Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Uithuisplaatsing en terugplaatsing
Jongere met fiets

Plaats een kind bij voorkeur op een ‘zo thuis mogelijke’ plek

Toelichting op de aanbevelingen

  • Plaats een kind bij voorkeur op een ‘zo thuis mogelijke’ plek in een gezinssituatie, zoals bij de eigen familie, een pleeggezin of een gezinshuis. Bepaal bij ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen van een kind, vanuit een gedeelde verklarende analyse, wat kind en opvoeders extra nodig hebben aan ondersteuning. Soms is een tijdelijke plaatsing in een residentiële leef- of behandelgroep noodzakelijk.

  • Evalueer periodiek de voortgang van de hulpverlening en de uithuisplaatsing, en leg de uitkomsten hiervan schriftelijk vast in een plan van aanpak. Houd het perspectief op de lange termijn van het kind voor ogen.

  • Zorg voor herstel en behoud van contact tussen ouder en kind direct na de uithuisplaatsing. Overleg ook met het kind over de invulling van het contact met de ouders. Blijf steeds vragen welke behoefte de ouders en het kind hierin hebben.

  • Zorg voor tijdige inzet van de gewenste hulp en spreek af welke jeugdprofessional de regie heeft over de ingezette hulp.

Zo thuis mogelijk opgroeien

Bij een uithuisplaatsing zijn er diverse mogelijkheden:

  • Pleegzorg binnen de eigen familie, in het netwerk of een bestandsgezin.
  • Deeltijd pleegzorg.
  • Gezinshuis.
  • Residentiële leef- of behandelgroep.

Is het besluit tot een uithuisplaatsing genomen, dan zoek je als jeugdprofessional in nauw overleg met de ouders een plek waar het kind ‘zo thuis mogelijk’ kan opgroeien. Tegelijk houd je vanaf het begin de mogelijkheid open dat het kind later weer thuis kan gaan wonen. Je hebt dus altijd het langetermijnperspectief voor ogen.

‘Zo thuis mogelijk opgroeien’ houdt het volgende in:

  • Het kind verblijft bij voorkeur in een gezinssetting (binnen de eigen familie, een pleeggezin of gezinshuis). Want een zo normaal mogelijke opvoedingssituatie biedt de meeste kans op een gezonde ontwikkeling. Vooral jonge kinderen hebben meer baat bij een pleegzorgplaatsing dan bij een residentiële plaatsing. De kleinschalige gezinssetting lijkt betere mogelijkheden te geven voor hechting en een individuele benadering.
  • Het kind groeit zo dicht mogelijk bij (t)huis op, blijft naar de eigen school gaan en kan meedoen aan maatschappelijke activiteiten (hobby, sport, bijbaan).
  • Het kind blijft contact houden met andere belangrijke betrokkenen (familie en vrienden).
  • De ouders blijven zoveel mogelijk aanwezig in het leven van hun kind en krijgen de mogelijkheid om mee te beslissen over zaken die hun kind aangaan.
  • De ouders worden uitgenodigd bij verjaardagen, voor een dagje uit, voor het bijwonen van een schoolvoorstelling, om samen met het kind kleding te kopen, om naar de kapper gaan, et cetera.
  • Het kind groeit zoveel mogelijk samen op met broers en zussen en/of blijft contact met hen houden.

Dit vraagt van pleegouders (of andere opvoeders) en ouders een goede samenwerking en afstemming over rollen en taken.

Residentiële setting: de laatste optie

Het is niet altijd mogelijk om een kind in een pleeggezin of gezinshuis te plaatsen. Als een kind ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen heeft, kun je vanuit een gedeelde verklarende analyse bepalen wat het kind en/of pleeggezin aan extra ondersteuning nodig heeft. Soms kan plaatsing in een residentiële leef- of behandelgroep nodig zijn. Wel zou dit de laatste optie moeten zijn, omdat dit verblijf ook negatieve effecten kan hebben. Een kind verblijft daarom altijd maar kort in een residentiële instelling, terwijl intussen wordt gewerkt aan terugplaatsing of een langdurige uithuisplaatsing in een pleeggezin of gezinshuis.

Is plaatsing in een residentiële setting onvermijdelijk, dan is het goed om:

  • in te zetten op een nauwe samenwerking met de ouders en het sociale netwerk;
  • te zorgen dat de residentiële zorg voldoet aan de kwaliteitsstandaarden;
  • intensieve gezinsgerichte interventies toe te passen.

(Bron: Gutterswijk et al., 2020; Leloux-Opmeer, 2018)

Plaats het kind bij voorkeur binnen de regio. Zo kan het zoveel mogelijk in de vertrouwde omgeving blijven, naar dezelfde school gaan en contact houden met klasgenoten en vrienden.

Beslissen waar het kind geplaatst wordt

Om te beslissen waar een kind het beste geplaatst kan worden, stel je jezelf als jeugdprofessional de volgende vragen:

  1. Heeft het kind gedrags- of ontwikkelingsproblemen?
  2. Zijn de gedragsproblemen ernstig?
  3. Welke risicofactoren belemmeren een mogelijk functioneren in een gezinssetting?
  4. Is er in de familie of het sociaal netwerk een gezin beschikbaar dat het kind voldoende veiligheid kan bieden en waarvan de mogelijke pleegouders voldoende pedagogisch zijn toegerust?
  5. Zijn de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind op aanvaardbare termijn voldoende in balans te brengen?

Deze richtlijn bespreekt alleen in hoofdlijnen hoe je bepaalt waar een kind geplaatst kan worden. De matching van een kind met een pleeggezin, gezinshuis of een leef- of behandelgroep komt aan bod in de richtlijn Residentiële jeugdhulp en de richtlijn Pleegzorg. Beslissingen over het type verblijf moeten gebaseerd zijn op inhoudelijke in plaats van praktische overwegingen.

Lees ook de verdieping/onderbouwing bij deze aanbevelingen voor meer details over de verschillende soorten plaatsingen.

Als de beslissing is gevallen

Is besloten dat een uithuisplaatsing volgt, dan kan de jeugdprofessional te maken krijgen met heel diverse reacties bij ouders en kinderen – van protest en boosheid tot verdriet en heimwee. Zowel ouders als kinderen kunnen strijden tegen het besluit tot uithuisplaatsing. Bereid dus een geplande uithuisplaatsing goed met ouders en kinderen voor:

  • Overleg met ouders en kinderen over het moment van uithuisplaatsing, zodat ze hierdoor niet overvallen worden.
  • Bespreek waar het kind opgehaald wordt en door wie.
  • Maak samen met ouders en kind een lijst van spullen die het kind mee wil nemen.
  • Zorg voor rust op het moment dat het kind opgehaald wordt. Geef ouders en kind gelegenheid om afscheid te nemen.
  • Zorg ervoor dat ouders en kind contact kunnen hebben in de dagen nadat het kind op de nieuwe verblijfplek is aangekomen.
  • Zorg voor goede begeleiding/nazorg voor ouders en kind na de uithuisplaatsing.

Uithuisgeplaatste kinderen hebben recht op regelmatige omgang en rechtstreeks persoonlijk contact met hun ouders, tenzij dit contact niet in het belang van het kind is (art. 9 lid 3 IVRK). De overheid heeft de plicht dit contact mogelijk te maken. Zij kan dit bijvoorbeeld doen door te zorgen voor een geschikte locatie, eventueel onder toezicht. Maar ook door vervoer te regelen en de ouders financiële ondersteuning te bieden als de kosten een belemmering vormen voor het contact (Huls, 2022). Zie ook Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing. Het is essentieel om geregeld met ouders en kind te overleggen over hoe zij het contact invullen. Sta hierbij apart stil bij de behoefte van het kind. Deze behoefte kan van tijd tot tijd veranderen.

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Alleen bij uitzondering zou de jeugdprofessional zich tot plaatsing in een instelling moeten laten leiden door praktische overwegingen, wanneer er bijvoorbeeld geen geschikt pleeggezin beschikbaar is, of wanneer ouders en/of kind niet meewerken aan plaatsing in een bepaalde zorgvorm. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel van de jeugdreclassering met een rechterlijke beslissing tot plaatsing, dan is de gemeente verplicht het aangewezen aanbod te realiseren. Hierover maken de gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering afspraken met de gemeente waarin het kind woont.

Soorten plaatsingen

Pleegzorg binnen de eigen familie, in het netwerk of een bestandsgezin

Pleegouders voeden voor korte of langere tijd een kind van iemand anders op in hun eigen gezin, tot het kind terug naar huis kan of op eigen benen kan staan. Pleegouders worden gescreend en begeleid door een pleegzorgaanbieder; in veel gevallen is dat een jeugdhulpaanbieder in de regio. Zij krijgen een vergoeding voor de kosten van de verzorging van het kind. Pleegzorg kan voltijds of in deeltijd worden aangeboden, bijvoorbeeld alleen in de weekeinden of tijdens de vakantie. Als iemand uit het netwerk het kind opvangt, is dit netwerkpleegzorg. Is binnen het netwerk geen pleeggezin te vinden, dan is bestandspleegzorg het alternatief. Hierbij gaat het om gezinnen die zich bij de pleegzorgaanbieder hebben aangemeld. Het kind komt dan dus terecht in een onbekend gezin.

Onderzoek laat zien dat het met veel kinderen die opgevangen worden binnen de eigen familie beter gaat dan met kinderen die opgevangen worden in de reguliere pleegzorg. Uit een systematische review waarin pleegzorg binnen de familie vergeleken wordt met reguliere pleegzorg, bleek dat kinderen die in de familie ondergebracht werden het beter deden op sommige (maar niet alle) gebieden (Winokur et al., 2009 in: MacLean et al., 2016). Bij plaatsing in een gezin lijken de volgende factoren een positieve invloed te hebben:

  • Goede matching: inschatten in hoeverre het gezin bij het kind past.
  • Continuïteit en stabiliteit: hoe minder overplaatsingen en onzekerheid over de toekomstige verblijfsplek, hoe beter.
  • Passende hulp aan de pleegouders en het kind, voor:
  • Grote betrokkenheid van de ouders.
  • Aanwezigheid van sociale steun.
  • Aandacht voor veiligheid en voor positieve relaties tussen verzorger en kind.
  • Extra ondersteuning van gezinshuisouders/pleegouders/pedagogisch medewerkers.

Bij de matching van een kind met een pleeggezin of gezinshuis, moet je nadrukkelijk rekening houden met religieuze, levensbeschouwelijke en culturele achtergronden van het kind. Stel daarnaast de vraag of er eventueel plek is voor meerdere kinderen, als dat nodig zou zijn.

Als een kind problemen heeft, is er vaak extra hulp nodig. Dat kan pedagogische ondersteuning zijn voor de pleegouders of ambulante behandeling voor het kind. Het uitgangspunt is ‘onvoorwaardelijk wonen’ en hulp erbij halen wanneer dit nodig is. Niet het kind eruit maar hulp erin. Meer informatie hierover staat in de richtlijn Pleegzorg.

Dit zijn enkele factoren die de kans op voortijdig afbreken van de pleegzorg verkleinen (Suhlmann, 2021):

  • Goed contact tussen pleegouders en ouders.
  • Een goede match tussen de pleegouders en -kinderen.
  • Veel aandacht voor het trauma en de stress bij het pleegkind.
  • De begeleiding van pleegouders in opvoedgedrag.

Uit de praktijk komt ook nog dit advies: besteed aandacht aan de eigen kinderen van pleegouders, zij hebben ook invloed op de pleegzorgplaatsing.

Deeltijd pleegzorg

Een kind kan ook een gedeelte van de week bij familie of een pleeggezin wonen en de rest van de week thuis. Hiermee kunnen ouders soms voldoende ontlast worden en tijd en ruimte krijgen om met hun eigen problematiek aan de slag te gaan. Bij een pleegzorgplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling geeft de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing af. Dit kan ook van toepassing zijn bij een deeltijdplaatsing.

Gezinshuis

Een gezinshuis is een gezinsvorm voor kinderen met complexe problemen die extra zorg en aandacht nodig hebben. In een gezinshuis wonen gezinshuisouders met meerdere geplaatste kinderen en soms ook eigen kinderen. Gezinshuisouders zijn beroepsopvoeders die 7 dagen per week 24 uur per dag hun beroep uitoefenen en in staat zijn de structuur en zorg te bieden die de kinderen nodig hebben. Gezinshuisouders zijn zelfstandig ondernemer of in dienst van een zorgaanbieder. Door de professionaliteit van de gezinshuisouders en de kleinschaligheid valt deze vorm van zorg tussen residentiële zorg en pleegzorg in.

Residentiële leef- of behandelgroep

Residentiële zorg omvat uiteenlopende typen zorg voor kinderen waarbij het kind verblijft in een instelling. De residentiële zorg kan een vervangende woonplek (leefgroep) bieden of een plek zijn waar het kind een behandeling voor zijn problemen krijgt (behandelgroep). Vaak is er niet zo’n duidelijk onderscheid tussen een leefgroep en een behandelgroep.

Een residentiële plaatsing is vooral nodig voor kinderen met ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen die nog niet in een gezinssituatie kunnen functioneren. Vanuit een gedeelde verklarende analyse kan dan worden bepaald wat het kind extra nodig heeft aan ondersteuning. Soms wordt een kind in een residentiële instelling geplaatst omdat ouders en/of kind zelf niet instemmen met een pleegzorgplaatsing.

Om de residentiële zorg te laten slagen, is het belangrijk dat hulpverleners aandacht hebben voor de normale ontwikkeling van het kind, oog hebben voor het kind als individu, een veilige omgeving creëren en contact met de ouders en het sociale netwerk van het kind bevorderen (Bartelink et al., 2019). Lees meer in de richtlijn Residentiële jeugdhulp.