
Wees terughoudend met uithuisplaatsing
Toelichting op de aanbeveling
-
Wees zeer terughoudend met het uithuisplaatsen van kinderen. Een uithuisplaatsing is heel ingrijpend, zowel voor het kind als voor de ouders. Vooraf is onzeker of de maatregel een positief effect gaat hebben. Houd altijd rekening met mogelijke negatieve gevolgen. Zijn er ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van het kind, probeer dan tot een minder ingrijpende beslissingen te komen. Stel bij deze afweging het belang van het kind voorop.
Nadelen van een uithuisplaatsing
De conclusie op basis van onderzoek naar uithuisplaatsingen is dat opgroeien in het eigen gezin altijd de voorkeur moet hebben. Natuurlijk is dit niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld bij ernstige zorgen over de veiligheid van het kind. Zeer jonge kinderen lopen hierbij het meeste risico. Zij zijn extra kwetsbaar bij ernstige mishandeling en verwaarlozing, en bij acute onveiligheid. Je kunt dan een uithuisplaatsing overwegen. Maar vraag jezelf altijd af: is het alternatief veiliger en stabieler dan de thuissituatie?
De beslissing om tot een uithuisplaatsing over te gaan heeft ingrijpende gevolgen en vraagt de nodige terughoudendheid. Dit zijn de redenen om een uithuisplaatsing zoveel mogelijk te voorkomen:
Zeer ingrijpende maatregel
Een uithuisplaatsing is zeer ingrijpend en soms zelfs traumatisch. Voor de kinderen en voor de ouders. Er ontstaat namelijk een breuk in de ouder-kindrelatie en in het familiesysteem. Zowel ouders als kind kunnen een gevoel van rouw en immens verlies ervaren (o.a. Graham & Truscott, 2019; Quick & Scott, 2019). Ook hebben kinderen na een uithuisplaatsing soms sterk tweeslachtige gevoelens richting hun eigen ouders.
Vaak negatieve gevolgen
Het effect van een uithuisplaatsing onderzoeken is erg ingewikkeld. Er spelen veel factoren een rol, zoals de plek waar het kind gaat wonen. Ook is achteraf niet duidelijk hoe het een kind was vergaan als het niet uit huis geplaatst was. Wel is duidelijk dat professionals de nadelen van een uithuisplaatsing vaak ónderschatten en de positieve effecten óverschatten (Harder & Knorth, 2014).
Onderzoek laat zien dat een uithuisplaatsing op de korte termijn lang niet altijd succesvol is: ongeveer 5 tot 33% van de kinderen zou erop vooruitgaan. (Afhankelijk van de uitkomstmaat en de vergelijking.) Het overgrote deel van de kinderen heeft dus geen profijt van de uithuisplaatsing, of ondervindt er zelfs schade van. De effecten op lange termijn zijn minder goed onderzocht, maar die lijken nog slechter dan voor de korte termijn. Het is niet bekend bij welke kinderen een uithuisplaatsing wel of geen positief effect kan hebben.
Geen passende plek of hulp
De kwaliteit van de opvang en behandeling bepaalt voor een groot deel het effect van een uithuisplaatsing. Die kán tijdelijk zorgen voor rust en stabiliteit. Maar het gebeurt geregeld dat uithuisgeplaatste overgeplaatst worden (Het Vergeten Kind, 2022), dat ze terechtkomen op een plek die niet goed bij hen past en/of dat ze geen passend onderwijs of niet de benodigde behandeling krijgen. Ook verloopt de samenwerking met ouders niet altijd goed en vermindert het contact tussen ouders en kinderen. Bovendien lopen kinderen binnen een residentiële instelling meer risico om slachtoffer te worden van geweld en seksueel misbruik (De Winter, 2019; Commissie Samson, 2012). Kortom: een groot deel van de kinderen is na een uithuisplaatsing niet zeker van een veilige en stabiele opvoedsituatie (Bruning et al., 2022b).
Risico op trauma door crisisplaatsing
De uithuisplaatsing in een crisissituatie heet een crisisplaatsing. Deze kan behoorlijk traumatiserend uitpakken voor kinderen en ouders (Suhlmann, 2021). In zo’n situatie is vaak te weinig tijd voor een goed gesprek met het gezin over wat er aan de hand is en wat een oplossing kan zijn. Kind en gezin hebben zich niet goed kunnen voorbereiden. Zo heeft het kind bijvoorbeeld geen tijd gehad om vertrouwde spullen of kleding in te pakken. Of het heeft niet eens goed afscheid kunnen nemen van de ouders. Ook de betrokkenheid van de politie kan extra traumatiserend werken.
Ervaringen van jongeren
Jongeren die zelf uit huis geplaatst zijn en die in een focusgroep bij het NJi naar hun ervaringen is gevraagd, zeggen over het algemeen dat het er na de uithuisplaatsing niet beter op werd. Dit heeft vooral te maken met een gebrek aan passende hulp, hulpverleners die niet goed samenwerken, veel wisselingen in woonplek en een verstoord contact met de ouders. Ook vertellen ze dat ze slecht geïnformeerd werden, bijvoorbeeld over de afwegingen die gemaakt zijn om voor uithuisplaatsing te kiezen en over de plek waar ze heen gingen.
Verdieping en onderbouwing
Literatuuronderzoek:
- Er is nog veel onduidelijk over de effecten van uithuisplaatsing; het is een complex vraagstuk waarbij veel factoren meespelen.
- Onderzoek laat duidelijk zien dat kinderen die uithuisgeplaatst zijn gedurende hun leven meer problemen (op veel verschillende gebieden) hebben dan kinderen in de algemene bevolking. Echter, er is weinig bewijs dat de uithuisplaatsing op zichzelf hiervoor verantwoordelijk is. Negatieve uitkomsten lijken veel meer samen te hangen met andere factoren, zoals de negatieve omstandigheden voorafgaand aan de uithuisplaatsing (mishandeling, armoede) (Baldwin et al., 2019).
- De conclusie van veel onderzoekers is: opgroeien in het eigen gezin heeft altijd de voorkeur. Maar soms is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld als de veiligheid niet gewaarborgd kan worden. Dan kan een uithuisplaatsing overwogen worden. Een gezinssetting (netwerkpleegzorg, bestandspleegzorg, gezinshuis) heeft daarbij de voorkeur boven residentiële opvang. Recente studies (o.a. VanderFaeillie et al., 2018; Vreeland et al., 2020; Li et al., 2019) vinden minder breakdown binnen de eigen familie dan bij bestandsgezinnen, maar deze resultaten zijn niet eenduidig.
Dit zijn factoren die bij lijken te dragen aan een succesvolle uithuisplaatsing:
- Goede matching. Die vindt nu soms niet plaats door gebrek aan een eenduidige procedure en tekort aan gezinnen.
- Continuïteit en stabiliteit. Overplaatsingen en onzekerheid vormen een risico voor problematiek bij het kind.
- Aandacht voor veiligheid, hechting en positieve verzorger-kindrelaties. Hechtingsproblemen komen veel voor bij uithuisgeplaatste kinderen en vormen een risico op breakdown.
- Aandacht voor trauma en stress bij het kind. Uithuisplaatsing is traumatiserend en stressvol en onderliggend trauma kan weer leiden tot gedragsproblemen.
- Passende interventies voor problematiek van het kind. O.a. externaliserende gedragsproblemen, maar bijvoorbeeld ook traumabehandeling.
- Investeren in training en hechtingsbevorderende interventies voor pleegouders.
- Als er sprake is van externaliserende problemen bij het pleegkind: extra ondersteuning van pleegouders (bijvoorbeeld via opvoedondersteuning) om stress te voorkomen en voortijdige afbreking te voorkomen.
- Ouders betrekken via specifieke interventies. Gebrekkige samenwerking tussen pleegouders en ouders kan zorgen voor voortijdige afbreking. Daarnaast kan gebrekkige betrokkenheid van ouders negatief werken voor terugplaatsing. Ook is betrokkenheid van belang voor de welzijn van het kind.
- Aandacht voor sociale steun van het pleeggezin.
- Aandacht voor en ondersteuning bij school (zorg-onderwijsarrangementen). Onderwijsprestaties van uithuisgeplaatste kinderen blijven vaak achter en problemen op school komen vaak voor.
- Aandacht voor risicofactoren bij het verlaten van de zorg (rondom huisvesting, onderwijs en werkgelegenheid). Veel jongeren en jongvolwassenen die de zorg verlaten kampen nog met allerlei problemen.
- Wat betreft leeftijd tijdens de uithuisplaatsing: een aantal studies (o.a. Baldwin et al., 2019; McKenna et al., 2021; VanderFaeillie et al., 2018) geeft aan dat een jongere leeftijd tijdens de plaatsing is geassocieerd met positievere effecten, maar dit resultaat is niet helemaal eenduidig.
- Soms worden kinderen uithuisgeplaatst die zelf geen klinische problemen hebben. Het cross-sectioneel onderzoek van Leloux-Opmeer et al. (2017) laat zien dat deze kinderen tijdens de plaatsing verslechterden in hun psychosociaal functioneren. De uithuisplaatsing zelf zou dan een belangrijke traumatiserende werking kunnen hebben. Intensieve thuisbegeleiding en of passende hulp aan de ouders zou voor deze groep kinderen mogelijk een beter alternatief zijn.
- Samenhangend met het voorgaande punt wijzen verschillende studies (o.a. van der Asdonk, 2020; Harder et al., 2020) op het belang van een goede inschatting van de situatie en van zorgvuldige, weloverwogen beslissingen. Hoewel thuis opgroeien altijd de voorkeur heeft, is voor sommige kinderen uithuisplaatsing de beste optie. Het is dan wel van belang dat die kinderen waarbij uithuisplaatsing noodzakelijk is goed onderscheiden worden en dat uithuisplaatsingsbeslissingen met een zo groot mogelijke zekerheid kunnen worden genomen. Dit is in de praktijk niet altijd het geval. Er zijn geen bewezen effectieve procedures om uithuisplaatsingsbeslissingen te ondersteunen. En bij de besluitvorming is er een belangrijke rol voor individuele opvattingen, overtuigingen en expertise aan de ene kant en maatschappelijke en organisatorische factoren aan de andere kant (Bartelink et al., 2018; Bartelink et al., 2020). De studie van Van Asdonk (2020) biedt handvatten voor het verbeteren van de besluitvorming.
- In dit kader: crisisplaatsingen hebben een belangrijke traumatiserende werking voor kinderen en ouders en moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. Een goede inschatting van de problematiek, goede aansluiting van hulp bij de problematiek (bijvoorbeeld niet te lang lichte hulp inzetten als zwaardere hulp nodig is) is van belang om verdere escalatie te voorkomen.
- Een gezinssetting heeft de voorkeur, maar soms is residentiële jeugdzorg nodig, bijvoorbeeld bij jongeren met hardnekkig agressief of delinquent gedrag. Verschillende onderzoekers (Suhlmann, 2021) benadrukken dat residentiële zorg niet alleen intensief en duur is, maar ook negatieve effecten kan hebben. Deviantietraining is daar een belangrijk voorbeeld van. Andere studies laten juist zien dat residentiële zorg niet per se slechtere effecten heeft dan pleegzorg. Kwaliteit van de zorg die geboden wordt speelt hierbij een belangrijke rol (Harder, 2020).
Om negatieve effecten te vermijden is het volgende van belang:
- Werken aan een therapeutisch groepsklimaat en een traumasensitieve omgeving.
- Repressie minimaliseren (want repressie staat een effectieve behandeling in de weg).
- Reageren op de behoefte van jongeren aan competentie, verbondenheid en autonomie. (Dit hangt samen met het vorige punt over repressie; in huidige residentiële zorg is te weinig aandacht voor autonomie van jongeren en te veel nadruk op controle.)
- Veiligheid en warmte bieden (met als risicofactoren voor gebrekkige veiligheid o.a. onvoldoende scholing van hulpverleners, te hoge werkdruk, te grote groepen en culturele verschillen binnen de groep);
- Voorkomen van negatieve beïnvloeding door leeftijdsgenoten (deviantietraining komt veel voor).
- Een evidence-based behandeling bieden voor problematisch gedrag.
- Samenwerken met ouders en anderen uit het netwerk.
- Inzetten van (pleeg)gezinsgerichte interventies.
- Investeren in kleinere verzorger-kindratio’s.
- Investeren in training en professionalisering van pedagogisch medewerkers.
- Aandacht voor risicofactoren bij het verlaten van de zorg (op het gebied van welzijn, wonen, inkomen, school en werk, en sociaal vangnet). Zie ook De vijf pijlers van zelfstandigheid (Nederlands Jeugdinstituut).
Uit het onderzoek van De Winter (2019) blijkt dat de kans om slachtoffer van geweld te worden in een instelling veel groter is dan in een (pleeg)gezin. Daarnaast leert de prevalentiestudie van Samson (2012) dat het risico op seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg aanmerkelijk hoger is dan bij de gemiddelde Nederlandse jeugd. Het is daarom van belang altijd alert te blijven op signalen van kinderen en hier adequaat op te reageren.