Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Kindermishandeling
Jongeren op muurtje met alleen voeten zichtbaar

Samenwerken met ouders en kind (stap 3)

Toelichting op de aanbevelingen

  • Overleg met en betrek ouders en kind in het gehele proces, tenzij er gegronde redenen zijn om daarvan af te wijken (bv. in verband met veiligheid).

  • Vraag toestemming van een 16+-jongere om met diens ouders te spreken en vraag toestemming aan de ouders van een kind jonger dan 12 jaar om met het kind apart te spreken.

  • Gebruik in de communicatie met ouders en kinderen geen vaktermen als ‘risicofactoren’. Gebruik liever formuleringen als ‘zorgen maken over’, ‘wat gaat goed en waarover zijn er zorgen’,  
    ‘zorgpunten/aandachtspunten’.

  • Beloof het kind geen geheimhouding; vertel wanneer en waarom je informatie moet delen met andere professionals.

  • Schakel wanneer nodig een professionele tolk in, of een collega die de taal spreekt.

Het uitgangspunt is dat je in openheid de zorgen en te ondernemen stappen bespreekt met de ouders en/of kind. Openheid is van belang voor de stappen die daarna volgen. In het eerste gesprek wordt de toon gezet en daarbij zijn openheid en een respectvolle bejegening belangrijk.

In uitzonderlijke situaties kun je ervoor kiezen om niet in gesprek te gaan met de ouders en/of kind. Dit geldt wanneer daarmee de veiligheid van betrokkenen ernstig in het geding komt. Denk hierbij aan seksueel geweld, huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en loverboy problematiek. Vraag in zo’n geval advies aan een deskundige. Soms is het dan wel mogelijk om samen met een andere professional het gesprek aan te gaan. Noteer redenen om (nog) niet met ouders of kind te spreken altijd in het dossier.

Wat mag op welke leeftijd?

De wet (WGBO en Burgerlijk Wetboek) maakt onderscheid tussen drie leeftijdscategorieën.

  • Tot 12 jaar: de gezagdragende ouders beslissen over hulp aan en praten met hun kind. Formeel speelt de wil van het kind zelf geen rol, maar zal een hulpverlener de wensen van het kind zoveel mogelijk bij beslissingen over de hulp moeten betrekken. Bovendien heeft het kind wel recht op informatie. De jeugdprofessional stemt de voorlichting af op het bevattingsvermogen van het kind. Weigeren ouders toestemming te geven voor een dringend noodzakelijke ingreep of behandeling, dan kan via de Raad voor de Kinderbescherming worden bewerkstelligd dat dit tijdelijk wordt overruled door een kinderbeschermingsmaatregel. Het ouderlijk gezag kan in dat geval tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden geschorst (Art. 1:268 lid 1 onder b BW). Zie ook de Handreiking Toestemmingsvereiste voor hulp bij kindermishandeling (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2016).
  • Van 12 tot en met 15 jaar: in principe is dubbele toestemming vereist, zowel van de ouders als van het kind zelf (KNMG, 2019).
  • Voor de minderjarige van 12 jaar of ouder die niet in staat is tot een ‘weloverwogen waardering van zijn belangen’ (bijvoorbeeld bij lvb) voorziet de wet niet in een mogelijkheid om een eventuele weigering van ouders om toestemming te geven te doorbreken. Toch mag een jeugdprofessional in acute en dreigende situaties, waarin de toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers niet gegeven is, handelen om ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen (Art. 7:466 lid 1 Burgerlijk Wetboek). Ook mag de jeugdprofessional handelen zonder toestemming van de ouders als de jeugdprofessional van mening is niet goed hulp te kunnen verlenen wanneer de geldende regels in acht genomen worden (lees: door niet te handelen). Hiervoor moet de jeugdprofessional goede argumenten hebben. Veilig Thuis is bevoegd om in uitzonderlijke situaties zonder medeweten van ouders (eerst) met een kind (onder de 16 jaar) te spreken. Het is bijvoorbeeld niet altijd mogelijk om toestemming te verkrijgen om met het kind apart te spreken – of om deze toestemming van beide ouders te verkrijgen (denk aan vechtscheidingen, een ouder die niet meer in beeld is, een ouder als pleger van seksueel geweld).
  • 16 jaar of ouder: de jongere kan zelfstandig bepalen of deze met de jeugdprofessional alleen wil spreken en diagnostisch onderzoek of behandeling wil ondergaan, tenzij de jongere wilsonbekwaam wordt geacht. Ook moet aan jongeren van boven de 16 jaar eerst toestemming worden gevraagd om met de ouders te mogen praten, tenzij er gegronde redenen zijn om hiervan af te wijken (bijvoorbeeld wanneer de jongere daardoor gevaar loopt).
  • Bij twijfel of onduidelijkheid is het altijd raadzaam om Veilig Thuis te raadplegen voor advies. 

Praten met ouders

Bedenk vooraf en leg uit wat het doel van het gesprek is: het in kaart brengen van de situatie en/of het aangaan van een samenwerkingsrelatie om veiligheid in het gezin tot stand te brengen. Bereid het gesprek goed voor en ga na wat al bekend is en wat nog niet (zie ook de tool ‘Check je gesprek’).

Waar spreek je af? Overweeg de locatie van het gesprek: bij de ouders thuis, op kantoor of elders. Overweeg ook wie het gesprek het beste kan voeren en welke collega of andere professional daarbij aanwezig zal zijn. Vraag hulp en/of oefen een gesprek eventueel van tevoren met een collega en/of met behulp van een video-opname. Zie ook de adviezen vanuit ‘Jeugdzorg werkt’ over veilig huisbezoek.

Zet een erkende tolk in (via het Tolk Vertaal Centrum) bij allochtone ouders die onvoldoende Nederlands spreken en ga na wat de belangrijkste gedragsregels zijn in de betreffende cultuur.

Leg aan ouders uit wat het doel van het gesprek is, wat jouw rol en verantwoordelijkheid is, wat je met de informatie gaat doen en wat ouders van jou kunnen verwachten.

Geef ouders de ruimte om te reageren en hun kant van het verhaal te vertellen: wat zijn hún verklaringen voor de geconstateerde problemen? Bevestig wat goed gaat en complimenteer ouders daarvoor. Maak concrete afspraken over het vervolg, wat van de ouders verwacht wordt, en wat zij van jou als professional kunnen verwachten. 

Signs of Safety

Signs of Safety (Turnell & Edwards, 1999) is een manier van werken waarbij het betrekken van zowel ouders, kinderen als het sociaal netwerk centraal staat. Wanneer toegepast zoals bedoeld, is dit een respectvolle methode die iedere betrokkene in zijn waarde laat.

Formulering

Wees je ervan bewust dat woordkeuze en formulering in een gesprek met ouders heel nauw luisteren. Bedenk per situatie vooraf welke formulering de minste weerstand bij ouders zal oproepen, zónder bezorgdheid te bagatelliseren of weg te laten en zonder af te doen aan de eventuele ernst van de boodschap.

Vermijd het gebruik van afkortingen en vaktermen als ‘factoren’, ‘risicofactoren’, signalen/signaleren’ ‘pedagogisch’, ‘eigen kracht’, ‘sociaal netwerk’, enzovoorts.

Gebruik ‘algemene (maar wetenschappelijk onderbouwde) kennis’ in het gesprek: ‘we weten dat kinderen in dit soort situaties …’ (Ten Berge et al., 2012).

Het kan verstandig zijn, met name in een eerste explorerende fase, om niet te spreken van ‘huiselijk geweld’, ‘kindermishandeling’, ‘geweld’ of ‘verwaarlozing’. Gebruik dan liever woorden en omschrijvingen als: ‘zorgen maken over’, ‘wat gaat goed, waarover maken we ons zorgen’, ‘zorgpunten /aandachtspunten’, ‘ongunstige omstandigheden’, ‘zorgen delen over het kind’ en ‘veiligheid’.

Als er al hulpverlening betrokken is en er wordt gewerkt aan de veiligheid in het gezin, kan het anderzijds juist wel goed zijn om expliciet te zijn en zogezegd niet om de harde feiten heen te draaien.

Gesprekstechnieken

Benoem concreet de zorgen en spreek over feiten, zonder oordeel en zonder aannames of interpretaties van die feiten. Stel vooral open vragen die niet alleen met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord kunnen worden vanuit een oprecht betrokken houding.

Pas gesprekstechnieken toe, zoals: laat OMA thuis, gebruik LSD, neem ANNA mee, smeer NIVEA, maar wees een OEN en maak je DIK.

  • OMA: Oordelen, Meningen/Moralisering en (goedbedoelde) Adviezen.
  • LSD: Luisteren, Samenvatten en Doorvragen. Luister naar wat de ander zegt, vat dit samen en vraag hierop door. Let bij het luisteren niet alleen op de woorden die worden gebruikt, maar ook op de lichaamstaal. Door samen te vatten, check je of je goed hebt begrepen wat de ander duidelijk wilde maken. Door goed door te vragen, zorg je ervoor dat alles duidelijk wordt.
  • ANNA: Altijd Navragen en Nooit Aannemen.
  • NIVEA: Niet Invullen Voor Een Ander.
  • OEN: een Open, Eerlijke en Nieuwsgierige (oprecht geïnteresseerde of onderzoekende) houding aannemen. Sta open voor een andere mening, wees eerlijk in wat je er zelf van vindt en wees nieuwsgierig naar de motivatie van de ander.
  • DIK: Denk In Kwaliteiten. Vaak geven mensen alleen aandacht aan de dingen die niet goed gaan of aan negatieve eigenschappen, maar probeer ook aandacht te geven aan de dingen die wel goed gaan en aan goede eigenschappen.

Praten met kinderen en jongeren

Bij vermoedens van kindermishandeling of een onveilige opvoedsituatie moet het kind zelf (meerdere malen) gehoord worden om een goed beeld te krijgen van wat er gebeurt of gebeurd is. Daarnaast hebben alle minderjarigen, ongeacht hun leeftijd, recht op informatie en het recht om hun mening of kijk op gebeurtenissen te geven met betrekking tot besluiten en kwesties die hen aangaan (Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind). het kind moet begrijpelijke informatie ontvangen die past bij de (ontwikkelings)leeftijd en capaciteiten. Ook moet het betrokken worden en serieus genomen worden bij besluit- en planvorming en de monitoring gedurende het gehele proces, tenzij er gegronde redenen zijn om daarvan af te wijken.

Hoe en wanneer met een kind of jongere gesproken wordt over signalen, vermoedens van kindermishandeling en verdere plannen, is afhankelijk van de (ontwikkelings)leeftijd en de situatie. Zie ook: Handreiking Participatie van kinderen in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (2018).

Onderzoek laat zien dat vanaf de leeftijd van ongeveer 4 jaar open vragen aan het kind kunnen worden gesteld die voldoende informatie en details geven (Lamb et al., 2007).

Vraag ouders toestemming om met het kind te spreken. Als ouders niet direct of geen toestemming geven, probeer hen dan te overtuigen van het belang van een gesprek met het kind; ook voor het kind zelf. Vertel wat je weet en benoem dat je niet weet wat er verder gebeurd is en dat je daarom het verhaal van het kind zelf wilt horen.

Houd rekening met het tijdstip op de dag en denk na over de locatie: het gesprek vindt bij voorkeur plaats op een voor het kind neutrale locatie waar hij/zij het gevoel heeft vrij  te kunnen spreken. Bereid een gesprek goed voor. Denk niet meteen in oplossingen. Wees voorbereid op wat je mogelijk te horen krijgt en hoe je dan reageert.

Realiseer je dat het (extra) tijd kost om met een kind te praten dat kindermishandeling meemaakt of meegemaakt heeft. Houd daar rekening mee en rond een gesprek altijd zorgvuldig af. Zet een erkende tolk in (via Tolk Vertaal Centrum) bij allochtone kinderen en jongeren die onvoldoende Nederlands spreken en ga na wat de belangrijkste gedragsregels zijn in de betreffende cultuur.

Signs of Safety bevat hulpmiddelen die je kunnen ondersteunen bij de gespreksvoering met kinderen, zoals de Drie Huizen, Words and Pictures en Safety House (zie Parker, 2009; Turnell et al., 2010; Weld & Greening, 2004).

Hieronder staan aandachtspunten voor gesprekken met kinderen (o.a. genoemd door de werkgroep en Ten Berge et al., 2012):

  • Stel het kind op zijn/haar gemak en begin met algemene onderwerpen.
  • Leg duidelijk uit wat de bedoeling is en wat er met de informatie die het kind geeft gaat gebeuren.
  • Beloof geen geheimhouding, leg uit waarom, en spreek af het kind wel te informeren wanneer informatie met andere professionals gedeeld moet worden.
  • Maak duidelijk dat het kind niet schuldig is aan de situatie, maar dat ouders verantwoordelijk zijn voor een veilige en prettige thuissituatie.
  • Heb oog voor de verwarring die kan ontstaan bij een kind rondom loyaliteit, zelfbeschuldiging en angst rondom verlies.
  • Leg aan een jong kind uit dat je er niet bij bent geweest.
  • Laat het jonge kind eerst oefenen met zeggen ‘weet ik niet’ en ‘begrijp ik niet’ en geef het kind toestemming om de interviewer te mogen ‘verbeteren’ (‘nee, ik bedoelde …’).
  • Laat bij het bespreken van de thuissituatie vooral het kind aan het woord.
  • Vraag welke mogelijke oplossingen het kind zelf ziet en wat er volgens hem of haar nodig is om die te realiseren.
  • Spreek bij het afsluiten van het gesprek expliciet af met wie de besproken informatie gedeeld wordt en wat het kind aan zijn ouders gaat vertellen.
  • Zorg ervoor dat na afloop van het gesprek het kind opgevangen wordt door een voor hem of haar vertrouwd persoon.
  • Bied het kind een bereikbaarheidstelefoonnummer aan.

Zie ook: Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling (Van Gemert, 2019).

Loyaliteit

Kinderen voelen aan dat er iets aan de hand is, ook al heeft niemand hen dat uitgelegd. Zij bedenken daarbij vaak hun eigen – niet altijd juiste – verklaringen voor de situatie en hebben de neiging zichzelf daarbij medeschuldig te voelen of vinden. Zij zijn onvoorwaardelijk loyaal aan hun ouders; als (een van) de ouders zelf een rol heeft/hebben in de mishandeling of verwaarlozing van hun kind, is dit voor met name jonge kinderen moeilijk te plaatsen ten opzichte van hun loyaliteit aan hen. Bij allochtone kinderen kan daarbij ook de loyaliteit aan de familie en aan de cultuur en het geloof (en daarmee samenhangende normen met betrekking tot opvoeding) een belangrijke rol spelen.

Het is daarom belangrijk om kinderen en jongeren uit te leggen wat er gebeurt en welke zorgen er zijn over de veiligheid in het gezin, en om hen te betrekken bij de planvorming gericht op veiligheid en herstel.

Bij mogelijk strafbare feiten

Een gesprek met het kind is geen verhoor. Eerder is toegelicht waarom het belangrijk is om de te ondernemen stappen af te stemmen met de interventies van de politie. Gesprekken met slachtoffers en getuigen kunnen namelijk het leveren van bewijs in een strafzaak belemmeren. Toch is het nodig dat je met het kind spreekt. Om dit dilemma te overwinnen, is door het Chadwick Center (San Diego County Child Protection Team, 2012) het zogenaamde Minimum Facts Interview (en checklist) ontwikkeld. Dit is erop gericht om met een minimum aan informatie te bepalen of er sprake van kindermishandeling kan zijn en wat er nodig is om de veiligheid van het kind zeker te stellen.
 
De kernelementen van zo’n gesprek zijn:

  • Praat met het kind apart, zonder ouders of andere betrokkenen.
  • Let op non-verbaal gedrag en emoties bij het kind.
  • Laat het kind diens verhaal doen in de eigen bewoordingen; geef geen ‘cues’ met woorden (in de mond leggen), voordoen, iets laten zien.
  • Gebruik geen gesloten of suggestieve vragen, gebruik wel open vragen, zoals ‘Wat is er gebeurd?’ Stel dus vragen die beginnen met:
    • Wat …?
    • Waar … ?
    • Wie … ?
    • Wanneer …?
    • Hoe …?

Hoe jonger het kind, des te globaler de antwoorden. Veel kinderen van 5 jaar oud kunnen nog niet goed een tijdstip en adres exact verwoorden.

  • Ga na of het kind (met spoed) medisch onderzocht moet worden.
  • Ga na wat er nodig is om de acute veiligheid van het kind te waarborgen.
  • Ga na hoe je zelf het kind een gevoel van veiligheid kan geven.
  • Neem zelf een neutrale houding aan ten opzichte van het kind: prijs het niet voor bepaalde uitspraken en toon geen afkeer (boosheid, walging, etc.) over de mogelijk met het kind uitgevoerde (seksuele) handelingen (Lamb et al., 2007).

Zie ook: Handreiking Praten met kinderen bij mogelijk seksueel misbruik (Kwakman & Polders, 2017).