Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Ernstige gedragsproblemen
Twee kinderen geven highfive

Proactief gewenst gedrag bevorderen

Toelichting op de aanbeveling

  • Besteed veel tijd aan het proactief bevorderen van positief gedrag en voorkom daarmee dat je als beroepsopvoeder het merendeel van de tijd enkel reageert op ongewenst gedrag. Met onderstaande opvoedingstechnieken valt proactief gewenst gedrag te bevorderden:

    • Voorspelbaarheid creëren (onder meer met een dagelijkse routine).
    • Positief herformuleren.
    • Effectief opdrachten geven (instrueren, voordoen en oefenen).
    • Inseinen.
    • Problemen oplossen.

Het is belangrijk dat beroepsopvoeders niet alleen reageren op gedrag, maar gewenst gedrag ook proactief bevorderen. Dit doen zij door de situatie die aan gedrag voorafgaat zó in te richten dat het kind de kans krijgt om succeservaringen op te doen en gewenst gedrag te vertonen. De beroepsopvoeder kan daarbij de volgende technieken inzetten:

  • Voorspelbaarheid creëren (onder meer met een dagelijkse routine).
  • Positief herformuleren.
  • Effectief opdrachten geven (instrueren, voordoen en oefenen).
  • Inseinen.
  • Problemen oplossen.

Voorspelbaarheid creëren (onder meer met een dagelijkse routine)

Als kinderen een voorspelbare omgeving en dagelijkse routine hebben, weten ze waar ze aan toe zijn en wat er van hen verwacht wordt. Als die dagelijkse routine hun voldoende ruimte biedt om te oefenen met vaardigheden, worden ze uitgedaagd om zich die vaardigheden eigen te maken en gedrag te laten zien dat past bij hun ontwikkelingstaken. Dit betekent niet dat regels strikt gehanteerd moeten worden. Als kinderen voorstellen om regels aan te passen of eenmalig van de regels af te wijken, dan is het belangrijk om daar als beroepsopvoeder naar te luisteren. Het moet mogelijk zijn regels aan te passen.

Positief herformuleren

Positief herformuleren kent twee vormen. Ten eerste kun je benadrukken wat al wel goed gaat (“Goed dat je bent begonnen!”) in plaats van te benadrukken wat nog niet goed is (“Ben je nu nóg niet klaar?!”). Ten tweede kun je de nadruk leggen op gewenst gedrag in plaats van ongewenst gedrag. Als je als beroepsopvoeder bijvoorbeeld tegen een kind zegt: “Je moet niet zo schreeuwen!”, dan is het die persoon duidelijk wat er niet moet gebeuren, maar niet wat er wél moet gebeuren. Een positieve herformulering kan als volgt luiden: “Zorg eerst even dat je rustig wordt, ga even muziek luisteren, en kom me daarna rustig vertellen waar je boos over bent.” Positief herformuleren stimuleert kinderen en maakt duidelijk wat er van hen gevraagd wordt. 

Effectief opdrachten geven (instrueren, voordoen en oefenen)

Als je als beroepsopvoeder heldere opdrachten geeft aan kinderen en hen complimenteert als ze gehoorzamen, dan vergroot je de kans dat zij gewenst gedrag vertonen. Bij veel vaardigheden (zoals sociale vaardigheden of vaardigheden in het hanteren van gedragsproblemen) is het zinvol om het gedrag niet alleen in stapjes te instrueren maar het ook zelf voor te doen – en om het kind er meerdere keren mee te laten oefenen (Slot & Spanjaard, 2009).

Inseinen

Als je inseint, maak je een kind erop attent dat hij bepaald adequaat gedrag kan vertonen. Het gaat dan vaak om gedrag dat eerder besproken of geoefend is. Als zich een geschikte situatie voordoet, sein je het kind in dat die het geoefende gedrag op dat moment kan toepassen (Slot & Spanjaard, 2009).

Problemen oplossen

Veel ongewenst gedrag valt te voorkomen door het probleemoplossende vermogen van kinderen te vergroten. Door hun probleemoplossende vaardigheden aan te leren, zorg je dat ze in de toekomst niet naar een minder gewenste oplossing hoeven te grijpen (zoals schelden of boos weglopen): ze beschikken dan over alternatieven en kunnen rustiger een keuze maken. 

Als je als beroepsopvoeders geregeld helpt met probleemgedrag, ontstaat er tussen jou en het kind een sfeer van constructief overleg (Albrecht, Van Leeuwen & Tjaden, 2010; Schlüter, Berger & Van Harten, 2006).

Er zijn een aantal stappen te onderscheiden bij het oplossen van problemen (naar Albrecht et al., 2010; Schlüter, Berger & Van Harten, 2006; Webster-Stratton, 2006):

  1. Bepaal het doel: Heb je duidelijk wat het probleem is? Het doel is het einde van dat probleem en het resultaat van de oplossing(en) die je straks in stap 2 samen met het kind bedenkt. Formuleer het doel positief, bijvoorbeeld zo: “Om 18:00 eten we gezamenlijk de avondmaaltijd.”
  2. Brainstorm over mogelijke oplossingen: Neem alle ideeën daarbij serieus. Zeg na elk geopperd idee “Dat is een idee, ik schrijf het op!” – en schrijf alle geopperde ideeën inderdaad op.
  3. Overweeg alle oplossingen: Geef elke oplossing een bepaald ‘gewicht’ ten opzichte van de andere. Wat zijn de voor- en nadelen van elke oplossing? Welke komen als sterkste uit de bus?
  4. Kies en combineer oplossingen – en maak afspraken: Stel samen een klein plan op, waarin je formuleert wie wat moet doen om het doel te behalen. Bijvoorbeeld: “Merel helpt vanaf 17:00 uur met koken.” “Peter begint samen met Angela om 17:30 uur de tafel te dekken.” En: “Merel roep iedereen om 17:55 aan tafel.”
  5. Voer het plan uit en evalueer die uitvoering met de kinderen.