Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Kindermishandeling
Jongeren op muurtje met alleen voeten zichtbaar

Ouders als risicofactor

Toelichting op de aanbevelingen

  • Breng de situatie ten aanzien van de beide ouders in kaart door informatie te verzamelen over wat er goed gaat en waarover er zorgen bestaan.

  • Kijk naar de ouders als personen en als opvoeders. Ga na of er sprake is van een (licht) verstandelijke beperking, psychiatrische problemen en/of verslaving. Ga na wat de krachten van de ouders zijn. Ga na of er zorgen bestaan over de kinderen naar aanleiding van een Kindcheck. Gebruik een valide vragenlijst om de opvoedingskwaliteit van de ouders in kaart te brengen.

De belangrijkste risicofactoren voor kindermishandeling zijn de factoren die betrekking hebben op de (beide) ouders. Het is dus belangrijk om informatie over hen te verzamelen. Een eerste bron hiervoor zijn gesprekken met de gezinsleden, waaronder de kinderen, en observaties van de situatie en interactie in de eigen omgeving van het gezin. Ga daarbij ook altijd na welke positieve, sterke kanten de ouders hebben, wanneer het goed gaat in het gezin, en waar zij trots op zijn.

Maak onderscheid tussen deze twee rollen:

  • De ouder als opvoeder
    Bijvoorbeeld: hoe is de interactie tussen ouders en kind, is er toezicht, is er betrokkenheid met elkaar in het gezin, is er sprake van een vechtscheiding?

Vragenlijsten: Pedagogische Variabelen Lijst (PVL), Gezinsvragenlijst (GVL); Vragenlijsten Gezin & Opvoeding (VG&O); Opvoedingsbelasting vragenlijst (OBVL); Vragenlijst Gezinsfunctioneren Ouders (VGFO) Verkorte Schaal voor Ouderlijk Gedrag (VSOG); Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG).

  • De ouder als persoon
    Bijvoorbeeld: hebben zij zelf (psychische of psychiatrische) problemen, een verslaving, hoe is hun temperament, zijn er agressieregulatieproblemen, hoe gaan zij om met psychische, psychiatrische en psychosociale problemen (‘coping’)?.

Ga beide rollen na. Vaak zijn ze met elkaar verbonden.

Kindcheck door politie en ziekenhuizen

De Kindcheck is een verplicht onderdeel aan de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit betekent dat zorgprofessionals die met volwassenen werken (en bijvoorbeeld agressief of riskant gedrag vertonen) altijd moeten nagaan of er bij hun cliënt minderjarigen wonen en dat zij zich ervan moeten vergewissen dat deze veilig zijn. De Kindcheck geldt ook bij zwangere vrouwen. Zie verder de Handleiding Kindcheck voor GGZ en Verslavingszorg (Augeo Foundation, 2013a).

De politie en de spoedeisende hulp (SEH) in steeds meer ziekenhuizen doen volgens de KNMG-Meldcode uit 2014 altijd een melding bij Veilig Thuis als zich bij hen een volwassene meldt met psychiatrische problematiek, zelfmoordpoging, geweldsproblematiek of verslavingsproblemen, en als die bij standaardnavraag kinderen blijkt te hebben.

Als de ouder niet de pleger is

Ga als jeugdprofessional na in welke relationele context de vermoede kindermishandeling plaatsvindt. Welke rol spelen de ouder(s) daarbij? Zijn zij of is een van hen de pleger(s)? Zijn er andere familieleden betrokken, of mensen van buiten de huiselijke kring? Zijn de ouders op de hoogte en in staat om het kind te beschermen?

De relatie tussen pleger en slachtoffer heeft consequenties voor de behandeling en begeleiding van kind en gezin. Is een of zijn beide ouders betrokken bij de mishandeling of hebben de ouders het kind onvoldoende kunnen of willen beschermen? Dan horen ook de ouders behandeld en/of begeleid te worden. Als zij niet de plegers zijn en voldoende bescherming bieden, is het kind in principe veilig bij hen. Begeleiding van de ouders en/of behandeling van het kind kan evengoed nodig zijn, maar heeft dan een andere insteek.

De ouder als opvoeder

Er bestaan diverse (over het algemeen) valide vragenlijsten die de kwaliteit van de opvoeding in kaart brengen, zoals:

  • Pedagogische Variabelen Lijst (PVL; Bakker, 2001; 2008) bij gezinnen met een kinderbeschermingsmaatregel.
  • Gezinsvragenlijst (GVL; Van der Ploeg & Scholte, 2008) bij gezinnen met kinderen van 4 tot 18 jaar; subschalen: responsiviteit, communicatie, organisatie, partnerrelatie, sociaal netwerk.
  • Vragenlijsten Gezin & Opvoeding (VG&O; Vermulst et al., 2015 bij gezinnen met kinderen van 0 tot 18 jaar, bestaande uit 4 vragenlijsten die ook los af te nemen zijn:
  • Opvoedingsbelasting vragenlijst (OBVL; Vermulst et al., 2012); subschalen: problemen opvoeder-kindrelatie, problemen met opvoeden, depressieve stemmingen, rolbeperking, gezondheidsklachten. De verkorte versie, de OBVL-K, beperkt zich tot de subschalen problemen opvoeder-kindrelatie, problemen met opvoeden en depressieve stemmingen.
  • Vragenlijst Gezinsfunctioneren Ouders (VGFO; Veerman et al., 2011; 2016); subschalen: basiszorg, opvoeding, sociale contacten, jeugdbeleving, partnerrelatie.
  • Verkorte Schaal voor Ouderlijk Gedrag (VSOG; Van Leeuwen et al., 2011; 2018); subschalen: positieve betrokkenheid, regels aanleren, materieel belonen, straffen, fysiek straffen.
  • Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG; Veerman et al., 2011). 

Bij het gebruiken van een instrument is het belangrijk om de kwaliteit ervan vast te stellen. Raadpleeg bijvoorbeeld:

In kaart brengen zelfredzaamheid 

  • Met de Zelfredzaamheidsmatrix (www.zelfredzaamheidmatrix.nl; Lauriks et al., 2013) kun je beoordelen of er sprake is van acute problematiek en of het gezin op een aantal domeinen niet, beperkt, voldoende of volledig zelfredzaam is. Er is een supplement beschikbaar om het ouderschap te beoordelen van volwassenen die de verantwoordelijkheid hebben voor minderjarige kinderen (Fassaert et al., 2013).
  • Met MijnZRM.nl  kunnen cliënten zelf hun mate van zelfredzaamheid meten.
  • De Zelfredzaamheidsschaal voor Jongeren (ZRJ; Addink et al., 2017) is een soortgelijk instrument dat in kaart brengt hoe leeftijdsadequaat de zelfredzaamheid van een kind of jongere is, of ouderfiguren passende ondersteuning bieden en wat de kwaliteit van de bredere omgeving is.

Zie ook de richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen.

De ouder als persoon: psychische problemen bij ouder(s)

Het is van belang dat jeugdprofessionals voldoende kennis hebben over psychische problematiek bij volwassenen. Kinderen van ouders met psychische problemen lopen een verhoogd risico het slachtoffer te worden van kindermishandeling (Verdurmen et al., 2007) en verwaarlozing (Klein Velderman & Pannebakker, 2008).

Volwassenen met ernstige psychische aandoeningen blijken net zo vaak kinderen te hebben als volwassenen zonder psychische problemen (Jacobson, 2016). In een groot, langlopend Amerikaans onderzoek bij meer dan achtduizend volwassenen met psychische problemen stelde Jacobson vast dat alle soorten psychopathologie bij de ouder (zoals depressie, autisme, bipolaire stoornis of middelengerelateerde stoornis) negatieve effecten hebben op de kwaliteit van de ouder-kindrelatie (door de ouder zelf beoordeeld). Bij moeders werd een groter negatief effect gevonden dan bij vaders.

Volgens Koper et al. (2018) zijn er drie factoren die meespelen bij de impact van psychische problemen bij de ouder op het ouderlijk functioneren en de relatie met het kind:

  • De leeftijd van de kinderen als de psychische problematiek ontstaat (hoe jonger het kind, hoe meer impact).
  • De genetische kwetsbaarheid van het kind zelf.
  • De ouder-kindinteractie en het opvoedgedrag van de ouder.

Mensen met ernstige psychische problemen hebben minder draagkracht dan gezonde volwassenen en laten doorgaans minder adequaat, minder sensitief opvoedgedrag zien als gevolg van hun symptomen (Beardslee et al., 2011; Dix & Meunier, 2009; Van den Ende et al., 2011; Van der Zanden et al., 2017). Ouders bieden bijvoorbeeld weinig emotionele ondersteuning, geven onvoldoende structuur, of zijn overbeschermend of autoritair (Romijn et al., 2010). Bij psychische problemen is er bijna altijd een verminderd vermogen om te mentaliseren, dus te reflecteren op jezelf als opvoeder en op (het gedrag van) het kind. Beide aspecten (sensitief gedrag en kunnen mentaliseren) zijn van belang voor de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie (zie ook de richtlijn Problematische gehechtheid). Hieronder wordt van enkele veelvoorkomende psychische stoornissen bij volwassenen beschreven hoe deze invloed kunnen hebben op het opvoedgedrag van ouders.

Depressie en postpartum depressie

Bijna zes op iedere honderd volwassenen (Smit et al., 2013) hebben weleens last van serieuze depressieve klachten, gedurende een periode van minimaal twee weken. Bij vrouwen komt een depressie bijna twee keer zoveel voor als bij mannen (R. de Graaf et al., 2011). Er is sprake van een depressie als ten minste vijf van de volgende symptomen gedurende twee weken aanwezig zijn, én als er sprake is van veranderingen ten opzichte van het eerdere functioneren van de ouder:

  • Een depressieve stemming of wanhoop.
  • Vermindering van interesse voor of plezier aan (bijna) alle activiteiten.
  • Onopzettelijk gewichtsverlies of -toename.
  • Slaapklachten.
  • Psychomotorische gejaagdheid of geremdheid.
  • Vermoeidheid of verlies van energie.
  • Gevoelens van waardeloosheid en inadequate schuldgevoelens.
  • Vermindering van het vermogen om te denken en zich te concentreren.

Jaarlijks krijgt in Nederland ongeveer een op de tien vrouwen die bevallen zijn een postpartum (postnatale) depressie (Smit et al, 2013). Volgens Koper et al. (2018) ligt de incidentie van postpartum depressie tussen de 7% en 29%, en hebben hun kinderen hebben een drie tot vijf keer hogere kans om zelf een depressie te ontwikkelen (Koper et al., 2018). Uit onderzoek blijkt dat ouders met een depressie veeleisend kunnen zijn, vlakker zijn in de communicatie met hun kind, minder fysiek contact hebben met hun kind, minder uitingen van goedkeuring laten zien, en meer moeite hebben om sensitief te reageren op de behoeften van hun kind (Beardslee et al., 2011; Dix & Meunier, 2009). Vooral bij jonge kinderen kan verminderd sensitief gedrag een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie.

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

Volwassenen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis (prevalentie 3%; R. de Graaf, 2011) kunnen agressief en vijandig reageren, veel ruzie maken, driftbuien hebben, actief weigeren om verzoeken van gezagsdragers in te willigen en anderen opzettelijk hinderen. Ze hebben geen spijt en kunnen zich niet inleven in anderen. Deze stoornis komt vaker bij mannen voor. Rond middelbare leeftijd nemen de symptomen doorgaans af. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft veel invloed op het opvoedgedrag: het meest opvallend is het onvermogen om zich in te leven in het kind en het onvermogen om sensitief te reageren op het kind (Koper et al., 2018). Dit vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie.

ADHD  

Naar schatting 2% van de volwassenen in Nederland lijdt aan Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD), dat zich kenmerkt zich door rusteloosheid, impulsiviteit en gebrek aan concentratie (R. de Graaf et al., 2011). Volwassenen met ADHD vallen op door hun gebrek aan concentratie en aandacht, problemen met plannen en organiseren en een chaotisch gedrag, zoals te laat komen en druk praten. Er is weinig bekend over de invloed van ADHD op opvoeden en ouderschap. Mensen met ADHD kunnen last hebben van stemmingswisselingen, waardoor ze mogelijk onvoorspelbaar kunnen zijn in hun gedrag naar hun kind. Bovendien kunnen mensen met ADHD gevoeliger zijn voor externe prikkels als lawaai en huilen. Of dit ook negatief uitpakt in opvoedgedrag is nog niet specifiek onderzocht.

Bipolaire stoornis

Volwassenen met een bipolaire stoornis (ook wel manisch-depressieve stoornis, prevalentie 1%; R. de Graaf et al., 2011) hebben te maken met sterke stemmingswisselingen: op het ene moment heel erg uitgelaten zijn (manie), en het andere moment neerslachtig (depressie). Een bipolaire stoornis kan niet worden genezen, wel kunnen symptomen met medicatie verminderen of verdwijnen en kan een nieuwe episode worden voorkomen. Een bipolaire stoornis heeft veel invloed op het ouderschap: de prikkelbare stemming kan enkele dagen tot weken duren. In een manische periode zijn mensen overdreven vrolijk, boos, overactief en druk, en houden ze geen rekening met de consequenties van hun gedrag. Er zijn geen specifieke studies gedaan naar de invloed van een bipolaire stoornis op het ouderlijk functioneren. De veronderstelling is dat ouders met deze stoornis zowel in de manische als de depressieve perioden minder sensitief kunnen reageren op de behoeften van hun kind. Ook wordt aangenomen dat zij dan onvoorspelbaar zijn in hun gedrag, wat weer een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie.

Borderline persoonlijkheidsstoornis

Iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornis valt op door sterke wisselingen in stemmingen, gedachten en gedrag. Mensen met een borderline stoornis reageren impulsief en extreem, en denken vaak zwart-wit. Relaties zijn moeilijk te onderhouden en wisselen sterk. In Nederland heeft 1,1% van de mensen tussen de 21 en 67 jaar een borderline persoonlijkheidsstoornis (Koper et al., 2018). De sterke wisselingen in stemming en gedrag maken dat de stoornis veel invloed heeft op het ouderlijk functioneren. Ouders met een borderline stoornis vertonen vaker onvoorspelbaar gedrag richting hun kind, en verwaarlozen hun kinderen vaker (Cuijpers et al., 2005). Ook hebben ouders met een borderline stoornis moeite om sensitief te reageren op de behoeften van hun kind, wat de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie bedreigt.

Autisme spectrum stoornis (ASS) 

Naar schatting 1% van de volwassenen (meer mannen dan vrouwen) heeft een Autisme Spectrum Stoornis (ASS), een psychische aandoening die de normale ontwikkeling belemmert en levenslang aanhoudt. Kinderen van ouders met ASS hebben een fors hoger risico om zelf ook ASS-problemen te ontwikkelen (Koper et al., 2018). ASS-problematiek heeft veel invloed op het ouderlijk functioneren: ouders met ASS kunnen zich (afhankelijk van de ernst) minder goed inleven in hun kind, reageren daardoor minder sensitief op de behoeften van hun kind, en bieden hun kind minder emotionele ondersteuning. Dit vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie.

Ouders met een (licht) verstandelijke beperking bij ouders (LVB)  

LVB is geen psychische of psychiatrische stoornis, maar wel een onzichtbare beperking die veel invloed heeft op het ouderlijk functioneren van een persoon. Ouders met een LVB hebben een laag IQ (tussen 50 en 85) én een beperkt sociaal aanpassingsvermogen (Zoon & Van Rooijen, 2018). Bij ‘sociaal aanpassingsvermogen’ gaat het om vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen, om sociale vaardigheden en om praktische vaardigheden als persoonlijke verzorging en gebruikmaken van openbaar vervoer.

Mensen met een LVB:

  • denken heel concreet, en zijn gericht op het hier en nu;
  • denken sterk vanuit zichzelf, en zijn – ook in de opvoeding – meestal gericht op hun eigen behoeften;
  • kunnen zich niet goed in anderen verplaatsen;
  • reageren doorgaans impulsief en hebben moeite om hun impulsen te beheersen;
  • vinden het lastig om een langere tijdsperiode te overzien;
  • hebben moeite om hun aandacht en concentratie vast te houden;
  • hebben tijd nodig om nieuwe informatie te verwerken en aan te leren;
  • hebben moeite om te praten over hun eigen emoties; ook het herkennen van emoties bij anderen is een probleem (A. de Jong et al., 2014).

Bij ouders met een LVB zien we vaker een pedagogisch onvermogen, verwaarlozing of mishandeling van hun kinderen. In tweederde van de Nederlandse gezinnen waarbij één of beide ouders een LVB hebben, functioneren de ouders niet ‘goed genoeg’ (D. L. Willems et al., 2007). Goed genoeg ouderschap definiëren we hier als ouderschap waarbij de ouders, al of niet met hulp van het netwerk, minimaal beschikken over de volgende vaardigheden (Durinck & Racquet, 2003; Lever, 2015):

  • Ouders kunnen de basisbehoeften van hun kind vervullen, zoals: kinderen hebben schone kleren, gezond eten, een schoon en warm huis.
  • Ouders kunnen hun kind affectie en steun bieden: kinderen worden getroost bij verdriet, gekalmeerd bij boosheid, gerustgesteld bij angst, er wordt samen met hen gelachen.
  • Ouders kunnen hun kind steun bieden bij het aangaan en onderhouden van sociale relaties binnen en buiten het gezin in termen van liefde, vertrouwen, en burgerschap.
  • Het gezin kan omgaan met de buitenwereld. Kinderen leren wat wel en niet mag, ouders houden zich aan de wet, en ouders leven veilig en gezond.

Of het ouderschap van ouders met een LVB als ‘goed genoeg’ te beoordelen is, hangt af van de balans tussen de beschermende en bedreigende factoren (De Vries et al., 2005). Er zijn diverse ondersteuningsprogramma’s beschikbaar voor ouders met een LVB (zie ook Aanpak en interventies).