Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Toekomstgericht werken
Groep jongeren

2.1.1. De jongere leren kennen

Toelichting op de aanbeveling

  • Leer de jongere kennen: neem de tijd, ook om een vertrouwensband op te bouwen en blijf hierin investeren. Wees nieuwsgierig naar de familieachtergrond en voorgeschiedenis, dromen, wensen en talenten, los van de problematiek.

Werkrelatie opbouwen

Het opbouwen van een vertrouwelijke werkrelatie tussen jongeren en jeugdprofessionals is erg belangrijk. Jongeren waarderen het als je hen als jeugdprofessional écht wilt leren kennen, begrijpen en helpen. Ze willen zich gezien en gehoord voelen, hun verhaal kunnen vertellen en voelen dat daar ruimte voor is. Dit vraagt erom dat je de tijd neemt om de jongere te leren kennen, dat je nieuwsgierig bent en belangstelling toont in wie de jongere is, los van het probleem of de hulpvraag. Jongeren waarderen het als je actief vraagt naar zaken die voor hen belangrijk zijn, bijvoorbeeld naar de ziekte van een familielid, een tentamenweek of een voetbalwedstrijd. Hierdoor voelen ze zich echt gezien en gehoord.

Doorlopend gesprek 

In de context van toekomstgericht werken kan het tijd kosten om een vertrouwelijke werkrelatie op te bouwen met een jongere. Dit kan spanning geven, vooral omdat er vaak druk staat op het bereiken van resultaten in het hulpverleningsproces. Toch is het belangrijk dat je als jeugdprofessional de tijd neemt om de jongere echt te leren kennen: de voorgeschiedenis, de interesses en wat goed aansluit bij de jongere. Dit maakt deel uit van het doorlopende gesprek dat hoort bij toekomstgericht werken. Je kunt bijvoorbeeld interesse tonen in wat er speelt in de leefwereld en wat de jongere nodig heeft om stappen te kunnen zetten. Het is belangrijk om de jongere regelmatig om feedback te vragen: wat gaat goed, wat ontbreekt nog en waar sla je misschien de plank mis? Bespreek daarna samen hoe jij je rol zo kunt invullen dat die beter aansluit bij de jongere. Spreek af om dit na een bepaalde periode opnieuw te evalueren. Zo blijf je werken aan de vertrouwensband.

Informele contactmomenten 

Informele contactmomenten kunnen de verbinding tussen jongeren en jeugdprofessionals versterken, bijvoorbeeld door samen iets te ondernemen, zoals sporten, winkelen of wandelen. Voor sommige jongeren zijn deze informele activiteiten het moment om iets te vertellen over toekomstdromen en -plannen. Die natuurlijke gespreksmomenten zijn er ook voor jongeren die thuis opgroeien. Ook zij gaan niet aan de keukentafel in gesprek over doelen en afspraken, deze onderwerpen komen tussendoor voorbij. Om een goede relatie op te bouwen, is het belangrijk niet alleen bij de jongere langs te gaan wanneer er problemen zijn, maar ook wanneer het goed gaat. 

Zie de verdieping en onderbouwing voor de aandachtspunten van jongeren binnen een gedwongen kader. 

Sensitiviteit voor verschillen

Om voldoende aan te kunnen sluiten bij jongeren, is het als jeugdprofessional belangrijk dat je sensitief bent voor diversiteit en kennis hebt van hun leefwereld en beleving. Dit gaat verder dan sociaalemotionele ontwikkelingsleeftijd, schoolsituatie, sociaal functioneren en probleemgedrag. Ook de culturele en religieuze achtergrond en maatschappelijke positie van een jongere spelen mee. 

Diversiteitssensitief werken betekent om te beginnen dat je je eigen kader, waarden en aannamen kent en daarop kritisch reflecteert. Zo kun je beter ruimte maken voor de stem en het perspectief van de jongere, en kennisnemen van de thema’s die spelen in het leven van de jongere. Denk aan gebrek aan ruimte voor de eigen identiteit of seksualiteit – op school, het werk of in de publieke ruimte. Of aan zich niet begrepen voelen in het dagelijks leven, bijvoorbeeld bij bepaalde religieuze uitingen of omgangsvormen, en discriminatie, racisme en kansenongelijkheid. Wil je meer weten over hoe discriminatie doorwerkt en hoe dit te verminderen, zie dan het rapport Wat werkt bij het verminderen van discriminatie?

Hoe dit uitwerkt, verschilt per jongere. Ga als jeugdprofessional daarom niet uit van stereotypen, maar luister vooral naar jongeren om te ontdekken wat hun achtergrond betekent. Het kan waardevol en ondersteunend zijn om hieraan aandacht te besteden vanuit enige basiskennis, en met een vragende, open en nieuwsgierige houding. De identiteit van een jongere en diens ‘kleur’ doet ertoe, maar alleen de jongere zelf kan je vertellen hoe dit hun leven beïnvloedt. 

Wees daarnaast als jeugdprofessional alert op mogelijke andere verschillen tussen jongeren. Hoe wordt hun zelfbeeld, wereldbeeld, denken en doen beïnvloed door bijvoorbeeld de problematiek, gezinsachtergrond, trauma, sociaaleconomische status (SES), positie in de samenleving, gender en seksuele oriëntatie? Geef samen met de jongere betekenis aan het verleden en de mogelijke impact van een licht verstandelijke beperking (lvb) of autismespectrumstoornis (ASS). Verschillende kenmerken of invloeden kunnen ook tegelijkertijd spelen en dus bij elke jongere anders uitwerken. 

Lees in de Verdieping en onderbouwing over de aandachtspunten voor werken met jongeren met een lvb en gesprekstips voor jongeren met een LVB. Werk je met jongeren met ASS, dan is er de brochure Een diagnose autisme… en dan? van Project Op-Weg-Wijzer.

Kennis van de leefwereld en ontwikkelingsfase van jongeren 

Daarnaast is het belangrijk dat je kennis hebt van de (online) leefwereld van jongeren (zie Samenwerken met het informele netwerk). Ook een brede kennis over de ontwikkelingsfase waarin jongeren in de overgang naar volwassenheid zich bevinden is van belang. Zie bijvoorbeeld het kennisdossier Van jeugd naar volwassenheid van het Nederlands Jeugdinstituut. 

Trauma

Als jeugdprofessional is het belangrijk om te begrijpen hoe trauma het leven van jongeren beïnvloedt. Geef hiervoor samen met de jongere betekenis aan hun verleden en het (soms problematische) gedrag. Durf vermoedens van trauma’s of van een verstoorde of gestagneerde seksuele ontwikkeling te bespreken. Bekijk ook welke aanvullende hulp er mogelijk nodig is en begeleid daarheen. Je leest hierover meer in de Verdieping en onderbouwing onderaan deze pagina. 

Dit helpt om de aanbeveling in praktijk te brengen:

  • Begin met informeel contact (hoe gaat het met je?) en laat de jongere wennen aan jou en de omgeving.
  • Stem je communicatie af op de jongere. Sommige jongeren hebben baat bij informele, alledaagse communicatie zonder jargon en abstract taalgebruik. Anderen vinden het betuttelend als je simpele taal gebruikt. Sluit bij jongeren met ASS goed aan bij hun humor.
  • Zorg voor een ontspannen gesprek. Jongeren willen vaak graag weten waar het gesprek over gaat, maar begin niet over een agenda of afgebakend doel. Start in plaats daarvan met elkaar leren kennen: wie zitten hier tegenover elkaar? Verhul daarbij niet het verschil in positie. Vermijd een vragenvuur of het afwerken van een vragenlijst. Laat het gesprek natuurlijk verlopen en voeg je agenda in op een passend moment. Ook hier geldt: stem af op de persoon die tegenover je zit. Sommige jongeren vinden het heel fijn als het gesprek een duidelijke structuur heeft.
  • Wees oprecht geïnteresseerd in jongeren. Luister met aandacht en open en oordeelvrij naar wat ze te vertellen hebben. Sluit hierbij aan bij hun leefwereld, zodat je goed meekrijgt hoe die eruitziet, wie belangrijk zijn, wat er op het spel staat en hoe je van betekenis kunt zijn. Durf door te vragen op meerdere levensgebieden en onderwerpen zoals geaardheid, (seksuele) relaties, financiën, woonsituatie en ingrijpende gebeurtenissen – óók als je het spannend vindt om ernaar te vragen. De vraag stellen kan een drempel wegnemen. Leg de keuze om de vraag te beantwoorden bij de jongere. Als je de leefwereld goed snapt, kun je later met de jongere de vertaalslag maken naar het plan en wat nodig is om dit te realiseren (zie ook Aanpak en interventies). Kom dus niet alleen langs als er een probleem is, maar ook als het goed gaat.
  • Oordeel niet en geef jongeren de ruimte om te zijn wie ze zijn. Sta open voor wat jongeren willen vertellen en laat ze uitpraten. Oordeel niet als de jongere onderuit is gegaan of onhandige keuzes heeft gemaakt, zoals schulden en overmatig middelengebruik. Zorg voor een open, neutrale en accepterende houding om jongeren te laten leren van hun ervaringen en hun successen te vieren. Opgroeien gaat met vallen en opstaan.
  • Kijk verder dan de jongere als hulpvrager. Stel je open om ook de veerkracht, talenten en mogelijkheden van de jongere te zien en hiervan te leren. Op bepaalde gebieden kan een jongere juist sterk zijn, ook zo dat anderen iets kunnen leren. Ook al zijn er op een ander vlak kwetsbaarheden of vragen. Denk bijvoorbeeld aan een jongere met autisme die heel goed is met computers.
  • Verdiep je in de interesses van jongeren en wees daar nieuwsgierig naar. Vraag een keer naar de plek waar een jongere graag heen gaat en of je er eens samen naartoe kunt. Vraag wat de jongere graag doet na school of in de vrije tijd, en stel voor dat eens samen te doen. Hoor je bijvoorbeeld dat een jongere eerder graag voetbalde, neem dan een keer een bal mee en trap samen een balletje. Bewegen terwijl je praat ondersteunt het effect en maakt het gesprek ook meer ontspannen.
  • Verdiep je in de culturele of religieuze achtergrond van de jongere. Ga daarbij niet uit van stereotypen, maar luister naar wat hun achtergrond voor henzelf betekent. Wees je ervan bewust dat ook ongelijkheid of discriminatie de identiteit van de jongere kunnen beïnvloeden. Reflecteer ook op je eigen positie en referentiekaders, hoe de jongere naar jou kijkt, of hoe jij naar discriminatie of racisme kijkt en wat je ervan weet. Stel je lerend en vragend op: een achtergrond werkt voor iedereen anders door.  
  • Investeer in het informele netwerk van de jongere en onderzoek wie daarin belangrijk zijn. Om een goede werkrelatie op te bouwen, moet je oog hebben voor de jongere én het informele netwerk. Zie verder Samenwerken met het informele netwerk.
  • Verdiep je voldoende in de ontwikkelingsfase van jongeren in de overgang naar volwassenheid en de kwetsbaarheden die deze periode met zich meebrengt voor verschillende jongeren.
  • Herken en wees alert op mogelijke cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen bij de jongere (lang niet altijd bekend!). Zie Verdieping en onderbouwing voor concrete tools en tips.

Aandachtspunten jongeren binnen een gedwongen kader

Bij het opbouwen van een vertrouwensband binnen gedwongen kader bevindt de jeugdprofessional zich in een spanningsveld tussen engageren en positioneren. Hierover lees je meer in de richtlijn Samen beslissen over hulp.

Aandachtspunten voor werken met jongeren met een lvb

Belangrijk aandachtspunt is de (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Neem als jeugdprofessional genoeg tijd om in te schatten wat de cognitieve en sociale sterke en zwakke kanten zijn van een jongere met een lvb. Zie hiervoor bijvoorbeeld ‘3 Kenmerken van mensen met een licht verstandelijke beperking’ van de richtlijn Diagnostisch onderzoek LVB. In deze richtlijn vind je ook aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen of afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een licht verstandelijke beperking. 

Voor het opdoen van kennis over en herkennen van lvb, het ontwikkelen van affiniteit voor, of het lezen over ervaringen van personen met een lvb (en ASS) kun je bijvoorbeeld de Signalenkaart LVB raadplegen of de e-learnings Zie jij het, die LVB? en Transitiecoaching voor jongeren met een LVB (gratis via het open aanbod) volgen bij GGZ-Ecademy. Voor handvatten voor het aansluiten bij een LVB in (hulp)gesprekken kun je de praktische tool Aansluiten bij een LVB.. hoe doe jij dat? raadplegen. En over de (sociaalemotionele) ontwikkeling van LVB-jongeren en de verschillende ontwikkelingsdomeinen kun je meer informatie vinden in de handreiking Emotionele ontwikkeling. Omschrijving fasen en bijbehorende begeleidingsstijl van Zaal en Boerhave (2022).

Tips voor gesprekken met jongeren met een lvb

  • Praat rustig, stel één vraag tegelijkertijd, vraag gericht door en hanteer kernachtige gesproken of geschreven teksten. Houd het beknopt en doelgericht, vertel niet meer dan nodig.
  • Gebruik korte, eenvoudige zinnen en gangbare en concrete woorden en vermijd impliciete boodschappen of figuurlijk taalgebruik, dubbele ontkenningen, spreekwoorden of gezegden of overkoepelende termen (trein en bus in plaats van openbaar vervoer).
  • Houd vast aan een eerder gehanteerde woordkeuze, gebruik dezelfde woorden en metaforen als de jongere zelf gebruikt. En moedig de jongere aan om aan te geven wanneer iets onduidelijk is.
  • Overweeg het gebruik van visuele ondersteuning die aansluit op de communicatieve voorkeuren en de belevingswereld van de jongere wanneer jongeren moeite hebben met (verbale) informatieverwerking. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van kleuren, tekeningen, pictogrammen en foto’s, maar ook aan animaties/videofragmenten, klei en (Playmobil)poppetjes om iets aan te duiden. Belangrijk is dat de betekenis ervan duidelijk is voor de jongere. Laat de jongere zijn verhaal visueel verduidelijken met bijvoorbeeld een tekening. Voor meer tips zie de herziene richtlijn Effectieve Interventies LVB.

Trauma 

Veel jongeren zijn op zoek naar een verklaringskader van waaruit ze zichzelf en hun levensloop kunnen begrijpen. Ze hebben bijvoorbeeld nog last van zaken uit het verleden, waardoor het niet goed lukt om bezig te zijn met hun toekomst(plan). Voor jongeren kan het een eyeopener zijn wanneer ze zich realiseren dat het niet allemaal aan hen ligt, dat ze geen probleemkind zijn, maar dat er een logische verklaring is voor de stagnatie in hun ontwikkeling naar volwassenheid, namelijk een of meer ingrijpende levenservaringen (Adverse Childhood Experiences, ACEs). Vraag daarom door. Zeg dat ze wel zelf de grens aan mogen geven waar ze het wel en niet over willen hebben. Bespreek zo nodig mogelijkheden voor hulpverlening en begeleid ook bij het inzetten ervan. 

Voor meer informatie over trauma zie ook de richtlijn Traumagerelateerde problemen of de serie infographics over ingrijpende jeugdervaringen van Augeo over ACE en PACEs (Protective and Compensatory Experiences). 

Het belang van een goede werkrelatie  

De werkrelatie tussen professionals en hun cliënten, ook wel bekend als de therapeutische alliantie of werkalliantie, is een actieve samenwerking waarin zowel professionals als hun cliënten vertrouwen ontwikkelen in elkaar, zich verbinden en werken vanuit gedeelde doelen naar gewenste resultaten (Castonguay, Constantino, & Holtforth, 2006; Bordin, 1979; Van Hattum et al., 2019). Uit onderzoek is gebleken dat een goede werkrelatie een bepalende factor is in het succes van de behandeling en bij kan dragen aan positieve resultaten (Fyfe et al., 2018; Koops et al., 2013; Koops et al., 2014; Schaap et al., 2017; de Greef et al, 2018; Kidd, Davidson & MacKenzie, 2017). Wanneer zowel de cliënt als de professional positief zijn over de alliantie, zijn de resultaten beter (Van Hattum, et al., 2019). Ontevredenheid over de werkrelatie tussen professionals en cliënten kan leiden tot het voortijdig eindigen van een behandeling (Baillargeon et al., 2012).  

Uit onderzoek naar alliantievorming blijkt dat er een grijs gebied bestaat tussen het opbouwen van een emotionele band en actieve samenwerking tussen jongeren en professionals en een werkrelatie die meer instrumenteel van aard is, zonder therapeutische impact. Dit wordt ook wel pseudo-alliantie genoemd (Bender, 2005; Henriksen et al., 2008; Hill, 2005). Bekend is dat er een evenwichtige verhouding moet zijn tussen het relationele deel – dat betrekking heeft op de ontwikkeling van een affectieve band tussen een professional en een cliënt – en het doel- of taakgerichte deel, dat betrekking heeft op de overeenstemming over de doelen en het proces ernaartoe (Crits-Christoph, Gibbons, & Hearon, 2006; Bordin, 1979; Rauwerdink-Nijland et al., 2024; Van Hattum et al., 2019). Hierbij moet opgemerkt worden dat jeugdprofessionals verschillende strategieën hanteren in het opbouwen van een werkrelatie, afhankelijk van persoonlijke stijl van de jeugdprofessional en de behoeften van de jongere. Het tot stand brengen en bevorderen van een alliantie hangt af van verschillende factoren, zoals de kenmerken van jongeren en individuele behoeften, evenals de interpersoonlijke stijl en vaardigheden van de jeugdprofessional.  

Kwetsbaarheden 

Het opbouwen van een goede werkrelatie met jongeren in de overgang naar volwassenheid in een kwetsbare positie kan een uitdaging zijn voor jeugdprofessionals. Deze jongeren kunnen kwetsbaar zijn door negatieve jeugdervaringen zoals verwaarlozing of (seksueel) misbruik, kampen met ernstige sociaalemotionele problematiek, hechtingsproblemen, verminderde sociale vaardigheden, een laag intelligentieniveau, psychopathologie of trauma (Harder et al., 2012; Leloux-Opmeer et al., 2016; Kaal et al., 2012). Jongeren met een lvb of ASS hebben vaker beperktere sociale vaardigheden, meer moeite om hun emoties te reguleren in interactie met anderen en met de interpretatie van sociale signalen. Ze zien neutrale signalen eerder als vijandig of negatief. Sommige jongeren hebben vanuit deze problematiek een copingmechanisme ontwikkeld waarin zij in hun gedrag agressie en vijandigheid laten zien (Roest et al. 2022). Ook is bekend dat ernstige psychosociale en gedragsproblemen bij jongeren een complicerende factor kunnen zijn in de alliantievorming met jeugdprofessionals (Eltz et al., 1995; Harder et al. al., 2013; Lawson et al., 2020; Steinke & Derrick, 2018; Zelechoski et al., 2013). 

Bovendien hebben jongeren met een jeugdzorgverleden vaak meermaals teleurstellende ervaringen opgedaan in het contact met jeugdprofessionals of plaatsingen in meerdere gezinnen of instellingen (Porter, 2021) en hierdoor moeite met vertrouwen en het aangaan van betekenisvolle en ondersteunende relaties met zowel volwassenen als leeftijdsgenoten (Helsen et al., 2000). Roest (2022) beschrijft in zijn proefschrift dat het deze jongeren vaak ontbreekt aan een basisgevoel van vertrouwen in volwassenen en steun van hun ouders, wat hun behoefte aan ondersteunende en betrouwbare professionals onderstreept (Brown et al., 2014; Harder, 2018; Harder et al., 2013, 2017; Van Hecke et al., 2019; Zegers et al., 2006 in Roest, 2022). De terughoudendheid van een jongere kan dus voortkomen uit de noodzaak om zichzelf te beschermen. Dat onderstreept het belang van een betrouwbare professional. 

Een goede werkrelatie tussen jeugdprofessionals en jongeren draagt ook bij aan het vervullen van de psychologische basisbehoeften autonomie, verbondenheid en competentie uit de zelfdeterminatietheorie van Ryan en Deci (2000), en dan met name de behoefte aan verbondenheid. Daarnaast heeft een goede relatie tussen jongeren en jeugdprofessionals in onzekere perioden een positieve invloed op de ontwikkeling naar zelfstandigheid en op het ontwikkelen van een positieve identiteit (Häggman-Laitila, Salokekkilä & Karki, 2019; Stein, 2006). 

Het is dus van belang dat jeugdhulporganisaties en jeugdprofessionals aandacht besteden aan het opbouwen en in stand houden van een goede werkrelatie met jongeren. Dit vraagt om actieve inzet van jeugdprofessionals. Doordat jeugdprofessionals en jongeren elkaar goed leren kennen, ontstaat er meer vertrouwen, waardoor jongeren meer durven te bespreken en vragen durven te stellen (Distelbrink et al., 2023). Bij een positieve relatie zien jongeren de professional als gewaardeerde bondgenoot en een belangrijk persoon in hun leven. Het creëert stabiliteit in de situatie van jongeren, zeker wanneer andere betekenisvolle relaties in hun netwerk ontbreken en zij eerder negatieve ervaringen hebben opgedaan in relaties met anderen (NJi, z.d.-a). 

Werkzame factoren

  • De tijd nemen voor het opbouwen een werkrelatie met een jongere (Onstenk et al., 2023; Movisie, 2023; Boendermaker, Verheem & Otte; 2021; Jongepier et al. 2010).
  • Écht luisteren en willen horen wat er gezegd wordt, openstaan voor het verhaal van de jongere zelf en ook serieus nemen wat de jongere bezighoudt of wat diens perspectief is (Boendermaker et al., 2014; Distelbrink et al., 2023, Wiersma & Van Goor, 2020., Boendermaker, Verheem & Otte, 2021; Onstenk et al., 2023). Onthouden wat er is gezegd en hier ook op terugkomen (Distelbrink et al. 2023, Wiersma & Van Goor, 2020; Rauwerdink – Nijland et al., 2024).
  • Tonen van emotionele betrokkenheid. Bijvoorbeeld door begrip te tonen (Rogers, 2011; Rauwerdink – Nijland et al., 2024) en ervaringen en emoties van jongeren te valideren. Of fysiek contact, zoals een knuffel, schouderklopje of een hand op de schouder wanneer een jongere hier behoefte aan heeft. Een belangrijke voorwaarde voor fysiek contact met een jongere is dat de jeugdprofessional en jongere zich hier beiden prettig bij voelen (Boendermaker et al., 2014; Wiersma & Van Goor, 2020).
  • Empathisch vermogen van jeugdprofessionals komt in een systematische literatuurreview van Onstenk et al. (2023) naar voren als een werkzame factor voor het bevorderen van de alliantie met cliënten, volgens ouders en jongeren (Brown et al., 2014; Hollidge, 2013; Oyer, 2013 in Onstenk et al. 2023). Jeugdprofessionals moeten een goed invoelend vermogen hebben en de bereidheid om af te stemmen op de jongere.
  • De jongere zien als persoon en niet alleen diens problematiek. De houding van de jeugdprofessional dient in de basis positief te zijn, waarmee deze laat blijken de jongere te accepteren als persoon en om wie die is (Jongepier et al. 2010). Dit doet de jeugdprofessional bijvoorbeeld door interesse te tonen in de leefwereld van de jongere, zich te verdiepen in de culturele stijl en uitdrukkingsvormen, zoals straattaal, kleding en sociale omgangsvormen, en interesses en ervaringen (Sonneveld, 2022; Rauwerdink – Nijland et al., 2024).
  • Informeel contact kan bijdragen aan het opbouwen en behouden van een goede werkrelatie. Bijvoorbeeld een kopje koffiedrinken met de jongere, een praatje maken, samen een stukje lopen (Harder, 2021; Wiersma & Van Goor, 2020; Distelbrink et al. 2023) samen te koken en/of te eten in een residentiële setting (Geenen, 2016). De werkrelatie kan worden versterkt wanneer jeugdprofessionals het gezellig hebben met jongeren, of grapjes met hen maken, als er al een basis is van wederzijds ervaren respect en acceptatie (Distelbrink et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020; Onstenk et al., 2023). Jongeren waarderen laagdrempelig contact: dat ze niet voor alles een afspraak hoeven te maken en dat niet alle contactmomenten worden geregistreerd. Hetzelfde geldt voor goed en snel bereikbaar zijn, bijvoorbeeld via WhatsApp. Zeker voor jongeren die zich niet zo snel zullen melden bij professionele (jeugd)hulp is dit belangrijk om een open sfeer te creëren waarin ze toch dingen durven delen (Distelbrink et al., 2023; Wiersma & Van Goor, 2020).
  • Sensitiviteit voor verschillen. Jongeren moeten het gevoel hebben dat een jeugdprofessional hen en hun achtergrond begrijpt (Distelbrink et al., 2023; Rauwerdink – Nijland et al., 2024) of in ieder geval wil begrijpen (Sonneveld, 2022; Wiersma & Van Goor, 2020). Dit kan betekenen dat er bijvoorbeeld oog is voor het opgroeien met een meervoudige identiteit of specifieke thema’s die mogelijk spelen gezien de achtergrond van de jongere. Uit onderzoek komt naar voren dat thema’s als kansenongelijkheid, armoede, racisme, discriminatie en uitsluiting, of taboes die binnen gemeenschappen spelen jongeren kunnen belemmeren of specifieke aandacht vragen (bijv. Day & Badou, 2019; Badou & Day, 2021; Felten et al., 2021; Yassine et al., 2023).    

Wat is hiervoor nodig? 

  • Affiniteit en de bereidheid van jeugdprofessionals om jongeren te begrijpen en zich te verdiepen in hun leefwereld. Bovendien kan kennisnemen van jongeren en hun leefwereld ook de motivatie van jeugdprofessionals aanzwengelen om hen te willen begeleiden (Wiersma & Van Goor, 2020).
  • Gespreks- en luistervaardigheden, waaronder motiverende gespreksvoering, shared-decision making en oplossingsgericht werken (Onstenk et al., 2023; Van Hattum et al., 2019). Ook om overeenstemming te bereiken over het doel- of taakgerichte onderdeel van de alliantie (Rauwerdink-Nijland et al., 2024).
  • Voldoende kennis van de leefwereld en kwetsbaarheid van jongeren in de overgang naar volwassenheid (o.a. invloed van trauma, mishandeling, armoede, internaliserende problemen op het gedrag van jongeren en van specifieke kwetsbare groepen zoals jongeren met een LVB of ASS (Wiersma & Van Goor, 2020). Het is belangrijk ook oog te hebben voor hoe verschillende kenmerken (inclusief religieuze of culturele identiteit en de minderheidspositie van bepaalde groepen) op elkaar kunnen inwerken. Uit onderzoek is bekend dat bij elk individu een combinatie van kenmerken weer tot een andere invloed of uitwerking kan leiden (intersectionaliteit) (Pels & Verstappen, 2023).
  • Vaardigheid om te reflecteren op het eigen handelen, en de bereidheid om te groeien in de vaardigheden, het gedrag en de houding die nodig zijn om een goede werkrelatie op te bouwen en te onderhouden (Buijten, 2017; Wiersma & Van Goor, 2020). Dit geldt expliciet in relatie tot culturele sensitiviteit. Reflectie op je eigen positie als professional is hierin een relevant thema (zie bijvoorbeeld de GGZ zorgstandaard diversiteit). Op welke manier kijkt de jongere – gezien eerdere ervaringen en jouw kenmerken of positie als professional – naar jou en de organisatie waarvoor je werkt? En: hoe kijk jij naar de jongere en de achtergrond of positie? Heb je voldoende kennis over discriminatie en de manier waarop dit doorwerkt in systemen en in levens van jongeren en kun je deze kennis relateren aan het eigen handelen? (Distelbrink, Pels & Winkelman, 2024). Onderzoek laat zien dat bepaalde vormen van discriminatie vaak worden ontkend of kleiner gemaakt door professionals of organisaties. Er is vaak de neiging om in de verdediging te schieten, door bijvoorbeeld te zeggen ‘Het is niet zo bedoeld’ of ‘Ik zie geen kleur’ of andere vormen van niet erkennen van het gebeurde (Shuman et al., 2024).
  • Voldoende tijd en ruimte om een vertrouwensband met jongeren op te kunnen bouwen (Movisie, 2023) en om informele contactmomenten te realiseren (Wiersma &Van Goor, 2020; Distelbrink et al., 2023).