
Ontwikkelingsgebieden
Toelichting op de aanbeveling
-
Bespreek als pleegzorgbegeleider de ontwikkeling(staken) van kinderen in het zorgteam bij de start van de plaatsing en herhaal dit ten minste jaarlijks (bij kinderen jonger dan 3 jaar halfjaarlijks) en wanneer dit nodig is.
Om pleegouders en ouders te kunnen ondersteunen bij de opvoeding van (pleeg)kinderen, is het van belang om na te gaan op welke ontwikkelingsgebieden het goed gaat en op welke ontwikkelingsgebieden kinderen problemen hebben – mogelijk gerelateerd aan de pleegzorg – en wat voor problemen dit zijn.
Meerdere problemen tegelijk
Kinderen in pleegzorg kunnen op verschillende ontwikkelingsgebieden tegelijkertijd problemen hebben (Social Care Institute for Excellence, 2004). Deze problemen zijn vaak al ontstaan vóór de uithuisplaatsing van kinderen, bijvoorbeeld door verwaarlozing, mishandeling en/of (seksueel) misbruik (Van den Bergh & Weterings, 2010a). Daarnaast zijn de uithuisplaatsing en pleegzorgplaatsing ingrijpende gebeurtenissen voor een kind. Gaandeweg de plaatsing blijven gedragsproblemen bij een grote groep kinderen gelijk of de problemen nemen zelfs toe (Goemans et al., 2015; Leloux-Opmeer et al., 2016a). Kinderen en jongeren in de pleegzorg hebben vaak kindermishandeling en/of verwaarlozing meegemaakt. Bij vele van hen speelt daardoor traumagerelateerde problematiek, zoals PTSS, en hechtingsproblematiek. Daarnaast hebben ze vaak gedragsstoornissen rond impulsiviteit en agressie, hechtingsproblematiek en ADHD, depressie en middelenmisbruik (Landsverket al., 2009; Leathers et al, 2019, Leloux-Opmeer et al., 2016b). Het is daarom van belang dat er een gestructureerde en brede analyse beschikbaar is of plaatsvindt die alle factoren en gebeurtenissen in het leven van het kind, het gezin en de omgeving in beeld brengt. Zo’n analyse is de basis voor passende ondersteuning. Een voorbeeld is een verklarende analyse.
Als pleegzorgbegeleider heb je een primaire taak om de ontwikkeling van kinderen te volgen op basis van kennis over normale en afwijkende ontwikkeling. Let hierbij in ieder geval op de lichamelijke ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling, de identiteitsontwikkeling, seksuele ontwikkeling en het functioneren op school (De Baat & De Lange, 2013). Kijk er ook naar wat kinderen hebben meegemaakt en hoe het voor hen is om in een pleeggezin te wonen.
Ontwikkeling inschatten
Om de ontwikkeling te taxeren, schat je als pleegzorgbegeleider in hoeverre het kind de ontwikkelingstaken vervult die passen bij de leeftijd. Vaak is er aan een pleegzorgplaatsing al hulpverlening voorafgegaan. Hierdoor is er vaak al informatie over de ontwikkeling van het kind verzameld. Maak als pleegzorgbegeleider zoveel mogelijk gebruik van deze informatie. Verzamel daarnaast aanvullende informatie om de ontwikkeling in beeld te brengen. Dat kan door gesprekken, observaties en spel. Het document Opgroeien en opvoeden (Slot, 2010) geeft in hoofdstuk 3 een overzicht van alle ontwikkelingstaken van kinderen en jongeren in verschillende leeftijdsfasen. Dit kun je als hulpmiddel gebruiken om de ontwikkeling van de jeugdige in kaart te brengen. De taken zijn cumulatief. Bij kinderen met een (lichte) verstandelijke beperking wijkt de leeftijd waarop ze toe zijn aan een bepaalde ontwikkelingstaak af van de kalenderleeftijd in de tabel. Zowel het cognitieve als het sociaal-emotionele functioneringsniveau bepaalt welke taken passend zijn.
Naast de ontwikkelingstaken voor alle kinderen, hebben kinderen in pleegzorg ook een aantal specifieke ontwikkelingstaken.
Verdieping en onderbouwing
In de methodiek ‘Terug naar huis’ zijn specifieke ontwikkelingstaken voor kinderen in pleegzorg geformuleerd. Deze zijn weergegeven inonderstaande tabel (Vinke & Van de Mortel, 2004). Ook in de Ontwikkelmeter Jeugd zijn extra ontwikkelingstaken geformuleerd voor kinderen die in een pleeggezin verblijven. De taken zijn ingedeeld in vijf domeinen: gehechtheid, loyaliteit, verlies en rouw, oudercontact, afkomst en identiteit, afkomst en familiecultuur (Engelhart & De Win, 2011).
Tabel Ontwikkelingstaken voor kinderen in pleegzorg (Vinke & Van de Mortel, 2004; aangevuld door Herzieningswerkgroep/Vinke, 2024)
Leeftijd | Ontwikkelingstaken |
---|---|
0-1 jaar |
|
2-3 jaar |
|
4-5 jaar |
|
6-11 jaar |
|
12-14 jaar |
|
15-18 jaar |
|
18-23 jaar |
|
Van toepassing door alle fasen heen gedurende gehele plaatsingsperiode |
|
Bijzonderheden |
|
Aandacht voor hechting
Kinderen die uit huis zijn geplaatst, hebben één of meerdere verhuizingen meegemaakt. Daarmee zijn vaak relaties met dagelijkse opvoeders verbroken. Daarnaast hebben veel kinderen negatieve hechtingservaringen opgedaan in hun gezin van herkomst. Hierdoor zijn vaak angst en wantrouwen ontstaan, waardoor het kind ‘zelfbeschermingsgedrag’ heeft ontwikkeld om een hechtingsrelatie aan te gaan (Ervaringsinzicht Herzieningswerkgroep, 2024). Dit maakt dat het grootste deel van de kinderen in pleegzorg te maken heeft met problemen op het gebied van hechting en daarmee in het opnieuw aangaan van een hechtingsrelatie met pleegouders. Een belangrijk inzicht is dat gehechtheid geen kenmerk van een kind is, maar van een (pleeg)ouder-kindrelatie (Juffer, 2023). Aangezien de gehechtheidsontwikkeling van een kind de basis vormt voor ontwikkeling op alle gebieden, is het van belang dat de pleegzorgbegeleider extra aandacht heeft voor sensitief- responsief pleegouderschap, met het oog op de hechtingsrelatie tussen kinderen en pleegouders. Het is voor pleegkinderen belangrijk om tegelijkertijd hechtingsrelaties op te bouwen met pleegouders en ouders (Maaskant, 2016; Juffer, 2023). Ook is het goed mogelijk dat een kind een hechtingsrelatie met een eerdere pleegouder of verzorger blijft onderhouden. Vanuit het perspectief van relationele stabiliteit is dit juist een wenselijke situatie. Daarbij is het belangrijk dat de volwassenen elkaar niet beconcurreren en daarmee het kind in loyaliteitsconflict brengen. Kinderen zijn immers in staat om met meerdere personen tegelijk hechtingsrelaties aan te gaan en dit is juist belangrijk voor hen (Forslund et al, 2021). De hechtingsrelatie tussen kind en ouder(s) moet dus niet verbroken worden, maar ouders moeten zo dicht mogelijk betrokken blijven op het leven van een kind.
De pleegzorgbegeleider beschikt daartoe over voldoende kennis om de gehechtheidsrelatie te kunnen observeren en waar nodig passende hulpmiddelen in te zetten of hulp in te roepen. Daarnaast geeft de richtlijn Problematische gehechtheid extra handvatten (de Wolff & Wilderman, 2020). Meer informatie over gehechtheid is te vinden in de Research Memorandum Beslissingen over kinderen in problematische opvoedsituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek (Juffer, 2023).
Aandacht voor trauma
Kinderen in pleegzorg hebben in hun gezin van herkomst vaak te maken gehad met onveilige situaties, en soms misbruik of mishandeling. Ook het uithuisplaatsen zelf is voor kinderen vaak traumatisch. De kans dat een kind dat uithuisgeplaatst is, een trauma heeft of ontwikkelt, is dan ook groot. Hier moet de pleegzorgbegeleider alert op zijn en pleegouders hierbij begeleiden. Ook helpt specifieke training rond trauma pleegouders om de opvoeding beter aan te kunnen en minder stress te ervaren (Konijn et al, 2020). Trauma herkennen is gecompliceerd, symptomen staan nooit op zichzelf. Trauma’s zijn nauw gerelateerd aan ‘ingrijpende jeugdervaringen’ (ACE’s: Adverse Childhood Experiences. Het kan behulpzaam zijn deze in kaart te brengen. Zorg als pleegzorgbegeleider dat je voldoende kennisneemt van de problematiek en weet welke specialistische hulpverlener binnen de organisatie of de ggz kan worden betrokken. Die kan pleegouders eventueel ook adviseren om een training met betrekking tot trauma te volgen. Zie voor meer informatie over diagnostiek en behandeling de richtlijn Traumagerelateerde problemen. Concrete instrumenten om periodiek te screenen op trauma zijn de TSCYC (Tierolf et al., 2014), TSCC (Tierolf, 2021) en Kind en Jeugd Trauma Screener (KJTS) (Kooij en Lindauer, 2019). Pleegzorgbegeleiders en pleegouders dienen goed geïnformeerd te worden over de achtergrond van het kind en de reden voor uithuisplaatsing.
Aandacht voor identiteitsvorming
Wanneer een kind in een pleeggezin wordt geplaatst, wordt er gezocht naar een pleeggezin dat op hun eigen gezin van herkomst lijkt. Dit is ook een recht dat is vastgelegd in het Kinderrechtenverdrag. Door een tekort aan pleeggezinnen lukt dit echter vaak niet en worden veel kinderen in een pleeggezin geplaatst dat verschilt van hun gezin van herkomst als het gaat om cultuur, religie en/of etniciteit (artikel 20 IVRK). Met name bij bestandspleegzorg is deze kans groter. Het is niet bekend hoe vaak dit precies voorkomt, omdat culturele en religieuze kenmerken niet centraal geregistreerd worden vanwege privacy-redenen.
Het is altijd noodzakelijk om aandacht te hebben voor identiteitsvorming en vragen die daarbij horen. Wanneer er sprake is van een transculturele, transreligieuze of transetnische plaatsing (Van Bergen et al., 2020; Degener, 2021) betekent dit voor het kind een nog grotere verandering in diens leven. Die kan leiden tot verwarring en identiteitsvragen (bij wie hoor ik?/ wie ben ik zelf?). Een kind moet zich bewegen tussen verschillende werelden, met andere rituelen, verwachtingen en gewoontes (zie tabel Ontwikkelingstaken voor kinderen in pleegzorg). Het kind moet zich er sowieso al toe verhouden om op te groeien in een pleeggezin, wat voor de meeste leeftijdsgenoten niet het geval is. Het kind bevindt zich vaak in een uitzonderingspositie. Dit is nog complexer als een kind tot een minderheidsgroepering behoort (Bartelink et al., 2023; Degener, 2021). Degener wijst erop dat een positieve identiteit belangrijk is voor mensen (2023). In de identiteitsontwikkeling is niet alleen binding (‘commitment’) belangrijk, maar ook het kunnen verkennen van alternatieven (‘exploratie’), zeker in de adolescentie (Erikson, 1968; Van de Koot et al., 2023).
Samenwerken en manoeuvreren
Het is belangrijk dat pleegouders en ouders samenwerken, zodat het kind gelegenheid krijgt om een positieve identiteit te ontwikkelen. Het pleeggezin heeft een bepaalde cultuur, religie, etniciteit of levensovertuiging, waar het kind in het dagelijks leven het meeste mee te maken heeft. Het is belangrijk dat je als pleegzorgbegeleider met het gezin van herkomst en het pleeggezin nagaat hoe het kind kennis kan maken met die waarden van het gezin van herkomst. Dat gaat immers niet vanzelf. Van jou als pleegzorgbegeleider vraagt dit dat je basiskennis hebt van identiteitsvorming en goed uitvraagt wat het meest belangrijk is voor het kind, de ouders en de pleegouders. Dat je het gesprek met alle betrokkenen op gang brengt en tussen alle wensen manoeuvreert. Zo krijgt het kind ondersteuning in de identiteitsvorming (Van de Koot et al., 2023).
Dit kan manoeuvreren zijn, omdat iedereen eigen rechten heeft. Pleegouders mogen volgens hun eigen levensbeschouwing leven, de voorkeuren van ouders moeten meewegen en het kind heeft recht op vrijheid van religie en op veiligheid (artikel 14 en 19 IVRK; Hodge, 2022; Van der Zon, 2020). Toch is het belangrijk om identiteitsvorming bij elk kind bespreekbaar te maken en te zorgen dat er ook op dit vlak een goede samenwerking tussen ouders en pleegouders tot stand komt (zie hoofdstuk 5; Van de Koot et al, 2023). Kinderen hebben ruimte nodig om zich te kunnen identificeren met verschillende identiteiten, en hierin veranderingen door te kunnen maken (Bartelink et al., 2023). Degener geeft suggesties hoe een pleegzorgbegeleider het kind, pleeggezin en ouders hierin kan begeleiden in de Handreiking Identiteitsversterkend Handelen (2023).