbaardere netwerken hebben, of terughoudend zijn in het aangaan van nieuwe contacten. Ook jongeren met een beperking of een lvb hebben vaker dan gemiddeld een kleiner netwerk. Als het eigen netwerk onvoldoende mogelijkheden voor steun biedt, is het belangrijk dat je als jeugdprofessional de jongere helpt bij het vinden en opbouwen van nieuwe contacten. Dit is, zeker bij weerstand van de jongere, geen gemakkelijk proces. Het vraagt veel aandacht van de jeugdprofessional, in gesprekken met de jongere en het zoeken van geschikte mogelijkheden. Je kunt de jongere bijvoorbeeld meenemen naar buurtactiviteiten, uitjes of sportactiviteiten.
Een andere manier om het netwerk te vergroten, is mee te denken over een bijbaan of te wijzen op sociale initiatieven. Zo pakt organisatie Join Us eenzaamheid bij jongeren aan door real-life en online ontmoetingen tussen jongeren te ondersteunen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zien Join Us als ‘good practice’. Ook Maatjes gezocht van het Oranjefonds helpt mensen om hun netwerk uit te breiden door ze te koppelen aan vrijwilligers. Via dit project kan een jongere voor langere tijd een coach, mentor, buddy of maatje krijgen.
Ervaringsdeskundigheid
Ook ervaringsdeskundigen kunnen een bron van steun zijn. Zij hebben vanuit eigen ervaringen in hun jeugd deskundigheid opgebouwd en kunnen zich daardoor goed verplaatsen in de jongere. De jongere kan zich gemakkelijk in ervaringsdeskundigen herkennen. De jeugdprofessional moet daarbij kritisch kijken of er een match is tussen de ervaringsdeskundige en de jongere. Ervaringsdeskundigen vind je onder andere via stichting ExpEx. Zij zijn voor eenmalige gesprekken of een langere periode in te zetten. Soms willen jongeren die je ondersteunt hierna zelf ook hun eigen ervaringen inzetten voor anderen. Ook hiervoor is het nuttig om een lijntje te hebben met een netwerk van ervaringsdeskundigen, zoals ExpEx.
In de verdieping en onderbouwing lees je hoe je het netwerk van jongeren met een lvb versterkt.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Denk met jongeren met een beperkt netwerk mee hoe ze meer contacten kunnen aangaan. Denk aan sport, een bijbaan, andere jongeren of ervaringsdeskundigen.
- Maak gebruik van netwerken en organisaties die hier ervaring mee hebben, zoals Join Us of ExpEx.
- Jongeren met een LVB hebben vaker te maken met kwetsbare of beperkte netwerken. De Academische Werkplaats Kajak handreiking Passende transitiezorg voor jongeren met een LVB plus bijkomende psychische of gedragsproblematiek geeft hier tips voor.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping van deze aanbeveling
Aandachtspunten versterking netwerk bij jongeren met een lvb
Jongeren met een lvb hebben vaker kleinere sociale (familie)netwerken en minder wederkerige relaties met een risico op isolement tot gevolg (zie ook de factsheet Sociale netwerken van mensen met een verstandelijke beperking van de Associatie van Academische Werkplaatsen VB). De beperktere sociale informatieverwerking en sociale vaardigheden van deze jongeren zorgen voor meer onzekerheid en conflicten binnen sociale relaties, waardoor die vaak kwetsbaarder zijn en lastiger uit te breiden. Verder is er soms te weinig aandacht voor het verlies van vrienden/sociaal netwerk na het einde van de schoolcarrière (zie ook AW Kajak handreiking Passende transitiezorg voor jongeren met een LVB plus bijkomende psychische of gedragsproblematiek).
Onderbouwing van deze aanbeveling
Uitbreiding netwerk
Als de jongere een beperkt sociaal netwerk heeft, kan de professional helpen dit op te bouwen of uit te breiden. Sommige jongeren hebben bijvoorbeeld veel verhuizingen meegemaakt en zijn niet meer gemotiveerd om een netwerk op te bouwen, zo werd in de ontwikkelwerkgroep benadrukt. Ook dan blijft het belangrijk dat de jeugdprofessional jongeren motiveert toch een sociaal netwerk op te bouwen, bijvoorbeeld via nieuwe activiteiten. Eenzaamheid en het ontbreken van een sociaal netwerk kunnen grote gevolgen hebben voor het welbevinden van jongeren (De Vries et al., 2021).
Specifiek bij jongeren met een lvb is het uitbreiden van het netwerk een extra aandachtspunt. De handreiking Passende transitiezorg voor jeugdigen met een LVB plus bijkomende psychische problemen stelt (p. 40): een deel van de jongeren met lvb ervaart “een gebrek aan psychosociale en praktische ondersteuning vanuit ouders of het sociaal netwerk door onder andere verstandelijke beperkingen van de ouders, instabiliteit van relatie(s) binnen hun sociaal netwerk, verblijf binnen residentiële of pleegzorg, en taalbarrières. Bij jongeren en jongmeerderjarigen met een lvb is er vaker sprake van een conflictueuze gezinssituatie en zijn er vaker wisselingen in de zorg of van steunfiguur geweest, waardoor er beperkt (of geen) goede gehechtheidsrelaties zijn opgebouwd en steunfiguren beperkter of niet beschikbaar waren of zijn. Ze hebben daardoor vaker moeite met het accepteren van hulp van anderen en zijn vaker zorgmijdend (hun ouders ook).”
4.1.3. Mentor of steunfiguur
Toelichting op de aanbeveling
-
Verken met de jongere of deze behoefte heeft aan een vrijwillige mentor of steunfiguur. Die kan een inspirator en vraagbaak vormen voor de jongere, maar deze ook als ‘ambassadeur’ bijstaan in contacten met de buitenwereld. De jongere bepaalt wie deze mentorrol vervult, ook als de professional hierover twijfels heeft.
Steunfiguur
In het proces van toekomstgericht werken kunnen relaties met een vrijwillige mentor of steunfiguur uit het sociale netwerk heel ondersteunend zijn. Het maakt niet uit wie de rol vervult, dat kan een leeftijdgenoot zijn of een volwassene uit de eigen omgeving. Zolang het maar iemand is die zich extra kan en wil inzetten voor de jongere. De jongere moet er vertrouwen in hebben dat deze persoon het leven begrijpt en de belangen helpt behartigen.
Een professional van Levvel zegt hierover: "Soms worden jongeren geremd in hun groei. Dan lopen ze vast op school of thuis. Dan is het zaak dat ze opnieuw hun wortels vinden, in de eigen omgeving. Daarom vragen we jongeren om binnen de groep mensen die ze al kennen en vertrouwen als hun mentor iemand te vragen. Een persoon die hen inspireert, energie geeft en dingen leert. Zo bieden we gezamenlijk een stabiele groei aan de jongere. Het uitgangspunt is dan ook: met je eigen wortels groei je het mooist”.
Jouw ingebrachte mentor (JIM)
De mentor of steunfiguur staat de jongere bij als ‘ambassadeur’ en vertrouweling. JIM (Jouw ingebrachte mentor) is de meest uitgewerkte en veelgebruikte aanpak. De JIM wordt bewust betrokken om het eigen perspectief van de jongere te verstevigen. Zo kan die de jongere ondersteunen in de omgang met bijvoorbeeld school, wijkteams, de jeugdhulp en eventuele andere betrokken instanties. Dat doet de JIM met en naast de ouder. De mentor heeft hierbij een nadrukkelijke rol in het begeleidingsproces van de jongere, bijvoorbeeld door de jongere te helpen met beslissingen nemen. Ook wanneer de jongere keuzes maakt die afwijken van de verwachtingen van de naaste omgeving - zoals de ouder of stiefouder - is de mentor belangrijk. Al kan een ouder of stiefouder ook juist de steunfiguur zijn.
Jongere bepaalt
Wie geschikt is voor de rol van vrijwillige mentor of steunfiguur kan alleen de jongere bepalen. Als jeugdprofessional kun je de jongere wel helpen om het netwerk in kaart te brengen, en samen te onderzoeken of er zo iemand in het netwerk is. Een goede match is er alleen als de jongere het vertrouwen heeft dat deze persoon de belangen goed begrijpt en kan vertegenwoordigen.
Soms is de vrijwillige mentor niet de persoon die je als jeugdprofessional zelf zou kiezen. Toch moet hier ruimte voor zijn, omdat de autonomie van jongeren belangrijk is (zie ook Werkrelatie).
Een vrijwillige mentor kan de jongere inspireren en spiegelen. De jongere moet helemaal zichzelf kunnen zijn en meningen kunnen uiten. Ook kan de vrijwillige mentor helpen om de belangen te behartigen tegenover professionals, als die bijvoorbeeld niet zien wat de jongere nodig heeft. Dit kan extra van belang zijn als het gaat om een jongere met een autismespectrumstoornis (ASS) en/of een lvb. De mentor kan die boodschap helpen verduidelijken. De JIM-aanpak gaat uit van een aantal basisvoorwaarden: de JIM is 18 jaar of ouder, wil samenwerken met de hulpverlening en ouders moeten de JIM niet tegenwerken.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Ga met de jongere na of de inzet van een informele mentor wenselijk en haalbaar is.
- Verken met de jongere wie in het netwerk hiervoor in aanmerking komt. De jongere bepaalt.
- Let erop dat de informele mentor of steunfiguur een eigen positie heeft. Behandel de mentor niet als professional, maar ondersteun de persoon en versterk de band tussen mentor en jongere. Let op overbelasting van (jonge) mentoren.
- Benut de veelgebruikte JIM-methodiek voor kennis over het methodisch inzetten van de informele mentor of steunfiguur.
- Als het netwerk van de jongere geen geschikte mentor bevat, kijk dan of je iemand kan vinden via lokale initiatieven of via ExpEx. Let daarbij goed op matching: wie past bij de jongere?
Verdieping en onderbouwing
Onderbouwing van deze aanbeveling
Mentoren en steunfiguren
Binnen het sociale netwerk verdienen relaties met mentoren of steunfiguren speciale aandacht. Van Dam (2019) noemt dit ‘natuurlijke-mentorrelaties’: de organisch gevormde ondersteunende relaties tussen jongeren en belangrijke niet-ouderlijke volwassenen (bijvoorbeeld vrienden, leraren, sportcoaches en familieleden) binnen hun bestaande sociale netwerken. Mentoren of steunfiguren uit het netwerk van jongeren kunnen positief bijdragen aan hun sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling (Rhodes et al., 2006, in Smith, 2021; Van Dam et al., 2019). Volgens meta-analyses van de laatste auteurs geldt dat ook voor jongeren met een ‘risicostatus’, zoals dakloze jongeren of jongeren in pleeggezinnen. Onderzoek van Doucet, Greeson en Eldeeb (2022) onder jongeren die de jeugdzorg verlaten (‘aging out’ of care) laat zien dat zij emotionele steun en mentoring als cruciaal zien (terwijl dit vaak niet de focus is van op hen gerichte programma’s). Onderzoek bij niet thuiswonende jongeren met problemen waarvan de inzet van JIM naast de reguliere zorg is gezet (Koper, 2023) laat zien dat inzet van de interventie JIM op een paar uitkomstmaten bij jongeren en ouders meer effect laat zien dan de reguliere zorg.
Zoals beschreven bij de verkenning van het sociale netwerk, geldt zeker bij het zoeken naar en samenwerken met een mentor/steunfiguur uit het eigen netwerk dat de jeugdprofessional dit altijd in samenspraak met of liever gezegd onder regie van de jongere doet (zie bv. Van Dam, 2019). De jongere dient aan zet te zijn bij het bepalen wie voor hem een vrijwillige mentor kan zijn. Daarbij kan het voorkomen dat de jongere een mentor kiest die niet als meest verstandige keuze wordt gezien door de professional. Het is belangrijk hier ruimte voor te geven en goed met de jongere te blijven meekijken hoe het verloopt. Voor de motivatie van de jongere is het cruciaal de autonomie van de jongere op dit punt te respecteren, zo laat praktijkervaring zien. Dit sluit ook aan bij eerder besproken inzichten over de werkrelatie (autonomie voor de jongere, zie ook Boendermaker, Verheem en Otte, 2021; zie ook Je hebt als hulpverlener pas de regie als je niet zelf de trekker bent (Zorg + Welzijn).
Ondersteuning bij belangenbehartiging van de jongere kan in het bijzonder gewenst zijn als een jongere dat bijvoorbeeld vanwege een lvb zelf minder goed kan (zie verder de (herziene) richtlijn Effectieve Interventies LVB 2023). Die geeft praktische tips over hoe je de werkrelatie kan opbouwen en kan communiceren met een jongere met een lvb. Ook vind je aandachtspunten van het goed meenemen van ouders of andere personen in het informele netwerk.
Samenwerking met de vrijwillige mentor
De natuurlijke of vrijwillige mentor neemt meer verantwoordelijkheid voor de relatie en voor het hulpverleningsproces op zich dan andere personen in het sociale netwerk van de jongere. Als een mentor wordt betrokken in de toekomstgerichte ondersteuning van de jongere is diens begeleiding en ondersteuning dan ook een belangrijke taak voor de jeugdprofessional. Deze dient bijvoorbeeld een klankbord te zijn (middels supervisie of intervisie) voor de mentor (Van der Tier & Potting, 2015). Van Dam (2019) wijst er in dit verband wel op dat het bewaken van de kwaliteit van de relatie tussen jongere en mentor niet moet doorslaan in de neiging deze relatie te professionaliseren. Van Dam noemt dit de ‘natuurlijke paradox’ die zich voordoet in de samenwerking tussen professional en de natuurlijke mentor.
Het is belangrijk dat de professional de balans vindt tussen het ondersteunen van natuurlijke mentoren in hun relatie met de jongere aan de ene kant en het respectvol waarderen van de natuurlijke mechanismen van deze relatie aan de andere kant. Sensitiviteit is nodig om te voorkomen dat je als jeugdprofessional de jongere van de mentor vervreemdt. De jeugdprofessional moet juist de positie van de mentor naast de jongere ondersteunen. Een (onbedoelde) reflex kan zijn om de mentor in te zetten voor de agenda van de hulpverlener. De relatie tussen jongere en mentor ontwikkelt zich ook los van de hulpverleningscontext en daar moet voldoende ruimte voor zijn. Het komt voor dat mentoren zwaar belast zijn door eigen problemen, of door de ondersteuning die ze geven. Overweeg dan steun te organiseren voor de mentor. Dit komt uiteindelijk ook de ontwikkeling van de jongere die op deze persoon leunt ten goede.
Voor een goede samenwerking met personen uit het informele netwerk bij toekomstgericht werken is overigens ook vaak actieve begeleiding nodig van de jongere zelf. Professionals kunnen jongeren helpen inzicht te krijgen in hun relaties en hen stimuleren om zelf support te vragen aan deze relaties (Nathans & Chaffers, 2022). Dit betekent onder meer aandacht besteden aan hun communicatievaardigheden en aan conflictoplossing en het herkennen van ondersteuningsbehoeften door de jongeren (Blakeslee et al., 2023).
Wanneer het sociale netwerk geen geschikte kandidaat voor de mentorrol bevat, kan de professional de jongere helpen zo iemand te vinden. Denk ook aan jongeren die zelf ervaring hebben in jeugdhulp en maatje kunnen zijn, bijvoorbeeld de getrainde ervaringsdeskundigen van ExpEx of aan vrijwilligers- en mentorprojecten, zoals van Humanitas. Op de website van het NJi staan nog andere specifieke programma’s voor mentoring en maatjes genoemd.
Matching tussen jongere en een eventueel in te schakelen steunfiguur is een punt van aandacht, vooral door open bij de jongere na te gaan wat deze belangrijk vindt, bijvoorbeeld met behulp van een vragenlijst of via een klikgesprek. Matching op vergelijkbare interesses, humor en ideeën is daarbij een belangrijke succesfactor en de basis voor een duurzame relatie (Van der Tier & Potting, 2015). Deze auteurs onderstrepen ook het belang van rolmodellen. Wanneer bijvoorbeeld de mentor een vergelijkbare sociaal-economische en etnisch-culturele achtergrond heeft en succesvol is op school of de arbeidsmarkt, kan dat voor de jongere een stimulans zijn bij het werken aan de eigen toekomst. Al is eenzelfde etnisch-culturele achtergrond niet altijd gewenst door de jongere. Het meest succesvol zijn koppelingen waarbij de uit het netwerk betrokken personen kunnen schakelen tussen ondersteunende (focus op emotionele steun en gezamenlijke beslissingen), actieve (ondernemen van activiteiten) en instrumentele (behalen van doelen) begeleidingsstijlen (Van der Tier & Potting, ibid.).
4.1.4. Netwerk ondersteunen en versterken
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun en versterk waar mogelijk de (pleeg)ouders/verzorgers van de jongere in hun rol, vooral door hen serieus te nemen en uit te gaan van hun sterke kanten. Neem daarbij als uitgangspunt het perspectief van de jongere op de relatie met hen. En ken de juridische kaders waarmee je werkt. Voor verschillende leeftijden gelden verschillende regels voor de privacy van de jongere en voor wat je wel en niet mag delen met ouders/verzorgers.
Communiceren met ouders
Een goede samenwerking van de jeugdprofessional met de ouders of verzorgers kan een positief effect hebben op de relatie tussen ouders en jongere en op de overgang naar volwassenheid. Het is belangrijk effectief met ouders te communiceren, hun positie als ouders te erkennen en daar goed op aan te sluiten, en op zoek te gaan naar hun sterke kanten. Zo ondersteun en versterk je hen bij het invullen van hun ouderlijke verantwoordelijkheden. Tegelijkertijd is het van belang de autonomie van de jongere te respecteren. Ook als het gaat om het bespreken en delen van informatie met ouders. Bij weerstand van jongeren om ouders te betrekken, kan het helpen om te spiegelen.
Een professional uit de klankbordgroep zegt hierover: “Vraag bijvoorbeeld: ‘Als jij zelf kinderen zou hebben, wat zou je dan als ouder minimaal willen weten over je kind?’ Daarmee laat je zien waarom het contact met ouders belangrijk is op sommige punten. Het is ook belangrijk om de weerstand te begrijpen. En om aan jongeren uit te leggen dat zij in sommige gevallen ‘overruled’ moeten worden. Bijvoorbeeld als er suïcide dreigt. Dan leg je wel contact met de ouder, ook al wil de jongere dit niet.”
Contact met ouders bij een residentiële plaatsing
Als een jongere in een residentiële setting verblijft, gaat deze daarna mogelijk weer naar huis. Het is dan extra belangrijk om een relatie op te bouwen met de ouders, of te verkennen wat nodig is om de relatie te verbeteren. Inherent aan goede hulpverlening in een residentiële setting is dat er al contact met de ouders is opgebouwd rond de behandeling. Bij toekomstgericht werken kun je op dit contact voortbouwen.
Juist als er niet of nauwelijks contact tussen de jongere en diens ouders is, is het belangrijk om er aandacht aan te besteden. Ouders blijven belangrijk in het systeem van de jongere die niet thuis woont. Dankzij de afstand van de residentiële setting kan soms de ruimte ontstaan om te reflecteren op de relatie, en een begin ontstaan voor herstel van de relatie. Als de jongere duidelijk aangeeft dat de relatie met de ouder(s) niet positief is, of contact verstorend is, respecteer dit standpunt dan en onderzoek welke factoren belemmerend of juist helpend zijn. Ga na onder welke voorwaarden contact met de ouders wel of niet mogelijk is.
In de verdieping en onderbouwing lees je meer over het samenwerken met ouders in het geval van een lvb. Ook vind je hier de juridische richtlijnen voor het delen van informatie.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Bespreek vanaf het begin met de jongere hoe de relatie met de ouders is en zet in op samenwerking. Hierbij is (de ervaring van) de jongere leidend. Waar het moeilijk gaat, kijk je toch naar wat mogelijk is, ook in verband met de mogelijke terugkeer naar huis.
- Houd daarbij rekening met wettelijke kaders en bespreek met de jongere duidelijk welke informatie je deelt met ouders (zie hiervoor ook het kennisdossier Van jeugd naar volwassenheid van het Nederlands Jeugdinstituut of de PrivacyApp jeugd. Of raadpleeg de beroepscode, bijvoorbeeld voor Sociaal Werkers (BPSW), voor Psychologen (NIP) of voor Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO)Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO). Liefst zijn de jongeren zelf aan zet bij het delen van informatie.
- Ga na of de jongere de ouders wil betrekken bij specifieke toekomstdoelen. De methodiek Mijn Pad kan daar behulpzaam bij zijn. Met je team kun je een workshop volgen over hoe je als jeugdprofessional samenwerkt met ouders. Geef de jongere de leiding wanneer je samen met de ouders de toekomstdoelen bespreekt. Zo deel je het perspectief van de jongere en geef je ruimte aan de basisbehoefte om autonomie te hebben (zie verder Aanpak en interventies).
- Besteed extra aandacht aan de ondersteuning van ouders als de jongere een lvb heeft.
Verdieping en onderbouwing
Kader Juridische richtlijnen Toestemming voor het delen van informatie
Eén van de grondslagen voor het delen van informatie is toestemming van de jongere (Art. 7.3.11). De leeftijd van de jongere speelt een rol bij de vraag van wie toestemming vereist is voor het delen van informatie over de jongere.
Hoofdregel bij 16 jaar en ouder (Artikel 7.3.5 Jeugdwet)
De wettelijk vertegenwoordigers van een jongere van 16 jaar of ouder, mits wilsbekwaam ter zake, hebben zonder toestemming van de jongere geen recht op informatie over de begeleiding of behandeling van de jongere, noch hebben ze recht op inzage in of een kopie van het (medisch) dossier van de jongere. De jongere van 16 jaar of ouder (mits wilsbekwaam ter zake) moet zelf gevraagd worden om toestemming voor het delen van informatie met de wettelijk vertegenwoordigers en/of derden.
Ouders blijven echter wel tot 18 jaar het gezag hebben (Artikel 1:251 BW), tenzij anders via de rechter is bepaald (gezagsbeëindiging van de ouders). Ouders met gezag hebben dan ook recht op basisinformatie, zoals waar de 16-jarige verblijft, tenzij de rechter dat heeft beperkt. Maar de informatie hierover mag beperkt blijven, dus enkel de verhuizing naar X zonder een reden of situatie van de 16-jarige te benoemen als deze hier geen toestemming voor geeft.
Algemeen (Artikel 7.3.11 Jeugdwet)
Eén van de grondslagen voor het delen van informatie is toestemming van de jongere. Deze toestemming is niet noodzakelijk als:
- de jeugdprofessional informatie uitwisselt met een rechtstreeks betrokken hulpverlener of vervanger.
- er sprake is van een wettelijke verplichting of meldplicht. Als er bijvoorbeeld sprake is van een meldplicht aan de Raad voor de Kinderbescherming, is er geen toestemming nodig van de jongere.
- een 16- of 17-jarige onder toezicht is gesteld, mag je uit eigen beweging informatie verstrekken aan de gezinsvoogd als die informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de Ondertoezichtstelling (OTS). Dit mag ook als de jongere dat zelf niet wil. Als de gezinsvoogd erom vraagt, ben je verplicht om informatie te verstrekken. Zo nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding (Artikel 7.3.11 lid 4 Jeugdwet). Op grond van Artikel 7.3.1 lid 3 Jeugdwet geldt dit ook voor situaties met een behandelingsovereenkomst (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)).
- er sprake is van een conflict van plichten: als je denkt dat er met het vrijgeven van informatie aan politie of justitie ernstige schade voor de jongere of andere(n) kan worden voorkomen. In dit geval gelden er aanvullende voorwaarden voor het delen van informatie.
- er sprake is van acuut gevaar voor het leven of de gezondheid van de jongere. Dan mag (en moet) een hulpverlener informatie delen met ouders of andere betrokkenen, ook zonder toestemming van de jongere (Art. 7.3.1).
Aandachtspunten voor het samenwerken met ouders in geval van een lvb
Bij jongeren met een lvb is het in het contact met ouders extra belangrijk om te zorgen voor goede psycho-educatie, aandacht te hebben voor verlies-ervaringen (over het niet geheel zelfstandig kunnen worden van jongeren) en overbelasting. En voor het gegeven dat ouders ook zelf een lvb kunnen hebben. Kijk in dat geval wat er mogelijk is.
Ouders van een jongere met een lvb kunnen ook extra ondersteuning nodig hebben. Zeker voor hen is psycho-educatie over een lvb naast informatief vaak ook confronterend. Het kan een proces van verliesverwerking in gang zetten, waarbij de ouders moeten gaan accepteren dat hun kind een mindere mate van zelfstandigheid zal verwerven dan personen zonder een lvb (zie ook Aanpak en interventies. Zie hiervoor ook de (herziene) richtlijn Effectieve Interventies lvb 2023).
Overbescherming door ouders/verzorgers kan de groei naar volwassenheid belemmeren bij hun kind met een lvb. Of zij kunnen te veel de regie voeren, bijvoorbeeld door het beantwoorden van vragen van een zorgverlener aan de jongere (bron: AW Kajak handreiking Passende transitiezorg voor jongeren met een lvb en bijkomende psychische of gedragsproblematiek).
Ouders van jongeren met een lvb kunnen overbelast raken. Herken overbelasting bij ouders: zie onder andere Kennisplein Gehandicaptensector. Als professional kun je deze ouders wijzen op de mogelijkheid tot lotgenotencontact via ouderverenigingen, zoals SIEN, Ieder(in) of Balans. Zie voor informatie over lotgenotencontact voor ouders van een kind met een beperking ook Kennisplein Gehandicaptensector of Ypsilon voor steun en advies voor ouders en naasten van mensen met een (ernstige) psychische kwetsbaarheid.
Andere relevante hulpmiddelen voor ouders zijn:
- Brochures van SIEN. SIEN is de belangenvereniging voor verwanten van mensen met een verstandelijke beperking. Deze biedt tegen een kleine vergoeding verschillende brochures aan, zoals Je kind wordt 18, wat moet je regelen?, die gaat over de Wmo, wonen met ondersteuning, zorgtoeslag, enzovoorts.
- Wat verandert er als je kind 18 jaar wordt. Deze brochure van Stichting Downsyndroom gaat in op alle mogelijke onderwerpen die van belang kunnen zijn als je kind 18 jaar wordt.
Mogelijke lvb bij ouders
Heb ook oog voor een mogelijke lvb bij één of beide ouders en pas je communicatie en werkwijze aan. Als ouders die op lvb-niveau functioneren betrokken zijn bij de ondersteuning van de jongere is informatie over lvb ook voor henzelf van belang. In hun geval moet daarbij wel worden nagegaan of zij bij de ondersteuning van de jongere een rol kunnen spelen. Deze ouders zijn mogelijk in mindere mate belastbaar en inzetbaar (Leijdesdorff, Zwaanswijk & Vingerhoets, in progress; Vingerhoets, Barends, Dekker & Leijdesdorff, in progress). Ook vraagt deze groep ouders wellicht meer ondersteuning en uitleg door professionals. Raadpleeg hiervoor bijvoorbeeld de brochure Aansluiten bij een lvb, hoe doe jij dat?
Om te weten of je te maken hebt met ouders met een LVB, kun je de signalenkaart lvb gebruiken.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Binnen het sociale netwerk nemen ouders een belangrijke positie in. Uit onderzoek in residentiële settings weten we dat het opbouwen van de relatie met ouders in het kader van behandeling een belangrijke factor is voor het slagen ervan, vooral wanneer de jongere weer thuis gaat wonen na de behandeling (Burke et al., 2014; Geurts, 2010; McLeigh, 2013; De Greef, 2019; Lamers, 2016; Mihalo & Valenti, 2018; Roest, van der Helm & Stams, 2022). Onderzoek in de residentiële setting laat eveneens zien dat een goede samenwerking tussen professionals en ouders een positief effect kan hebben op de relatie tussen ouders en jongere. Zo kunnen zij meer vertrouwen in elkaar krijgen en meer openheid naar elkaar (Geurts, 2010). Door effectief met ouders te communiceren, hun positie als ouders te erkennen, daar goed op aan te sluiten en op zoek te gaan naar hun sterke kanten, ondersteun en versterk je hen in het invullen van hun ouderlijke verantwoordelijkheden, in lijn met artikelen 5 en 18 IVRK. En zo zorg je voor herstel van het systeem waarvan de jongere deel uitmaakt, wat waardevol is op zichzelf.
Bij toekomstgerichte begeleiding is deze veranderende rol en positie van ouders en jongere nadrukkelijk onderwerp van gesprek. Belangrijke thema’s zijn autonomie, identiteitsontwikkeling, eigen keuzes maken, het leven zelf vormgeven en ook nieuwe, betekenisvolle relaties aangaan buiten het gezin. In de praktijk is het bewaken van de balans tussen het toekomstplan van de jongere en het nadrukkelijk betekenis en rol geven aan ouders in dit plan nog een aandachtspunt, aldus leden van de ontwikkelwerkgroep.
Wat werkt bij samenwerken met ouders
De vraag hoe ouders een rol krijgen bij het maken en realiseren van het toekomstplan moet – net als de vraag naar de rol van andere personen in het informele netwerk – vanaf het begin van de begeleiding doorlopend aandacht krijgen. Juist daar waar toegewerkt wordt naar het perspectief op zelfstandigheidsontwikkeling moeten zij nadrukkelijk worden betrokken bij het ondersteunen en vormgeven van deze ontwikkeling. Dit biedt de jongere en ouders ruimte en kansen om de relatie een nieuwe vorm te geven, waarbij zij ook een ander beroep op elkaar doen.
In een residentiële of behandelcontext is de terugkeer naar huis (in eerste instantie) het perspectief waarnaar wordt toegewerkt. Mede vanuit dit perspectief is het investeren in de relatie met ouders een belangrijke opgave voor de professional. Uit onderzoek in residentiële settings weten we dat het niet altijd gemakkelijk is de samenwerking met ouders goed vorm te geven, vanwege het gegeven dat de zorg voor hun kinderen hen uit handen is genomen vanwege eerdere negatieve ervaringen met zorg en/of vanwege mogelijke spanningen tussen ouder en de jongere (Baldwin, 2014; Eaton et al., 2016). Het is volgens onderzoek belangrijk in contact met ouders – net als bij jongeren – goed de verwachtingen te bespreken over de behandeling, de rollen van alle betrokkenen, het delen van informatie en om een duidelijk kader te scheppen voor samenwerking.
Professionals die actief met ouders willen samenwerken zullen soms – vanwege de eerder besproken zaken – meer hun best moeten doen om ouders uit te nodigen om hun ervaringen te delen, vragen te stellen, feedback te geven en meer moeten investeren in de relatie (Lamers, 2016; Perle, 2015). Met ouders zou vanaf het begin van het verblijf in een residentiële setting actief de samenwerking moeten worden gezocht, aldus onderzoek van De Greef et al. (2019). De jeugdprofessional kan bij de opbouw van de relatie en samenwerking met ouders onder andere gebruikmaken van de oplossingsgerichte benadering, motiverende gesprekstechnieken en bekrachtigende aanpakken, gebaseerd op de empowermenttheorie (Cattaneo & Chapman, 2010; Jong & Berg, 2006; Miller & Rollnick, 2002).
Wanneer ouders al systematisch zijn betrokken bij een behandeling in een residentiële setting is er al een relatie met ze opgebouwd en is het ook gemakkelijker met ze samen te werken bij de eventuele overgang naar huis en andere aspecten van het toekomstgericht werken. Bijvoorbeeld door Mijn Pad samen met ouders in te vullen of bepaalde doelen te bespreken (en andere mogelijk juist met andere steunfiguren), Zie verder Aanpak en interventies. Onderzoek in wijkteams laat zien dat, wanneer een jongere Mijn Pad invult met ouders of pleegouders, onderwerpen die thuis van belang zijn voor de jongere op een positieve manier en in een meer ontspannen sfeer besproken worden (Bramsen, Kuiper & Cardol, 2018).
4.1.5. Samenwerken met het netwerk
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorg er bij de samenwerking met mensen uit het sociale netwerk, en specifiek bij vrijwillige mentoren, voor dat zij zich gewaardeerd voelen en faciliteer ze goed. Informeer hen ook goed, bijvoorbeeld over wat je wel en niet van jongeren kunt verwachten, gezien hun ontwikkelingsniveau. Maak duidelijke afspraken over de verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden en hoe je samenwerkt. Informeer het netwerk tijdig over de afbouw van de werkrelatie en ga na wat het netwerk daarna nodig heeft om de ondersteuning voort te zetten.
De inzet van het netwerk van de jongere, zoals familie, vrienden of vrijwilligers, kan veel van hen vragen. Een belangrijke vraag is: “Wat werkt hier?” Volgens de literatuur zijn vier kernelementen belangrijk als je als jeugdprofessional het informele netwerk betrekt:
- Uit je waardering aan de betrokkenen in het netwerk.
- Informeer het netwerk goed over de situatie van de jongere. Zorg dat dit altijd met medeweten van en bij voorkeur door de jongere zelf gebeurt. Let op: vanaf 16 jaar moeten jongeren expliciet toestemming geven voor het delen van informatie (zie juridisch kader in de verdieping en onderbouwing van de aanbeveling Netwerk ondersteunen en versterken). Respecteer altijd de privacy van de jongere.
- Bied de faciliteiten en voorwaarden die de betrokkenen nodig hebben om hun rol goed te kunnen vervullen. Denk aan begrijpelijke informatie over het ontwikkelingsniveau van de jongere of jongeren in deze leeftijdsgroep.
- Stem verwachtingen, taken en verantwoordelijkheden af met het netwerk, zowel voorafgaand aan de begeleiding als bij de afbouw van de werkrelatie.
De samenwerking binnen toekomstgericht werken richt zich op het verkennen van de rollen die verschillende mensen in het netwerk van de jongere kunnen spelen. Voordat de jongere begint met het maken van een toekomstplan, is het belangrijk om te vragen wie vanuit het netwerk hierbij kan ondersteunen. Vervolgens kijk je wie de jongere kan ondersteunen bij het werken aan de doelen.
De JIM-methodiek geeft aanknopingspunten voor de vrijwillige mentor. Vragen die je de jongere kan stellen:
- Wie uit jouw netwerk kan meedenken?
- Wat wil jij samen met je netwerk veranderen (betrek hierbij het toekomstplan en de Big 5)?
- Hoe kunnen wij dit met zijn allen realiseren?
- Hoe houden we wat je bereikt vast?
Lees in de verdieping en onderbouwing over de aandachtspunten bij jongeren met een lvb.
Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:
- Informeer de betrokkenen in het informele netwerk goed, en ondersteun en faciliteer waar nodig. Wanneer je de werkrelatie afbouwt, is aandacht nodig voor de voorwaarden waaronder het netwerk de jongere kan blijven ondersteunen.
- Denk na over hoe betrokkenen uit het netwerk kunnen bijdragen aan het behalen van specifieke doelen in de toekomstgerichte begeleiding. Zie hiervoor ook de vragen uit de JIM-aanpak en de ervaringen met Mijn Pad (onder andere te vinden in Aanpak en interventies).
- Stem ieders rol, taken, ambities en verwachtingen goed af. Movisie beschrijft het proces van afstemmen bij samenwerken met informele ondersteuners als volgt:
- Spreek verwachtingen en ambities naar elkaar uit.
- Formuleer de ambitie vanuit het perspectief van de betrokkene, de verdeling van de rollen en de verantwoordelijkheden en leg uit hoe de inzet bijdraagt aan het bereiken van de doelen.
- Maak duidelijke afspraken over de manier waarop je besluiten neemt, en hoe vaak je met elkaar overlegt.
- Neem de tijd voor (het opbouwen van) de relatie en leer elkaars taal spreken.
- Zorg steeds opnieuw dat dit met instemming van jongere gebeurt, en met respect voor de wensen van de jongere.
- Zie de richtlijn Samen beslissen over hulp voor interventies die zich richten op een netwerkberaad, waarmee je de inzet van (betrokken personen uit) het netwerk verkent en realistische afspraken maakt.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping op deze aanbeveling
Jongeren met een lvb
Jongeren met een lvb vragen om extra aandacht. Zo kan hun informele netwerk kwetsbaarder zijn, waardoor de professional mogelijk samen met de jongere hierin moet investeren. Bij het verkennen of aanvullen van het netwerk is het belangrijk om te beseffen dat steunfiguren niet alleen ondersteuning kunnen bieden, maar ook een rol kunnen spelen in belangenbehartiging en de vertegenwoordiging van de jongere in het contact met instanties en professionals. Het is verder noodzakelijk dat betrokkenen uit het netwerk begrijpelijke psycho-educatie krijgen over een lvb en het (sociaal-)emotionele ontwikkelingsniveau van de jongere. Ook om het risico op overvragen of overbeschermen van de jongere te verkleinen (zie ook voorgaand kader Samenwerken met ouders van jongeren met een lvb). Informatie is ook nodig over hoe zij generalisatie van voor zelfstandigheidsontwikkeling belangrijke competenties kunnen ondersteunen.
De richtlijn Effectieve Interventies LVB adviseert hiertoe het volgende:
- Plan informatie- en evaluatiemomenten om het oefenen in het dagelijks leven en de voortzetting na afloop van de begeleiding te borgen.
- Stem af hoe de betrokken personen de jongere kunnen ondersteunen bij het generaliseren van het geleerde: wanneer wordt wat, waar en hoe geoefend?
Zie voor meer informatie het werkboek Het is mijn leven! Dit is een gratis werkboek van het Landelijk Kennis Netwerk Gehandicaptenzorg en Stichting De Toekomst dat begeleiders helpt om mensen met een beperking te ondersteunen bij het maken van belangrijke keuzes en beslissingen. In dit kader is zijn onderdelen Meedenkers/op wie kan ik een beroep doen relevant.
Onderbouwing van deze aanbeveling
Wat werkt wel en wat niet?
Bij de samenwerking van de jeugdprofessional met vooral de vrijwillige mentoren en steunfiguren is een belangrijke vraag: wat werkt wel en wat niet?
De literatuur over de praktijk van samenwerking tussen professionals en vrijwilligers levert een aantal adviezen op. Zo ontwikkelde Movisie hiervoor het WIFA-model als hulpmiddel (Nanninga, de Jong & Groenescheij, 2021). Let op: de term ‘cliënt’ is in onderstaande veranderd in ‘jongere’, de term ‘vrijwilligers’ in ‘betrokken personen’.
- Spreek als professional je waardering uit voor de belangeloze inzet van de betrokken personen.
- Informeer de betrokken personen wanneer er iets verandert in de situatie van de jongere. Belangrijk hierbij is respect voor de privacy van de jongere (artikel 16 IVRK). Waak ervoor dat je over in plaats van met de jongere communiceert. Leidend principe moet zijn dat de jongere zelf mensen uit het netwerk informeert (zie ook de beroepscode voor Sociaal Werkers (BPSW), voor Psychologen (NIP) of voor Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO)) en dat de professional de jongere hierbij ondersteunt. Maak van tevoren afspraken over met wie, op welke termijn en hoe de evaluatie van het toekomstplan plaatsvindt. Bespreek met de jongere hoe die de ouders/verzorgers en het netwerk hierover wil informeren. Bespreek over welke tussentijdse ontwikkelingen je de ouders en het netwerk betrokken houdt en maak hier met de jongere samen een plan voor (waarover hebben wie op welke manier contact?) De JIM/mentor van de jongere kan hierin ook een rol spelen.
- Faciliteer de betrokkenen zodat ze hun rol goed kunnen invullen, bijvoorbeeld door hen te voorzien van de nodige informatie, te instrueren over wettelijke grenzen en relevante vaardigheden, kennis te laten maken met andere (formele) betrokken partijen. Zorg ook dat praktische randvoorwaarden in orde zijn, bijvoorbeeld een smartphone, rijbewijs of verzekering.
- Stem met de personen in het sociale netwerk af dat ze onderdeel zijn van het team rond de jongere. Spreek af met elkaar wie wat doet, zodat je niet langs elkaar heen werkt.
Zie ook Aan de slag met sociale netwerken van Movisie.
Verantwoording en bronnen
Colofon
© 2025 Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO), Nederlands Jeugdinstituut (NJi).
Op voorwaarde van naamsvermelding wordt toestemming gegeven voor het kopiëren, opslaan, en openbaar maken van de tekst van deze publicatie. Richtlijnen ondersteunen professionals om samen met cliënten te beslissen over de best passende hulp. Een richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast. We adviseren dringend altijd de website te raadplegen voor de meest actuele versies.
De richtlijn is ontwikkeld door het Nederlands Jeugdinstituut en geautoriseerd door de BPSW, het NIP en de NVO. Het ontwikkelen, herzien en implementeren van richtlijnen voor jeugdprofessionals vindt plaats in het kader van het Meerjarenplan Richtlijnen Jeugd, opgesteld door het NJi, BPSW, het NIP en de NVO.
Gebruik bij referenties naar deze richtlijn altijd: richtlijn Toekomstgericht werken voor jeugdhulp en jeugdbescherming.
1e druk 2025
Auteurs
- Marjolijn Distelbrink
- Marte Wiersma
- Marian Zandbergen
- Trees Pels
- Brechje Kuipers
Inhoudelijke bijdragen en betrokkenen
Projectgroep
- Marjolijn Distelbrink, projectleider, Verwey-Jonker Instituut: senior onderzoeker
- Marte Wiersma, auteur, Hogeschool Inholland: onderzoeker en promovendus
- Marian Zandbergen, auteur, Hogeschool van Amsterdam: senior onderzoeker
- Trees Pels, auteur, Verwey-Jonker Instituut: senior onderzoeker
- Leonieke Boendermaker, inhoudelijk expert/adviseur, Hogeschool van Amsterdam: lector jeugdzorg, Universiteit van Amsterdam: bijzonder hoogleraar Implementatievraagstukken in de Jeugdzorg en begeleider systematische searches Studenten
- Hanna Kops, uitvoerder scoping review over motiveren van jongeren, Universiteit van Amsterdam: masterstudent forensische orthopedagogiek
- Lieke van Golen, uitvoerder scoping review toekomstgericht werken/independent living programs, Universiteit van Amsterdam: masterstudent forensische orthopedagogiek
- Meike van der Wijk, ondersteuner search literatuur en tools, Verwey-Jonker Instituut: stagiair
- Iryna Batyreva, inhoudelijk expert, Nederlands Jeugdinstituut
- Esther Kooymans, procesbegeleider, Nederlands Jeugdinstituut: inhoudsdeskundige
- Suzanne Bakker, inhoudelijk expert, Nederlands Jeugdinstituut
- Brechje Kuipers, ondersteunend auteur, Levvel: programmaleider specialistische jeugdhulp
Ontwikkelwerkgroep
In een periode van anderhalf jaar (april 2023 tot september 2024) vonden vier bijeenkomsten plaats, waarbij de ontwikkelwerkgroep bijeenkwam.
Deelnemers:
- Annemiek Harder, onafhankelijk voorzitter, Erasmus Universiteit Rotterdam: bijzonder hoogleraar orthopedagogiek
- Anke van der Landen, zelfstandig adviseur en programma-, projectmanager / Projectleider 18-/18+ en adviseur Leren, VNG
- Robert Modderman, gedragswetenschapper, Jeugdbescherming West
- Linda van der Veen, gedragswetenschapper, Concordia Zorg
- Evelien Rauwerdink-Nijland, Lector Jeugd en Samenleving, Hogeschool Inholland (Amsterdam), Programmamanager Inhoud Amsterdamse Jongerenwerk Academie
- Inge Bramsen, Senior Onderzoeker Hogeschool Rotterdam, GZ-psycholoog, GGZ Delfland, Nederlands Instituut Psychologen, sectie Jeugd
- Feie Ingram, Programmaleider Overgang naar Volwassenheid, Levvel
- Maroesjka van Nieuwenhuijzen, Bijzonder hoogleraar LVB, ouderschap en jeugdbescherming UvA
- Barbara Verhoef, Consulent Projecten & Trainer, MEE Dichtbij
- Mariëlle Dekker, Programmaleider / projectcoördinator, Academische Werkplaats Kajak / Landelijk Kenniscentrum LVB
- Kimberley Goudswaard-Weynschenk, jeugdbeschermer, Jeugdbescherming West
- Margriet van Wetering – Wiersma, expert jongerenparticipatie, Stichting Alexander
- Margriet Lemmens, Gedragswetenschapper Orthopedagoog-Generalist, Sterk Huis
- Tarik Pehlivan, adjunct-directeur, Stichting Alexander
Jongerenperspectief
De landelijke organisatie voor jeugdparticipatie Stichting Alexander droeg zorg voor het jongerenperspectief in de richtlijn. De jongeren zijn geworven via Stichting Alexander en aangesloten bij Expex, JongWijs, GGZ, Levell en Augeo Jongerentaskforce. Stichting Alexander organiseerde gezamenlijk met NJi de online bijeenkomsten, gebaseerd op de inhoudelijke resultaten van de ontwikkelwerkgroep voor de richtlijn.
In een periode van vijftien maanden (mei 2023 tot augustus 2024) vonden vier bijeenkomsten plaats. Elke bijeenkomst duurde 1,5 uur. Tijdens de bijeenkomsten waren twee tot acht jongeren aanwezig, in de leeftijd van 18 tot en met 29 jaar. Zij werden bevraagd op specifieke onderdelen van de richtlijn. Ze dachten mee over de insteek van de uitgangsvragen en over de beantwoording van de uitgangsvragen, vanuit hun ervaringskennis en/of ervaringsdeskundigheid. Ze formuleerden aanbevelingen, scherpten aanbevelingen aan en verrijkten de richtlijn met voorbeelden uit hun eigen leven. Een van de bijeenkomsten ging specifiek in op Samenwerken met het informele netwerk. In de laatste bijeenkomst gaven zij hun reflecties op de meest actuele aanbevelingen bij de uitgangsvragen en op de aankomende proefimplementatie.
Klankbordgroep met professionals
In juni 2024 vond een klankbordgroep-bijeenkomst plaats waarbij elf professionals aanwezig waren. Zij waren werkzaam in de volgende functies: Trajectbegeleider GGZ Ingeest, Poli Jongvolwassenen; Jeugdhulpverlener Pactum jeugd- en opvoedhulp; Jeugdreclasseerder SAVE Utrecht (twee keer); Straathoekwerker perMens; Coördinator EigenPlan; Jeugdprofessional ONS welzijn Oss; Jongerenregisseur gemeente Den Haag; Casusregisseur complexe problematiek sociaal domein jongeren expertise Gemeente Den Haag; Jeugd en gezinswerker vanuit Centrum Jeugd en Gezin Veenendaal; Casusregisseur gemeente Uithoorn. De professionals gaven feedback op de aanbevelingen. Ze zijn geworven via de nieuwsbrief richtlijnen en het Platform Vakmanschap.
Proefimplementatie en commentaarfase
Om te onderzoeken of de richtlijn werkzaam is in de praktijk, heeft een proefimplementatie plaats gevonden. In de periode maart t/m juni 2025 zijn 21 jeugdprofessionals met de richtlijn aan de slag gegaan in hun werkpraktijk. Hun bevindingen hebben zij gedeeld via een vragenlijst (ingevuld door 7 deelnemers, veelal werkzaam als jeugd- en gezinsprofessional in de specialistische jeugd- en opvoedhulp), die tijdens een online groepsinterview (9 professionals aanwezig) zijn uitgediept.
Professionals waren werkzaam in de volgende functies: ambulant hulpverlener, persoonlijk begeleider, leidinggevende binnen LVB-sector, ambulant gezinscoach, leerbegeleider leersessie toekomstgericht begeleiden, maatschappelijk werker, adviseur/docent inclusief onderwijs en persoonsgerichte toekomstplanning in het onderwijs, pleegzorgwerker en jeugdbeschermer/ reclasseerder. Aanwezigen waren werkzaam bij Levvel, Leger des Heils, ASVZ, iHub, Jeugdbescherming West en de Hogeschool Utrecht. Levvel was oververtegenwoordigd in aanwezigheid, en aangezien deze organisatie vooroploopt op dit onderwerp zijn de resultaten niet helemaal representatief voor alle jeugdzorgaanbieders. De resultaten zijn verwerkt in de richtlijn.
Parallel aan de proefimplementatie gaven de beroepsverenigingen BPSW, NIP en NVO commentaar op de richtlijn. Defence for Children Nederland beoordeelde of de richtlijn overeenstemt met het Kinderrechtenverdrag.
Werkwijze totstandkoming richtlijn
Verkenning en knelpuntenanalyse
Het Nederlands Jeugdinstituut (Batyreva et al., 2021) heeft een verkenning uitgevoerd naar de behoefte aan en haalbaarheid van een vakinhoudelijke kwaliteitsbasis (richtlijn) voor het toekomstgericht werken in de begeleiding naar volwassenheid. De aanleiding voor deze verkenning was een veronderstelling dat een gezamenlijk kwaliteitskader in de vorm van een richtlijn kan bijdragen aan de verbetering van ondersteuning van jongeren rondom transitie naar volwassenheid. Deze veronderstelling was gebaseerd op de bevindingen van een pilot ‘Werken met een toekomstplan’ en op de vele gesprekken met professionals, jongeren en ervaringsdeskundigen gevoerd in het kader van de Landelijke aanpak 16-27.
De verkenning bestond uit consultaties met beroepsverenigingen, belangenvertegenwoordigers en onderzoekers over het draagvlak, de reikwijdte en de inhoud van een richtlijn. Daarnaast zijn jongeren en professionals bevraagd op hun ideeën, wensen, vragen en knelpunten. De algemene conclusie was dat er voldoende draagvlak is bij professionals, verenigingen en belangenvertegenwoordigers voor de ontwikkeling van een richtlijn voor het toekomstgericht werken in begeleiding naar volwassenheid. Een richtlijn kan een gezamenlijk kwaliteitskader bieden voor beleid en praktijk met het perspectief van jongeren als vertrekpunt. Het kan de relevante kennis uit praktijk, wetenschap en ervaringen samenbrengen en vertalen naar een handelingsperspectief voor professionals en beleidsmakers. Tot slot kan het als een referentiekader dienen bij het organiseren van de randvoorwaarden voor toekomstgericht werken.
Behoeften professionals
De verkenning bracht ook in kaart welke inhoudelijke en organisatieknelpunten jeugdprofessionals ervaren in hun praktijk van begeleiding van jongeren naar volwassenheid. Voor elk knelpunt zijn inhoudelijke vragen (uitgangsvragen) geformuleerd. Het antwoord daarop kan helpen bij het aanpakken van de betreffende knelpunten. Er zijn veel raakvlakken geconstateerd tussen de kwaliteitswensen van jongeren en de wensen en vragen van professionals. Het resultaat van de knelpuntenanalyse is weergegeven in de Knelpuntenkaart Toekomstgericht werken 16-27 (De Argumentenfabriek, 2019).
De inhoudelijke knelpunten die professionals ervaren, zijn geclusterd rond de thema’s ‘aansluiting’ en ‘begeleiding’. De knelpunten en vragen binnen beide thema’s zijn nauw met elkaar verbonden. De knelpunten rond het thema ‘aansluiting’ hebben te maken met zaken als motivatie van de jongere en jongere de regie geven versus behoeden voor foute keuzes. Ook aansluiten bij de wensen van de jongere en het creëren van een betrouwbaar netwerk zijn genoemd. De knelpunten rond het thema ‘begeleiding’ hebben te maken met de invulling van de ondersteuning en de samenwerking met andere professionals.
Naast inhoudelijke knelpunten worstelen professionals met organisatorische knelpunten. Deze knelpunten zijn samengebracht onder het thema ‘organisatie’. Ze hebben te maken met de beschikbare zorg en de kaders waarbinnen professionals werken. Deze knelpunten bieden geen uitgangsvragen voor een richtlijn. Ze zijn toch opgenomen in de knelpuntenkaart vanwege de grote invloed die de organisatie van zorg heeft op het handelen van professionals. Soms vormen deze knelpunten zelfs de kern van het probleem.
Uitgangsvragen
De knelpuntenanalyse van NJi heeft 23 uitgangsvragen opgeleverd. De uitgangsvragen waren gesorteerd onder een groot aantal knelpunten, opgenomen in de knelpuntenkaart. Uit een eerste oriëntatieronde van de projectgroep, vooral ook door de werkwijze bij andere richtlijnen te bekijken, bleek dat het gangbaar is uit de knelpuntenanalyse een beperkt (4 of 5) aantal kernvragen te destilleren, die elk weer middels enkele deelvragen kunnen worden beantwoord. Voorstellen voor het terugbrengen van de 23 uitgangsvragen uit de knelpuntenanalyse tot een beperkt aantal kernthema´s zijn in drie rondes besproken binnen de projectgroep. Daaruit is een voorlopige indeling gekomen in vier kernthema’s:
- aansluiten bij/de alliantie met de jongere
- met de jongere maken van een beeld en stappenplan voor toekomstig zelfstandig leven,
- balans houden tussen de wensen/regie van de jongere en sturing vanuit de jeugdprofessional en ‘het systeem’
- ondersteuning van/hulp aan jongeren m.b.t. de ‘big 5’.
Het bleek goed mogelijk vrijwel alle oorspronkelijke uitgangsvragen onder een van deze kernthema’s onder te brengen. De uiteindelijke vier uitgangsvragen (onder drie thema’s) zijn weergegeven in de inleiding van de richtlijn en in het kader hieronder. De aldus ontstane lijst met knelpunten-uitgangsvragen is vervolgens besproken in de ontwikkelwerkgroep, onderbouwd met argumenten voor eventueel herformuleren, samenvoegen of schrappen ervan. Het doel was om tot vermindering te komen van het aantal uitgangsvragen tot een set van enkele goed geformuleerde deelvragen per kernthema. Criteria voor het prioriteren van vragen waren:
- De vraag is (het meest) relevant.
- De vraag is te beantwoorden met onderzoek (of ervaringskennis van professionals of jongeren).
- De vraag past in een richtlijn (en wordt niet al beantwoord in een beroepscode bijvoorbeeld) en geeft richtlijnen voor handelen.
De bespreking resulteerde in een lijst van drie kernthema's met in totaal acht uitgangsvragen. Daarbinnen is een aantal aandachtspunten opgenomen als startpunt voor de literatuurstudies.
Tussentijdse kernthema’s en richtinggevende vragen
Thema 1
Een goede werkrelatie tussen jeugdprofessionals (JP) en jongeren is de basis en een voorwaarde voor het nadenken over en zetten van de goede stappen richting toekomstig zelfstandig leven. Vragen over werkzame elementen in het opbouwen en behouden van een goede werkrelatie:
- Hoe kun je als JP ervoor zorgen dat een jongere zich gehoord en gezien voelt?
- Wat werkt bij aansluiten bij de motivatie van jongeren?
- Welke competenties (kennis, (gespreks)vaardigheden, houding, sensitiviteit) zijn van belang?
Thema 2
Het vormen van een eigen toekomstbeeld door jongeren van een zo zelfstandig mogelijk leven. Het zetten van stappen in die richting door de jongeren. Vragen over de rol van de JP om jongeren hierin te helpen:
- Hoe kun je als JP ervoor zorgen dat een jongere een beeld vormt van zo zelfstandig mogelijk leven en daarheen stappen wil zetten? Welke waarden, competenties en instrumenten hebben JP’s specifiek nodig voor toekomstgericht werken?
- Hoe kun je als JP het informele netwerk in kaart brengen en activeren vanaf het begin? Welke kennis en instrumenten zijn daarvoor beschikbaar?
Thema 3
Jongeren regie en verantwoordelijkheid geven binnen de beschikbare kaders. Vragen over werken in het spanningsveld/de spagaat tussen instrumenteel handelen en ontwikkelingsgericht werken.
- Hoe kun je als JP ervoor zorgen dat een jongere leert de regie te voeren op het eigen leven? Welke waarden, competenties en instrumenten hebben JP’s hierbij nodig?
- Hoe kun je als JP aansluiten bij de ontwikkeling(sfase) van de jongere?
- Hoe kun je als JP omgaan met de spanning tussen wat jongeren wensen en wat mogelijk is binnen systemen/kaders?
De thema’s en uitgangsvragen zijn ook voorgelegd aan een aantal jongeren van de jongerenklankbordgroep. Nadat de kernthema’s en richtinggevende vragen aldus waren geformuleerd ging de projectgroep aan de slag met het verzamelen van de beschikbare literatuur om de uitgangsvragen te beantwoorden. Werkendeweg is in overleg met de ontwikkelwerkgroep een aangepaste categorisering ontstaan van de kernthema’s en uitgangsvragen. Kernthema 1 (werkrelatie) bleef gehandhaafd, terwijl de kernthema’s 2 en 3 werden samengevoegd onder de noemen Aanpak van toekomstgericht werken. Veel uitgangsvragen onder 3 bleken beter te passen als aanbevelingen onder 2. Het ging vooral om aandacht hebben voor deze elementen, zo bleek in overleg met de ontwikkelwerkgroep. Hoe dit te doen is aangevuld bij de toelichting en onderbouwing. De uitgangsvraag over samenwerking met het (informele) sociale netwerk werd belangrijk genoeg bevonden om een aparte bouwsteen aan te wijden en daarmee het derde inhoudelijke thema. Samenwerking met andere professionals vormde in eerste instantie ook onderdeel daarvan. Teksten die hiervoor werden gemaakt over discretionaire ruimte en het moreel beraad zijn later opgenomen onder de andere thema’s, omdat ze daar beter pasten.
Uiteindelijke thema’s en uitgangsvragen voor de richtlijn
Thema werkrelatie
- Hoe bouw je als jeugdprofessional een goede werkrelatie op als basis voor de begeleiding van jongeren naar een passend en duurzaam toekomstperspectief van waaruit zij hun leven zelf en zo zelfstandig mogelijk kunnen vormgeven?
Thema aanpak en interventies
- Hoe kun je als jeugdprofessional een jongere ondersteunen bij het vormen van een beeld van het eigen leven in de (nabije) toekomst?
- Hoe ondersteun je de jongere bij het concreter maken en realiseren van het eigen toekomstperspectief?
Thema samenwerken met het informele netwerk
- Hoe kun je als jeugdprofessional samen met de jongere het sociale netwerk van jongeren in kaart brengen, zonodig versterken, en gezamenlijk in stelling brengen, en welke kennis en instrumenten zijn daarvoor beschikbaar?
Ontwikkelproces
Auteurs van de richtlijn zijn onderzoekers met expertise op het hoofdthema of subthema’s, werkzaam bij de Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Inholland en het Verwey-Jonker Instituut. De richtlijn is vormgegeven met ondersteuning van en in samenspraak met een brede werkgroep met experts en professionals, de ‘ontwikkelwerkgroep’. Daarnaast hebben professionals en ervaringsdeskundige jongeren in klankbordgroepen hun input gegeven. De richtlijn is gebaseerd op wetenschappelijke kennis, maar ook op praktijkkennis en ervaringskennis. De richtlijn is een levend document: nieuwe inzichten kunnen ontstaan en dit kan aanleiding geven tot aanvullingen in de loop van de tijd. De richtlijn vormt een aanvulling op bestaande beroepsregisters die op veel punten al richting geven aan het handelen.
In de samenwerking tussen projectgroep en ontwikkelwerkgroep is de inhoud van de tekst in de loop van het ontwikkelproces aangescherpt, verfijnd en aangevuld met nieuwe kennis en input, zowel op basis van de wetenschappelijke literatuur als perspectieven van praktijkprofessionals en experts (via de ontwikkelwerkgroep en praktijkorganisaties). De ontwikkelwerkgroep had een belangrijke controlerende en adviserende rol. De resultaten en aanbevelingen werden in vier opeenvolgende rondes met de ontwikkelwerkgroep besproken.
De gesprekken droegen bij aan herformulering van bewoordingen en toespitsing van de teksten, ook met het oog op het belang van aansluiting bij de praktijk(ervaringen) van de doelgroep van jeugdprofessionals. De leden droegen daarbij ook nieuwe informatie en literatuur aan, en adviseerden over relevante handreikingen en interventies. Ook jongeren reageerden in vier opeenvolgende bijeenkomsten op onderdelen van de teksten. De aanbevelingen zijn ten slotte besproken in een klankbordgroep van professionals uit de sector, waardoor deze nog verder konden worden toegesneden op het praktijkperspectief.
Methodologische aanpak
Verschillende methoden zijn ingezet om wetenschappelijke kennis, methoden, instrumenten en praktijkkennis te identificeren en zo adequaat en toegankelijk mogelijk te beschrijven. Toekomstgericht werken betreft een breed onderwerp met vele subonderwerpen. Tegelijkertijd is het een onderwerp waarover wetenschappelijk nog niet heel veel bekend is en waarvoor zeker in Nederland nog weinig erkende interventies voorhanden zijn. Wel is er de nodige praktijkkennis en zijn er tools of hulpmiddelen die relevant zijn voor het onderwerp van deze richtlijn. Ook zijn er deelonderwerpen waarover juist weer heel veel wetenschappelijke kennis is maar niet altijd toegepast op de context van het toekomstgericht werken. We hebben gezocht naar een middenweg tussen volledigheid en toepasbaarheid.
We zijn met name voor de bouwstenen Werkrelatie en Aanpak en interventies gestart met twee systematische searches die ons relevant leken, uitgevoerd door studenten van de Universiteit van Amsterdam onder begeleiding van Prof. Dr. Leonieke Boendermaker. De ene search betrof een scoping review naar evidentie rond Independent Living Programs (Van Golen, 2023) en de andere een scoping review naar het motiveren van jongeren in (semi-)residentiële jeugdzorg en pleegzorg in de begeleiding naar de volwassenheid (Kops, 2023).
Scoping review Independent Living Programs (Van Golen, 2023).
Voor de scoping review naar Independent Living Programs in de 24-uurszorg is breed gezocht aan de hand van veelgebruikte termen voor dit type programma's en voor 24-uurszorg. Er is gezocht met de volgende search string: (( youth OR teen* OR young* OR adolescen* OR Juvenile* ) AND ( "li* skill*" OR "li* skill* program*" OR "li* skill* training" OR "self-care skill*" OR "selfcare skill*" OR "self care skill*" OR "after care" OR "after-care" OR aftercare OR "independ* program*" OR "independ* living program*" OR "independ* service*" OR "independ* living service*" OR "independ* support service*" OR "independ* living" OR "transit* program*" OR "transit* living program*" OR "transit* service*" OR "transit* living service*" OR "transit* support service*" OR "transit* living" OR "youth service*" ) AND ( "foster care" OR "foster home*" OR "residential care" OR "residential institut*" OR "secure care" OR "secure institut*" OR "youth care" )). Deze searchstring is gebruikt in de databases van Scopus, PsycINFO, ERIC, Web of Science en Google Scholar. Uit de search kwamen ruim 1.000 artikelen die zijn beoordeeld op relevantie en geschiktheid (grotendeels over ILP's binnen 24-uurszorg), een minimum aantal respondenten (15) en jaar van uitgave (2006 of later). Uiteindelijk bleven er 21 relevante artikelen over, die zijn geanalyseerd. Ook hier betrof het vooral internationale studies met een sterke nadruk op (Amerikaanse) pleegzorg. De studies leverden beperkt informatie op. Ze gingen bijvoorbeeld weinig in op werkzame elementen en vaak maar op deel-uitkomstmaten.
Scoping review motivationeel werken (Kops, 2023)
Deze search richtte zich op gespreksvoering en werkwijzen die aansluiten bij de motivatie van jongeren (of breder naar het vergroten van de basisbehoeften autonomie, competentie en verbondenheid, belangrijke elementen binnen de Zelfdeterminatietheorie) in de (semi-)residentiële jeugdzorg en pleegzorg bij de begeleiding naar volwassenheid. Zoektermen waren ‘youth OR adolescen* OR teen* OR young* OR juvenile’ AND ‘motivat* OR autonom* OR competen* OR "behavio?r change intervention?" OR relatedness OR "self determination" OR "self-regulation" OR "motivat* interview*" OR selfdetermination OR self-determination OR sdt AND "youth care" OR youthcare OR "youth social care" OR "resident* care" OR "resident* institut*" OR "secure care" OR "secure institut*" OR "secure unit*" OR "secure resident" OR "foster care" OR “juvenile detention” AND "transition* to adult*" OR "transition* into adult*" OR "adult life" OR independent* OR "life skills" OR "emerging adult*" OR responsib* OR resilien* OR "out of care" OR "leaving care" OR "care leave*" OR self-efficacy OR "established adult*" OR "self-reliance". Er is gezocht in de databases PsycINFO, Scopus, ERIC, WebofScience en Google Scholar. Via de search werden ruim 600 studies gevonden. Uit deze studies is via diverse stappen uiteindelijk een dertigtal studies overgebleven die bruikbaar waren. Exclusiecriteria waren onder andere jaartal (studies van voor het jaar 2000) en studies waarin geen relatie werd gelegd tussen werkzame elementen en effect op jongeren op de thema's van toekomstgericht werken (zie verder Kops, 2023). De studies leverden informatie op voor de bouwstenen Werkrelatie en Aanpak en interventies, maar beperkt. De bewijskracht van de studies was relatief zwak (vooral kwalitatieve beschrijvende studies), en de meeste studies waren gericht op jongeren in pleegzorg en internationaal. Wel sloten ze aan bij bevindingen uit Nederlandse praktijkonderzoeken die verder zijn gebruikt om de bouwstenen invulling te geven.
Andere zoekstrategieën
Omdat de reviews relatief weinig informatie opleverden, zijn de resultaten aangevuld met systematische literatuurreviews, uitgevoerd door de auteurs van de richtlijn of door anderen, in recente relevante proefschriften of overzichtsstudies. Voor Werkrelatie zijn meerdere systematische literatuurreviews gebruikt over alliantie bevorderende factoren met jeugdigen en/of hun ouders, competenties en/of werkzame factoren in de (residentiële) jeugdzorg(Plus) of het jongerenwerk: Van Hattum et al. (2019); Pinheiro et al. (2022); Onstenk et al. (2023); Roest et al. (proefschrift); Sonneveld et al. (2021); Boendermaker, Verheem & Otte (2021); Metz & Todorivic (2019); de Greef et al. (2018); en enkele masterscripties van de UvA (verderop besproken). Veel van wat in de onderbouwing over de Werkrelatie staat komt uit literatuurreviews naar alliantie bevorderende factoren in de context van residentiële jeugdzorg. Relatief weinig studies hebben betrekking op het preventieve jeugdveld en de jeugdgezondheidszorg. De lijst is aangevuld met empirisch onderzoek over de werkrelatie in preventieve vormen van ondersteuning van jongeren (zoals jongerenwerk en straathoekwerk) (bijv. Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al., 2023; Rauwerdink-Nijland (proefschrift 2024). Verder is gebruikgemaakt van Praat niet over ons zonder ons. Tien leidende principes die van belang zijn in de ondersteuning aan jongeren op weg naar volwassenheid van Movisie (2023).
Voor Aanpak en interventies zijn online searches uitgevoerd naar internationale wetenschappelijke literatuur, via een samengestelde lijst van relevante MESH-zoektermen (waaronder een search naar het concept future time perspective en naar combinaties van termen als youth care en future orientation). Aanvullend zijn searches verricht op werkzame elementen in methodische aanpak, creatieve middelen, enzovoorts, om meer praktische handvatten aan te reiken voor toekomstgericht werken met jongeren.
Voor Samenwerken met het informele netwerk vormden teksten over dit onderwerp uit de richtlijnen Samen beslissen over hulp en Jeugdhulp met verblijf onder meer de basis. Voor de tekst over mentorrelaties is een recent proefschrift (Smith, 2021) geraadpleegd evenals werk van Van Dam en anderen over de JIM en het hoofdstuk over ouders uit het proefschrift van Roest (2022).
Voor alle drie thema’s geldt dat ook relevante kennis is opgehaald uit een inventarisatie van relevante (praktijkgerichte) onderzoeken van onderzoekers (uit het netwerk) van deze richtlijn. Leden van de ontwikkelwerkgroep hebben praktijkkennis en publicaties aangeleverd die zij van belang achtten. De tekst is verder aangescherpt met behulp van de adviezen vanuit praktijkorganisatie Levvel en uit de klankbordgroepen van jongeren en professionals. Een van de leden van de projectgroep volgde de training Toekomstgericht werken om bij de beschrijving van belangrijke aandachtspunten zo goed mogelijk aan te kunnen sluiten bij de context van toekomstgericht werken.
Rechten van het Kind
De richtlijn is door Defence for Children getoetst aan internationale kinderrechten. Veel van de aanbevelingen in deze richtlijn zijn te onderbouwen vanuit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Op verschillende plekken in de lopende tekst hebben we hier ook naar verwezen. Hier bespreken we een aantal artikelen die voor de gehele richtlijn van belang zijn. Zie voor meer informatie Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind - Kinderrechten.nl.
- Artikel 3 van de IVRK stelt dat het belang van jongeren/kinderen altijd voorop moet staan. Dit is de kern in toekomstgericht werken.
- Artikel 6 stelt dat er geïnvesteerd moet worden in hun overleving, ontwikkeling en welzijn, zodat zij een veilige en gezonde basis hebben om hun toekomst op te bouwen. De jongeren die worden begeleid bij toekomstgericht werken hebben kwetsbaarheden die vragen dat zij hierin extra worden ondersteund. Dit gebeurt door professionals die hen begeleiden bij toekomstgericht werken.
- Artikel 12 legt de nadruk op het serieus nemen van de mening van kinderen over zaken die hen aangaan. De richtlijn werkt expliciet vanuit het perspectief van jongeren op hun eigen toekomst en hun prioriteiten en behoeften.
- Artikel 14 benadrukt het belang van eigen gedachten, waarden en religie. Het belang van hierbij aansluiten is op verschillende plekken in de richtlijn opgenomen.
- Artikel 20 (over kinderen zonder ouderlijke zorg) onderbouwt waarom jongeren die opgroeien in jeugdhulp met verblijf het recht hebben op bijzondere bescherming en goede begeleiding naar zelfstandigheid en (jong)volwassenheid.
- Artikel 24 verwijst naar het recht van alle kinderen op goede gezondheid en gezondheidszorg; dit recht is voor jongeren in kwetsbare omstandigheden – zoals jongeren die niet thuis opgroeien – extra van belang.
N.B. Hoewel het (IVRK) formeel geldt voor kinderen tot 18 jaar, zijn de uitgangspunten en principes uit het verdrag ook zeer relevant voor jongvolwassenen die nog in een vergelijkbare ontwikkelingsfase zitten. Zeker in het kader van jeugdhulp en de continuïteit van zorg heeft deze leeftijdsgroep veel baat bij benadering vanuit kinderrechtenperspectief met aandacht voor participatie, ontwikkeling en bescherming.
Tools, hulpmiddelen en interventies
De richtlijn bevat een aantal tools en interventies die professionals kunnen benutten bij toekomstgerichte begeleiding. Het is geen uitputtende lijst. Deze interventies en tools of hulpmiddelen zijn gevonden bij de literatuursearch, in databanken en aangedragen door leden van de ontwikkelwerkgroep. Criteria voor selectie: ze lijken goed bruikbaar, ze zijn beschikbaar, vaak ontwikkeld vanuit onderzoek en/of in samenspraak met praktijkexperts of de doelgroep, en een aantal is onderzocht op werkzaamheid of effect.
De aanbevelingen
De aanbevelingen zijn in een aantal stappen tot stand gekomen. Om te beginnen heeft de projectgroep bij het schrijven van opeenvolgende versies steeds ook aanbevelingen geformuleerd op basis van de bevindingen. Deze zijn, tezamen met de toelichtingen op en onderbouwing van de aanbeveling in de rondes met de ontwikkelwerkgroep besproken. Ook is een selectie van de teksten en aanbevelingen in vier rondes met jongeren besproken. Ten slotte heeft een klankbordgroep van professionals zich over de aanbevelingen gebogen. De aanbevelingen zijn op basis van de inbreng uit deze bijeenkomsten steeds verder aangescherpt. Zij zijn uiteindelijk door de ontwikkelwerkgroep vastgesteld. In de laatste bijeenkomst van de ontwikkelwerkgroep zijn na onderling overleg kernaanbevelingen vastgesteld.
Literatuur
Abdallah, S. E., Kooijmans, M.J.B & Sonneveld, J. (2016). Talentgericht werken met kwetsbare jongeren. Ontwikkelwerk, erkenningswerk, verbindingswerk. Coutinho.
Academische Werkplaats Kajak (2024). Passende transitiezorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking plus psychische of gedragsproblematiek. Een handreiking voor professionals. Academische Werkplaats Kajak.
Andersen, S. L. (2016). Commentary on the special issue on the adolescent brain: Adolescence, trajectories, and the importance of prevention. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 70, pp. 329-333. https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2016.07.012
Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55(5), 469-480. http://dx.doi.org/10.1037/0003- 066X.55.5.469
Artello, K., Hayes, H., Muschert, G., Spencer, J. (2015). What do we do with those kids? A critical review of current responses to juveline delinquency and an alternative. Aggression and Violent behavior, 24, sept-okt, 1-8. https://doi.org/10.1016/j.avb.2015.04.014
Augeo Foundation. (z.d.). Ingrijpende jeugdervaringen. Augeo.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.augeo.nl/aces.
Awad, S., Metz, J., Koops, K. & Sonneveld, J. (2017). Youth Organizing. Onderzoek naar Youth Organizing als specifieke methodiek van grootstedelijk jongerenwerk. Portfolio Jongerenwerk: aflevering 4. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, lectoraat Youth Spot.
Ayotte, M. H., Lanctôt, N., & Tourigny, M. (2015). Pre-treatment profiles of adolescent girls as predictors of the strength of their working alliances with practitioners in residential care settings. Children and Youth Services Review, 53, 61-69. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2015.03.010
Badou, M, & Day, M. (2021). Kansenongelijkheid in het onderwijs. Verkennend onderzoek naar factoren die samenhangen met onderwijs(on)gelijkheid. Verwey-Jonker Instituut.
Baillargeon, P., Coté, R., & Douville, L. (2012). Resolution process of therapeutic alliance ruptures: A review of the literature. Psychology, 3(12), 1049–1058. https://doi.org/10.4236/psych.2012.312156
Baldwin, E. N. (2014). Recognizing guilt and shame: Therapeutic ruptures with parents of children in psychotherapy. Psychoanalytic Social Work, 21(1-2), 2-18. https://doi.org/10.1080/15228878.2013.856329
Bartelink, C. (2013). Wat werkt bij het versterken van het sociale netwerk van gezinnen? Nederlands Jeugdinstituut.
Batyreva, I., Kuipers, B., Vree, C., & Berger, M. (2021). Verkenning Richtlijn Toekomstgericht werken. Rapport. Nederlands Jeugdinstituut.
Bender, D. S. (2005). The therapeutic alliance in the treatment of personality disorders. Journal of Psychiatric Practice, 11(2), 73-87. https://doi.org/10.1097/00131746-200503000-00002
Bernecker, S. L., Levy, K. N., & Ellison, W. D. (2014). A meta-analysis of the relation between patient adult attachment style and the working alliance. Psychotherapy Research, 24(1), 12-24. https://doi.org/10.1080/10503307.2013.809561
Blakeslee, J. E., Kothari, B. H., & Miller, R. A. (2023). Intervention development to improve foster youth mental health by targeting coping self-efficacy and help-seeking. Children and Youth Services Review, 144. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2022.106753
Boendermaker, L., Gerrits, G. M., Visser, A., Harder, A. T., & Kalverboer, M. E. (2014). Zorgaanbod voor 18- tot 23-jarigen in de justitiële jeugdinrichtingen. Groningen: Stichting Kinderstudies.
Boendermaker, L., van Goor, R., & Jonkman, H. (editors) (2020). Betere ondersteuning voor kwetsbare jongeren in Amsterdam. Kenniswerkplaats Transformatie Jeugd Amsterdam. Geraadpleegd op 20 juli 2023 via https://www.hva.nl/ondersteuningjongeren/onderbouwing/onderbouwing-website.html
Boendermaker, L., Verheem, E. A., & Otte, K. (2021). Competenties voor werken in de JeugdzorgPlus: deelrapport 3 van Werken aan de toekomst van JeugdzorgPlus. Hogeschool van Amsterdam, Lectoraat Jeugdzorg.
Bordin, E. S. (1979). The generalizability of the psychoanalytic concept of the working alliance. Psychotherapy: Theory, Research, and Practice, 16(3), 252-260. https://doi.org/10.1037/h0085885.
Bramsen, I., Kuiper, C. & Cardol, M. (2018). Ruimte voor Regie met Mijn Pad, een nieuwe tool die jongeren een stem geeft. In: Jansen, W., Venhovens, Th. (red), Jaarboek 2018 ST-RAW (Rotterdam), 52-63. (inclusief een reflectie Samen op Pad van Marieke Dekkers van Koers VO). Verkrijgbaar via: www.st-raw.nl
Bramsen, I., Kuiper, C., Willemse K., & Cardol M. (2019). My Path Towards Living on My Own: Voices of Youth Leaving Dutch Secure Residential Care. Child and Adolescent Social Work Journal 36, 365–380. https://doi.org/10.1007/s10560-018-0564-2. Zie: https://rdcu.be/25TP
Bramsen I, Kuiper C, Willemse K, Cardol M. (2021) The Creation of My Path: a Method to Strengthen Relational Autonomy for Youth with Complex Needs. Journal of Applied Youth Studies, 4:31–50, https://doi.org/10.1007/s43151-020-00029-x . Zie: https://rdcu.be/cdfF5
Bramsen, I., Willemse, C.P., Kuiper, C.H.Z., & Cardol, M. (2015). Mijn Pad. Ontwikkeling van een routeplanner voor jongeren in de jeugdzorg. Eindrapport. Rotterdam: Kenniscentrum Zorginnovatie van Hogeschool Rotterdam.
Brown, J. R., Holloway, E. D., Akakpo, T. F., & Aalsma, M. C. (2014). Enhancing rapport and therapeutic alliance with previously-detained youth in the delivery of mental health services. Community Mental Health Journal, 50(2), 193-203. https://doi.org/10.1007/s10597-013-9617-3
Buijten, B. (2017). Relatiegerichte begeleiding. Coutinho.
Burke J. D., Mulvey E. P., Schubert C. A., & Garbin S. R. (2014). The challenge and opportunity of parental involvement in juvenile justice services. Children and Youth Services Review, 39, 39-47. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2014.01.007
Carstensen, L. L., & Lang, F. R. (1996). Future Time Perspective Scale (FTP) [Database record]. APA PsycTests. https://doi.org/10.1037/t31314-000
Castonguay, L. G., Constantino, M. J., & Holtforth, M. G. (2006). The working alliance: Where are we and where should we go? Psychotherapy: Theory, Research, Practice, Training, 43(3), 271- 279. https://doi.org/10.1037/0033-3204.43.3.271
Cattaneo, L.B. Chapman, A.R. (2010). The Process of Empowerment. A model for Use in Research and Practice. American Psychologist, 65 (7), 646-659. https://doi.org/10.1037/a0018854.
Chainey, C., Burke, K., & Haynes, M. (2022). Does parenting moderate the association between adverse childhood experiences and adolescents’ future orientation? Journal of Child and Family Studies, 31(9), 2359-2375. https://doi.org/10.1007/s10826-022-02275-4
Coppens, L. (2022). Handout Woorden doen ertoe. leonycoppens.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://leonycoppens.nl/nieuw/wp-content/uploads/2024/04/HANDOUT-Woorden-doen-ertoe-2022.pdf.
Courtney, M. E., Harty, J., Kindle, B., Dennis, K., Okpych, N. J., & Torres García, A. (2017). Findings from the California Youth Transitions to Adulthood Study (CalYOUTH): Conditions of Youth at Age 19--Los Angeles County Report. Chapin Hall at the University of Chicago.
Craig, J. M. (2019). The potential mediating impact of future orientation on the ACE–crime relationship. Youth Violence and Juvenile Justice, 17(2), 111–128. https://doi.org/10.1177/1541204018756470.
Crits-Christoph, P., Gibbons, M. B. C., & Hearon, B. (2006). Does the alliance cause good outcome? Recommendations for future research on the alliance. Psychotherapy: Theory, Research, Practice, Training, 43(3), 280–285. https://doi.org/10.1037/0033-3204.43.3.280
Cui, Z., Oshri, A., Liu, S., Smith, E. P., & Kogan, S. M. (2020). Child maltreatment and resilience: The promotive and protective role of future orientation. Journal of youth and adolescence, 49, 2075-2089. https://doi.org/10.1007/s10964-020-01227-9.
Day, M. & M. Badou (2019). Geboren en getogen. Onderzoek naar de identiteitsbeleving en gevoelens van binding van jongeren met een migratieachtergrond. Kennisplatform Inclusief Samenleven.
De Argumentenfabriek (2019). Knelpuntenkaart toekomstgericht werken 16-27. Knelpuntenkaart Toekomstgericht werken 16-27
De Greef, M. (2019). Addressing the alliance. The parent-professional alliance in home- based parenting support: Importance and associated factors (doctoral dissertation). Radboud Universiteit.
De Greef, M., McLeod, B.D., Scholte, R.H.J., Delsing, M.J.H., Pijnenburg, H., & van Hattum, M.J.C. (2018). Predictive Value of Parent-Professional Alliance for Outcomes of Home-Based Parenting Support. Child Youth Care Forum, 47(6), 881–895. https://doi.org/10.1007/s10566-018-9467-9
De Greef, M., Pijnenburg, H.M., van Hattum, M.J.C. (2017). Parent-Professional Alliance and Outcomes of Child, Parent, and Family Treatment: A Systematic Review. Journal of Child and Family Studies 26, 961–976. https://doi.org/10.1007/s10826-016-0620-5
De Jong, J. (2023). Jongline. Een handreiking voor veiligheids- en zorgprofessionals over fenomenen, gevaren en kansen in de onlineleefwereld van jongeren. [Rapport]. Actiecentrum Veiligheid en Zorg Amsterdam-Amstelland.
De Valk, S. M. (2019). Under pressure. Repression in residential youth care (doctoral dissertation). Universiteit van Amsterdam.
De Vries, S. Van de Maat, J.W. & Omlo, J. (2021). Eenzaamheid onder jongeren Verkenning van de stand van zaken in literatuur, beleid en praktijk. Movisie.
Deci, E.L. & Ryan, R.M. (2000). The “What” and “Why” of goal pursuits. Human needs and the Self-Determination of Behavior. Psychological Inquiry, 11 (4), 227-268. https://doi.org/10.1207/S15327965PLI1104_01
DiGiuseppe, R., Linscott, J., & Jilton, R. (1996). Developing the therapeutic alliance in child-adolescent psychotherapy. Applied and Preventive Psychology, 5(2), 85-100.https://doi.org/10.1016/ S0962-1849(96)80002-3
Distelbrink, M., Kaulingfreks, F., Matthijsen K., Nijland, E., Vermaning, S. & , Yassine, D. (2023). Dansen doe je met z’n vieren. Hoe maak je ondersteuning van jongeren beter? KeTJAA.
Distelbrink, M., Pels, T. & Winkelman, C. (2024). Waardenopvoeding in diversiteit, het begint met een gesprek. Achtergrondartikel bij de teambijeenkomst (herzien). Kennisplatform Inclusief Samenleven.
Donkoh, C., Underhill, K., & Montgomery, P. (2006). Independent living programmes for improving outcomes for young people leaving the care system. Campbell Systematic Reviews, 2(1), 1-34. https://doi.org/10.4073/csr.2006.8
Doucet, M. M., Greeson, J. K., & Eldeeb, N. (2022). Independent living programs and services for youth 'aging out' of care in Canada and the US: A systematic review. Children and Youth Services Review, 106630. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2022.106630
Dutton, H., Deane, K., & Bullen, P. (2021). Exploring the benefits and risks of mentor self-disclosure: Relationship quality and ethics in youth mentoring. Kotuitui: New Zealand Journal of Social Sciences Online. https://doi.org/10.1080/1177083X.2021.1951308
Eaton, K., Ohan, J. L., Stritzke, W. G. K., & Corrigan, P. W. (2016). Failing to meet the good parent ideal: Self-stigma in parents of children with mental health disorders. Journal of Child and Family Studies, 25, 3109-3123. https://doi.org/10.1007/s10826-016-0459-9
Eltz, M. J., Shirk, S. R., & Sarlin, N. (1995). Alliance formation and treatment outcome among maltreated adolescents. Child Abuse & Neglect, 19(4), 419-431. https://doi.org/10.1016/0145- 2134(95)00008-V
Eyrich-Garg, K. M. (2008). Strategies for engaging adolescent girls at an emergency shelter in a therapeutic relationship: Recommendations from the girls themselves. Journal of Social Work Practice, 22(3), 375-388. https://doi.org/10.1080/02650530802396700
Federatie Medisch Specialisten. (z.d.). Kwaliteitsstandaard - Jongeren in transitie van kinderzorg naar volwassenenzorg. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/kwaliteitsstandaard_-_jongeren_in_transitie_van_kinderzorg_naar_volwassenenzorg/algemene_inleiding_-_jongeren_in_transitie_van_kinderzorg_naar_volwassenenzorg.html.
Felten, H. & Broekroelofs, R. (2022). Wat werkt bij het verminderen van discriminatie? Kennisplatform Inclusief Samenleven.
Felten, H., Does, S., De Winter Koçak , S., Asante, A., Andriessen, I., Donker, R., & Brock, A. (2021). Institutioneel racisme in Nederland: De aanwijzingen uit de wetenschappelijke literatuur op vier domeinen op een rij. Kennisplatform Inclusief Samenleven.
Fischhoff, B. (2008). Assessing adolescent decision-making competence. Developmental Review, 28(1), 12–28. https://doi.org/10.1016/j.dr.2007.08.001
Frielink, N., Embregts, P. J. C. M., & Schuengel, C. (2014). Motiverende gespreksvoering bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 53(2), 36-48. https://www.academiemg.nl/library/downloads/1536829118.2782.pdf
Fyfe, I., Biggs, H., Hunter, S., McAteer, J., & Milne, D. (2018). The Impact of Community-based Universal Youth Work in Scotland. A study commissioned by the Scottish Youth Work Research Steering Group. YouthLink Scotland. https://www.youthlinkscotland.org/media/3183/impactof-community-based-universal-youth-work-in-scotland-november-2018.pdf
Gaines, R. (2003). Therapist self-disclosure with children, adolescents, and their parents. Journal of Clinical Psychology In Session, 59(5), 589-80. https://doi.org/10.1002/jclp.10163
Geenen, M.-J. (2014). Veroordeeld tot verbondenheid. Een onderzoek naar de pedagogische alliantie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële jeugdinrichting (doctoral dissertation). Boom Lemma uitgevers.
Geenen, M.-J. (2017). A tailored approach for incarcerated boys: Q study into the needs of incarcerated boys in the interaction with group workers in a juvenile correctional institution. Residential Treatment for Children & Youth, 34(3-4). 227-243, https://doi.org/10.1080/0886571X.2017.1370408
Geurts, E. M. W. (2010). Ouders betrekken in de residentiële jeugdzorg. Een onderzoek naar inhoud en uitkomsten van contextgerichte hulpverlening (proefschrift). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
GGZ Ecademy. (2024). Transitiecoaching voor jongeren met een LVB. Leertraject. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://ggzecademy.nl/product/transitiecoaching-voor-jongeren-met-een-lvb.
Gil-Kashiwabara, E., Hogansen, J. M., Geenen, S., Powers, K., & Powers, L. E. (2007). Improving Transition Outcomes for Marginalized Youth. Career Development for Exceptional Individuals, 30(2), 80–91. https://doi.org/10.1177/08857288070300020501
Haaster, A.G.J. van, Veldt, M.C.A.E. van der & Bogaart, P.H.M. van den (1997). VertrekTraining ter voorkoming van thuisloosheid bij jongeren. De empirische evaluatie van de ontwikkeling van een nieuw trainingsprogramma. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden (COJ).
Häggman-Laitila, A., Salokekkilä, P., & Karki, S. (2018). Transition to adult life of young people leaving foster care: A qualitative systematic review. Children and Youth Services Review, 95, 134–143. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2018.08.017
Harder, A. T. (2018). Residential care and cure: achieving enduring behavior change with youth by using a self-determination, common factors and Motivational\Interviewing approach. Residential Treatment for Children and Youth, 35(4). 317-335. https://doi.org/10.1080/0886571X.2018.1460006
Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kalverboer, M. E. (2012). Securing the downside up: Client and care factors associated with outcomes of secure residential youth care. Child and Youth Care Forum, 41, 259-276. https://doi.org/10.1007/s10566-011-9159-1
Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kalverboer, M. E. (2013). A secure base? The adolescent-staff relationship in secure residential youth care. Child and Family Social Work, 18(3), 305-317. https://doi. org/10.1111/j.1365-2206.2012.00846.x
Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kalverboer, M. E. (2017). The inside out? Views of young people, parents, and professionals regarding successful secure residential care. Child and Adolescent Social Work Journal, 34, 431-441. https://doi.org/10.1007/s10560-016-0473-1
Hartley S., Redmond T., Berry K. (2022). Therapeutic relationships within child and adolescent mental health inpatient services: A qualitative exploration of the experiences of young people, family members and nursing staff. PLoS ONE 17(1): e0262070. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0262070
Hawley, K. M., & Weisz, J. R. (2003). Child, parent, and therapist (dis)agreement on target problems in outpatient therapy: The therapist’s dilemma and its implications. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71(1), 62-70. https://doi.org/10.1037/0022-006X.71.1.62
Helsen, M., Vollebergh, W., & Meeus, W. (2000). Social support from parents and friends and emotional problems in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 29(3), 319–335. https://doi.org/10.1023/A:1005147708827
Henriksen, A., Degner, J., & Oscarsson, L. (2008). Youths in coercive residential care: Attitudes towards key staff members’ personal involvement, from a therapeutic alliance perspective. European Journal of Social Work, 11(2), 145-159. https://doi.org/10.1080/13691450701531976
Henskens, R. & Menger, A., Kleijer-Kool, L., Vogel, V., Donker, A., Jungmann, N., Wijsbroek, S. & Van Doorn, L. (2019). De werkalliantie als onderwerp van gesprek tussen cliënten en professionals. Hogeschool Utrecht.
Hill, T. (2005). Allians under tvång: Behandlingssamarbete mellan elever och personal på särskilda ungdomashem [Sham alliance: Treatment collaboration between delinquent youths and staff in correctional institutions] (doctoral dissertation). Linköping University.
Hollidge, C. (2013). Adolescents’ perceptions of the factors that enhance the therapeutic relationship: A qualitative study in school-based health settings. Adolescent Psychiatry, 3(3), 277–287. https://doi.org/1 0.2174/2210676611303030009
Ince, D., Van Yperen, T., & Valkestijn, M. (2018). Top 10 beschermende factoren: Voor een positieve ontwikkeling van kinderen. Nederlands Jeugdinstituut.
Jackman, D. M., & MacPhee, D. (2017). Self-esteem and future orientation predict adolescents’ risk engagement. The Journal of Early Adolescence, 37(3), 339-366. https://doi.org/10.1177/0272431615602756.
Jeugdconnect. (z.d.). PrivacyApp. Jeugdhulp en jeugdbescherming. Jeugdconnect.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://jeugdconnect.nl/privacy/.
Jolles, J. (2007). Neurocognitieve ontwikkeling en adolescentie: enkele implicaties voor het onderwijs. Onderwijs Innovatie, maart 2007, 30-32. https://www.ou.nl/documents/40554/383618/2007_OI_1.pdf/4bec7f68-7b6d-1a1b-050b-e4935e65a434
Jong, P., & Berg, I. K. (2006). De kracht van oplossingen. Handwijzer oplossingsgerichte gesprekstherapie. Amsterdam: Harcourt.
Jongepier, N. & Alarcon, I. (2017). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘VertrekTraining'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd op: https://www.nji.nl/interventies/vertrektraining
Jongepier, N. & Struijk, M. & Van der Helm, P. (2010). Zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat. Jeugd en Co Kennis, 4, 9-18. 10.1007/BF03089308.
Kaal, H., Brand, E., & Van Nieuwenhuijzen, M. (2012). Serious juvenile offenders with and without intellectual disabilities. Journal of Learning Disabilities and Offending Behaviour, 3, 66-76. https://doi.org/10.1108/20420921211280051
Kackar-Cam, Hayal & Schmidt, Jennifer. (2014). Community-based Service-learning as a Context for Youth Autonomy, Competence, and Relatedness. The High School Journal, 98, 83-108. 10.1353/hsj.2014.0009. https://muse.jhu.edu/article/558352
Kazlauskaite, V., Braughton, J. E., Weiler, L. M., Haddock, S., Henry, K. L., & Lucas-Thompson, R. (2020). Adolescents’ experiences of mentor alliance and sense of belonging in a site-based mentoring intervention. Children and Youth Services Review, 114. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2020.105040
Kidd, S. A., Davidson, L., & McKenzie, K. (2017). Common Factors in Community Mental Health Intervention: A Scoping Review. Community Ment Health J., 53(6), 627-637. doi: 10.1007/s10597-017-0117-8. Epub 2017 Feb 13. PMID: 28194599.
Koops, K., Metz, J., & Sonneveld, J. (2013). We zijn de brug naar zelf aan de slag gaan. Onderzoeksrapport Ambulant Jongerenwerk in de grote stad. Amsterdam University of Applied Sciences.
Koops, K., Metz, J., & Sonneveld, J. (2014). Want zij gelooft in mij. Onderzoeksrapport Individuele Begeleiding in het jongerenwerk. Amsterdam University of Applied Sciences.
Koper, N. (2023). Better together. Supporting youth with mental health needs by utilizing the social network. Proefschrift Universiteit Utrecht.
Kops, H. (2023). Toekomstgericht werken met jongeren. Een scoping review naar het motiveren van jongeren in (semi-)residentiële jeugdzorg en pleegzorg in de begeleiding naar de volwassenheid. Master thesis Universiteit van Amsterdam.
Koraal. (28 oktober 2022). De Kracht van Trauma Informed Care. Samenvatting. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.koraal.nl/over-koraal/koraalkennis/jeugdhulp.
Krachtplan18plus. (z.d.). Krachtplan 18+. Krachtplan18plus.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, http://www.krachtplan18plus.nl/handreiking/.
Kruijswijk, W., Van der Veer, M., Brink, C. Calis, W., Van de Maat, J.W. & Redeker, I. (2014). Aan de slag met sociale netwerken. Utrecht: Movisie, Vilans en Actiz.
Kruisselbrink, M. & Henskens, R. (2019). Factsheet Werkalliantie in (semi) gedwongen kader. Hogeschool Utrecht: Lectoraat Werken in Justitieel Kader.
Kruit, N. & Wessels, H. (2021). LVB en een lage emotionele ontwikkeling. Nurse Academy GGZ, 1.
Lamers, A. (2016). Towards a strong parent-team alliance: for improved treatment outcomes in child residential psychiatry (doctoral dissertation). Leiden University.
Landelijk Kenniscentrum LVB. (1 december 2023). Aansluiten bij een LVB..(hoe) doe jij dat? Houding en communicatie aansluiten bij de kenmerken van een LVB. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.kenniscentrumlvb.nl/product/aansluiten-bij-een-lvb-hoe-doe-jij-dat/.
Landelijk Kenniscentrum LVB. (1 september 2024). Signalenkaart LVB. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.kenniscentrumlvb.nl/product/signalenkaart-lvb/.
Landelijk Kenniscentrum LVB. (14 juli 2023). Richtlijn Effectieve Interventies LVB (herziene versie). Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.kenniscentrumlvb.nl/product/richtlijn-effectieve-interventies-lvb-2/.
Landelijk Kenniscentrum LVB. (2 mei 2024). De overgang naar volwassenheid. Een overzicht van tools. Voor professionals die werken met jongeren met en zonder een LVB. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.kenniscentrumlvb.nl/product/de-overgang-naar-volwassenheid/.
Landelijk Kenniscentrum LVB. (2021). Richtlijn Diagnostisch Onderzoek LVB. Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.kenniscentrumlvb.nl/product/richtlijn-diagnostisch-onderzoek-lvb/.
Lawson, D. M., Skidmore, S. T., & Sullivan, S. A. (2020). The influence of trauma symptoms on the therapeutic alliance across treatment. Journal of Counseling and Development, 98, 29-40. https:// doi.org/10.1002/jcad.12297
Leijdesdorff S, Zwaanswijk M, Vingerhoets C. Transitioning to adulthood with mild intellectual disability and mental health problems: experiences of young people and parents (In progress).
Leijssen, M. & Adriaensen, H. (2003). Echtheid in cliëntgerichte therapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 29, 15-29. https://doi.org/10.1007/BF03061993.
Leloux-Opmeer, H., Kuiper, C., Swaab, H., & Scholte, E. (2016). Characteristics of Children in Foster Care, Family-Style Group Care, and Residential Care: A Scoping Review. Journal of Child and Family Studies 25, 2357–2371. https://doi.org/10.1007/s10826-016-0418-5
Lindgren, E. (2015). Swedish young adults’ experiences of psychiatric care during transition to adulthood. Issues in Mental Health Nursing, 36, 182-189. https://doi:10.3109/01612840.2014.961624
Lindsay, S. (2016). A scoping review of the experiences, benefits, and challenges involved in volunteer work among youth and young adults with a disability. Disability and rehabilitation, 38(16), 1533-1546. https://doi.org/10.3109/09638288.2015.1107634
Lindsey, M. A., Brandt, N. E., Becker, K. D., Lee, B. R., Barth, R. P., Daleiden, E. L., & Chorpita, B. F. (2014). Identifying the common elements of treatment engagement interventions in children’s mental health services. Clinical Child and Family Psychology Review, 17, 283-298. https://doi. org/10.1007/s10567-013-0163-x
Manso, A., Rauktis, M. E., & Boyd, A. S. (2008). Youth expectations about therapeutic alliance in a residential setting. Residential Treatment for Children and Youth, 25(1), 55-72. https://doi. org/10.1080/08865710802209826
Markland, D., Ryan, R. M., Tobin, V. J., & Rollnick, S. (2005). Motivational Interviewing and Self-Determination Theory. Journal of Social and Clinical Psychology, 24(6), 811–831. https://doi.org/10.1521/jscp.2005.24.6.811
Marsay, G. (2020). Exploring the efficacy of a hope-based future orientation intervention within a sustainable livelihood’s framework. In 43rd IAEVG International Conference, Bratislava, Slovakia, 11-13 September 2019. International Association for Educational and Vocational Guidance.
Marsay, G., Scioli, A., & Omar, S. (2018). A hope-infused future orientation intervention: a pilot study with juvenile offenders in South Africa. British Journal of Guidance & Counselling, 46(6), 709-721. https://doi.org/10.1080/03069885.2018.1480011
Maynard, B. R., Brendel, K. E., Bulanda, J. J., Heyne, D., Thompson, A. M., & Pigott, T. D. (2015). Psychosocial interventions for school refusal with primary and secondary school students: A systematic review. Campbell Systematic Reviews, 11(1), 1-76. https://doi.org/10.4073/csr.2015.12
McGorry, P., Bates, T., & Birchwood, M. (2013). Designing youth mental health services for the 21st century: Examples from Australia, Ireland and the UK. British Journal of Psychiatry, 202(S54), S30-S35. https://doi:10.1192/bjp.bp.112.119214
McLeigh, J. D. (2013). How to form alliances with families and communities: The provision of informal supports to families keeps kids safe. Child Abuse and Neglect, 37, 17-28. https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2013.10.028
Menger, A. (2018). De werkalliantie in gedwongen kader: onderzocht bij het reclasseringstoezicht (Proefschrift). Utrecht: Uitgeverij Eburon.
Meppelder, M. & Hodes, M. & Kef, S. & Schuengel, C. (2014). Parents with intellectual disabilities seeking professional parenting support: The role of working alliance, stress and informal support. Child Abuse & Neglect, 38, 10.1016/j.chiabu.2014.04.006.
Metz, J., & Todorović, D. (2019). Opvoeden in de wijk: pedagogische opdracht van het jongerenwerk: literatuurstudie. Hogeschool van Amsterdam, Lectoraat Youth Spot.
Middelkoop, L. van, Wietmarschen, M. van, Hilverdink, P., & Viane, J. (2017). Samenwerken aan de toekomst van jongeren: 16–27 jaar. Handreiking voor professionals. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Mihalo, J. R., & Valenti, M. W. (2018). How are we doing? Results of receiving family-driven feedback on alliances between families and residential treatment staff over time. Children and Youth Services Review, 86, 42-48. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2018.01.011
Miller, E., & McNaught, A. (2018). Exploring decision making around therapist self-disclosure in Cognitive Behavioural Therapy. Australian Psychologist, 53, 33-39. https://doi.org/10.1111/ap.12260
Miller, W. R., & Rollnick, S. (2002). Motivational interviewing: preparing people to change. New York/London: The Guilford Press.
Monahan, K. C., King, K. M., Shulman, E. P., Cauffman, E., & Chassin, L. (2015). The effects of violence exposure on the development of impulse control and future orientation across adolescence and early adulthood: Time-specific and generalized effects in a sample of juvenile offenders. Development and psychopathology, 27(4pt1), 1267-1283. https://doi.org/10.1017/S0954579414001394.
Movisie (2023). Praat niet over ons zonder ons. Wat jongeren zelf belangrijk vinden in de ondersteuning op weg naar volwassenheid. Geraadpleegd op 8 juli 2024, van https://www.movisie.nl/publicatie/praat-niet-over-ons-zonder-ons.
Murphy, C., & Ord, J. (2013). Youth work, self-disclosure and professionalism. Ethics and Social Welfare, 7(4), 326-341. https://dx.doi.org/10.1080/17496535.2012.760639.
Naccarato, T., & DeLorenzo, E. (2008). Transitional youth services: Practice implications from a systematic review. Child and Adolescent Social Work Journal, 25, 287-308. https://doi.org/10.1007/s10560-008-0127-z
Naert, J., Roose, R., Rapp, R.C., & Vanderplasschen, W. (2017). Continuity of care in youth services: A systematic review. Children and Youth Services Review, 75, 116-126. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2017.02.027
Nagpaul, T., & Chen, J. (2019). Self-determination theory as a Framework for understanding needs of youth at-risk: Perspectives of social service professionals and the youth themselves. Children and Youth Services Review, 99, 328-342. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2019.02.015
Nanninga, K., de Jong. Y., & Groenescheij, C. (2021). Wifa-model. Aandachtspunten in de samenwerking met vrijwilligers. Vilans/Movisie.
Nathans, L. L., & Chaffers, L. J. (2022). Independent Living Coordinators’ Effects on Intangible Domains in an Independent Living Program. Research on Social Work Practice, 32(8), 963–981. https://doi.org/10.1177/10497315221091520
Nederlands Jeugdinstituut. (z.d.-a). Relationeel werken. Nji.nl. Geraadpleegd op 8 juli 2024, van https://www.nji.nl/van-jeugd-naar-volwassenheid/relationeel-werken
Nederlands Jeugdinstituut. (z.d.-b). Van jeugd naar volwassenheid. Nji.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.nji.nl/van-jeugd-naar-volwassenheid/hoe-ondersteun-ik-jongeren-bij-de-overgang-naar-volwassenheid.
Nederlands Jeugdinstituut. (z.d.-c). Professionalisering. Nji.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.nji.nl/professionalisering/moreel-beraad.
Nederlands Jeugdinstituut. (z.d.-d). Perspectief bij stagnatie. Nji.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.nji.nl/perspectief-bij-stagnatie/welk-houvast-heb-ik-in-stagnerende-situaties.
Nelson, A., McClintock, C., Perez-Ferguson, A., Shawver, M. N., & Thompson, G. (2008). Storytelling narratives: Social bonding as key for youth at risk. In Child & Youth Care Forum 37(3), p. 127). Springer US. https://doi.org/10.1007/s10566-008-9055-5
NIPA / Informatietafel Autisme - Op-weg-wijzer. ‘Een diagnose autisme…en dan?’ [Brochure]. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://www.wegwijzer-autisme.nl/aanbod/brochure-een-diagnose-autisme-en-dan-project-op-weg-wijzer.
Nof, A., Dolev, T., Leibovich, L., Harel, J., & Zilcha-Mano, S. (2019). If you believe that breaking is possible, believe also that fixing is possible: A framework for ruptures and repairs in child psychotherapy. Research in Psychotherapy: Psychopathology, Process and Outcome, 22(1), 45-57. https://doi.org/10.4081/ripppo.2019.364
Onstenk, E., Hilbrink, E., & Van Hattum, M. (2023). Werk maken van allianties in de zorg voor jeugd. Literatuuroverzicht van strategieën om allianties te bevorderen. Geraadpleegd op 8 juli 2024, van https://www.han.nl/projecten/2019/kennisupdate-alliantie-en-algemeen-werkzame-factoren/werk-maken-van-allianties.pdf.
Oranjefonds. Maak een succes van jouw maatjesproject. Tien bouwstenen voor maatjes-, mentor- en buddyprojecten. https://www.oranjefonds.nl/sites/default/files/2020-12/Maak%20een%20succes%20van%20jouw%20maatjesproject.pdf
Orsi, M. M., Lafortune, D., & Brochu, S. (2010). Care and control: Working alliance among adolescents in authoritarian settings. Residential Treatment for Children & Youth, 27(4), 277–303. https://doi.org/10.1080/0886571X.2010.520637
Osgood, D. W., Foster, E. M., & Courtney, M. E. (2018). Vulnerable populations and the transition to adulthood. The Future of Children, 20, 209-229. https://doi:10.1353/foc.0.0047
Oyer, L. M. (2013). Understanding the working alliance between clients diagnosed with anorexia nervosa and therapists in individual psychotherapy: A phenomenological approach [Doctoral Dissertation, University of Northen Carolina]. ProQuest Dissertations Publishing. https://www.proquest. com/docview/1491167571
Park, S. E., Powers, J., Okpych, N. J., & Courtney, M. E. (2020). Predictors of foster youths’ participation in their transitional independent living plan (TILP) development: Calling for collaborative case plan decision-making processes. Children and Youth Services Review, 115, 105051. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2020.105051
Paulsen, V., & Berg, B. (2016). Social support and interdependency in transition to adulthood from child welfare services. Children and Youth Services Review, 68, 125-131. https://10.1016/j. childyouth.2016.07.006
Pels, T. & Verstappen, M., (2023). Intersectionaliteit in de praktijk van pedagogische professionals en instituties. Een verkenning van literatuur. Utrecht: Kennisplatform Inclusief Samenleven.
Perle, J. G. (2015). Avoiding a clash of the titans: A literature- and experience-based discussion of considerations for preventing and managing challenging\caregiver behaviors throughout child-focused family therapy. Professional Psychology: Research and Practice, 46(5). 366-374. https://doi.org/10.1037/pro0000028
Phillips, J., Fowler, A., & Westaby, C. (2018). Self-disclosure in criminal justice: What forms does it take and what does it achieve? International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 62(12), 3890-3909. https://doi.org/10.1177/0306624X17751528
PiResearch & Van Montfoort (2009). Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij: Methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling van minderjarigen. Jeugdzorg Nederland.
Piróg, D., & Rachwał, T. (2019). Comics as a tool for a narrative approach in early career counselling: theory versus empirical evidence. British Journal of Guidance & Counselling, 47(4), 498-511. https://doi.org/10.1080/03069885.2018.1538494
Porter, J. L. (2021). Effect of Independent Living Program Services on Enrollment of Foster Youth. (Doctoral dissertation Valdosta State University).
Rappaport, J. (1995). Empowerment meets narrative: Listening to stories and creating settings. American Journal of community psychology, 23(5), 795-807. https://doi.org/10.1007/BF02506992
Rauwerdink-Nijland, E. (2024). Building bridges, breaking bricks Impact of social street work on marginalized people’s lives (Proefschrift). Radboud Universiteit Nijmegen.
Rauwerdink-Nijland, E., Van den Dries, L., Metz, J., Verhoeff, A. & Wolf, J. (2024). The working relationship between people in marginalised situations and street outreach workers. Journal of Community & Applied Social Psychology: Volume 34, Issue 2. https://doi.org/10.1002/casp.2778
Rhodes, J. E., Spencer, R., Keller, T. E., Liang, B., & Noam, G. (2006). A model for the influence of mentoring relationships on youth development. Journal of Community Psychology, 34, (6), 691-707. https://doi.org/10.1002/jcop.20124
Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming. (.z.d.). Shared Decision Making: checklist hulpverleners. Richtlijnenjeugdhulp.nl. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://richtlijnenjeugdhulp.nl/wp-content/uploads/2016/11/Tool-Shared-Decision-Making.pdf.
Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming. (2022). Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://richtlijnenjeugdhulp.nl/samen-beslissen-over-passende-hulp/samenwerkingsrelatie-opbouwen/samen-beslissen-bij-hulpverlening-in-het-gedwongen-kader/.
Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming. (2024). Richtlijn Traumagerelateerde problemen. Geraadpleegd op 21 oktober 2024, van https://richtlijnenjeugdhulp.nl/trauma/.
Roest, J. J. (2022). The therapeutic alliance in child and adolescent psychotherapy and residential youth care (Proefschrift). Universiteit van Amsterdam.
Roest, J. J., Van der Helm, G. H. P., & Stams, G. J. J. M. (2022). Alliance ruptures in residential youth care: An ecological systems perspective. Submitted.
Rogers, C. R., Gendlin, E.T., Kiesler, D. J. S, & Truax, C.B. (1967). The therapeutic relationship and its impact. A study of psychotherapy with schizofrenics. University of Wisconsin Press.
Rogers, R. (2011). ‘I remember thinking, why isn’t there someone to help me? Why isn’t there someone who can help me make sense of what I’m going through?’ Journal of Sociology, 47(4), 411-426. https://doi.org/10.1177/1440783311420793
Ryals, J. S. (2011). Liberated voices: Juvenile offenders’ perceptions of therapeutic relationships. Journal of Theoretical and Philosophical Criminology, 3(2), 1–26. https://citeseerx.ist.psu.edu/document?repid=rep1&type=pdf&doi=cf2d456ec86331439e6292a859fcce714e373877
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American psychologist, 55(1), 68. https://doi.org/10.1037/0003-066X.55.1.68
Safran, J. D., Muran, J. C., Samstag, L W., & Stevens, C. (2002). Repairing therapeutic alliance ruptures. In J. C. Norcross (Ed.), Psychotherapy relationships that work (pp. 235-254). Oxford University Press.
Santilli, S., Ginevra, M. C., Sgaramella, T. M., Nota, L., Ferrari, L., & Soresi, S. (2017). Design my future: An instrument to assess future orientation and resilience. Journal of Career Assessment, 25(2), 281-295. https://doi.org/10.1177/1069072715621524
Schaap, R., Todorovic, D., Awad, S., Manders, W., Sonneveld, J. & Metz, J. (2017). Onderzoek naar Informatie & Advies als specifieke methodiek van het grootstedelijk jongerenwerk. Amsterdam University of Applied Sciences.
Schenk, L. (2021). Social networks of at-risk youth: social support from bonding and bridging relationships. Proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam.
Shirk, S. R., Caporino, N. E., & Karver, M. (2010). The alliance in adolescent therapy: Conceptual, operational, and predictive issues. In D. Castro-Blanco & M. S. Karver (Eds.). Elusive alliance: Treatment engagement strategies with high-risk adolescents. (pp. 59-93). American Psychological Association.
Shuman, E., Zomeren, M. van, Saguy, T., Knowles, E., & Halperin, E. (2024). Defend, deny, distance, and dismantle: A new measure of advantaged identity management. Personality and Social Psychology Bulletin. https://doi.org/10.1177/01461672231216769
Simons, J., & Lens, W. (1999). Met een “gekleurde bril” doorheen de opleiding Leraar Kleuter Onderwijs. University of Leuven, Centre of Motivation and Time Perspective.; Leuven.
Simons, J., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Laçante, M. (2004). Placing Motivation and Future Time Perspective Theory in a Temporal Perspective. Educational Psychology Review, 16(2), 121–139. https://doi.org/10.1023/B:EDPR.0000026609.94841.2f
Spanjaard, H., & Slot, W. (2015). Tijden veranderen, ontwikkelingstaken ook. Een ‘update’ van het competentiemodel. Kind & Adolescent Praktijk, 14(3), 14-21. https://doi.org/10.1007/s12454-105-0029-0
Smith, P. (2021). Literatuurstudie versterken van formele en informele steun. Regionale Kenniswerkplaats Jeugd Noord-Holland.
Sonneveld, J. J. J. (2022). Growth opportunities in professional youth work. Contribution of a multi-methodic approach on the personal development and social participation of socially vulnerable youngsters (Proefschrift Tilburg University).
Sonneveld, J., Metz, J., Schalk, R., & Van Regenmortel, T. (2021). Professional youth work as a preventive service: towards an integrated conceptual framework. International Journal of Adolescence and Youth, 26 (1), 340-355. https://doi.org /10.1080/02673843.2021.1942088
Steele, J. L., Bozick, R., & Davis, L. M. (2016). Education for incarcerated juveniles: A meta-analysis. Journal of Education for Students Placed at Risk (JESPAR), 21(2), 65-89. https://doi.org/10.1080/10824669.2015.1133308
Stein, M. (2005). Resilience and Young People Leaving Care: Overcoming the Odds. Research Report. Joseph Rowntree Foundation, York.
Stein, Mike. (2006). Research Review: Young people leaving care. Child & Family Social Work, 11. 10.1111/j.1365-2206.2006.00439.x.
Steinberg, L. (2008). A social neuroscience perspective on adolescent risk-taking. Developmental Review, 28(1), 78–106. https://doi.org/10.1016/j.dr.2007.08.002.
Steinke, C. M., & Derrick, R. M. (2018). An exploration of the role of adverse childhood experiences (ACEs) on youth engagement in residential treatment. Children and Youth Services Review, 89, 355-363. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2018.04.039
Ten Brummelaar, M., Harder, A., Knorth, E., Post, W., & Kalverboer, M. (2017). Balanceren tussen grenzen en mogelijkheden: De participatie van jeugdigen in gesloten residentiële zorg. In J. D. van der Ploeg (editor), Jonge onderzoekers over de jeugdzorg: Enkele problemen uitgelicht (blz. 97-118). Artikel 6 SWP Uitgeverij.
Tonkens, E. (2013). Professionaliteit tussen mondigheid, markt en bureaucratie: Een pleidooi voor herwaardering en democratisering van de professionele logica. In: M. Schermer, M. Boenink en G. Meijen, red., Komt een filosoof bij de dokter. Denken over gezondheid en zorg in de 21e eeuw (pp.305-320). Boom.
Tuenter, T., Donkers, E., Batyreva, I., Redan. S., en Kisjes, E. (2022). Ondersteuning op weg naar volwassenheid. Werkzame elementen uit de internationale wetenschappelijke literatuur. Nederlands Jeugdinstituut.
Tylee, A., Haller, D. M., Graham, T., Churchill, R., & Sanci, L. A. (2007). Adolescent Health 6 - Youth-friendly primary-care services: how are we doing and what more needs to be done? The Lancet, 369(9572), 1565-1573. DOI: 10.1016/S0140-6736(07)60371-7
Ungar, M., Hadfield, K., & Ikeda, J. (2018). Adolescents’ experiences of therapeutic relationships at high and low levels of risk and resilience. Journal of Social Work Practice, 32(3), 277-292. https:// doi.org/10.1080/02650533.2017.1384999
Van Calster, K., Lens, W., & Nuttin, J. R. (1987). Affective attitude toward the personal future: impact on motivation in high school boys. The American Journal of Psychology, 100(1), 1–13. https://doi.org/10.2307/1422639.
Van Dam, L. (2019). Een natuurlijke mentor voor iedere jongere. Jeugdbeleid, 13:157–167, https://doi.org/10.1007/s12451-019-00211-0
Van Dam, L., Smit, D., Wildschut, B, Branje, S., Rhodes, J.E., Assink, M., & Stams, GJ, (2018). Does natural mentoring matter? A multilevel meta-analysis on the association between natural mentoring and youth outcomes. American Journal of Community Psychology, 62 (1-2), 203-220. https://doi.org/10.1002/ajcp.12248.
Van Der Stuyf, R. R. (2002). Scaffolding as a teaching strategy. Adolescent learning and development, 52(3), 5-18.
Van der Tier, M, & Potting, M. (2015). Een maatje voor iedereen? Een wetenschappelijke basis onder de methode maatjesproject. Movisie. https://www.movisie.nl/sites/movisie.nl/files/publication-attachment/Onderzoeksrapport-een-maatje-voor-iedereen%20%5BMOV-7517151-1.0%5D.pdf
Van Dongen, S., Naber, P., & De Haan, N. (2017). Zelfregie van jongeren in de preventieve jeugdzorg. Literatuurverkenning & Raadpleging van jongeren. Geraadpleegd op 8 juli 2024, van https://neja.nl/wp-content/uploads/2017/09/Literatuurverkenning-en-Raadpleging-jongeren-Zelfregie-Jongeren-januari-2018deff.pdf
Van Golen, L. (2023). Op weg naar zelfstandigheid in de 24-uurszorg. Een scoping review naar werkzame elementen van Independent Living Programs. Master thesis Universiteit van Amsterdam.
Van Hattum, M., de Greef, M., van der Rijken, R., Golbach, M., & Scholte, R. (2019). Werkzame factoren in de jeugdhulpverlening: Alliantie, cliëntfactoren en professionalfactoren. Geraadpleegd op 8 juli 2024, van www.bergop.info/wp-content/uploads/2019/10/Eindrapport-werkzame-factoren-in-de-jeugdhulp.pdf
Van Hecke, N., Vanderplasschen, W., Van Damme, L., & Vandevelde, S. (2019). The bumpy road to change: a retrospective qualitative study on formerly detained adolescents’ trajectories towards better lives. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 13, 10. https://doi.org/10.1186/ s13034-019-0271-6
Van Meekeren, E. (2017). Zelfonthulling. Openheid van professionals in de GGZ. Boom Lemma uitgevers.
Vansteenkiste, M., Simons, J., Lens, W., Soenens, B., Matos, L., & Lacante, M. (2004). Less is sometimes more: Goal content matters. Journal of Educational Psychology, 96(4), 755–764. https://doi.org/10.1037/0022-0663.96.4.755.
Vingerhoets C, Barends A, Dekker MC, Leijdesdorff S. Facilitating and obstructing factors during transition of care for youth with a mild intellectual disability and comorbid mental health problems: a professional’s perspective (In progress).
Wallander, L., & Molander, A. (2014). Disentangling Professional Discretion: A Conceptual and Methodological Approach. Professions and Professionalism, 4(3). https://doi.org/10.7577/pp.808
Warner, T. D., & Swisher, R. R. (2014). The effect of direct and indirect exposure to violence on youth survival expectations. Journal of Adolescent Health, 55(6), 817-822. https://doi.org/10.1016/j.jadohealth.2014.06.019
Westera, J. J., van der Molen, M. J., & Schuengel, C. (2024). Basic Psychological Needs and Mental Health in Adolescents with a Mild to Borderline Intellectual Disability. Journal of Mental Health Research in Intellectual Disabilities, 17(2), 138-157. https://doi.org/10.1080/19315864.2023.2240732
Wiersma, M., & Van Goor, R. (2020). Bejegening van jongeren 16-23 jaar door jeugdprofessionals. Theorie en Praktijk. Amsterdam: Hogeschool Inholland/KeTJA.
Witvliet, M., Snijdewint, M. E. & Bertling, L. M. (2015). Het belang van de relatie. Een onderzoek naar het verband tussen de werkalliantie en de motivatie voor begeleiding bij jongeren met een licht verstandelijke beperking. Regioplan & Hogeschool Leiden.
Wright, K. M., & Hacking, S. (2012). An angel on my shoulder: A study of relationships between women with anorexia and healthcare professionals. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 19, 107-115. https://doi:10.1111/j.1365-2850.2011.01760.x
Yassine, D., Yenga, M. , Badou, M., Felten, H. & Does, S. (2023). Ongelijkheid in welzijn. Een mixed-methode onderzoek naar de mentale gezondheid van Nederlandse jongeren met en zonder migratieachtergrond. Kennisplatform Inclusief Samenleven.
Zaal, S. & Boerhave, M. (2022). Emotionele ontwikkeling. Omschrijving fasen en bijbehorende begeleidingsstijl. (3e herziene druk). Cordaan.
Zandbergen, M., Abu Ghazaleh, N. Essen, E. en Englander, S. (2020). Fieldlab Toekomstplannen Jongeren: Rapportage van 2,5 jaar praktijkonderzoek naar toekomstgericht werken met jongeren en jongvolwassenen. Hogeschool van Amsterdam. Geraadpleegd op 4 juli 2023 van https://www.hva.nl/binaries/content/assets/subsites/urban-governance/2020/hva_eindrapportage_fieldlab-toekomstplannen-jongeren.pdf?1605779546892.
Zegers, M. A. M., Schuengel, C., Van IJzendoorn, M. H., & Janssens, J. M. A. M. (2006). Attachment representations of institutionalized adolescents and their professional caregivers: Predicting the development of therapeutic relationships. American Journal of Orthopsychiatry, 76(3), 325-334. https://doi.org/10.1037/0002-9432.76.3.325
Zelechoski, A. D., Sharma, R., Beserra, K., Miguel, J. L., DeMarco, M., & Spinazzola, J. (2013). Traumatized youth in residential treatment settings: Prevalence, clinical presentation, treatment, and policy implications. Journal of Family Violence, 28, 639-652. https://doi.org/10.1007/s10896-013-9534-9
Aanbevelingen
4.1.1. Netwerk in kaart brengen
Bespreek vanaf de start van de begeleiding waarom steun vanuit het sociale netwerk belangrijk is en breng samen met de jongere behoeften aan steun en ervaringen daarmee in kaart. Verken vanaf de start ook samen van welke mensen (vrienden, familie, volwassenen buiten de familie) de jongere steun ervaart – ook online - en wat hun rol en betekenis is, en wie langdurig kunnen ondersteunen bij een of meer doelen in het toekomstplan.
4.1.2. Netwerk uitbreiden en versterken
Investeer in de uitbreiding en versterking van het netwerk van jongeren die geen of een klein netwerk hebben. Ook ervaringsdeskundigen die eerder soortgelijke ervaringen hebben meegemaakt, kunnen een bron van steun zijn. De jongere kan zich gemakkelijker in hen herkennen.
4.1.3. Mentor of steunfiguur
Verken met de jongere of deze behoefte heeft aan een vrijwillige mentor of steunfiguur. Die kan een inspirator en vraagbaak vormen voor de jongere, maar deze ook als ‘ambassadeur’ bijstaan in contacten met de buitenwereld. De jongere bepaalt wie deze mentorrol vervult, ook als de professional hierover twijfels heeft.
4.1.4. Netwerk ondersteunen en versterken
Ondersteun en versterk waar mogelijk de (pleeg)ouders/verzorgers van de jongere in hun rol, vooral door hen serieus te nemen en uit te gaan van hun sterke kanten. Neem daarbij als uitgangspunt het perspectief van de jongere op de relatie met hen. En ken de juridische kaders waarmee je werkt. Voor verschillende leeftijden gelden verschillende regels voor de privacy van de jongere en voor wat je wel en niet mag delen met ouders/verzorgers.
4.1.5. Samenwerken met het netwerk
Zorg er bij de samenwerking met mensen uit het sociale netwerk, en specifiek bij vrijwillige mentoren, voor dat zij zich gewaardeerd voelen en faciliteer ze goed. Informeer hen ook goed, bijvoorbeeld over wat je wel en niet van jongeren kunt verwachten, gezien hun ontwikkelingsniveau. Maak duidelijke afspraken over de verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden en hoe je samenwerkt. Informeer het netwerk tijdig over de afbouw van de werkrelatie en ga na wat het netwerk daarna nodig heeft om de ondersteuning voort te zetten.