Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Samen beslissen over hulp
Jongere in rolstoel

Participatie van het kind

Toelichting op de aanbevelingen

  • Zorg dat je altijd zelf contact met het kind hebt (bij kinderen ouder dan 8 jaar bij voorkeur zonder dat ouders aanwezig zijn). Besteed extra aandacht aan de inhoud en vorm van het gesprek en aan je taalgebruik, waarbij je rekening houdt met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. 

  • Bespreek mogelijke zorgen over veiligheid met het kind en vraag ze naar diens eigen visie op de situatie. Wees daarbij voorbereid op mogelijke loyaliteitsconflicten. Spreek het kind eventueel op een neutrale plek. Leg de ouders uit wat de bedoeling is van het gesprek met hun kind. 

  • Bij tegenstrijdige belangen van het kind en de ouders, of wanneer het kind behoefte heeft aan een eigen jeugdprofessional aan wie ze in vertrouwen hun verhaal kunnen doen, kan het nodig zijn om twee jeugdprofessionals in te schakelen. In een gesprek met het hele gezin zorgt de jeugdprofessional die met het kind gesproken heeft ervoor dat diens verhaal voldoende aan bod komt, terwijl de andere jeugdprofessional het gesprek leidt.

Het is belangrijk dat je als jeugdprofessional ook met het kind praat over diens ideeën en verwachtingen. Kinderen durven in het bijzijn van hun ouders niet altijd vrijuit te spreken, uit angst of loyaliteit, zoals ook ouders in het bijzijn van hun kind niet altijd alles durven te vertellen. 

Praten met kinderen, zeker wanneer ze nog jong zijn, vraagt extra gespreksvaardigheden van jeugdprofessionals. Bekijk Competenties. Ook kan het nodig zijn om hiervoor een andere jeugdprofessional in te schakelen die geen contact met de ouders heeft en die als vertrouwenspersoon voor het kind kan dienen.

Je kunt met kinderen in gesprek vanaf dat ze een jaar of 4 zijn, mits je in het gesprek hun beleving centraal stelt en van daaruit verder praat (Delfos, 2005). Uiteraard is het belangrijk om je per kind en situatie af te vragen of het nodig en wenselijk is om met hen te spreken. Het uitgangspunt daarbij moet zijn ‘dat je met het kind praat, tenzij…’. Op dit ‘tenzij’ is een afdoende antwoord nodig: waarom zou je niet met het kind praten? Wat is er in deze situatie tégen zo’n gesprek? 

Participatie van het kind

Alle kinderen hebben het recht om hun mening te geven. Wettelijk is vastgelegd dat kinderen vanaf twaalf jaar mogen meebeslissen en toestemming moeten geven voor de behandeling die ze ondergaan. Maar ook jongere kinderen kunnen al goed meedenken over belangrijke zaken die hen aangaan. Rekening houdend met hun leeftijd kun je al met kinderen vanaf ongeveer 6 jaar in gesprek over hulp die in het gezin nodig is. Aan de mening van zulke jonge kinderen wordt een passend gewicht toegekend (Artikel 12 IVRK). Daarnaast is wettelijk vastgelegd dat ouders verplicht zijn om de ontwikkeling en het welzijn van hun kind te bevorderen (Burgerlijk Wetboek 1, Artikel 247). Zij hebben daarmee ook de verantwoordelijkheid om hulp in te schakelen als hun kind zich onvoldoende ontwikkelen.

Het kind betrekken

Hoe groter de impact van de uitkomsten is op het leven van het kind, des te belangrijker is het dat zij zélf hun stem laten horen. Het is belangrijk dat je als jeugdprofessional aansluit op wat het kind kan, wat het wil en wat in diens belang is. Kinderen moeten kunnen kiezen of en hoe zij bij het besluitvormingsproces betrokken willen zijn. Ga hierover met hen in gesprek en informeer hen goed, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken. Het is belangrijk om niet voor hen te beslissen wat juist of passend voor hen is (Bouma, 2019; Van Zee & Doorenbos, 2020). Het is ook belangrijk om de keuze om wel of geen gesprek aan te gaan bij het kind te leggen en niet voor het kind in te vullen wat het wil. Maak daarom duidelijk wat jij voor het kind kan betekenen zodat het zelf keuzes kan maken. 

Met het kind in gesprek 

Geef het kind de gelegenheid om te praten, maar laat hen zelf bepalen wat ze vertellen en hoe ze dat doen. Ze willen graag terugkoppeling krijgen, weten wat er met hun ideeën gebeurd is en op de hoogte gehouden worden. Zij willen liever goed geïnformeerd zijn, ook al kan dat betekenen dat ze daardoor te horen krijgen dat iets niet doorgaat. Daarbij willen ze merken dat je hun verhaal gehoord en begrepen hebt, zelfs als er een ander besluit genomen is. Ze willen weten wat er met hun verhaal gedaan is, hoe dat meegewogen heeft in de beslissing. Dit vraagt van jou dat je uitlegt dat je geluisterd hebt (waarbij je samenvat wat je van het kind gehoord hebt), maar toch een ander besluit hebt genomen – waarbij je dit besluit onderbouwt (“X is belangrijk, omdat Y.”). Het gaat er dus om dat je een heldere terugkoppeling geeft aan een kind. Ook moet deze de mogelijkheid krijgen om te klagen over een beslissing. 

Kinderen willen ervaren dat professionals hun best voor hen doen. Verwachtingen managen is daarbij belangrijk. Je hebt de plicht om helder aan te geven wat je wel en niet voor hen kunt betekenen, terwijl je tegelijkertijd laat merken dat je je best doet om samen met hen de meest geschikte hulp te vinden.