Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Pleegzorg
Twee kinderen in speeltuin

Gedeeld opvoederschap

Toelichting op de aanbevelingen

  • Ouders zijn en blijven de ouders van hun kind. Respecteer hun positie en zet je in voor gedeeld opvoederschap. Beslis niet over ouders, maar met ouders. 

  • Investeer in het leren kennen van de ouder en het opbouwen van een samenwerkingsrelatie. Veroordeel de ouder niet, maar wees nieuwsgierig naar diens verhaal. Heb aandacht voor wat goed gaat en ging in het leven van de ouder en in de opvoeding.

  • Geef ouders een duidelijke stem en heldere kaders. Faciliteer relatie-opbouw tussen ouders en pleegouders. 

  • Werk er met de ouders naartoe dat zij de plaatsing kunnen verdragen en hun kind toestemming kunnen geven om in het pleeggezin te wonen. Streef er ook naar dat ouders en pleegouders met elkaar gaan samenwerken.

Ook al is hun rol in het dagelijks leven veranderd door de plaatsing in een pleeggezin, ouders blijven wel van belang in het leven van hun kind. Ze moeten daarom de ruimte krijgen om aan te geven wat zij wezenlijk vinden in de opvoeding en het dagelijks leven van hun kind. Goed contact tussen pleegkinderen en hun ouders heeft een goede invloed op hun mentale gezondheid (McWey et al., 2022). Als pleegzorgbegeleider moet je – bij gedwongen kader in samenwerking met de gecertificeerde instelling – onderzoeken welke rol ouders kunnen blijven spelen in het leven van hun kind. Hoe ouders invulling kunnen geven aan gedeeld opvoederschap met de pleegouders.

Idealiter krijgen ouders begeleiding bij het omgaan met verlies en rouw. De praktijk leert dat professionals soms denken dat de pleegouders er voor het kind zijn, en jeugdbeschermers (gecertificeerde instelling) voor de ouders. Maar dat is onjuist. Beide partijen moeten zich inzetten om ouders een blijvende plek te geven in het leven van hun kind. Ga hier met elkaar over in gesprek en maak hier goede afspraken over die aansluiten bij ieders verwachtingen en mogelijkheden. Kinderen hebben immers recht op omgang en contact met personen met wie zij een nauwe persoonlijke band hebben – onder wie ook de (pleeg)ouders. Uitzonderingen gelden alleen als dit niet in het belang van het kind is (artikel 8 EVRM, artikel 9 IVRK). 

Twee sporen: terugkeer of blijvend verblijf

In de begeleiding is vaak een tweesporenbeleid nodig. Het ene spoor gaat uit van de situatie dat een kind op termijn weer bij zijn de ouders kan wonen. Het andere spoor houdt rekening met de mogelijkheid dat een kind in het pleeggezin opgroeit. Als terugkeer mogelijk en wenselijk is, moet begeleiding gericht zijn op het vergroten van opvoedvaardigheden en het voorbereiden van de terugplaatsing. Als het perspectief is dat het kind langdurig in het pleeggezin blijft, ligt de nadruk op het aanvaarden van de uithuisplaatsing en op het vinden van een andere, passende invulling van het ouderschap. 

Gedurende de plaatsing onderzoek je als pleegzorgbegeleider – samen met ouders, pleegouders, het kind en andere betrokken professionals – steeds wat de beste plek voor het kind is om op te groeien. Artikel 25 IVRK regelt dit recht van kinderen op een periodieke evaluatie van de uithuisplaatsing. 

Samen met ouders beslissingen nemen 

Het uitgangspunt is om beslissingen over het kind zoveel mogelijk samen met ouders te nemen. Daarbij maakt het niet uit of het perspectief is dat een kind weer thuis gaat wonen of dat het langdurig in een pleeggezin verblijft. In beide gevallen is het noodzakelijk om gezamenlijk te onderzoeken welke rol ouders kunnen spelen in het leven van hun kind. Maak hierbij onderscheid tussen de wens van ouders en de werkelijkheid. Sommige ouders willen heel graag hun kind weer thuis hebben, maar dit is niet altijd haalbaar. Het is belangrijk om ouders erkenning te geven voor hun wens en tegelijkertijd samen te onderzoeken en te bespreken wat wél haalbaar is. 

Actieve betrokkenheid van ouders bij beslissingen over hun kind kan positieve effecten hebben: een betere relatie tussen ouder en kind, meer veranderingsbereidheid bij ouders, een sterkere identiteitsontwikkeling van het kind, en een grotere kans op succesvolle hereniging.

Tegelijk tonen sommige onderzoeken ook negatieve effecten van de betrokkenheid van ouders in de besluitvorming: een grotere kans op een breakdown (vroegtijdig en ongepland beëindigen van de plaatsing) en meer gedrags- en emotionele problemen bij de kinderen (Robberechts et al., 2013). Uit het perspectief van de rechten van ouders vraagt het van pleegzorgbegeleiders om ouders actief te betrekken en tegelijk mogelijke negatieve effecten te voorkomen.

Voorwaarden voor constructief meewerkende ouders

Ouders zijn eerder bereid om constructief mee te werken aan een pleegzorgplaatsing als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan (Hermanns, 2007): 

  1. Het is duidelijk dat hun kind het goed heeft in het pleeggezin.
  2. Ze worden regelmatig geïnformeerd over hoe het met hun kind gaat.
  3. Ze kunnen een rol spelen op betekenisvolle momenten, zoals verjaardagen, ziekte of schoolactiviteiten.
  4. Ze krijgen ondersteuning in de relatie met de pleegouders.
  5. Ze krijgen hulp bij het opnieuw vormgeven van hun ouderschap in de nieuwe situatie.

Daarnaast is het cruciaal dat ouders zich gehoord en gerespecteerd voelen. Aandacht voor het rouwproces dat ouders doormaken als hun kind in een pleeggezin opgroeit, is daarin essentieel. Ook andere familieleden rondom de ouders kunnen hierbij een rol spelen – positief of negatief – en verdienen daarom ook aandacht in de begeleiding. 

Onderstaand overzicht zet verschillende factoren op een rij die invloed hebben op de participatie van ouders bij de pleeggezinplaatsing.

Factoren met invloed op de participatie van ouders bij de pleeggezinplaatsing
Positieve invloed                                                                                     Negatieve invloed
Bij oudersBij ouders
  • Aanwezigheid van een moeder.
  • Een partner hebben.
  • Steun en begrip ontvangen vanuit het sociale netwerk.
  • Inzicht hebben in de reden en het perspectief van de pleegzorgplaatsing.
  • Het gevoel hebben dat alles eraan gedaan is om uithuisplaatsing te voorkomen.
  • Ervaren  dat het goed gaat met hun kind
  • Hulp krijgen voor hun eigen problemen.
  • Aanwezigheid van psychische of verslavingsproblemen of (licht) verstandelijke beperking.
  • Combinatie van problemen in het gezin, zoals financiële problemen, scheidingen, juridische problemen, drugsgebruik, psychische problemen, huiselijk geweld, armoede en werkloosheid.
  • Eerdere negatieve ervaringen hebben opgedaan met pleegzorg.
  • Gevoelens hebben van rouw, angst en schaamte.
  • Invloed van familieleden die tegen de plaatsing zijn
Bij kindBij kind
  • Plaatsing om andere redenen dan gedragsproblemen.
  • Aanwezigheid van gedragsproblemen, al dan niet gerelateerd aan hechtingsproblemen, trauma of onderliggende psychische problemen.
Samenwerking met pleegouders 
  • Ouders hebben het vertrouwen dat hun kind het goed heeft bij de pleegouders.
  • Pleegouders informeren de ouders hoe het gaat met hun kind.
  • Pleegouders geven de ouders de mogelijkheid om een rol te spelen bij de opvoeding en belangrijke gebeurtenissen van hun kind.
  • Ouders weten wat de rol van pleegouders is en wat hun eigen rol is.
  • Pleegouders respecteren de ouders van het kind en staan positief tegenover de rol die ouders hebben in het leven van hun kind.
  • Pleegouders hebben eerdere negatieve ervaringen opgedaan in de samenwerking met ouders.