Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Ernstige gedragsproblemen
Twee kinderen geven highfive

Een positief en veilig leefklimaat

Toelichting op de aanbeveling

  • Creëer als beroepsopvoeder allereerst een positief pedagogisch en veilig leefklimaat, onder andere door oog te hebben voor individuele kinderen binnen de groep. Zorg daarbij voor een goede werkrelatie (‘alliantie’) met elk van die kinderen, wees betrokken en hanteer een sensitieve en responsieve houding. Het belang van het kind dient hierbij centraal te staan. Ook is het van belang om het kind voortdurend te betrekken bij de besluitvorming. Als aan deze voorwaarden is voldaan, zijn opvoedingstechnieken effectief toe te passen en vallen er bij de kinderen nieuwe vaardigheden aan te leren.

Er zijn een aantal belangrijke voorwaarden om opvoedingstechnieken effectief in te zetten:

  • Een positief pedagogisch leefklimaat.
  • Een positieve werkrelatie (‘alliantie’) tussen beroepsopvoeder en kind.
  • Betrokkenheid van de beroepsopvoeder bij het kind.
  • Een sensitieve en responsieve houding van de beroepsopvoeder.

Een positief pedagogisch leefklimaat

Opvoeding in groepsverband vraagt specifieke aandacht voor een goed en veilig leefklimaat binnen de groep. Met zo’n positief pedagogisch leefklimaat doe je als beroepsopvoeder recht aan de gewenste structuur die nodig is wanneer kinderen samenleven. Tegelijkertijd hou je met zo’n klimaat je ogen en oren open voor individuele kinderen; bijvoorbeeld voor hun specifieke zorgen, eigenaardigheden, spanningen en plezier (Van der Helm & Hanrath, 2011). 

Alleen als er in een groep sprake is van een positief pedagogisch klimaat kunnen kinderen nieuwe vaardigheden leren (Van der Helm, 2011; Van der Helm, Klapwijk, Stams & Van der Laan, 2009; Van der Helm, Stams & Van der Laan, 2011). Een positief pedagogisch klimaat vermindert ook hun ‘deviantietraining’: de negatieve invloed die zij op elkaar kunnen hebben. Meer informatie over het realiseren van een positief leefklimaat vind je in de richtlijn Residentiële jeugdhulp.

Bij het inzetten van opvoedingstechnieken dient het belang van het kind centraal te staan – zoals ook staat in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK, 1989). Daarnaast is het van belang om het kind en diens ouders voortdurend te betrekken in de besluitvorming over de behandeling. Participatie is een continu proces van informatie-uitwisseling en wordt pas betekenisvol als het kind zich serieus genomen voelt. Het Kinderrechtencomité van de VN geeft vijf noodzakelijke stappen voor betekenisvolle participatie (United Nations, 2009): 

  1. Voldoende toegang tot begrijpelijke informatie hebben.
  2. Gehoord worden.
  3. Serieus genomen worden.
  4. Terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen.
  5. De mogelijkheid hebben om te klagen over de beslissing.

Ook voor kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) is een positief pedagogisch groepsklimaat van belang. Op basis van gesprekken met kinderen met een lvb zijn tien kernwaarden opgesteld. Deze vormen de basishouding van iedere werknemer/begeleider. Het gaat om de volgende waarden (Jongepier, Pellen & Vollema, 2012): 

  • Luister naar mij.
  • Praat met mij en niet tegen mij.
  • Neem de tijd voor mij.
  • Neem mij serieus.
  • Vertrouw mij.
  • Laat me het (zoveel mogelijk) zelf doen.
  • Leer mij mezelf te helpen/ontwikkelen.
  • Laat mij van betekenis zijn.
  • Geloof (in) mij.
  • Bouw mee aan mijn toekomst.

Veiligheid maakt deel uit van een positief pedagogisch leefklimaat. Uithuisgeplaatste kinderen kunnen (opnieuw) te maken krijgen met geweld en misbruik, zowel binnen als buiten de instelling (De Lange et al., 2014). Het is belangrijk om met kinderen en hun ouders te praten over veiligheid in de groep – en om samen met hen eventuele risico’s in kaart te brengen (bijvoorbeeld omdat het kind in het verleden mishandeling of misbruik heeft meegemaakt). Meer informatie over veiligheid vind je in de richtlijn Residentiële jeugdhulp.

Uithuisgeplaatste kinderen hebben recht op informatie over hun rechten binnen de instelling. Hun ouders hebben ook dit recht op informatie. Het gaat bij ‘rechten binnen de instelling’ bijvoorbeeld om waar de kinderen en hun ouders terechtkunnen met een klacht en wie hun vertrouwenspersoon is (Jeugdwet, 2014; IVRK, 1989). Het is ook belangrijk dat ze weten wat ze kunnen verwachten, waar de grenzen liggen en wat ze kunnen doen als zij zich niet veilig voelen en/of van mening zijn dat hun rechten worden geschonden.

Een positieve werkrelatie (‘alliantie’) tussen beroepsopvoeder en kind 

Het is belangrijk dat je als beroepsopvoeder aandacht hebt voor je (werk)relatie met het kind en diens ouders. Die relatie wordt ook wel alliantie genoemd. Er kunnen tegelijkertijd verschillende allianties zijn. Zo is er sprake van een ‘emotionele alliantie’ als er in de professionele samenwerkingsrelatie een persoonlijke band of ‘klik’ is. En er is sprake van een ‘taakalliantie’ als er overeenstemming is over het samenwerkingsdoel en over de wijze om dit doel te bereiken (Roest, Van der Helm, Strijbosch, Van Brandenburg & Stams, 2014). 

Een goede werkrelatie is ook gerelateerd aan de motivatie van kinderen voor behandeling. Dat verhoogt de kans op daadwerkelijke gedragsverandering (Harder & Eenhuistra, 2016). Een positieve alliantie en goede toepassing van opvoedingstechnieken beïnvloeden elkaar wederzijds (Van Yperen, Van der Steege, Addink & Boendermaker, 2010). Een positieve alliantie vormt niet alleen een goede basis voor technieken, maar zorgvuldig uitgevoerde technieken bevorderen ook de alliantie.

Betrokkenheid van de beroepsopvoeder bij het kind 

In het verlengde van een alliantie is betrokkenheid een belangrijk algemeen werkzaam principe bij de aanpak van gedragsproblemen. Bij betrokkenheid gaat het erom dat je als beroepsopvoeder een positieve band opbouwt met het kind. Dit is belangrijk voor kinderen van alle leeftijden (Schlüter, Berger & Van Harten, 2006; Webster-Stratton, 2007). 

Enkele voorbeelden van hoe je als beroepsopvoeder betrokkenheid kan tonen:

  • Tijd besteden aan het kind door betrokken te zijn bij diens activiteiten en daar interesse in te tonen.
  • Praten met het kind.
  • Genegenheid tonen.
  • Steun verlenen bij lastige situaties.

Een sensitieve en responsieve houding van de beroepsopvoeder 

Ten slotte is sensitieve responsiviteit belangrijk. Dit verwijst naar de sensitiviteit waarmee je als beroepsopvoeder ingaat op signalen van een kind als deze zich niet goed voelt of behoefte heeft aan contact (Van IJzendoorn, Tavecchio & Riksen-Walraven, 2004).