Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Samen beslissen over hulp
Jongere in rolstoel

Een onderzoeksplan maken

Toelichting op de aanbevelingen

  • Zoek samen met het kind en de ouders in ieder geval een antwoord op de volgende vragen: 

    • Hoe ontwikkelt het kind zich en wat heeft het nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen (wat zijn de ontwikkelingsbehoeften)?
    • Wat zijn de opvoedingsvaardigheden van de ouders?
    • Welke positieve en negatieve gezins- en omgevingsfactoren zijn aanwezig die de balans tussen ontwikkelingsbehoeften en opvoedingsvaardigheden (kunnen) beïnvloeden?

    Daarnaast kun je eventueel nog aanvullende specifieke onderzoeksvragen formuleren.

  • Bij hulpverlening in het gedwongen kader is er mogelijk al veel informatie beschikbaar over de problematiek in het gezin. Het kan de samenwerkingsrelatie met het kind en de ouders bevorderen als je hier toch nog bij stilstaat en nagaat waar hun vragen en behoeften liggen. Sta expliciet stil bij de behoeften van de ouders. Hun problemen geven vaak veel stress, wat veiligheid en een positieve opvoeding in de weg kan staan. 

  • Voer het gezamenlijk opgestelde onderzoeksplan samen met het kind en de ouders uit, zoals met hen allen afgesproken. Stel het onderzoeksplan in overleg met hen bij, als dat nodig is.

Deze stap start ermee dat je samen met het kind en de ouders een onderzoeksplan maakt. Dit helpt om doelgericht en systematisch te onderzoeken wat er aan de hand is. Een onderzoeksplan beschrijft:

  • de onderzoeksvragen;
  • de informatie die nodig is om deze vragen te beantwoorden;
  • wie deze informatie kan geven;
  • welke middelen ingezet worden om de informatie te verkrijgen.

Informatie die voortkomt uit de vraagverheldering is de basis voor het onderzoeksplan. Om tot passende onderzoeksvragen te komen, voer je als jeugdprofessional een brede screening uit die zicht geeft op de belangrijkste problemen en sterke kanten in het gezin. Algemene onderzoeksvragen zijn (Department of Health, 2000):

  • Hoe ontwikkelen het kind zich en wat heeft het nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen (wat zijn de ontwikkelingsbehoeften)?
  • Wat zijn de opvoedingsvaardigheden van de ouders?
  • Welke gezins- en omgevingsfactoren beïnvloeden de balans tussen ontwikkelingsbehoeften en opvoedingsvaardigheden?

Als er signalen zijn van problemen, dan ga je daar als jeugdprofessional dieper op in. Dit leidt tot specifieke en concrete onderzoeksvragen naar het functioneren van het kind, diens ouders en de opvoedingssituatie. Denk aan dit soort vragen:

  • Heeft het kind posttraumatische stressklachten?
  • Hebben de ouders alcoholproblemen?
  • Is er een grootouder in staat om de ouders tijdelijk te ontlasten door het kind na school op te vangen? 

Het is belangrijk om de onderzoeksvragen samen met het gezin op te stellen, het liefst tijdens de vraagverheldering. Samenwerken met het gezin houdt ook in: samen nadenken hoe de vragen te beantwoorden zijn. Wie kan meer informatie geven (bijvoorbeeld een leerkracht)? En wat is daarvoor het beste middel (bijvoorbeeld vragenlijsten of observatie)?

Als jeugdprofessional heb je in elk geval één of meerdere gesprekken met het kind en de ouders. Je vult de gespreksinformatie eventueel aan met beantwoorde vragenlijsten of observaties in het gezin of in de spelkamer. Op basis van de vraag en klachten van het kind en de ouders bepaal je op welke domeinen (zie het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families, bij het Beslisproces voor een toelichting op deze domeinen) je informatie gaat verzamelen. Dit zijn middelen voor informatieverzameling: 

  • Analyse van bestaande dossiers.
  • Observatie.
  • Vragenlijsten.
  • Gesprekken.

Bij complexe en meervoudige problemen in gezinnen is het raadzaam het onderzoeksplan te bespreken met een gedragswetenschapper. Zeker in de volgende gevallen:

  • Als er geen zicht is op de probleemgebieden en/of hun onderlinge verwevenheid.
  • Als er onvoldoende zicht is op de invloed die de problemen hebben op het kind.
  • Als er ambiguïteit is over de samenhang en de oorzaken van de problematiek.
  • Als het probleembesef en/of de motivatie bij betrokkenen laag is.
  • Als vragenlijsten of testen voor de interpretatie de inzet van een bevoegde gedragswetenschapper vereisen (NVO-NIP, 2011; Eijgenraam et al., 2010).

In overleg met het gezin besluit je of er naast een gedragswetenschapper nog aanvullende expertise nodig is.

Onderzoeksmiddelen

Analyse van bestaande dossiers

Als jeugdprofessional kun je je een beeld vormen van het gezin op grond van beschikbare informatie uit het dossier en de rapportage van andere betrokken professionals, zoals de school, de huisarts, de jeugdgezondheidszorg of eerder betrokken jeugdprofessionals. Het is belangrijk dat je:

  • het kind en de ouders vooraf altijd om toestemming vraagt om deze informatie in te winnen;
  • deze informatie tijdens het onderzoek met hen bespreekt;
  • bij het kind en de ouders nagaat of de informatie klopt en actueel is.

De levenslijn 

Een hulpmiddel bij het systematisch analyseren van een dossier is het maken van een grafische weergave van de levenslijn (Bullens et al., 2002). Deze geeft een chronologisch overzicht van belangrijke mensen, thema’s en gebeurtenissen. Hierdoor is in één oogopslag de levensloop van het kind en diens gezin inzichtelijk. 

Het Dialoogmodel

Een ander hulpmiddel is het werkblad van het Dialoogmodel, waarmee te ordenen valt wat al bekend is over gedrag, de ontwikkelingsdomeinen en de wisselwerking met de omgeving (Maurer & Westermann, 2007; zie bijlage 6.2). Het Dialoogmodel is een methode om bij meervoudige, complexe problemen overeenstemming en samenwerking te bevorderen tussen hulpvragers en hulpverleners. De methode is in de Jeugd-GGZ ontwikkeld en wetenschappelijk onderzocht. Gebruik van gewone taal en visualisatie kenmerkt de methode. Het kader van het model biedt de mogelijkheid om de visie van hulpvragers te verbinden met een gedegen theoretisch professioneel perspectief.

Observeren

Observaties zijn een waardevolle bron van informatie over het gedrag van het kind en de ouders in hun natuurlijke omgeving. Ze lenen zich goed om de omgang tussen het kind en de ouders in beeld te brengen, bijvoorbeeld waar het gaat om warmte en aandacht, regels en grenzen stellen of de onderlinge communicatie. 

Het ABC-schema

Observaties kunnen zicht geven op probleemgedrag en mogelijke verklaringen daarvoor (oorzaken en instandhoudende factoren). Een eenvoudige manier om observaties systematisch uit te voeren en te noteren is een ABC-schema te gebruiken. ‘ABC’ staat voor het volgende:

  1. Antecedent: wat ging vooraf aan het probleemgedrag?
  2. Behavior: welk (probleem)gedrag was zichtbaar?
  3. Consequentie: wat volgde er direct op het gedrag?

Het werken met een ABC-schema vereist wel voorbereiding. Het is nodig om van tevoren te bepalen om welk concreet (problematisch) gedrag het gaat (Tak et al., 2014).

Observatie kan verschillende vormen aannemen (Tak et al., 2014): 

  • Een professional is aanwezig in het gezin (of op school, of op de kinderopvang) en maakt aantekeningen.
  • Een video-opname helpt om observatiegegevens te verkrijgen.
  • Ouders voeren op verzoek zelf observaties uit.

Gesprekken

Tijdens het onderzoek vinden gesprekken plaats met de ouders en/of het kind – en eventueel ook met derden (denk aan het sociale netwerk, de school of andere professionals). Deze gesprekken dienen om informatie te verzamelen, maar ook om te toetsen of bevindingen uit de dossieranalyse, observaties en vragenlijsten kloppen, om hier meer gedetailleerde informatie over te krijgen of om nadere verklaringen voor de bevindingen te zoeken.

Belangrijk is om als jeugdprofessional transparant te zijn over je bevindingen en goed door te vragen naar details. Het kind en de ouders kunnen in gesprekken hun visie op de problemen en mogelijke oplossingen geven. Ook kunnen zij reageren op je conclusies en verdere toelichting vragen. Als jeugdprofessional maak je samen met het kind en de ouders inzichtelijk waar bevindingen (niet) overeenkomen.

Gesprekken zijn een belangrijk hulpmiddel om een samenwerkingsrelatie met het gezin op te bouwen (Tak et al., 2014). Zie ook Samenwerking.

Beleving en emoties

Gesprekken vormen een goed middel om te vragen naar de beleving en emotionele draagkracht van het kind en de ouders. Hierbij is het belangrijk dat je bij ouders vraagt naar emoties over:

  • het opvoeden zelf;
  • het kind om wie het gaat en eventueel andere kinderen in het gezin;
  • de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt;
  • de dagelijkse routine van opvoeden (bijvoorbeeld boosheid wanneer het kind niet luistert of vervelend reageert op tegenslag);
  • de eigen jeugd en opvoeding (Van der Pas, 2012).

Visuele middelen, zoals het genogram en sociogram, kunnen hierbij helpen. Met een genogram kun je als jeugdprofessional (eventueel samen met het kind en de ouders) de gezins- en familierelaties in kaart brengen. Een sociogram maakt het sociale netwerk inzichtelijk. 

Het is altijd raadzaam om ook contact op te nemen met de school. Je doet dit in overleg met – en na toestemming van – het kind en de ouders. De school kan je informatie geven over de leerprestaties en het gedrag van het kind op school. Zie voor een uitgebreide uitwerking de richtlijn Ernstige gedragsproblemen.