Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Ernstige gedragsproblemen
Twee kinderen geven highfive

Oog voor de individuele behoeften van het kind

Toelichting op de aanbeveling

  • Wees bij het hanteren van opvoedingstechnieken alert op culturele verschillen, verschillen in cognitieve vermogens en andere problemen naast de gedragsproblemen. Observeer of er een aanpassing van de opvoedtechnieken noodzakelijk is en pas deze technieken zo nodig aan.

In het algemeen is het belangrijk om bij de toepassing van opvoedingstechnieken te differentiëren naar wat het kind als individu nodig heeft. Beroepsopvoeders die met een groep werken, neigen ernaar om alle kinderen op eenzelfde manier te bejegenen (onder het motto ‘gelijke monniken, gelijke kappen’). Maar het is altijd belangrijk om goed te kijken naar individuele kinderen, om aan te sluiten op hun individuele sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau en om rekening te houden met hun individuele doelen (zoals met hen opgesteld in het behandelplan). 

Leg bij heel jonge kinderen de nadruk op het afleiden en volgen van het kind. Verschuif die nadruk naar uitleggen, expliciet grenzen stellen en corrigeren naarmate kinderen ouder worden. Bij jongeren is er steeds meer aandacht nodig voor gezamenlijk problemen oplossen en onderhandelen. Leg aan kinderen en jongeren uit dat er – rekening houdend met individuele verschillen en doelen – automatisch wordt gedifferentieerd. Doorgaans begrijpen zij dit en leidt de differentiatie daarom niet tot discussie.

Culturele verschillen

Het gender van kinderen of jongeren verandert je aanpak niet. Iemands culturele achtergrond kan je aanpak wél enigszins anders maken. Zo zijn kinderen met een niet-westerse achtergrond soms minder gewend om feedback te krijgen en hun eigen mening te geven. Het is goed om dat in de gaten te houden. 

Daarnaast kunnen jouw normen en waarden verschillen van die van ouders met een andere culturele achtergrond – en daarmee ook jullie ideeën over gewenst en ongewenst gedrag. Als beroepsopvoeder is het belangrijk om met kinderen en ouders in gesprek te blijven over deze culturele verschillen. Dat kan bijdragen aan beter wederzijds begrip. Het is belangrijk om als jeugdprofessional getraind te zijn in communicatie met kinderen of jongeren met een niet-westerse culturele achtergrond (IVRK, 1989).

Verschillen in cognitieve vermogens

Als het om kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) gaat, is het belangrijk om aan te sluiten bij hun cognitieve niveau en hun sociale en emotionele ontwikkelingsniveau. De eerdergenoemde kalenderleeftijdsgrenzen zullen niet altijd op deze groep van toepassing zijn. Voor kinderen met een lvb staan hieronder enkele specifieke aandachtspunten:

  • Taalgebruik.
  • Concreet benoemen van gedrag.
  • Tempo.
  • Doseren en ordenen van informatie.
  • Creëren van een veilige en positieve omgeving. 

Zoals bij alle kinderen is het ook bij degenen met een licht verstandelijke beperking (lvb) essentieel dat je hen positief benadert als je opvoedtechnieken inzet. Bevorder positief gedrag bijvoorbeeld proactief. En reageer op positief gedrag door de kinderen te prijzen en complimenteren.

Voor kinderen met een lvb is het belangrijk om geregeld de aandachtspunten te herhalen waaraan zij samen met jou als beroepsopvoeder werken. Op die manier blijft het doel waaraan ze met je werken helder voor hen.

Andere problemen naast ernstige gedragsproblemen 

Zoals beschreven in Signalering en diagnostiek kunnen kinderen tegelijk met ernstige gedragsproblemen ook andere problemen hebben. Denk aan een depressieve stemming (of een depressieve stoornis), (verschijnselen van) ADHD, een autismespectrumstoornis (ASS) of hechtings- en/of traumagerelateerde problemen. 

Zorg dat je zicht hebt op de onderliggende problematiek die gedragsproblemen veroorzaakt of andere problemen die samengaan met gedragsproblemen. Kennis over deze andere problemen kan invloed hebben op je keus voor opvoedingstechnieken. Het is daarbij belangrijk om samen te werken met een GZ-psycholoog, orthopedagoog-generalist of kinder- en jeugdpsychiater. Meer informatie hierover vind je in de verdieping hieronder.

Als kinderen naast gedragsproblemen ook andere problemen hebben, dan kunnen deze een specifieke aanpak van je vragen. Enkele voorbeelden:

  • Als er bij kinderen naast gedragsproblemen ook sprake is van bijvoorbeeld een autismespectrumstoornis, kan het voorkomen dat zij lijken te blokkeren als er iets van hen verwacht wordt. Het is belangrijk hun de ruimte te bieden om eerst te herstellen en rustig te worden (eventueel door ze apart zetten) voordat je opnieuw iets van hen vraagt.
  • Als kinderen geregeld halsstarrig weigeren om iets te doen wat verwacht wordt, is het belangrijk om te onderzoeken of zij vaardig genoeg zijn en of de situatie veilig en voorspelbaar genoeg is voor hen.
  • Als kinderen een depressieve stemming hebben, is het van belang te proberen hen te activeren en actief gedrag te bekrachtigen.
  • Als kinderen een negatief zelfbeeld hebben, is het des te belangrijker om zorgvuldig positieve feedback te geven op adequaat gedrag of het proces dat geleid heeft tot bepaald gedrag. Geef geen feedback op de persoon.
  • Als kinderen hechtingsgerelateerde problematiek hebben, is het belangrijk om te observeren hoe zij omgaan met bijvoorbeeld de opvoedtechniek ‘apart zetten’. Is dit te beangstigend voor hen of ervaren ze het als te afwijzend? Pas de techniek dan aan. 

Als kinderen andere problemen hebben naast ernstige gedragsproblemen, raadpleeg dan de richtlijn ADHD, de richtlijn Middelengebruik, de richtlijn Stemmingsproblemen, de richtlijn Problematische gehechtheid en/of de JGZ-richtlijn Autismespectrumstoornissen (Van Berckelaer-Onnes et al., 2015).

Traumasensitief opvoeden

Beroepsopvoeders hebben veelal te maken met kinderen die nare ervaringen hebben of hebben gehad. Zij zijn hierdoor extra kwetsbaar en hebben daarom recht op bescherming en zorg. Als in het verleden sprake was van verwaarlozing of mishandeling kunnen ze lijden aan trauma- en/of hechtingsproblematiek. Trauma- en/of hechtingsproblemen kunnen zich uiten in ernstige gedragsproblemen. Er zijn vijf speerpunten voor traumasensitief opvoeden (uit: Basisklimaat ’s Heeren Loo):

  • Een veilige omgeving creëren.
  • Positieve relaties stimuleren.
  • Hulp bieden bij het omgaan met heftige emoties (emotieregulatie).
  • Ouders betrekken.
  • Psycho-educatie: uitleg geven over de gevolgen van trauma, in het bijzonder de invloed op emotieregulatie en gedrag.

Problematische gehechtheid is een verzamelterm voor allerlei emoties en gedragingen van kinderen waaruit blijkt dat zij geen emotionele veiligheid ontlenen aan de relatie met hun ouders of verzorgers. Wanneer ze het moeilijk vinden zich te hechten, vinden ze het later ook moeilijk om relaties aan te gaan. Wel weten ze wat ze moeten doen om volwassenen op afstand te houden. Hoe bouw je als beroepsopvoeder een veilige gehechtheidsrelatie op met zulke kinderen? Onderstaande do’s en don’ts zijn een samenvatting van informatie in de richtlijn Problematische gehechtheid. Zie deze richtlijn voor meer informatie over de omgang met hechtingsproblemen.

Do’s:

  • Neem de tijd om op een positieve en speelse manier contact te hebben met de kinderen (zoals spelen, praten of het samen uitvoeren van huishoudelijke taken).
  • Oog en praat vriendelijk in je contact met hen.
  • Wees voorspelbaar, betrouwbaar en duidelijk richting de kinderen: zeg wat je doet en doe wat je zegt.
  • Luister en kijk goed naar ze. Let op lichaamstaal (ogen, mimiek, stem, lijf). Benoem wat je ziet en benoem de emoties die je op basis daarvan bij hen vermoedt. Check of dit klopt.
  • Verplaats je in hen. Bedenk wat er in hen omgaat.
  • Verhelder voor de kinderen oorzaak en gevolg in situaties. Help ze om het verband tussen een gebeurtenis, gevoel en gedrag te ontdekken.
  • Probeer zoveel mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en wensen van de kinderen. Als dit niet kan, leg dan uit waarom wel/niet en zeg daarbij dat je snapt dat ze zich hierdoor teleurgesteld, alleen, boos of verdrietig voelen.
  • Focus zoveel mogelijk op hun positieve gedragingen. Benoem dit gedrag en prijs het.
  • Zoek naar herstel in de relatie. Kinderen met een problematische gehechtheidsrelatie weten hoe ze contact kapot kunnen laten gaan, maar niet hoe ze het kunnen herstellen nadat het mis is gegaan.
  • Geef het eerlijk toe als jij als opvoeder iets fout deed en zoek naar manieren om het goed te maken die voor jou en de kinderen leuk/prettig zijn.
  • Wees je bewust van wat er in jezelf omgaat; van wat je zelf voelt, denkt en wenst. Probeer je persoonlijke gevoelens, gedachten en wensen los te laten in je omgang met de kinderen.

Don’ts:

  • Wees niet opdringerig door jouw activiteiten of wensen belangrijker te vinden dan de activiteiten of wensen van de kinderen. Vermijd ‘moeten’.
  • Voorkom straffen waarbij je hen wegstuurt, apart zet of afwijst. Als je een straf wilt inzetten, kies dan voor een consequentie waarbij je samen met hen iets doet wat bouwt aan jullie relatie. Bijvoorbeeld een activiteit of karweitje.
  • Geef geen uiting aan je eigen gevoel van machteloosheid of onmacht in de omgang met de kinderen. Anders kunnen ze zich afgewezen voelen.
  • Vermijd activiteiten of uitjes die voor hen te veel prikkels met zich meebrengen. Emotieregulatie is vaak moeilijk voor kinderen met een problematische gehechtheidsrelatie.