Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Uithuisplaatsing en terugplaatsing
Jongere met fiets

Plaats broers en zussen bij elkaar

Toelichting op de aanbeveling

  • Plaats broers en zussen bij elkaar, tenzij dit het belang van een van de kinderen schaadt. Soms vraagt het om extra begeleiding van pleegouders of beroepsopvoeders. Zorg altijd voor een goede omgangsregeling tussen het uithuisgeplaatste kind en diens broers en zussen.

Samenplaatsing van broers en zussen

Opgroeien met broers en zussen kan een positieve invloed hebben op de persoonlijke ontwikkeling van een kind (Buddenbaum, 2020). En die invloed wordt nog belangrijker als de gezinsomgeving instabiel raakt. Een kind samen met broers en zussen in een pleeggezin plaatsen (Konijn et al., 2019) en het contact behouden tussen broers en zussen, dat is voor kinderen belangrijk na een uithuisplaatsing (Touati et al., 2021) en zij hebben hier ook recht op.

Zet als jeugdprofessional daarom in op een regelmatige omgang tussen broers en zussen. Behalve wanneer dit niet in het belang van (één van) de kinderen is. Bepaal daarom zo snel mogelijk na een uithuisplaatsing een omgangsregeling tussen het kind en de broers en zussen (Bahlmann, 2020). Is samenplaatsing niet mogelijk, dan heeft het de voorkeur om hen in de directe omgeving van elkaar te plaatsen. In de praktijk lukt het niet altijd om broers en zussen samen te plaatsen in een pleeggezin, gezinshuis of leef- of behandelgroep. Meestal door zowel praktische als inhoudelijke factoren (zie onderbouwing).

De werkgroep vindt dat zulke redenen de samenplaatsing van kinderen niet in de weg mogen staan. Zij is het dan ook eens met het pleidooi van SOS-Kinderdorpen om broers en zussen samen te plaatsen (Pleidooi voor samenplaatsing). Ook is de werkgroep het eens met de aanbeveling van Stolwijk et al. (2021), die luidt: ‘Samen, tenzij.’

De enige reden om níet samen te plaatsen, is als dit niet in het belang is van (één van) de kinderen. Dit argument moet dan met onderzoek worden onderbouwd. Wel kan het nodig zijn om de pleegouders of beroepsopvoeders specifiek te begeleiden als er meerdere kinderen in hun gezin(shuis) worden geplaatst. Soms zijn bijvoorbeeld extra financiële middelen nodig, een veiligheidsplan, of steun uit het netwerk. In de beslissing voor samenplaatsing draait het in ieder geval niet om de wensen van pleegouders, en ook niet om de onmogelijkheden van het systeem, maar om de rechten van kinderen (IVRK, art. 3). Díe zijn dus leidend.

Een uithuisplaatsing van een kind maakt inbreuk op het familie- en gezinsleven en moet altijd voldoen aan de eisen die het EVRM en het IVRK hieraan stellen. Uit art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en art. 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) valt op te maken dat broers en zussen niet van elkaar gescheiden mogen worden na uithuisplaatsing, tenzij daar gegronde redenen voor zijn in het belang van het kind.

De samenplaatsing van broers en zussen in hetzelfde pleeggezin, gezinshuis, leef- of behandelgroep lukt in de praktijk niet altijd, om praktische en inhoudelijke redenen (Stolwijk et.al., 2021).

Praktische factoren

  • De school van een van de kinderen is niet in de buurt.
  • Er is te weinig ruimte in huis om ieder kind een eigen kamer te geven.
  • Financiële bezwaren, zoals te hoge kosten voor buitenschoolse opvang of een grotere auto.
     

Factoren bij pleeg- en gezinshuisouders

  • Er is te weinig draagkracht.
  • De ouders willen alleen kinderen van een bepaalde leeftijd.
  • De tijdsinvestering die meerdere kinderen vragen is te groot.
     

Inhoudelijke factoren

  • Niet alle kinderen hebben specialistische zorg nodig.
  • De kinderen hebben een negatieve invloed op elkaar.
  • Eén kind neemt de zorg voor het andere kind op zich (parentificatie).
  • Er zijn conflicten tussen de kinderen onderling, met fysieke of emotionele agressie.
  • Er is seksueel misbruik tussen de kinderen (of een vermoeden hiervan).
  • Gedragsproblemen van het ene kind belemmeren de ontwikkeling van het andere.
  • Individuele belangen van een kind: alleen krijgt het meer aandacht.
  • De kinderen hebben geen hechte band met elkaar.

Onderzoeken naar samenplaatsing van broers en zussen bij uithuisplaatsing

Er is gezocht in de databases Scopus, Google Scholar en Web of Science. Het literatuuronderzoek was vooral gericht op sterk bewijs (meta-analyses, reviews en RCT’s), met grijze literatuur als aanvulling. Zoektermen waren: family, siblings, sisters, brothers, out of home placement, Netherlands, foster care. Er is gekeken naar de meest recente onderzoeken van de jaren 2014 tot 2022. Het literatuuronderzoek resulteerde in 45 resultaten.

Bahlmann

Bahlmann (2020) heeft een (inter)nationale juridische analyse uitgevoerd naar het samen plaatsen van broers en zussen bij een uithuisplaatsing. Enkele conclusies: 

  • De wet schrijft voor dat een kind bij voorkeur in een pleeggezin of gezinshuis wordt geplaatst. De wet bevat géén bepaling waarin staat dat broers en zussen samen geplaatst moeten worden na uithuisplaatsing, tenzij dit niet in het belang van (één van) de kinderen is. Zo bevat de wet dus wel een voorkeursbepaling over waar, maar niet over met wie het kind uit huis wordt geplaatst. 
  • Een kind heeft op grond van zowel het EVRM als het IVRK recht op bescherming tegen een inbreuk op diens familie- en gezinsleven. Deze bescherming geldt ook voor het familie- en gezinsleven met broers en zussen. Zowel het EVRM als het IVRK hanteren strikte voorwaarden voor wanneer een inbreuk op dit familie- en gezinsleven gerechtvaardigd kan zijn. 

In de analyse formuleert Bahlmann de volgende aanbevelingen:   

  1. Het belang van het kind als eerste overweging. Om een beslissing te kunnen nemen die in het belang is van het kind, geldt dat aan het kind zelf gevraagd moet worden of het samen geplaatst wil worden met zijn broers en zussen. Aan deze mening moet passend belang worden gehecht. 
  2. Recht op ‘wettelijke’ bescherming tegen een inbreuk op het familie- en gezinsleven. Niet alleen het gezinsleven met de ouders, maar ook met de broers en zussen. Alleen onder zeer strikte voorwaarden mag inbreuk worden gemaakt op het familie- en gezinsleven van een kind.  
  3. De overheid is verantwoordelijk voor het realiseren van kinderrechten. Op dit moment staan praktische belemmeringen, zoals het tekort aan pleeggezinnen en gezinshuizen, de verwezenlijking van kinderrechten in de weg. Broers en zussen worden namelijk van elkaar gescheiden bij uithuisplaatsing, ook als samenplaatsing wel in hun belang is. De Nederlandse overheid heeft de verplichting om ‘in de ruimste zin’ maatregelen te nemen om deze praktische belemmeringen weg te nemen en zo de rechten uit het IVRK daadwerkelijk te verwezenlijken. 

Slotconclusie: “Met alleen een wettelijke bepaling is het probleem niet opgelost. Ook in de praktijk is het belangrijk het uitgangspunt ‘samenplaatsing, tenzij’ goed te borgen. Zo moet worden ingezet op het aanpakken en verminderen van de belemmeringen in de praktijk die samenplaatsing van broers en zussen in de weg staan, waaronder het gebrek aan voldoende pleeggezinnen en gezinshuizen waar broers en zussen samen terechtkunnen. Extra begeleiding aan en ondersteuning van pleeg- en gezinshuisouders kan nodig zijn en bestaan uit materiële en of pedagogische bijdragen. Op grond van internationale regelgeving ligt ook daar een belangrijke taak voor de overheid.” (p.24). 

Buddenbaum

Volgens Buddenbaum (2020) kan het opgroeien met broers en zussen een positieve invloed hebben op de persoonlijke ontwikkeling van het kind. In een instabiele gezinsomgeving is de relatie tussen broers en zussen belangrijker. Als andere familierelaties onder druk staan, kunnen broers en zussen elkaar troost, koestering en opvang bieden. Dit kan niet als zij van elkaar worden gescheiden. Een onvrijwillige scheiding van broers en zussen kan het kind zelfs negatief beïnvloeden doordat het kind gevoelens van eenzaamheid, verlies en verwarring kan ervaren. Buddenbaum stelt dat het gescheiden uit huis plaatsen van broers en zussen schadelijk kan zijn en dat volwassenen – ouders, verzorgers, instanties – hier niet lichtvaardig over moeten denken. Onderzoeker Marit Buddenbaum pleit er daarom voor om de relatie tussen broers en zussen altijd mee te wegen bij beslissingen over het leven van een kind, bijvoorbeeld een uithuisplaatsing.  

DiGiovanni & Font

DiGiovanni & Font (2021) voerden een scoping review uit van artikelen uit 1990 tot 2019 naar de wetenschappelijke kennis over het samen plaatsen van broers en zussen in pleegzorg. Ook onderzochten ze de effecten van het samen plaatsen van broers en zussen op plaatsingsstabiliteit, -permanentie en welzijn van de kinderen. Uit de resultaten bleek dat er weliswaar morele redenen zijn om broers en zussen samen te willen plaatsen, maar dat het wetenschappelijke bewijs niet consequent deze beslissing ondersteunt. Ook waren de onderzoeksmethodes van deze geanalyseerde onderzoeken niet toereikend; er moet in de toekomst beter onderzoek komen naar dit onderwerp.

Konijn et al.

Konijn et al. (2019) hebben tien multi-level meta-analyses uitgevoerd om te onderzoeken welke factoren waren invloed kunnen hebben op instabiliteit in pleegzorg. Het niet samen plaatsen van broers en zussen heeft een kleine invloed op deze instabiliteit (r=0,16). Kinderen voelen zich eerder onzeker wanneer ze apart van hun broer of zus geplaatst worden en ze missen hun broers en zussen net zoveel als hun ouders. De relatie tussen broers en zussen in pleegzorg is vaak de meest levensvatbare relatie die beschikbaar is voor het kind, en kan van cruciaal belang zijn voor het gevoel van verbondenheid, emotionele steun en continuïteit van een kind (Kothari et al., 2017). Ook op de lange termijn kan er een samenhang zijn tussen het samen plaatsen van broers en zussen en de veerkracht van kinderen op het gebied van onderwijs- en beroepscompetentie, kwaliteit van huisvesting, relationele aanpassing en burgerzin. Dit is vooral uitgesproken bij mannen (Richardson & Yates, 2014). Plaatsing bij broers en zussen lijkt dus in het bijzonder een beschermende factor te zijn, voor zowel kinderen die samen in gezinszorg zijn geplaatst als in niet-verwante pleegzorg (Waid et al., 2016).

SOS Kinderdorpen en Defence for Children

In een (inter)nationale juridische analyse van het recht op samenplaatsing van broers en zussen bij uithuisplaatsing, hebben SOS Kinderdorpen en Defence for Children (2020) gekeken wat hierover is vastgelegd in beschrijvingen in wet- en regelgeving, internationale verdragen, rechtspraak en richtlijnen. Uit deze analyse wordt geconcludeerd dat op basis van het IVRK het belang van het kind altijd op de eerste plaats moet komen. Dit moet ook gelden als er besloten moet worden of broers en zussen samen geplaatst moeten worden. Om het belang van het kind voorop te stellen, is het van belang dat aan het kind zelf gevraagd wordt of het samen geplaatst wil worden met zijn broers en zussen. Aan de mening van het kind moet een passend belang gehecht worden. Ook heeft een kind op grond van zowel het EVRM als het IVRK het recht op bescherming van diens familie- en gezinsleven. Onder deze bescherming valt dus ook het gezinsleven met broers en zussen. Alleen op basis van legitieme redenen mag er inbreuk gemaakt worden op dit recht. Om recht te doen aan deze internationale regelgeving wordt er gesproken over het uitgangspunt ‘samenplaatsing, tenzij’. Een reden om af te wijken van het uitgangspunt ‘samenplaatsing, tenzij’ is als samenplaatsing niet in het belang van (één van) de kinderen is. Dit moet dan met onderzoek worden bewezen.

Stolwijk et al.

Stolwijk et al. (2021) hebben zowel dossieronderzoek uitgevoerd als interviews met professionals gehouden met als doel te komen tot een valide en betrouwbare inschatting van het percentage broers en zussen dat na een gezamenlijke uithuisplaatsing gescheiden wordt geplaatst, en om te achterhalen welke redenen hieraan ten grondslag liggen. Factoren om kinderen gescheiden te plaatsen zijn onder te verdelen in kindfactoren, pleegouderfactoren en praktische belemmeringen. De meest genoemde kindfactoren zijn een negatieve dynamiek tussen de kinderen onderling, één of meerdere kinderen (maar niet alle kinderen) hebben specialistische zorg of behandeling nodig, en parentificatie. Andere veel genoemde kindfactoren zijn conflicten tussen de kinderen, gedragsproblematiek waardoor er risico is op remming of bedreiging van de ontwikkeling van de andere broers en/of zussen, en (een vermoeden van) seksueel misbruik tussen de kinderen onderling. De meest genoemde pleegouderfactoren zijn de draagkracht van de pleegouders in combinatie met de zwaarte van de opvoedvraag, en de (leeftijds)voorkeuren van de pleegouders. Wat betreft de praktische belemmeringen is het (gebrek aan) aanbod van pleeggezinnen en gezinshuizen de meest genoemde factor waardoor kinderen gescheiden worden geplaatst. Er zijn relatief weinig pleeggezinnen beschikbaar die meerdere kinderen willen of kunnen opnemen, bijvoorbeeld door een gebrek aan ruimte (onvoldoende kamers), of aan financiële of overige middelen (o.a. de extra tijdsinvestering die het kost om meerdere kinderen op te vangen).

Sluit niet meteen samenplaatsing uit bij een bepaalde belemmering, zo stelt de onderzoekswerkgroep. Maar kijk per situatie naar problemen en risico’s en draagkracht van gezinshuis of pleegouders en bied eventueel extra hulp en begeleiding. Steun en veiligheid die kinderen met elkaar ervaren is van groot belang. Wat parentificatie betreft: straf het kind niet voor het compenseren van het onvermogen van de ouders, maar bied in plaats daarvan begeleiding om het kind ander, nieuw gedrag te laten ontwikkelen. Het is aan de professionals om dit te ondersteunen. Inzetten van familie en netwerk kan bijdragen om een plaatsing van meerdere kinderen te ondersteunen.

Touati et al.

Touati et al. (2020) deden kwalitatief onderzoek naar (1) de directe effecten van plaatsingskarakteristieken en suïcidale risico’s (SR) en (2) of deze karakteristieken een moderator waren voor de link tussen mishandeling en SR. Dit onderzochten ze bij volwassenen die in hun jeugd een uithuisplaatsing hebben meegemaakt. Uit dit onderzoek kwam onder andere naar voren dat volwassenen die door middel van bezoeken contact hadden kunnen houden met hun biologische broers en zussen, een lagere SR hadden. Dit is een nieuwe bevinding die wijst op het belang van het onderhouden van banden tussen broers en zussen, aangezien deze levenslange steun kunnen bieden (Cicirelli, 1995; Dunn & Munn, 1986) en mogelijk, tot op zekere hoogte, het gebrek aan ouderlijke steun compenseren (Milevsky & Levitt, 2005). Deze bevindingen waren echter niet significant voor het samen plaatsen van broers en zussen. Vooral contact behouden tussen broers en zussen is dus een beschermende factor.

Vanhauwaert

Vanhauwaert (2010) heeft een masterproef geschreven over de broer-zusrelaties in de pleegzorgcontext. Hierbij is kwalitatief onderzoek uitgevoerd bij broers en zussen die apart zijn geplaatst bij pleegouders en die samen zijn geplaatst bij pleegouders. De pleegouders zijn geïnterviewd. Factoren die meewegen in het wel of niet samen plaatsen van broers en zussen zijn:

  • Aanwezigheid van stoornissen.  
    Vaak hebben kinderen in pleegzorg veel zorg nodig en hebben ze een ‘rugzakje’. Om tegemoet te komen aan de behoefte van de pleegkinderen, kan het zijn dat de pleegouders maar één kind in huis willen nemen.
  • Bereidheid/mogelijkheid van pleegouders.
    Hoeveel kinderen hebben ze al? Past het allemaal? Is er evenwicht in het gezin?
  • Plaatsingsgeschiedenis van de broers en zussen. 
    Broers en zussen worden vaak op verschillende tijdstippen geplaatst, meestal door het leeftijdsverschil.
  • Conflicten (1) tussen de broers en zussen (2) binnen de familie van herkomst, en (3) binnen het pleeggezin. 

Voordelen van het samen plaatsen van broers en zussen:  

  • Behoud van de familieband.
  • Onderlinge psychische en emotionele ondersteuning.
  • Meerwaarde voor de identiteitsbeleving en -ontwikkeling van pleegkinderen en aanvaarding van de situatie, aangezien ze door het contact met andere geplaatste kinderen minder het gevoel hebben ‘abnormaal’ te zijn.

Nadelen van het samen plaatsen van broers en zussen:

  • Kinderen kunnen elkaar verklikken. De reden die pleegouders hiervoor geven is dat pleegkinderen genadeloos op zoek zijn naar onvoorwaardelijke liefde en aandacht. 
  • Volgens pleegouders is het vaak een moeilijke opdracht om een einde te maken aan de disfunctionele patronen en posities die in het gezin van oorsprong bestonden. 
  • Bij gezamenlijke plaatsing van oudere broers of zussen ondervinden pleegouders geregeld problemen bij de integratie in het pleeggezin. De kinderen zouden sneller tevreden zijn over hun plaats in het pleeggezin aangezien ze toch elkaar hebben, en hierdoor minder moeite doen om zich te integreren in het pleeggezin.

Herzieningswerkgroep

Volgens de herzieningswerkgroep moet het streven altijd zijn om broers en zussen samen te plaatsen. Het kunnen terugvallen op een broer of zus kan een belangrijk bron van veiligheid zijn voor een kind. Wel benadrukt de werkgroep het woordje ‘tenzij’. Het is op dit moment nog geen wettelijke verplichting om een kind samen met broers en zussen te plaatsen. Het moet voor jeugdprofessionals helder zijn dat zij niet juridisch aansprakelijk zijn als het niet lukt om broers en zussen samen te plaatsen. Met name in crisispleegzorg lukt het niet altijd om kinderen in één gezin te plaatsen omdat de professional afhankelijk is van het acute aanbod.