Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Pleegzorg
Twee kinderen in speeltuin

Factoren bij een breakdown

Toelichting op de aanbevelingen

  • Zet bij pleegkinderen die kampen met gedragsproblemen en al veel verplaatsingen achter de rug hebben altijd adequate pleegzorgbegeleiding in. Zeker als de gedragsproblemen voortkomen uit een problematische gehechtheid of trauma. Is deze specifieke begeleiding niet mogelijk, overweeg dan of een pleegzorgplaatsing wel de beste optie is. Bij een plaatsing is het risico op een breakdown en daarmee extra schade voor het pleegkind namelijk erg groot. Plaatsing in een gezinshuis kan passender zijn, omdat de gezinshuisouder vanuit diens professionaliteit meer tijd en vaardigheden heeft om het kind te begeleiden rond trauma en gehechtheid. 

  • Wees in de opvoedingsondersteuning van pleegouders alert op het gedrag van de pleegouders. Ondersteunen zij het pleegkind onvoldoende, oefenen ze te veel controle uit en straffen ze inconsequent, dan vergroot dat de kans op probleemgedrag bij het pleegkind en daarmee op een breakdown. Probeer dit opvoedgedrag om te buigen. Geef aan dat agressief of teruggetrokken gedrag van het pleegkind geen persoonlijke aanval of afwijzing van de pleegouders is. Help pleegouders om te zien wat het gedrag bij hen oproept en losmaakt, zodat hun opvoedvaardigheid kan verbeteren.

  • Zet bij pleegkinderen met gedragingen die als ernstig gezien worden naast gewone pleegzorgbegeleiding ook specialistische pleegzorg in. Of ondersteun de pleegouders met een intensieve en aanvullende trainingen, zoals Zorgen voor getraumatiseerde kinderen of Integratief opvoeden. 

Uit recente (meta)onderzoeken blijkt dat gedragsproblematiek van pleegkinderen en opvoedingsproblemen van pleegouders de meeste kans op breakdown geven (Vanderfaeillie et al., 2018; Konijn et al., 2019). Vanderfaeillie et al. noemen als derde grote factor conflicten tussen pleegouders en de ouders van het pleegkind. Konijn et al. constateren dat bestandspleegzorg meer risico op breakdown geeft dan netwerkpleegzorg. Ook andere pleegkind- en pleeggezinfactoren kunnen de stabiliteit van een plaatsing beïnvloeden. 

Pleegkindfactoren

Naast de matching beïnvloeden allerlei andere factoren tijdens de plaatsing van het pleegkind in het pleeggezin de stabiliteit van die plaatsing. In de literatuur blijken deze pleegkindfactoren voorspellend voor een breakdown:

Gedragsproblematiek

De grootste instabiliteit ligt in gedragsproblematiek bij pleegkinderen. Dit kan zowel oorzaak als gevolg zijn van de pleegzorgplaatsing (Konijn et al, 2019; Vanderfaeillie et al, 2018). Externaliserende gedragsproblematiek geeft een nog groter risico. Achter deze gedragingen, die opvoeders als problematisch ervaren, zitten vaak patronen van wantrouwen en angst. Dit gedrag kan gezien worden als signaal- of overlevingsgedrag, waar hechtingsproblematiek achter zit (Herzieningswerkgroep, 2024). 

Leeftijd

Hoe ouder het pleegkind bij plaatsing is, hoe groter de kans op een breakdown (Konijn et al., 2019; Vanderfaeillie et al, 2018). Bij pleegkinderen ouder dan 10 jaar is de kans op een breakdown ongeveer tien keer zo groot (Strijker et al, 2005). 

Geschiedenis van verplaatsingen

Het aantal overplaatsingen in het verleden lijkt een gering effect te hebben, hoewel dit voor jongens sneller leidt tot instabiliteit (Konijn et al, 2019). Vanderfaeillie et al. zagen wel dat een geschiedenis van veel verplaatsingen leidt tot instabiliteit. Eerder vond ook Oosterman dat meer verplaatsingen, met name vanuit residentiële zorg, leiden tot meer probleemgedrag op latere leeftijd (Oosterman et al., 2007). Verwey-Jonker Instituut (Peper et al., 2024) heeft een onderzoek gedaan naar de ervaringen van jongeren met doorplaatsingen in residentiele setting, pleegzorg en gezinshuizen. Uit dit onderzoek blijkt dat jongeren het vaak niet eens waren met de doorplaatsing, dat zij daar niet of nauwelijks in gehoord zijn en dat vele jongeren een steunfiguur hebben gemist in die periode.

Mishandeling

Als kinderen mishandeld zijn, vergroot dit de kans op een breakdown. Dit geldt nog sterker voor kinderen uit minderheidsgroeperingen, die mogelijk ook te maken hebben gehad met bijvoorbeeld discriminatie en armoede (Konijn et al, 2019; Vanderfaeillie, 2018). Vanderfaeillie et al. noemen daarnaast mentale problemen als risicofactor. Ook beschrijft de literatuur dat het aantal trauma’s en de aanwezigheid van een hechtingsstoornis voorspellend kunnen zijn voor een breakdown. Hoe meer trauma’s het kind heeft opgelopen, hoe groter de kans op een breakdown (Weiner et al., 2011, Strijker & Knorth, 2007). Daarbij draagt trauma bij aan hechtingsproblemen. Dit kan meer probleemgedrag opleveren.

Gender en etniciteit

Er is geen duidelijke relatie tussen gender en etniciteit enerzijds en breakdown anderzijds. Konijn et al. vonden geen significant verband. 

Misbruik

Er is een relatie tussen de duur van misbruik in het gezin van herkomst en de kans op een breakdown. Hoe langer het misbruik, hoe groter de kans op een breakdown. Er is geen duidelijke relatie tussen de aard en ernst van verwaarlozing of misbruik in het verleden en de kans op een breakdown. 

Instemmen met plaatsing

Pleegkinderen die instemmen met de plaatsing en prosociaal gedrag vertonen hebben minder kans op een breakdown.

Pleeggezinfactoren

De volgende conclusies beschrijven de relatie tussen pleeggezinfactoren en het risico op het ontstaan van een breakdown:

Opvoedvaardigheden

Minder goede opvoedvaardigheden en opvoedingsproblemen bij pleegouders hangen samen met instabiliteit. Goede opvoedvaardigheden zijn juist een beschermende factor tegen breakdown (Vanderfaeillie, 2018; Konijn et al, 2019). Vanderfaeillie et al. wijzen erop dat pleegouders hierin niet altijd ondersteuning ontvangen. Therapeuten wijzen erop dat sommige pleegouders zelf onverwerkte trauma’s meedragen, die hun opvoedvaardigheden kunnen ondermijnen (Ervaring Herzieningswerkgroep, 2024). 

Zijn pleegouders zowel ondersteunend als controlerend in hun opvoeding, dan bevordert dit de continuïteit van de plaatsing. Ook blijkt dat plaatsingen minder vaak eindigen in een breakdown als pleegouders toezicht houden, aansluiten bij de ontwikkelingsleeftijd van het pleegkind, en het pleegkind de mogelijkheid bieden om over het verleden te praten. 

Als pleegouders het gedrag van kinderen als zeer problematisch ervaren, zijn ze geneigd om minder autoritatief (liefdevol ondersteunend en begrenzend tegelijk) op te voeden en eerder autoritair op te treden en negatieve opvoedstrategieën in te zetten. Als zeer problematisch ervaren gedrag van een kind zet de plaatsing onder druk. Er zijn aanwijzingen dat pleegouders ondersteunen in het traumasensitief omgaan met probleemgedragingen meer helpt dan focussen op het verminderen van de gezinsbelasting.

Pleegoudertrainingen met de focus op positief opvoedersgedrag resulteren in een vermindering van gedragsproblemen. Dergelijke trainingen zijn het efficiëntst gedurende het verblijf van het pleegkind in het pleeggezin. Zo kunnen pleegouders de vaardigheden ter plekke oefenen en feedback krijgen op het gebruik ervan.

Netwerkplaatsingen

Netwerkplaatsingen blijken regelmatig stabieler dan bestandsplaatsingen. Dit kan komen doordat er minder gedragsproblematiek speelt in netwerkpleeggezinnen, maar ook doordat deze plaatsingen vertrouwder zijn voor het kind, doordat kinderen meer contact hebben met hun ouders, en door de loyaliteit en familieverbondenheid (onvoorwaardelijke liefde) van veel netwerkpleegouders (Konijn et al, 2019). 

Relatie pleegouders en ouders

Een problematische relatie tussen pleegouders en de ouders van het pleegkind kan leiden tot een breakdown. Vanderfaeillie et al. vonden zo’n problematische relatie bij 25% van de breakdowns in hun onderzoek. In sommige gevallen werd ook als oorzaak genoemd dat ouders blijvend moeite hebben met de beslissingen van instanties (Vanderfaeillie, 2018). 

Relatie pleegkind en het pleeggezin

Hoe beter de verhouding is tussen het pleegkind en het pleeggezin, hoe groter de daadwerkelijke ondersteuning van pleegouders (waar ze om gevraagd hebben). En hoe groter de betrokkenheid van de pleegouders is bij de ambulante behandeling van het pleegkind, hoe beter de uitkomst van de pleegzorg.

Pleeggezin

Er is geen relatie tussen de leeftijd van de pleegouders en de kans op een breakdown. Ook de overeenkomst in leeftijd van pleegkinderen en eigen kinderen houdt geen verband met de kans op een breakdown. Dit geldt ook voor het aantal kinderen in het gezin. Wel is er een relatie tussen de plaats in de kinderrij van het pleegkind en de kans op een breakdown. Als het pleegkind de oudste in de kinderrij is, neemt de kans op een breakdown toe.

Er zijn aanwijzingen dat er vaker een breakdown plaatsvindt als het welbevinden van de eigen kinderen in gevaar komt door het probleemgedrag van het pleegkind.

Ouderfactoren en interculturele factoren

De relatie tussen ouderfactoren en interculturele factoren en het risico op het ontstaan van een breakdown is als volgt samen te vatten:

  • Pleegkinderen van ouders met een alcohol- of drugsprobleem hebben een grotere kans op een breakdown.
  • Als pleegouders of ouders culturele, etnische of levensbeschouwelijke verschillen als cruciaal en problematisch ervaren, kan dit leiden tot conflicten die de stabiliteit van de plaatsing in gevaar brengen (Bartelink, 2023; Van de Koot-Dees, 2023). Verschillen binnen levensbeschouwingen kunnen als minstens zo problematisch worden ervaren als verschillen tussen levensbeschouwingen (Van de Koot-Dees et al, 2023).
  • Er zijn geen studies die het effect van religie, cultuur of etniciteit op breakdown specifiek onderzoeken. Wel constateert onderzoek onder orthodox-christelijke gezinnen dat de inbreng van de ouders op de religieuze identiteitsvorming van pleegkinderen geringer lijkt dan die van pleegouders (Bartelink et al, 2023).
  • Uitkomsten van onderzoek naar de invloed van oudercontacten op een breakdown laten geen eenduidig beeld zien. Hoewel ouder-kindcontacten een positieve invloed op de stabiliteit van de plaatsing kunnen hebben, laat onderzoek ook zien dat contact tot (soms heftige) conflicten tussen de betrokkenen in het pleegzorgproces (pleegouders, pleegkind, hulpverlening) kan leiden. Dit heeft een negatief effect op de stabiliteit van de plaatsing.

Vanderfaeillie et al. wijzen erop dat de kans op een breakdown toeneemt als een kind geen toegang heeft tot therapie die wel nodig is (Vanderfaeillie et al, 2018). De herzieningswerkgroep 2024 geeft aan dat het heel belangrijk is dat ouders de plaatsing verdragen en hun kind toestemming geven om in het pleeggezin te wonen. Ook samenwerking tussen ouders en pleegouders draagt bij aan de continuïteit van de plaatsing. Methodische ondersteuning voor pleegzorgbegeleiders om dit te bereiken is een belangrijk aandachtspunt. Samenwerking gaat hier uitgebreider op in. De herzieningswerkgroep 2024 benoemt ook hechtingsproblemen als risicofactor voor een breakdown. Zowel in de matching als in de begeleiding is het belangrijk om aandacht te hebben voor de gehechtheid van pleegkinderen en de wisselwerking met de gehechtheidsrepresentaties van de pleegouders. Zet hier zo nodig extra begeleiding voor in, dus aanvullende begeleiding op de reguliere pleegzorgbegeleiding.

Zie ook de richtlijn Ernstige gedragsproblemen voor meer handelingsperspectief of Volgen en stimuleren van ontwikkeling van pleegkinderen.