
Minimaal taalaanbod
Toelichting op de aanbevelingen
-
De onderstaande aanbevelingen gelden specifiek voor lees- en spellingspecialisten.
-
Bied ondersteuning op de verschillende niveaus van het continuüm van onderwijs en zorg om lees- en spellingproblemen te voorkomen.
-
Meer- en anderstaligen hebben baat bij expliciete instructie die zich richt op fonologische vaardigheden, klank-tekenkoppelingen en decodeervaardigheden op woordniveau in combinatie met het lezen van betekenisvolle, authentieke teksten. Ondersteun hierin het onderwijsteam.
-
Bied aanvullende interventies die op meerdere componenten gericht zijn, zoals foneembewustzijn, alfabetisch principe, leesvloeiendheid en taalbegrip. Het is belangrijk om in instructie en interventie niet alleen ondersteuning te geven bij leesvaardigheid, maar ook aandacht te besteden aan mondelinge taalvaardigheid. Stem de balans tussen de verschillende componenten af op de ondersteuningsbehoefte van het meer- of anderstalige kind.
-
Monitor de effecten van instructie en interventie. Zo zijn deze voortdurend af te stemmen op de ondersteuningsbehoeften.
Stem bij meer- en anderstaligen de instructie en het taalaanbod af op hun ondersteuningsbehoeften. Ga hiervoor uit van een ‘response to intervention’-benadering (of: van het continuüm van onderwijs en zorg). Zorg dat de instructie expliciet is en zich richt op de essentiële componenten van zowel lezen als de ontwikkeling van de tweede taal. Combineer dit met taalondersteuning om de mondelinge taalvaardigheid verder op te bouwen.
Als hun lees- en taalontwikkeling achterblijft, kunnen kinderen ook profiteren van aanvullende en intensievere instructie op niveau 2 en 3. Deze instructie lijkt het meest effectief als die gericht is op meerdere componenten van lees- en taalvaardigheid. Bepaal op basis van de individuele ondersteuningsbehoefte en ontwikkeling van ieder kind waar je in de instructie voor dit kind de meeste nadruk op legt.
Verdieping en onderbouwing
Response to intervention
Studies hebben aangetoond dat meer- en anderstaligen die risico lopen op leesproblemen baat hebben bij een ‘response to intervention’-benadering (Linan-Thompson et al., 2006; Lovett et al., 2008): een aanpak vanuit het continuüm van onderwijs en zorg. Door kinderen vanuit deze benadering instructie en ondersteuning te geven, zijn overdiagnose en leesproblemen te voorkomen. Laatstgenoemde problemen vallen bovendien tijdig te signaleren dankzij de aanpak.
Het is belangrijk om ondersteuning te bieden op verschillende niveaus van het continuüm van onderwijs en zorg (zie Signalering en ondersteuning). Deze ondersteuning moet ook van voldoende kwaliteit en intensiteit zijn. Onderwijs in de tweede taal moet deel uitmaken van ondersteuningsniveau 1; het mag niet alleen beperkt blijven tot niveau 2 en 3 (Orosco et al., 2016).
Instructie op diverse niveaus
De basisinstructie op niveau 1 moet zich richten op de essentiële componenten van lezen en de ontwikkeling van de tweede taal (Spencer, 2011). Ook voor kinderen die op dit niveau ondersteuning krijgen, geldt dat de directe instructie expliciet en systematisch moet zijn (zie Signalering en ondersteuning en Behandeling en ondersteuning voor effectieve componenten van instructie, interventie en behandeling). Effectieve instructie voor meer- en anderstaligen omvat expliciete instructie in fonologische vaardigheden, klank-tekenkoppelingen en decodeervaardigheden, gecombineerd met het lezen van betekenisvolle, authentieke teksten (Haager, 2007). Kinderen moeten voldoende gelegenheid krijgen om het geleerde toe te passen en te oefenen. Verder moet de leesinstructie samengaan met taalondersteuning om de mondelinge taalvaardigheid verder te ontwikkelen (Gersten & Geva, 2003). Daarbij is van belang om de instructie steeds af te stemmen op individuele ondersteuningsbehoeften. Elk kind kan een andere instructie nodig hebben. Het taalverwervingsproces kan namelijk anders zijn per persoon. Zo verschillen kinderen vaak in de snelheid waarmee zij taalvaardigheden ontwikkelen.
Kinderen kunnen er baat bij hebben om aanvullende instructie en interventie te krijgen op niveau 2 en 3. Voor sommige kinderen heeft dit een beschermend en preventief effect en helpt het om leesproblemen te voorkomen (Linan-Thompson et al., 2006). Uit een meta-analyse (Snyder et al., 2017) blijkt dat aanvullende interventies het effectiefst zijn als ze zich op meerdere componenten richten, zoals foneembewustzijn, het alfabetisch principe, leesvloeiendheid en taalbegrip. Kinderen die instructie krijgen in leesvaardigheid in brede zin, met aandacht voor mondelinge taalvaardigheid, behalen betere resultaten dan wanneer de focus van instructie op slechts één aspect ligt. Die goede resultaten betreffen zowel de technische leesvaardigheid als het leesbegrip. Er moet bij het trainen van basisvaardigheden echter wel een goede balans zijn in de aandacht voor technisch lezen, leesbegrip en taalvaardigheid (Baker et al., 2014). Zodra de basisvaardigheden of randvoorwaarden voor technische leesvaardigheid ontwikkeld zijn, zou de nadruk bijvoorbeeld minder op decoderen moeten liggen en meer op lees- en taalbegrip.
De duur van interventies
Uit de meta-analyse van Ludwig en collega’s (2019) blijkt dat tweedetaalleerders flink kunnen profiteren van veel verschillende leesinterventies. De onderzoekers benadrukken dat interventies niet hoeven wachten tot het kind een bepaald niveau van taalbeheersing heeft bereikt. Ook blijkt uit hun studie dat kortdurende interventies met kleine groepen even effectief zijn als langere interventies met grote groepen. Korte, preventieve interventies zouden daarom de voorkeur moeten krijgen, zodat het lees- en spellingproces voor alle tweedetaalleerders snel op gang komt.
Daarbij is van belang om de instructie steeds af te stemmen op individuele ondersteuningsbehoeften. Elk kind kan een andere instructie nodig hebben. Het taalverwervingsproces kan namelijk anders zijn per persoon. Zo verschillen kinderen vaak in de snelheid waarmee zij taalvaardigheden ontwikkelen. Wel is er enig bewijs dat de intensiteit van de interventie de effectiviteit beïnvloedt. Interventies die drie of meer dagen per week plaatsvinden, blijken betere resultaten op te leveren dan interventies die slechts één keer per week plaatsvinden. Bovendien wijzen Snyder et al. (2017) op de relevantie van andere factoren, zoals de culturele achtergrond van de tweedetaalleerder, diens achtergrondkennis, diens prestaties en diens voortgang tijdens de interventie. Ook dit soort factoren zijn belangrijk om de effectiviteit van de interventie te beoordelen.
Een beperking van de studies naar interventies bij tweedetaalleerders is dat de meeste onderzoeken zich richten op kinderen in de basisschoolleeftijd (Snyder et al., 2017). Daarnaast is nog tamelijk onbekend welke interventies in welke context voor welke kinderen werken. Wat is bijvoorbeeld de invloed van de achtergrond van kinderen (Klingner & Edwards, 2006)? Door de effecten van de geboden instructie en interventie – gebaseerd op effectieve componenten (zie Signalering en ondersteuning) – te monitoren en te toetsen, zijn de instructie en interventie voortdurend af te stemmen op de ondersteuningsbehoeften.