Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Uithuisplaatsing en terugplaatsing
Jongere met fiets

2. Voorkomen van uithuisplaatsing

Over het voorkomen van een uithuisplaatsing

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt dat de overheid verplicht is om op alle mogelijke manieren te proberen een uithuisplaatsing te voorkomen. En om, als uithuisplaatsing toch de enige optie blijkt te zijn, kinderen ‘zo thuis mogelijk’ te laten opgroeien. Een gezinsvervangende plek heeft hierbij de voorkeur. Denk dan aan een plek binnen de eigen familie (art. 5 IVRK), in een pleeggezin of in een gezinshuis.

De praktijk laat zien dat aan uithuisplaatsingen vaak een lang traject voorafgaat, waarin passende hulp niet of te laat is gekomen en/of onvoldoende effect heeft gehad. Soms blijkt ook dat problemen niet goed zijn onderkend in een eerdere fase, verder zijn geëscaleerd en uiteindelijk tot een onhoudbare situatie hebben geleid (zie de onderbouwing van deze richtlijn). Effectieve inzet om een uithuisplaatsing te voorkomen is dus essentieel.

Deze bouwsteen gaat allereerst in op redenen om terughoudend te zijn met een uithuisplaatsing en geeft vervolgens aanbevelingen om een uithuisplaatsing te voorkomen. Dit gaat veel verder dan de inzet van een specifieke interventie. Deze bouwsteen gaat in op de stappen die jeugdprofessionals samen met ouders en kinderen zetten om een uithuisplaatsing te voorkomen. De stappen zijn tot stand gekomen met input vanuit de herzieningswerkgroep en ze vormen effectieve manieren om een uithuisplaatsing te helpen voorkomen.

De stappen treden in werking als één van de betrokkenen meent dat een uithuisplaatsing serieus overwogen moet worden. In de volgende gevallen kan hiervan sprake zijn:

  • Als de hulp onvoldoende effect heeft en de problemen onverminderd ernstig blijven of zelfs verder escaleren, waarbij er ernstige zorgen bestaan over de veiligheid en ontwikkeling van het kind.
  • Als de ouders en/of kinderen afhaken of niet (meer) gemotiveerd zijn, terwijl de problemen onverminderd ernstig blijven. Ouders en/of kinderen beëindigen bijvoorbeeld de hulp en/of komen niet opdagen op afspraken.
  • Als de ouders en/of kinderen weerstand bieden tegen ingezette hulp, het oneens zijn met hulpverleners over ingezette hulp, of geen hulp willen aangaan terwijl de problemen onverminderd ernstig blijven.
  • Als de ouders en/of kinderen hulpverleningsmoeheid of uitputting vertonen omdat ze lang en veel hulp ontvangen hebben zonder het gewenste effect.
  • Als de jeugdprofessionals ervaren dat ze vastlopen in een gezin en geen handelingsmogelijkheden meer zien om ernstige problemen aan te pakken.

Pas op de plaats maken

De bovenstaande situaties zijn een reden voor jeugdprofessionals om een pas op de plaats te maken. Allereerst houdt dat in om samen met ouders en kind te onderzoeken hoe die situatie is ontstaan. Dat doet de professional door samen met ouders en kinderen een gedeelde verklarende analyse van de problemen en krachten in het gezin te maken: wat is er aan de hand, hoe is dat ontstaan, welke hulp is al ingezet, wat heeft wel en niet geholpen en waarom? Of door de eerder gemaakte gedeelde verklarende analyse en het hulpverleningsplan1 onder de loep te nemen en zo nodig dit plan, de afspraken en de inzet van hulp te herzien. Bij de analyse is een gekwalificeerd gedragswetenschapper betrokken. Op basis daarvan beslist de jeugdprofessional samen met het gezin wat passende ondersteuning is. Daarbij is oog voor wat alle gezinsleden nodig hebben en staat de ontwikkeling en het welzijn van het kind centraal. Zie voor meer informatie de richtlijn Samen beslissen over hulp.

De werkgroep benadrukt ook dat in de volgende situaties een uithuisplaatsing een serieuze optie moet blijven:

  • Groot risico op ontvoering naar- of achterlating in het buitenland.
  • Groot risico op uitbuiting.
  • Exploitatie/mensenhandel.
  • Inzet minderjarige ten behoeve van een criminele organisatie/criminele activiteiten.
  • Toenemende veiligheidsrisico’s in combinatie met het ontbreken van leerbaarheid bij opvoeders.
  • Time-out om in situatie van acute onveiligheid rust te creëren om noodzakelijk verder onderzoek te kunnen doen.
  • Onberekenbaarheid opvoeder(s) door middelengebruik.

Soms zijn het de ouders zelf die aandringen op uithuisplaatsing. Ook dan is het aan de jeugdprofessional om hier terughoudend mee om te gaan. Het is dan extra belangrijk om ouders te vertellen over de mogelijke nadelige gevolgen van een uithuisplaatsing en energie te steken in het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie met het gezin.

Tijdig signalen oppikken en hulp bieden

Ervaringsdeskundige jongeren benadrukken dat hun uithuisplaatsing mogelijk voorkomen had kunnen worden als hun ouder(s) eerder en passende hulp had(den) gekregen. Signalen die volgens de jongeren heel duidelijk aangaven dat het niet goed ging, werden niet opgepikt door de omgeving. Bovendien vonden de jongeren dat er te weinig oog was voor het verhaal van henzelf (NJi, 2022). Sommige ervaringsdeskundige jongeren vertellen achteraf echter ook dat ze veel eerder uit huis geplaatst hadden moeten worden, dat ze te lang in een ongezonde en onveilige situatie hebben doorgebracht.

Als hulp niet het gewenste effect heeft

Onderzoek naar de kenmerken van de problematiek van de gezinnen die met uithuisplaatsing te maken hebben (met name gezinnen met complexe problemen), laat zien dat de gezinnen vaak kampen met schulden, psychische problematiek van ouders, relatieproblemen, een gebrekkig sociaal netwerk etc. (zie richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen).

De praktijk laat zien dat de hulp aan deze gezinnen niet altijd het gewenste effect heeft. Hierbij zijn twee patronen te zien:

  1. De hulp richt zich eenzijdig op bepaalde problemen, met onvoldoende oog voor de andere, vaak samenhangende problemen in het gezin. Bijvoorbeeld: de ouders krijgen schuldhulp of psychische hulp aangeboden, zonder oog voor de pedagogische problemen in het gezin. Of er wordt jeugdhulp en/of jeugdbescherming geboden vanwege opgroei- en opvoedproblemen, zonder voldoende onderkenning en aanpak van de andere problemen. Binnen de jeugdbescherming is een probleem dat vaak voorkomt. Het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming pleit dan ook voor een brede gezinsaanpak (Rijksoverheid, 2021a).
  2. Het gezin krijgt hulp vanuit verschillende domeinen (bijvoorbeeld volwassenen-ggz en jeugdzorg), maar de samenwerking tussen verschillende partijen is onvoldoende en hierdoor blijven goede effecten uit (Rijksoverheid, 2021b).

Escalatie van problematiek in gezinnen is niet altijd te voorkomen. Want niet alle situaties waarin kinderen verkeren zijn maakbaar en voorspelbaar, hoe deskundig de hulpverlening ook is. Maar door tijdig passende hulp in te zetten is de kans groter je de negatieve spiraal doorbreekt en een uithuisplaatsing voorkomt.

Vraag en aanbevelingen

Voorkomen uithuisplaatsing

Wat kan een jeugdprofessional doen om een uithuisplaatsing te voorkomen?

Aanbevelingen

Wees terughoudend met uithuisplaatsing

  • Wees zeer terughoudend met het uithuisplaatsen van kinderen. Een uithuisplaatsing is heel ingrijpend, zowel voor het kind als voor de ouders. Vooraf is onzeker of de maatregel een positief effect gaat hebben. Houd altijd rekening met mogelijke negatieve gevolgen. Zijn er ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van het kind, probeer dan tot een minder ingrijpende beslissingen te komen. Stel bij deze afweging het belang van het kind voorop.

Maak een verklarende analyse

  • Verhelder samen met het gezin opnieuw de vraag en kom tot een gedeelde verklarende analyse die inzicht geeft in de samenhang, aard en urgentie van de problemen, het ontstaan en het voortbestaan ervan, en de beschermende factoren in het gezin. Betrek hierbij een gekwalificeerd gedragswetenschapper.

Eerdere hulp evalueren

  • Evalueer ook de hulp die het gezin eerder heeft gehad.

Een integraal hulpverleningsplan opstellen

  • Maak samen met het gezin een integraal hulpverleningsplan dat aansluit op de gedeelde verklarende analyse. Formuleer heldere haalbare doelen, prioriteer de doelen en zorg dat het plan zich richt op het hele gezin.

Samenwerkingsrelatie opbouwen met het gezin

  • Investeer in een samenwerkingsrelatie met het gezin. Hulp is effectiever als deze aansluit op de wensen en behoeften van het gezin. Erken eerdere ervaringen in het hulpverleningstraject. Mogelijke wisselingen van hulpverleners en het ontbreken van passende hulp kunnen geleid hebben tot verminderd vertrouwen bij het gezin.

  • Zorg voor zoveel mogelijk continuïteit in de hulpverlening: weinig wisselingen van hulpverleners, een goede afstemming tussen hulpverleners en tussen zorg op verschillende levensgebieden, en voortgang van zorg tijdens overgangsfasen. De inzet van een informeel steunfiguur (zoals een JIM) kan hieraan bijdragen.

Hulp organiseren

  • Organiseer hulp bij persoonlijke (psychische) problemen van ouders en kind en maak gebruik van een gezinsgerichte aanpak.

Bied praktische hulp

  • Werk aan bestaanszekerheid door te zoeken naar concrete oplossingen: zet in op hulp die aansluit bij de problemen die het gezin heeft op andere terreinen, zoals het huishouden, de financiën, de huisvesting en/of de relatie tussen de ouders. Werk hierbij tijdig samen met specialisten op verschillende probleemgebieden.

Informele steun versterken

  • Zet in op versterking van informele steun. Dit kan door het sociale netwerk van het gezin in kaart te brengen en in te zetten.

Opvoed- en zorgtaken (tijdelijk) overnemen

  • Overweeg hulp in te zetten door bijvoorbeeld de familie en het sociale netwerk te vragen (tijdelijk) de opvoed- en zorgtaken op zich te nemen, zodat ouders en kind rust en ruimte krijgen.

Evalueren met gezinnen

  • Zijn er intensieve interventies ingezet om een uithuisplaatsing te voorkomen, evalueer dan frequent hoe de hulp verloopt. Evalueer hoe de samenwerking verloopt en of de verwachte vorderingen plaatsvinden. Beoordeel ook regelmatig (ten minste vier keer per jaar en bij grote veranderingen) de veiligheid, de ontwikkeling en het welzijn van het kind. Bespreek dit samen met ouders en kind.