Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Dyslexie
Jongere met tas kijkt om

Effectieve behandelmethoden

Toelichting op de aanbeveling

  • Er zijn geen aanbevelingen geformuleerd voor deze vraag.

Effectiviteitstudies

Hieronder staat een overzicht van studies op basis waarvan je de uitgangsvraag kunt beantwoorden. Maar let op: het is niet mogelijk om op basis van deze studies te concluderen welk programma het effectiefst is. En ook niet om te bepalen in hoeverre het ene programma effectiever is dan het andere. Daarvoor zijn de studies te verschillend. 

De meeste behandelprogramma’s in Nederland zijn veelal gebaseerd op effectieve behandelelementen. Maar dat garandeert niet dat zo’n behandelprogramma als geheel ook effectief is. Want de samenvoeging van effectieve elementen leidt niet per se tot een effectief geheel. Bovendien bestaan er verschillen in hoe de behandelelementen vorm krijgen. Zo wordt het alfabetisch principe en het inzicht in de klankstructuur van woorden soms aangeleerd via een computerprogramma, soms met een klankbord en soms via gekleurde blokjes. Ook verloopt het flitsen soms met kaarten en soms met de computer. En natuurlijk is er variatie in hoe men spellingregels uitlegt. Die verschillen in aanpak kunnen invloed hebben op hoe effectief een behandelelement is.

Verschillen

De grote verschillen tussen de hieronder beschreven studies bevinden zich op de volgende vlakken:

  • De steekproefgrootte.
  • De steekproefselectie.
  • De leeftijd van de onderzochte kinderen.
  • De ernst van de lees- en/of spellingproblemen bij aanvang van de behandeling.
  • De taken die zijn afgenomen om de lees- en spellingprestaties te meten.
  • De duur en intensiteit van de behandeling.
  • De maat die is gebruikt om de effectiviteit te bepalen (ruwe scores, normscores, leerrendement). 

Van al deze factoren is bekend dat zij een aanzienlijke invloed kunnen hebben op de behandeleffectiviteit en/of op de mogelijkheid om effecten aan te tonen als deze aanwezig zijn. Het doel van het hieronder gepresenteerde overzicht is dan ook  niet om een oordeel te vellen over de kwaliteit van de behandelingen. Het doel is om zowel aan professionals binnen de dyslexiezorg als aan kinderen met dyslexie en hun ouders te laten zien welke effectiviteitsonderzoeken er zijn geweest naar Nederlandstalige dyslexiebehandelingen. Of om het anders te zeggen: het doel is om breed kennis te delen over werkzame behandelingen en factoren die deze werkzaamheid beïnvloeden. Voor lees- en spellingspecialisten, kinderen en ouders die geen toegang hebben tot wetenschappelijke tijdschriften is deze kennis anders niet beschikbaar. 

Veel studies zijn uitgevoerd in het buitenland, voornamelijk in Engelstalige landen. Kenmerken van de taal waarin mensen leren lezen en spellen, hebben invloed op het leesproces. In Engelstalige landen vormt vooral de nauwkeurigheid van het lezen een groot struikelbok voor personen met dyslexie, terwijl in Nederland (en ook in andere talen met een meer transparante orthografie) de vloeiendheid van het lezen het grootste en hardnekkigste probleem vormt (zie Caravolas, 2005; Wimmer & Schurz, 2010). Dit roept de vraag op in hoeverre de behandelelementen die effectief zijn voor Engelstalige kinderen met dyslexie ook effectief zijn voor Nederlandse. Daarom staat hieronder alleen een overzicht van de kennis die beschikbaar is over de effectiviteit van volledige behandelprogramma’s in Nederland.

Bewijskracht

Bij het doornemen van de effectiviteitsstudies naar Nederlandse behandelprogramma’s voor dyslexie is het goed te beseffen dat de bewijskracht van een studie afhangt van de kwaliteit van het onderzoek. Enkele NJi-criteria voor een zeer sterke onderzoeksopzet luiden als volgt:

  • Er wordt zowel een experimentele groep als een controlegroep onderzocht.
  • De onderzoekers hebben deze groepen aselect (‘at random’) geselecteerd.
  • De onderzoeksinstrumenten zijn betrouwbaar.
  • Er is een voormeting, nameting en follow-up.
  • De onderzoekers toetsen de resultaten op significantie. 

Geen van de tot dusverre beschikbare effectiviteitsstudies voldoet aan al deze criteria. En meerdere studies voldoen slechts zeer beperkt aan deze criteria. Dit is zeer begrijpelijk: in de weerbarstigheid van de klinische praktijk leidt een strikt onderzoeksprotocol nu eenmaal tot de nodige praktische en ethische bezwaren. 

Over de samenvattingen

Hieronder volgen de samenvattingen van informatie uit effectstudies naar (in totaal negen) dyslexiebehandelprogramma’s. Het gaat hierbij alleen om programma’s die bestaan uit elementen die in deze richtlijn effectief genoemd worden en die op het moment van uitkomen van de richtlijn in Nederland worden aangeboden. 

In onderstaand overzicht staat eerst informatie over het type behandeling dat onderzocht werd. Dit maakt duidelijk op welke type behandeling de effecten van toepassing zijn die in de studies vermeld staan. De informatie is gebaseerd op de beschrijvingen in de genoemde artikelen. Het is echter mogelijk dat bepaalde informatie (zoals kenmerken van het behandelprogramma) gewijzigd is in de periode tussen het verschijnen van het artikel en het verschijnen van deze richtlijn. Actuele informatie over (kenmerken van) de dyslexiebehandelprogramma’s valt te vinden bij de instituten die deze programma’s aanbieden.

Overzicht effectiviteitstudies Nederlandse dyslexiebehandelingen voor kinderen

In dit behandelprogramma geldt voor het lezen de neuropsychologische benadering. Hierbij is de veronderstelling dat de leesproblemen van het kind worden veroorzaakt door onderstimulatie in één van de twee hersenhelften. Om deze hersenhelft te stimuleren, oefent het kind met het flitsen van letters en woorden in het visuele vlak dat verbonden is met die hersenhelft. Ook laat de behandeling het kind letters en woorden voelen met de hand die verbonden is met diezelfde hersenhelft. 
Voor spelling geldt in deze behandeling een psycholinguisitische methode, gericht op het versterken van inzicht in de klankstructuur van woorden. Behandelaars werken met Letterstad (Kooreman, 1977). Op basis van een foutenanalyse van het Pi-dictee brengen ze in kaart welke spellingcategorieën het kind gaat oefenen. De psycholinguistische methode ligt ten grondslag aan recente behandelprogramma’s van het ABC.

NB De neuropsychologische benadering wordt inmiddels als niet-effectief beschouwd en ook niet langer gebruikt in het dyslexiebehandelprogramma van ABC.

Onderzoek Van der Leij en Rolak (2002)

Van der Leij, D. A. V., & Rolak, M. (2002). Behandeling van dyslexie in een klinische setting. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 29 kinderen mee (van wie 18 jongens) met een diagnose dyslexie. Deze kinderen volgden de behandeling tussen 1991 en 1997. Ze waren gemiddeld 8 jaar en 11 maanden (SD = 10 maanden), hadden een gemiddeld IQ (WISC-RN > 90) en hadden een gemiddelde didactische leeftijd van 27 maanden. Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data werden geselecteerd uit een database. De onderzoekers selecteerden alleen data van kinderen die minimaal 6 behandelingen hadden gevolgd en bij wie 3 testmomenten waren afgenomen. Niet alle kinderen maakten alle taken. Het Pi-dictee werd bijvoorbeeld bij 13 kinderen afgenomen en de EMT bij 14 kinderen.
  • Meetmomenten: Er waren 3 meetmomenten: een voormeting, een tussenmeting en een nameting. De voormeting vond plaats vóór de behandeling, de tussenmeting na de eerste behandelperiode en de nameting na de tweede behandelperiode. De duur van het totale onderzochte behandeltraject van 2 behandelperioden was 6 maanden. Voor de meeste kinderen vormden deze 6 maanden het totale behandeltraject. Voor 8 kinderen duurde het totale behandeltraject langer (tot 18 maanden). 
    Analyses toonden aan dat er geen verschillen waren in vooruitgang tussen de eerste en tweede behandelperiode. Daarom zijn in de resultaten alleen de effecten van de totale behandelperiode omschreven, dus het verschil tussen de voor- en de nameting.
  • Instrumenten: EMT, DMT, AVI-toets (geen ruwe scores, maar alleen gegevens over leerrendement in de analyses opgenomen) en Pi-dictee.

Resultaten

De gemiddelde vooruitgang in ruwe scores was bij de EMT, de DMT en het Pi-dictee significant. Om na te gaan in hoeverre de kinderen hun achterstand ten opzichte van klasgenoten inhaalden, werd gekeken naar leerrendement. 
Bij woordlezen behaalden de kinderen (afgaande op EMT- en DMT-scores) een leerrendement tussen 0,59 en 0,76. Bij tekstezen lag het leerrendement op 0,79. De achterstand ten opzichte van gemiddeld lezende kinderen (met een leerrendement van 1) nam dus toe. De leerachterstand ontwikkelde zich van 13 maanden naar 15 maanden op de EMT, van ongeveer 15 naar ongeveer 17 maanden op de verschillende DMT-kaarten en van 16,8 naar 18 maanden op de AVI-toets voor tekstlezen. 
Bij spelling was er wel sprake van een inhaalslag. De kinderen behaalden een leerrendement van 1,73. Hun leerachterstand bij spelling verminderde van 10,8 naar 6,4 maanden. Op individueel niveau bleek dat 20% van de kinderen hun achterstand inhaalden bij woordlezen. Bij tekstlezen gold dit voor 40% van de kinderen en bij spelling voor alle kinderen.

Dit behandelprogramma richt zich op het verbeteren van de lees-, spelling- en fonologische vaardigheden. Het traint het fonologisch bewustzijn van kinderen door woorden op te splitsen in klanken en de klankgroep van elke klank te benoemen. Het geeft de verschillende klankgroepen (zoals ‘lange klank’ en ‘medeklinker’) weer met visuele symbolen. Deze training in het fonologisch bewustzijn wordt toegepast op lees- en spellingtaken. 
Behandelaars gebruiken flitstaken met letters en woorden en bieden de spellingregels aan via een vaste opbouw van moeilijkheid. Het behandelprogramma kent verder een vast protocol. De inhoud valt af te stemmen op individuele kenmerken van het kind. Zo kunnen behandelaars dit kind specifieke leesstrategieën aanleren en andere juist buiten beschouwing laten. Ook kunnen ze de tijd aanpassen die het kind moet besteden aan verschillende onderdelen. 
De behandeling bestaat uit wekelijkse sessies van 45 minuten. Deze vinden plaats op school. Daarnaast oefenen kinderen zes keer per week thuis met lezen en 2 keer per week op school met spelling.

Onderzoek Leung en anderen (2014)

Leung, K. L., Wagenaar, I. E., Oudgenoeg-Paz, O., & Bree, E. de (2014). Effectiviteit van de Eduniek Dyslexiebehandeling. Orthopedagogiek: onderzoek en praktijk, 53.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 170 kinderen mee (van wie 85 jongens) met de behandelindicatie Ernstige (Enkelvoudige) Dyslexie en een leeftijd van 7-10 jaar. De gemiddelde leeftijd bij aanvang van de behandeling was 9 jaar en 1 maand (SD = 0,75).
    Bij een substeekproef (33 kinderen, van wie 16 jongens) keken de onderzoekers naar het effect van de behandeling op vaardigheden die ten grondslag liggen aan lezen en spelling.
    Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data werden geselecteerd uit een database. De onderzoekers selecteerden alleen data van kinderen die 3 behandelperiodes – in totaal 36-40 behandelingen – achter de rug hadden.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten: een voormeting en een nameting. De voormeting vond plaats vóór de behandeling en de nameting na een behandelperiode. Deze behandelperiode duurde gemiddeld 7 maanden.
  • Instrumenten: EMT, AVI-toets (hier werd een verschilscore berekend tussen het behaalde niveau en het verwachte niveau op basis van de didactische leeftijd, en weergegeven als normscore), Pi-dictee, accuratesse van 3DM-Foneemdeletie, 3DM-Grafeem-foneem-identificatie en 3DM-Foneem-grafeemdiscriminatie, 3DM benoemsnelheid letters, cijfers en plaatjes.

Resultaten

De kinderen vertoonden tijdens de behandeling een grote vooruitgang in ruwe scores op woordlezen en spelling. Ze  lieten daarnaast een middelgrote vooruitgang zien op tekstlezen. Bij woordlezen behaalde vóór de behandeling 5% van de kinderen een voldoende prestatie (standaardscore ≥ 8). Na de behandeling gold dit voor 18%. Bij tekstlezen nam het percentage kinderen met een voldoende prestatie (standaardscore ≥ 8) toe van 43% naar 52% en bij spelling (percentielscore ≥ 17 gold als voldoende) van 5% naar 29%. Bij een substeekproef (N = 33) werd gekeken naar behandeleffecten op vaardigheden die ten grondslag liggen aan lezen en spelling: fonologisch bewustzijn, benoemsnelheid en klank-tekenkoppeling. Op deze maten was er een grote vooruitgang tussen de voor- en nameting. De gemiddelde prestaties waren echter nog onvoldoende (standaardscore < 8 of percentielscore < 17). Het percentage kinderen met een voldoende prestatie steeg van 33% naar 51% voor fonologisch bewustzijn, van 33% naar 61% voor benoemsnelheid en van 57% naar 70% voor klank-tekenkoppeling.

Deze methode richt zich op het aanleren en inoefenen van de klank-tekenkoppelingen en spellingregels, die gevisualiseerd worden met kleurcoderingen. De methode wordt gebruikt binnen fonologische, lees- en spellingoefeningen. De behandeling kent een vaste structuur en opbouw in moeilijkheidsgraad. Behandelingen vinden wekelijks plaats en duren telkens een uur. Daarnaast oefent het kind thuis dagelijks 20-40 minuten.

Onderzoek Van Geffen en anderen (2008)

Van Geffen, E. C., Berends, M., & Franssens, J. (2008). Effectonderzoek naar de Fonologische en Leerpsychologische methode® voor behandeling van dyslexie. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 47, 365-375.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 117 leerlingen mee (van wie 74 jongens). De gemiddelde leeftijd en didactische leeftijd is onbekend. Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data werden geselecteerd uit een database. Niet alle taken werden op alle momenten bij alle kinderen afgenomen. In de nameting is de AVI-toets bij slechts 52 leerlingen afgenomen, omdat deze niet werd afgenomen bij leerlingen die al een voldoende prestatie hadden behaald.
  • Meetmomenten: Er waren 3 meetmomenten: een voormeting vóór de behandeling, een tussenmeting halverwege de behandeling (na een onbekend aantal sessies) en een nameting na de behandeling. Een behandeling telde gemiddeld 21,4 (SD = 9,1) sessies.
  • Instrumenten: DMT, EMT, Klepel-toets, AVI-toets, Pi-dictee, ZISB-zinnendictee.

Resultaten

De resultaten uit de tussen- en nameting zijn weergegeven in DLE, de resultaten uit de voormeting in leerrendement. Ruwe testscores zijn niet gerapporteerd. Hierdoor is het lastig om uitspraak te doen over de mate van vooruitgang. 

De auteurs vermelden dat de vooruitgang tussen voor- en nameting 7,2 maanden is op de EMT, 10,9 maanden op AVI-beheersingsniveau en 11,9 maanden op AVI-instructieniveau. Voor de andere taken is dit onbekend. 

De vooruitgang op alle lees- en spellingmaten was significant. Deze vooruitgang is vergeleken met de vooruitgang die de leerlingen hypothetisch gezien geboekt zouden hebben zonder behandeling. Die hypothetische vooruitgang is berekend op basis van extrapolatie van het leerrendement vóór de behandeling, waardoor de betrouwbaarheid van deze maat beperkt is. 
De scores op alle lees- en spellingmaten zijn zowel wat de tussen- als de eindmeting betreft hoger dan de hypothetisch behaalde scores zonder interventie. Na afloop van de behandeling was de prestatie op elke taak nog significant lager dan de gemiddelde prestatie van de normgroep op de gebruikte taken. De kinderen bereikten dus geen gemiddeld niveau.

Onderzoek Gijsel (2009)

Gijsel, M. A. R. (2009). Lees-en spellingprestaties met de F&L-methode en de voorspellende factoren voor succes. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 48, 307-320.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 548 leerlingen mee (van wie 344 jongens). De gemiddelde leeftijd was 9,5 jaar (SD = 1,5). De gemiddelde didactische leeftijd (inclusief doublures) was 34 maanden (SD = 14,6). Van de leerlingen zat 28,8% in de onderbouw, 49,6% in de middenbouw en 21,5% in de bovenbouw. Niet alle kinderen (80%) hadden een dyslexieverklaring. Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data werden geselecteerd uit een database. Leerlingen met langdurige behandeltrajecten (met veelal complexe problematiek) werden echter uit de steekproef verwijderd.
  • Meetmomenten: Er waren 2 tot 7 meetmomenten, afhankelijk van de duur van het behandeltraject. De behandeling duurde gemiddeld 12,5 maanden (SD = 5,6; spreiding 2,8 tot 45,1 maanden). Kinderen ontvingen gemiddeld 19,7 behandelingen (SD = 9,3).
  • Instrumenten: DMT, EMT, Klepel-toets, AVI-toets, Pi-dictee en een zelfontwikkelde vragenlijst voor behandelaars met de volgende schalen:
    • Inzet van de leerling in de les.
    • Begrip van de stof.
    • Onthouden van het geleerde.
    • Inzet van de ouders.
    • Regelmaat van het thuis werken.
    • Verzorging van het werk.
    • Regelmaat van aanwezigheid.
    • Belangstelling van de school.
    • Medewerking van de school.
  • Bijzonderheden: De auteurs keken ook naar de aanwezigheid van comorbiditeit. Bij 56% van de leerlingen waren er comorbide problemen op het moment van behandeling of in het verleden:
    • Spraak- en taalproblemen (12,4%).
    • Oorproblemen, zoals gehoorproblemen, veelvuldige oorontstekingen of buisjes (8,8%).
    • Gedragsproblemen, zoals ernstige motivatieproblemen, ADHD, concentratieproblemen of PDDNOS (3,5%).
    • Motorische problemen (1,5%).
    • Een combinatie van factoren/anders (29,2%).

Resultaten

De auteurs vermelden niet de scores op de verschillende toetsmomenten. Wel vermelden ze bij alle taken welk percentage leerlingen een bepaalde range aan leerrendement (lr) behaalde, zoals lr > 1,5 of lr 1-1,5. Voor spelling had bijvoorbeeld 74,5% van de kinderen een leerrendement groter dan 1 (lr > 1). Zij liepen daarmee hun achterstand in ten opzichte van de gemiddelde leerling zonder dyslexie. Bij woordlezen lagen deze percentages tussen 19,7% (EMT) en 25,2% (DMT2). Bij pseudowoordlezen was het 17,3% en bij tekstlezen 16,3%. 
Bij lezen vormen de gevonden percentages mogelijk een onderschatting, aangezien het leerrendement op verschillende leestaken niet voor alle kinderen te bepalen viel. Dat kwam deels omdat de toetsen niet op alle meetmomenten zijn afgenomen, deels omdat taken voor sommigen te moeilijk waren (met name in de EMT en Klepel-toets) en deels omdat bepaalde kinderen een plafond bereikten (in AVI-toets). Dit gold voor 32,5% van de kinderen bij de EMT, 48% van de kinderen bij de Klepel-toets en 62,4% van de kinderen bij de AVI-toets. De auteurs vermelden niet het uiteindelijk behaalde lees- en spellingniveau van de leerlingen.

De onderzoekers vergeleken de kinderen die hun achterstand inhaalden met de kinderen die niet hun achterstand inhaalden. Bij woordlezen waren de leerlingen die hun achterstand inhaalden ouder. Zij hadden een hoger leesniveau bij aanvang en scoorden hoger op externe omstandigheden (inzet van ouders, medewerking van school). Kinderen die hun achterstand bij pseudowoordlezen inhaalden, verschilden alleen in leesniveau bij aanvang (dit niveau was hoger). Bij spelling waren de leerlingen die hun achterstand inhaalden ouder. Zij scoorden hoger op externe factoren. Kinderen met comorbiditeit behoorden bij spelling vaker tot de groep die de achterstand niet inhaalde.

Onderzoek Gijsel, M. A. R., & Bosman, A. M. T. 

Gijsel, M. A. R., & Bosman, A. M. T. (2010). Het effect van de Fonologische en Leerpsychologische methode bij leerlingen met dyslexie. Pedagogische Studiën, 87, 118-133.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 392 leerlingen mee (van wie 254 jongens). Zij vielen uiteen in drie groepen:
    • Leerlingen uit de onderbouw van het basisonderwijs (N = 144, gemiddelde leeftijd 8,0 jaar).
    • Leerlingen uit de middenbouw (N = 190, gemiddelde leeftijd 9,6 jaar).
    • Leerlingen uit de bovenbouw (N = 58, gemiddelde leeftijd 11,1 jaar).
  • Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data kwamen uit een database. Leerlingen met langdurige behandeltrajecten (meer dan 5 behandelperiodes) of incomplete dossiers en leerlingen van het SBO werden uit de steekproef verwijderd.
  • Meetmomenten: Er waren 3 meetmomenten: een voormeting, een tussenmeting na 8 behandelsessies en een nameting na 16 behandelsessies. De nameting was voor een onbekend aantal leerlingen de eindmeting van de behandeling. Anderen vervolgden de behandeling.
  • Instrumenten: DMT, EMT, Klepel-toets, AVI-toets, Pi-dictee
  • Bijzonderheden: Een deel van de behandelmomenten werd niet besteed aan de F&L-methode maar aan training in grammatica, leesbegrip en studerend lezen. Het is onbekend of dit voor elk kind in dezelfde mate het geval was.

Resultaten

De resultaten zijn weergegeven in ruwe scores, DLE en leerrendement. De ruwe AVI-score betreft het beheersingsniveau. De auteurs vermelden niet hoe kinderen op dit beheersingsniveau scoorden. 

Bij alle taken was er sprake van een significante toename in leerrendement, zowel op de tussenmeting ten opzichte van de voormeting als op de nameting ten opzichte van de tussenmeting. De effectgroottes waren groot voor de DMT, AVI-toets en Pi-dictee en middelgroot voor de EMT en Klepel-toets. Alleen bij kaart 1 van de DMT was er geen significant verschil tussen de tussen- en nameting en bij de Klepel-toetsresultaten was er geen significant verschil tussen de voor- en tussenmeting.  

Wat de EMT en Klepel-toets betreft, bleek de vooruitgang in leerrendement groter voor jongere leerlingen dan oudere leerlingen, al moet hierbij vermeld worden dat de Klepel-toets in de onderbouw bij slechts 10 leerlingen werd afgenomen vanwege te hoge moeilijkheid. 
Het leerrendement tijdens de behandeling was gemiddeld 0,80 voor woordlezen, 0,91 voor pseudowoord lezen, 1,13 voor tekstlezen en 1,50 voor spellen. De behandelde kinderen liepen hun achterstand ten opzichte van het normgemiddelde voor tekstlezen en spellen dus in tijdens de behandeling. 

Toch bleek dat na de behandeling slechts een heel klein deel van de kinderen, ondanks een significante vooruitgang, op een leeftijdsadequaat lees- en spellingniveau functioneert.. De leerrendementen op de voormeting varieerden tussen 0,36 en 0,81. Op de nameting lagen die rendementen tussen 0,51 en 0,85 en overwegend rond de 0,60. Dit impliceert inderdaad gemiddeld een achterstand ten opzichte van gemiddelde leerlingen met een leerrendement van 1.

Deze methode is erop gericht dat kinderen zowel klank-tekenkoppelingen leren en oefenen als fonologische en lees- en spellingvaardigheden opdoen. De nadruk verschuift tijdens de behandeling van klank-tekenkoppelingen en fonologische vaardigheden naar lezen en spellen. Behandelaars gebruiken een computergestuurd klankbord om de klankstructuur van woorden te verduidelijken en van flitskaarten en een flitsprogramma om de leessnelheid van kinderen te verhogen. 

De behandeling is geprotocolleerd en kent een systematische opbouw. Behandeling vindt wekelijks plaats en duurt 45 minuten. Daarnaast krijgen kinderen de vraag om vier keer per week telkens ongeveer 15 minuten huiswerkopdrachten te maken en drie keer per week telkens 10 minuten hardop te lezen.

Onderzoek Van der Zandt en anderen (2018)

Zandt, M. van der, Weerdenburg, M. W. C. van, & Arntz, A. (2018). Vooruitgang in lezen en spellen bij kinderen met dyslexie tijdens behandeling met Fonoco: De rol van onderliggende cognitieve vaardigheden en intelligentie. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 57(5), 203-217. 

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 164 kinderen (van wie 96 jongens) met de behandelindicatie E(E)D mee. De gemiddelde leeftijd was 9 jaar en 4 maanden (SD = 16 maanden, range 7 jaar en 2 maanden tot 13 jaar en 2 maanden). Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data kwamen uit een database. Er wordt niet vermeld hoe onderzoekers de deelnemers selecteerden. Sommige data ontbreken – deels omdat deze niet goed gedocumenteerd waren, deels omdat toetsen niet zijn afgenomen. De analyses met taken uit de 3DM Dyslexie bereffen bijvoorbeeld slechts 54 proefpersonen.
  • Meetmomenten: Er waren 4 meetmomenten: een voormeting en in totaal 3 vervolgmetingen – één vervolgmeting na elke behandelperiode van 20 weken. De laatste meting (na de derde behandelperiode) vormde de eindmeting. De lees- en spellingtaken werden bij alle metingen afgenomen, de cognitieve vaardigheden werden tijdens de voormeting en nameting gemeten, de intelligentie werd uitsluitend bij de voormeting bepaald.
  • Instrumenten: DMT, EMT, Klepel-toets, 3DM-Leestaak, AVI-toets (beheersingsniveau werd omgezet in een score tussen 0 en 11), Pi-dictee, 3DM-Spellingtaak.
  • Bijzonderheden: Er werden ook cognitieve vaardigheden gemeten die onder lezen en spellen liggen. Het ging om de volgende vaardigheden: foneembewustzijn, de kwaliteit van de klank-tekenkoppelingen en benoemsnelheid.
    Deze onderliggende vaardigheden werden gemeten met taken uit de 3DM Dyslexie: foneemdeletie, letter-klankidentificatie en -discriminatie, snelle benoeming van letters en cijfers.
    Het IQ werd bepaald met de WISC-III. 

Resultaten

Verschillen tussen de ruwe scores op de voor- en nameting toonden een vooruitgang bij alle taken, met uitzondering van de snelheid op de 3DM-Spellingtaak. Effecten waren groot voor alle taken, met uitzondering van de nauwkeurigheid bij de 3DM-Spellingtaak. Daar was het effect middelgroot.

Bij de onderliggende cognitieve vaardigheden was er sprake van vooruitgang tussen de voor- en nameting op de ruwe scores op alle taken, met uitzondering van de snelheid van letter-klank discriminatie. Effecten waren groot voor beide benoemsnelheidtaken en voor de nauwkeurigheid van foneemdeletie en letter-klankidentificatie. Effecten waren middelgroot voor de snelheid van foneemdeletie en letter-klankidentificatie – en voor de nauwkeurigheid van letter-klankdiscriminatie.

De auteurs maakten onderscheid tussen kinderen met een IQ boven de 100 en kinderen met een IQ onder de 100. Beide groepen lieten een vergelijkbare vooruitgang zien tijdens de behandeling, zowel op de lees- en spellingtaken als op de onderliggende cognitieve vaardigheden. Op de DMT en AVI-toets (gemiddelde score over de meetmomenten) scoorde de groep met een lager IQ hoger op het Pi-dictee, maar op de 3DM-Leesnauwkeurigheid scoorde de groep met een hoger IQ hoger. Op de andere taken verschilden de groepen niet van elkaar.

Op het PI-dictee, de DMT en de AVI-toets was er vooruitgang in elk van de drie behandelperiodes. Op de EMT en Klepel-toets was er alleen vooruitgang in de eerste behandelperiode.

In hun artikel zetten de auteurs het niveau van de behandelde kinderen niet af tegen een normgroep. Hierdoor is onduidelijk hoe groot de achterstand was bij aanvang van de behandeling, in welke mate de behandelde kinderen hun achterstand inhaalden en of er na de behandeling nog een achterstand was.

Deze behandeling bestaat uit een leesprogramma én een spellingprogramma. Kinderen doorlopen die programma’s parallel. Beide richten zich in eerste instantie op verbetering van fonologische vaardigheden en beheersing van het alfabetisch principe, waarbij de nadruk ligt op het categoriseren van klanken en letters (zoals ‘lange klanken’ en ‘korte klanken’), expliciete instructie en audio-visuele feedback. Vervolgens leren en oefenen kinderen lees- en spellingvaardigheden. Bij het lezen gebruiken ze ‘lezen onder tijdsdruk’. De behandeling is deels computergestuurd en biedt veel herhaling.

Het behandelprogramma kent een vaste structuur, met een hiërarchische opbouw. De behandeling bestaat uit wekelijkse sessies van 50 minuten. Daarnaast wordt van kinderen verwacht dat zij vijf dagen per week 20 minuten per dag oefenen met lees- en spellingoefeningen.

Sinds de fusie van RID en Iwal in 2018 is er een nieuw behandelprogramma ontwikkeld en in gebruik: Code. Elementen van Gramma en Lexy zijn samengevoegd in Code. 

Onderzoek Gerretsen en anderen (2003)

Gerretsen, P., Vaessen, A., & Ekkebus, M. (2003). Het effect van een psycholinguïstische behandeling bij kinderen en volwassenen met dyslexie. Tijdschrift voor Remedial Teaching, 11(6), 4-11.

  • Steekproef: Aan het eerste onderzoek deden 60 kinderen mee (van wie 34 jongens) met de behandelindicatie  E(E)D, een IQ boven de 85 en een afwezigheid van visuele, auditieve, emotionele of gedragsproblemen. De onderzoekers richtten zich op drie leeftijdsgroepen:
    • Kinderen uit groep 3 en 4 (N = 15, gemiddeld 8 jaar en 0 maanden (SD = 0,65)).
    • Kinderen uit groep 5 en 6 (N = 21, gemiddeld 9 jaar en zes maanden (SD = 0,98).
    • Kinderen van groep 7 (primair onderwijs) tot 2 mavo (voortgezet onderwijs) (N = 21, gemiddeld 11 jaar en 8 maanden (SD = 1,4)).
  • Extra steekproef: Daarnaast hielden de onderzoekers een steekproef onder 35 volwassenen (van wie 31 mannen) met een gemiddelde leeftijd van 30 jaar en 0 maanden (SD = 7,86).
    Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data kwamen uit een database en werden geselecteerd op basis van bovengenoemde leeftijdsgroepen.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten: een voormeting en een nameting. De duur van de behandelperiode tussen de voor- en nameting varieerde, afhankelijk van het tempo waarmee individuele kinderen het behandelprogramma doorliepen. Kinderen in de oplopende leeftijdsgroepen volgden respectievelijk gemiddeld 46,4 (SD = 12,1), 48,5 (SD = 19,1) en 37,8 (SD = 16,8) behandelingen.
  • Instrumenten:
    • Voor kinderen: EMT, Klepel-toets, zelfontwikkelde RID Pseudowoorden Leestaak (RPL), AVI-toets en een dictee. De ruwe AVI-score betrof het hoogst beheerste ‘oude’ AVI-niveau (1-9). Er werden verschillende dictees gebruikt, afhankelijk van het niveau van het kind. Dit bemoeilijkt de vergelijking van scores. Spellingprestatie is daarom uitgedrukt in ‘percentage correct’.
    • Voor volwassenen: EMT, Klepel-toets en Harel-dictee.
  • Bijzonderheden: De groep volwassenen is om twee redenen in de studie opgenomen. Ten eerste ontstaat zo inzicht in de mate waarin een behandeling gericht op de basisvaardigheden van het lezen en spellen effectief is voor volwassenen. Ten tweede is er bij volwassenen niet of slechts minimaal sprake van vooruitgang in de lees- en spellingprestaties door rijping of onderwijs. Geboekte vooruitgang valt dus met meer zekerheid toe te schrijven aan de behandeling dan bij kinderen.

Resultaten

De auteurs geven de resultaten weer in ruwe scores en normscores. Ook vermelden ze het percentage kinderen dat een voldoende prestatie (standaardscore van 8 of hoger) behaald heeft. 

Wat betreft de resultaten bij de kinderen behaalden de kinderen in de oplopende leeftijdsgroepen vóór de behandeling op de EMT gemiddelde normscores van respectievelijk 6,73 (SD = 2,7), 5,04 (SD = 3,0) en 6,05 (SD = 2,3). Op de Klepel-toets waren de gemiddelde scores respectievelijk 7,00 (SD= 1,9), 6,33 (SD = 2,1) en 6,14 (SD =2,0). Op het Pi-dictee waren de gemiddelde foutenpercentages in de twee jongste groepen 25% (SD = respectievelijk 14 en 11) en in de oudste groep 15% (SD = 8).

Na de behandeling bleek er bij woordlezen in alle drie de leeftijdsgroepen vooruitgang in gemiddelde ruwe scores. Voor de twee oudste groepen was er bovendien vooruitgang in gemiddelde normscore. Na afloop van de behandeling presteerde 66,6% van de onderbouwleerlingen, 33,3% van de middenbouwleerlingen en 90,5% van de bovenbouwleerlingen in de gemiddelde range. 

Bij pseudowoordlezen liet de Klepel-toets bij alle groepen significante vooruitgang zien. Dat gold zowel voor de ruwe als voor de standaardscores. In de oplopende leeftijdsgroepen presteerde na afloop respectievelijk 80,0%, 50,3% en 81,0% van de kinderen binnen de gemiddelde range. Wat de RPL betreft, was de vooruitgang zowel qua snelheid als qua accuratesse significant in de twee oudste leeftijdsgroepen, maar niet in de onderbouwgroep.

Bij tekstlezen was er in alle groepen een significante vooruitgang in het AVI-niveau, ondanks het plafondeffect voor kinderen die het toenmalige AVI 9 al bereikt hadden. Van de totale steekproef kinderen bereikte 56,3% een voldoende niveau volgens de normen uit de AVI-handleiding.

Bij spelling was de vooruitgang in foutenpercentage in alle groepen significant. Op basis van de normen van het Harel-dictee beschouwden de auteurs een foutenpercentage beneden de 7% als voldoende. In de oplopende leeftijdscategorieën behaalde na de behandeling respectievelijk 86,7%, 62,5% en 90,5% van de kinderen deze voldoende prestatie. 

Van de totale steekproef presteerde na de behandeling 53,3% voldoende bij zowel woordlezen als spelling, 25,0% voldoende bij spelling maar niet bij lezen, 8,3% voldoende bij lezen maar niet bij spelling en 13,3% onvoldoende bij zowel lezen als spelling.

Wat volwassenen betreft, vermelden de auteurs de ruwe scores. Normscores zijn niet beschikbaar voor deze groep. Vóór de behandeling bevond de leesprestatie van de volwassenen op zowel de EMT als de Klepel-toets zich gemiddeld op het niveau van groep 5. Na de behandeling bevond deze prestatie zich gemiddeld op het niveau van groep 8 (EMT) en groep 7 (Klepel-toets). 

Bij spelling was er een significante afname in het foutenpercentage. Op basis van een criterium dat de onderzoekers zelf hadden opgesteld (gebaseerd op het criterium voor leerlingen van groep 8), behaalde 85,7% van de volwassenen na de behandeling een voldoende spellingprestatie.

Onderzoek Vaessen en anderen (2014)

Vaessen, A., Gerretsen, P., & Ekkebus, M. (2014). Verbetering van leestempo bij (zeer) ernstige dyslexie met een computerondersteunde, fonologisch gebaseerde behandeling: korte en lange termijn effecten. Stem-, Spraak-en Taalpathologie, 19, 58-102.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 465 kinderen mee (van wie 61% jongens) met de behandelindicatie E(E)D. De onderzoekers onderscheidden de volgende groepen:
    • Kinderen uit groep 4 (N = 128, gemiddeld 8 jaar en 0 maanden (SD = 0,52)).
    • Kinderen uit groep 5 (N = 196, gemiddeld 8 jaar en 7 maanden (SD = 0,52)).
    • Kinderen uit groep 6 (N =107, gemiddeld 9 jaar en 5 maanden (SD = 0,48)).
    • Kinderen uit groep 7 (N = 34, gemiddeld 10 jaar en 1 maand (SD =  0,42)).
  • Uitval: Geen, de data kwamen uit een database.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten: een voormeting vóór de behandeling en een nameting direct na de behandeling. De duur van de behandelperiode (de periode tussen de voor- en nameting) varieerde, afhankelijk van het tempo waarmee individuele kinderen het behandelprogramma doorliepen. Kinderen in de oplopende leeftijdsgroepen doorliepen de behandeling respectievelijk gemiddeld in 86,2 (SD = 12,4), 81,5 (SD = 13,6), 71,8 (SD = 11,8) en 58,8 (SD = 10,2) weken.
    Bij 52 kinderen (van wie 69% jongens) werden twee follow-up-metingen gedaan; de eerste een halfjaar na de behandeling, de tweede een halfjaar na deze eerste meting.
  • Instrumenten: 3DM-Leestaak, 3DM-Spellingtaak, Pi-dictee, 3DM-Foneemdeletie, 3DM-Benoemsnelheid letters en cijfers, 3DM-Letter-klankidentificatie, 3DM-Letter-klankdiscriminatie.
  • Bijzonderheden: Een subgroep van 102 kinderen (gemiddelde leeftijd 9,2 jaar (SD = 0,87)) met E(E)D heeft vóór de behandeling op de wachtlijst gestaan. Voor deze kinderen is de vooruitgang tijdens de wachtlijstperiode vergeleken met de vooruitgang tijdens de behandeling. 
    De kinderen ontvingen geen behandeling in de wachtlijstperiode tussen het diagnostische onderzoek en de behandeling. Deze periode duurde gemiddeld 29,1 weken (SD = 12,5; minimaal 13,  maximaal 71). De kinderen kregen in die weken uitsluitend extra hulp op school. Na deze wachtlijstperiode kregen ze gemiddeld 68,8 (SD = 9,9) weken behandeling. Het gemiddeld aantal behandelingen was 52,2 (SD = 7,2).
    In een substeekproef is de vooruitgang bekeken van 146 kinderen (leeftijd 8,7 jaar (SD = 0,75)) met zeer ernstige lees- en/of spellingproblemen (Z-score < -2 op zowel 3DM-Leessnelheid als Pi-dictee). Deze groep doorliep gemiddeld 63,01 (SD = 10,0) behandelingen.

Resultaten

Volgens de voormeting toonden de kinderen vóór de behandeling een significante achterstand ten opzichte van het normgemiddelde op alle taken. De achterstand was groter dan 1 standaarddeviatie op alle taken – met uitzondering van de twee letter-klanktaken: op deze taken was de achterstand milder.

Tijdens de behandeling boekten de kinderen een significante vooruitgang in Z-scores op alle maten, wat aantoont dat zij hun achterstand ten opzichte van het normgemiddelde inliepen. De positieve effecten waren groot op alle lees-, spelling- en onderliggende maten, met uitzondering van de snelheid van het spellen (3DM-Spellingtaak). Bij deze snelheid was de vooruitgang klein. 
Aan het einde van de behandeling lag volgens de nameting de gemiddelde prestatie op leessnelheid en spellingsnelheid (3DM-Spellingtaak) op de ondergrens van het gemiddelde (rond -1SD vanaf het gemiddelde). De gemiddelde prestaties op de overige taken vielen binnen de gemiddelde range. Dit impliceert dat de kinderen die bij aanvang een ernstige achterstand hadden in lezen, spelling en onderliggende cognitieve vaardigheden, deze achterstand tijdens de behandeling op alle maten inhaalden. Na de behandeling bevonden hun prestaties zich op alle maten aan de ondergrens van de gemiddelde range of binnen deze range.

Wat leessnelheid betreft, bleek 71% van de individuele kinderen de achterstand ten opzichte van gemiddeld lezende leeftijdsgenoten in te halen. Bij 27% bleef de achterstand constant: zij ontwikkelden zich dus even snel als gemiddeld lezende leeftijdsgenoten. Bij 1,5% was de vooruitgang dermate klein dat hun achterstand ten opzichte van gemiddeld lezende leeftijdsgenoten toenam.

Wat leesaccuratesse betreft, haalde 43% de achterstand in. Op de overige maten was het percentage kinderen dat de achterstand inhaalde als volgt: 

  • Nauwkeurigheid van het spellen: 65%.
  • Snelheid van het spellen: 43%.
  • Foneemdeletie-accuratesse: 58%.
  • Foneemdeletie-snelheid: 59%.
  • Letter-klankdiscriminatie en -identificatie: 41-74%.
  • Benoemsnelheid 28-33%.

Van de kinderen die bij aanvang van de behandeling onvoldoende presteerden op een specifieke maat, deed een deel dat na de behandeling wél voldoende. Bij leessnelheid ging het om 49% van die kinderen, bij leesnauwkeurigheid om 61%, bij spellingsnelheid om 34% en bij spellingnauwkeurigheid om 53% (Pi-dictee) en 87% (3DM-Spelling). 
Wat de onderliggende vaardigheden betreft, ging het bij de snelheid van foneemdeletie om 43%, bij de acuratesse van foneemdeletie om 76%, bij letter-klanktaken om 70-87% en bij de benoemsnelheidtaken om 54-58%. 

De auteurs vermelden niet hoeveel kinderen bij aanvang onvoldoende scoorden op de verschillende taken. De resultaten tonen dat ook kinderen die bij aanvang van de behandeling onvoldoende presteerden, vooruitgang boekten – zij het minder sterk dan de totale steekproef.

De onderzoekers bekeken hoeveel kinderen na de behandeling voldoende (> -1SD) presteerden op gecombineerde maten van lezen en spelling (Pi-dictee). Het bleek dat 69,1% van de kinderen na de behandeling voldoende presteerde op leessnelheid en/of spellen: 33,7% presteerde voldoende op zowel leessnelheid als nauwkeurigheid van spellen, 20,7% alleen op spellen en 15,1% alleen op leessnelheid.

Om te beoordelen in hoeverre de effecten te generaliseren waren, werd de DMT afgenomen, de leestaak die op school vaak wordt afgenomen om woordleessnelheid en nauwkeurigheid te beoordelen. Hierop bleek het percentage kinderen dat een E-score behaalde op kaart 1 gedurende de behandeling te dalen van 68,5% naar 35%. Op kaart 2 was er een daling van 82,2% naar 49,1% en op kaart 3 een daling van 90,1% naar 61,1%.

Kinderen die op een wachtlijst stonden voor behandeling en in deze wachtperiode alleen hulp kregen op school, bleken geen vooruitgang te boeken in hun standaardscore op leesnauwkeurigheid, spellingsnelheid of spellingnauwkeurigheid. Op het gebied van leessnelheid was er slechts een kleine vooruitgang (effectgrootte d = 0,23). 
Tijdens de behandeling liet deze groep echter een significante vooruitgang zien op alle lees- en spellingmaten. Deze vooruitgang was sterk (er was een grote effectgrootte) voor leessnelheid en nauwkeurigheid van spelling. Voor leesnauwkeurigheid en snelheid van spelling was de vooruitgang matig. 

Deze informatie onderbouwt de aanname dat vooruitgang op lees- en spellingmaten vooral voortkomt uit de behandeling en niet zozeer uit algemene groei/ontwikkeling of regressie naar het gemiddelde.

De subgroep kinderen met zeer ernstige lees- en spellingachterstanden vertoonde ook een sterke vooruitgang (grote effectgrootte) op alle lees-, spelling- en onderliggende vaardigheden, met uitzondering van spellingsnelheid. De vooruitgang of effectgrootte bij de spellingsnelheid was klein. 

Bij deze groep viel na de behandeling de gemiddelde prestatie op leesnauwkeurigheid, spellingnauwkeurigheid op de 3DM-Spellingtaak en alle onderliggende vaardigheden binnen de voldoende range. De gemiddelde prestaties op leessnelheid, snelheid van spelling (3DM) en spellingnauwkeurigheid op het Pi-dictee was nog onvoldoende. Na de behandeling behaalde 21% van deze kinderen een voldoende prestatie op leessnelheid en 59% op leesaccuratesse. Voor spelling behaalde 33% (Pi-dictee), 32% (snelheid 3DM-Spellingtaak) en 91% (nauwkeurigheid 3DM-Spellingtaak) voldoende prestaties. Van deze kinderen met de behandelindicatie Ernstige (Enkelvoudige) Dyslexie presteerde 12,4% voldoende op zowel lezen en spellen.

Onderzoek naar langetermijneffecten onder een substeekproef (N = 52) toonde dat kinderen een halfjaar na de behandeling gemiddeld nog op hezelfde niveau presteerden ten opzichte van de norm als direct na afronding van de behandeling. Zij wisten de behandeleffecten dus ook na de behandeling vast te houden. Hun positie ten opzichte van klasgenoten bleef gelijk. 
Alleen bij de spellingnauwkeurigheid nam hun achterstand na de behandeling weer toe. Bij de tweede follow-up-meting, een jaar na de behandeling, bleek de gemiddelde Z-score vergelijkbaar met de Z-score tijdens de eerste follow-up-meting (een halfjaar eerder) voor leesnauwkeurigheid, spellingnauwkeurigheid, nauwkeurigheid van foneemdeletie, benoemsnelheid letters en de letter-klanktaken. Bij deze taken bleven de behandeleffecten dus ook een jaar na behandeling nog intact. Bij andere taken bleken kinderen hun achterstand zelfs nog verder in te lopen tijdens het tweede halfjaar na de behandeling. Het ging bij deze taken om de snelheid van lezen, spellen en foneemdeletie – en voor benoemsnelheid cijfers.

Wat leessnelheid betreft, bleek 86% van de individuele kinderen hun positie ten opzichte van klasgenoten na een halfjaar behouden of verbeterd te hebben. Wat leesnauwkeurigheid betreft was dat 86%. Bij spellingsnelheid en -nauwkeurigheid ging het respectievelijk om 71% en 88%.

Deze drie instituten bieden verschillende behandelprogramma’s. Maar die programma’s zijn wel alle drie gericht op het behalen van een functioneel niveau van zowel lezen als spellen. Centraal in de programma’s staat het leren koppelen van gesproken taal aan geschreven taal. De klankstructuur vormt de basis. Woordstructuren en spellingregels worden expliciet aangeleerd en toegepast in verschillende woorden en contexten. 

De behandelprogramma’s kennen een vaste structuur en opbouw, waarin het tempo van de behandeling wordt afgestemd op de individuele behoeften van het kind. Elk behandelprogramma bestaat in principe uit 40 behandelsessies (uit te breiden tot 60) van 45-50 minuten. Daarnaast wordt 10-20 minuten per dag gewerkt aan huiswerkoefeningen.

Onderzoek Kuijpers en anderen (2014)

Kuijpers, C. T. L., Wentink, W. M. J., Bon, W. H. J. van, Meeuwsen, M., & Kroesbergen, E. H. (2014). Effectiviteit van dyslexiebehandelingen. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 53, 460-474.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 551 kinderen mee (van wie 57,7% jongens) met een behandelindicatie E(E)D. De kinderen hadden een gemiddelde leeftijd van 9,36 jaar (SD = 0,85), een gemiddelde didactische leeftijd van 30,9 maanden (SD = 8,5) en een gemiddeld IQ van 99,3 (SD = 11,0). Van deze kinderen had 34,5% van de kinderen een jaar gedoubleerd. Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Geen, de data werden geselecteerd uit een database.
  • Instrumenten: EMT, Klepel-toets, AVI-toets, Pi-dictee. Niet alle instrumenten zijn bij alle instituten op alle meetmomenten gebruikt. De EMT is bij één instituut alleen bij de voormeting gebruikt en de AVI-toets is bij één instituut in geen van de metingen afgenomen. Voor de AVI-toets werden alleen DLE’s gebruikt, geen normscores. Bij 11% van de kinderen werd bij de voormeting een andere (oudere) versie van de AVI-toets afgenomen dan bij de nameting.
  • Meetmomenten: Er waren 3 meetmomenten: een voormeting vóór de eerste behandeling, een tussenmeting na gemiddeld 26 behandelingen en een nameting na de laatste behandeling. De kinderen volgden gemiddeld 54,3 behandelingen (SD = 5,0) gedurende 16,9 maanden (SD = 3,9). De start van de behandelingen lag tussen september 2008 en november 2011, het eind van de behandelingen tussen januari 2010 en februari 2013.

Resultaten       

Bij aanvang van de behandelingen (voormeting) was er een aanzienlijke achterstand bij woordlezen en spelling. De gemiddelde standaardscores waren 3,2 (SD = 2,0) op de EMT en 4,4 (SD = 2,0) op de Klepel-toets. Op het Pi-dictee was de gemiddelde percentielscore 4,2 (SD onbekend). Op de EMT en Klepel-toets had respectievelijk 97% en 94% van de kinderen een onvoldoende standaardscore (≤ 7). En op het Pi-dictee had 85% een percentielscore ≤ 10%.

Tijdens de behandeling was er vooruitgang in ruwe scores op alle maten. De vooruitgang was vergelijkbaar in de drie behandelinstituten. Er was een kleine samenhang tussen vooruitgang in woordlezen en vooruitgang in spelling (r = .28). De vooruitgang in woordlezen verklaarde voor 16,5% de vooruitgang in tekstlezen. Wanneer werd gekeken naar de vooruitgang in DLE, bleek dat kinderen gemiddeld 20 maanden vooruitgang boekten bij spelling, 15 maanden bij tekstlezen en 9,2 maanden bij woordlezen. 

Na de behandeling (eindmeting) lagen de gemiddelde standaardscores bij de EMT en Klepel-toetsen op respectievelijk 4,6 en 5,9. Deze prestaties waren nog significant lager dan de ondergrens van de gemiddelde range (SS = 8), wat de streefscore was. Bij spelling (Pi-dictee) was de gemiddelde percentielscore na afloop van de behandeling 17,7 en daarmee significant lager dan de streefscore van 20. Het percentage kinderen dat wél de streefscore behaalde op de EMT, Klepel-toets en het Pi-dictee was respectievelijk 14,3% (bij voormeting 2,7%), 22,4% (bij voormeting 5,8%) en 42% (bij voormeting 7,4%). 

Kinderen bleken verder vóór aanvang van de behandeling een leerrendement rond de 45% te hebben. Na afloop van de behandeling was het leerrendement bij woordlezen van een vergelijkbaar niveau als vóór de behandeling. Bij tekstlezen en spelling was er echter een toename in leerrendement van respectievelijk 18,8% en 30,6%. Bij woordlezen behielden de behandelde kinderen hun achterstand ten opzichte van het normgemiddelde. Voor tekstlezen en spelling haalden zij hun achterstand in.

De onderzoekers keken ook naar verschillen in behandeleffectiviteit tussen de eerste en tweede helft van de behandeling. Voor het lezen van woorden, pseudowoorden en teksten was de vooruitgang het grootst tijdens de eerste behandelperiode. Voor spelling was de vooruitgang het grootst tijdens de tweede behandelperiode.

Ten slotte bekeken de onderzoekers in hoeverre bepaalde achtergrondkenmerken invloed hadden op de behandeleffectiviteit. Leeftijd bleek een klein effect te hebben op woordlezen en spelling (r = -.14/-.12). Jongere kinderen toonden een iets grotere vooruitgang dan oudere kinderen. Het aanvangsniveau had een klein effect op woordlezen (r = -.14) en een matig effect op spelling (r = -.38). Kinderen met een grotere achterstand bij aanvang toonden een grotere vooruitgang tijdens de behandeling. Er was geen effect van IQ, sekse of geheugenspan.

De Leespoli van de GGD Rivierenland biedt behandelingen aan voor kinderen met ernstige lees- en/of spellingproblemen en/of dyslexie. De doelgroep bestaat uit leerlingen tussen de 6 en 12 jaar. Het einddoel is functionele geletterdheid passend bij de didactische leeftijd van de leerling.

De behandelingen zijn gebaseerd op de principes van het interventieprogramma Connect (Smits & Braams, 2006). Connect Woordherkenning en Connect Vloeiend Lezen worden ingezet in de fase van het aanvankelijk lezen. Bij voldoende beheersing van de aanvankelijke leesvaardigheden (klank-tekenkoppeling) gaan kinderen over op voortgezet lezen, waarbij ze Connect Vloeiend Lezen of RALFI (Smits, 2003) gebruiken. Binnen het Connect-programma en bij de oefenen van de klank-tekenkopppeling wordt ook gebruik gemaakt van Spreekbeeld (Vonk, 2003). Lezen en spellen worden geïntegreerd aangeboden. De Leespoli werkt hier met de Retentietraining (Smits en Braams, 2006), vergelijkbaar met visueel dictee. Ook hier wordt Spreekbeeld ingezet. 

Het psychosociaal functioneren krijgt aandacht door de leerling eigen keuzes te laten maken en samen met het kind realistische doelen te stellen, waardoor het succeservaringen opdoet. De behandelruimtes zijn bovendien kleurrijk en ‘warm’ ingericht. 

Onderzoek Masselink (2010)

Masselink, S. E. (2010). Dyslexiebehandeling Leespoli GGD Rivierenland: Effecten op lezen, spellen en psychosociaal functioneren. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 49, 400-411.

  • Steekproef: Aan één deel van het onderzoek deden 49 leerlingen mee (van wie 69% jongens) met een diagnose dyslexie en een gemiddelde leeftijd van 8,4 jaar. De gemiddelde didactische leeftijd (inclusief doublures) was 22,6 maanden (SD = 9,8). Deze leerlingen volgden behandeling bij de start van het onderzoek.
    Voor hun onderzoek naar psychosociaal functioneren vulden de onderzoekers bovengenoemde leerlingen aan met 37 kinderen, wat een totaal maakte van 84 leerlingen. Die 37 extra leerlingen hadden de behandeling al afgerond. Van hen is de gemiddelde (didactische) leeftijd niet bekend.
    Volgens de onderzoekers ervaarden de kinderen met dyslexie die zich meldden bij de Leespoli vrijwel allemaal comorbide problematiek. Het is echter onbekend om welke comorbide problematiek het ging.
    Er was geen controlegroep.
  • Meetmomenten: Er waren 4 meetmomenten per jaar, bij voorkeur in september, december, maart en juni. Het is onbekend hoe lang de kinderen op deze momenten al behandeling gevolgd hadden. De EMT en Klepel-toets werden op twee momenten afgenomen (september en juni. De vragenlijst over sociaal-emotioneel functioneren werd bij aanvang van de behandeling én na ongeveer 5 maanden behandeling afgenomen.
  • Instrumenten: DMT, EMT, Klepel-toets, AVI-toets, Pi-dictee en een vragenlijst voor ouder en kind over psychosociaal functioneren. De onderzoekers hadden deze vragenlijst zelf opgesteld, waarbij ze de stemmingsvragenlijst van Bosman & Braams (2005) als uitgangspunt hadden genomen. Ze keken naar aspecten als leesplezier, cognitie, motivatie, angsten, welbevinden en affect. De vooruitgang op de lees-en spellingmaten tijdens de behandeling bepaalden ze door de ruwe scores om te zetten naar DLE en leerrendement.
  • Bijzonderheden: Het betreft behandeling buiten de dyslexiezorg vanuit de Jeugdwet. De kinderen in de onderzochte steekproef bleken bij aanvang van behandeling gemiddeld zwakker te scoren op woordlezen (gezien hun resultaten op de EMT en Klepel-toets) en tekstlezen (gezien hun resltaten op de AVI-toets) dan de kinderen in de steekproeven uit de onderzoeken van Gerretsen en collega’s (2003) en Gijsel en Bosman (2010).

Resultaten

Uit de resultaten bleek dat de kinderen wat het lezen van teksten en spellen betreft na de behandelingen gemiddeld een significant hoger leerrendement behaalden dan ervóór. Uit de AVI-toets bleek dat bij het lezen van teksten bijna de helft (48%) de achterstand ten opzichte van de normgroep had ingehaald (leerrendement > 1). Bij spellen bleek een grote meerderheid (82%) de achterstand te hebben ingehaald. 

De behandelingen hadden niet hetzelfde effect op het lezen van losse woorden. De gemiddelde vooruitgang in leerrendement tijdens de behandeling was voor geen van de woordleestoetsen significant. Het percentage kinderen dat de leesachterstand op dit vlak inhaalde varieerde van 0% (DMT2 en DMT3) tot 10% (EMT en Klepel-toets). 

Kinderen en ouders rapporteerden na de behandelingen significante vooruitgang in het psychosociaal functioneren.

Het Lexy-behandelprogramma richt zich op de fonologische en morfologische elementen van de Nederlandse taal. Het biedt inzicht in de manier waarop deze elementen van gesproken taal worden weergegeven in geschreven taal. Ook laat het zien welke regels daarbij een rol spelen. Het programma kent een opbouw waarin deelnemers eerst kennis van de fonemen leren, daarna de regelmatige klank-tekenkoppelingen en uiteindelijk de onregelmatige klank-tekenkoppelingen. 

De behandelaars passen een geïntegreerd lees- en spellingprogramma toe. Hierin worden de verschillende klankgroepen en regels visueel weergegeven met symbolen. Ook wordt er gewerkt met een toetsenbord (en computer) waarmee geschreven taal, gesproken taal, en de bijbehorende symbolen te combineren zijn. Deelnemers gebruiken dit speciale toetsenbord bij lees- en spellingoefeningen. De leesoefeningen hanteren een variant op flitslezen waarbij woorddelen in een door de behandelaar in te stellen tempo op het beeldscherm verschijnen. 

Het behandelprogramma kent een vaste structuur enoplopende moeilijkheid, met de nodige herhaling. Gedurende het programma volgen deelnemers wekelijkse behandelsessies van 45 minuten. Ook oefenen ze drie keer per week thuis met lees- en spellingoefeningen.

Sinds de fusie van RID en Iwal in 2018 is er een nieuw behandelprogramma ontwikkeld en in gebruik: Code. Elementen van Gramma en Lexy zijn samengevoegd in Code. 

Onderzoek Tijms en anderen (2003)

Tijms, J., Hoeks, J. J., Paulussen‐Hoogeboom, M. C., & Smolenaars, A. J. (2003). Long‐term effects of a psycholinguistic treatment for dyslexia. Journal of Research in Reading, 26(2), 121-140.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 100 mensen mee (van wie 78 jongens of mannen) met een diagnose dyslexie. Zij hadden bij aanvang van de behandeling een leeftijd tussen de 7 en 41 jaar (gemiddeld 13,7 jaar (SD = 7,6)). Van deze steekproef was 36% jonger dan 9 jaar, 35% was 10–12 jaar, 12% was 13–18 jaar en 17% was 19 jaar of ouder. De onderzoekers selecteerden. De onderzoekers selecteerden mensen met een lees- of spellingscore van meer dan 1 SD onder het gemiddelde, fonologische problemen, een gemiddeld IQ (>1 SD onder het gemiddelde) en zonder visuele, auditieve of neurologische problemen. Er was geen controlegroep.
  • Uitval: De onderzoekers selecteerden 157 mensen die de dyslexiebehandeling hadden afgerond voor deelname aan de studie. Al deze mensen kregen de vraag mee te doen aan de follow-up-metingen. Van hen konden 57 personen niet in het onderzoek opgenomen worden. Deze groep week niet af van de rest van de steekproef wat betreft de vooruitgang in lees- en spellingniveau die was geboekt tijdens de behandeling.
  • Meetmomenten: Er waren 4 meetmomenten: een voormeting vóór de behandeling, een tussenmeting na 26 behandelsessies, een eindmeting na de laatste behandelsessie (na gemiddeld 49 sessies (SD=16,5)) en een follow-up-meting. Deze follow-upmeting volgde 1 of meerdere jaren na afronding van de behandeling: na 1 jaar bij 29 kinderen, na 2 jaar bij 23 kinderen, na 3 jaar bij 22 kinderen en na 4 jaar bij 26 kinderen. De kinderen in de verschillende follow-up-metinggroepen verschilden niet van elkaar in leesniveau, spellingniveau, leeftijd, sekse of IQ.
  • Instrumenten: EMT en een zelfontwikkelde Livingstone-leestekst om de nauwkeurigheid van tekstlezen te meten. Daarnaast ook het zelfontwikkelde Iwal-standaarddictee om de accuratesse van spelling op zinsniveau te meten. Bij de follow-up-meting gebruikten de onderzoekers bovendien een vragenlijst over leesgedrag, lees- en spellingniveau en tevredenheid.
  • Bijzonderheden: Een deel van de onderzochte mensen kreeg op sommige meetmomenten andere taken voor tekslezen en/of spelling. Bij alle taken werden scores omgezet naar standaardscores. Zo waren scores van verschillende taken te vergelijken. 

Resultaten

De auteurs geven de resultaten weer als remediatie-index. Deze index toont de ratio van de vooruitgang die tijdens de behandeling daadwerkelijk is geboekt op een behaalde taak ten opzichte van de vooruitgang die geboekt moet worden om de gemiddelde normscore te behalen. Een score van 1 geeft aan dat de gemiddelde normscore is behaald, een score van 0 geeft aan dat er geen enkele vooruitgang is geboekt.

Woordlezen bleek significant verbeterd aan het eind van de behandeling. Uit de follow-up-meting (1, 2, 3 én 4 jaar na de behandeling) bleek dat deelnemers op het niveau bleven dat ze aan het eind van de behandeling bereikt hadden. De remediatie-indices bij de nameting en follow-up-meting waren wel lager dan het normgemiddelde. Bij woordlezen haalden kinderen hun achterstand ten opzichte van de norm dus in tijdens de behandeling. En ze konden hun positie ten opzichte van de norm behouden na de behandeling. Maar ze bereikten bij woordlezen niet een voldoende niveau.

Bij tekstlezen was er een significante vooruitgang na 6 maanden behandeling. De nameting en follow-up-meting lieten zien dat die vooruitgang behouden bleef. Het bereikte niveau week niet af van de norm, wat aanduidt dat de onderzoeksdeelnemers gemiddeld een voldoende tekstleesnauwkeurigheid behaalden en behielden.

Bij spelling was er een significante vooruitgang na 6 maanden. Bij afronding van de behandeling was er opnieuw vooruitgang. De gemiddelde prestatie week toen niet meer af van het normgemiddelde. In de periode na de behandeling daalde het spellingniveau echter (zowel na 1, 2, 3 en 4 jaar) tot ongeveer het niveau dat na 6 maanden behandeling behaald was. Daarmee was het niveau weer significant lager dan het normgemiddelde.

De onderzoekers keken ook naar mogelijke impact van andere factoren op de vooruitgang in de behandeling. Daarbij ging het om de factoren leeftijd, IQ, sociaal-economische status en ernst van de fonologische problematiek (geoperationaliseerd als het aantal taken waarop vóór de behandeling een onvoldoende prestatie werd behaald). Deze impact bleek minimaal. Er was alleen een klein negatief effect van leeftijd en fonologische problematiek op de vooruitgang in tekstlezen en een klein positief effect van IQ op de vooruitgang in spelling. 

Onderzoek Tijms (2004) 

Tijms, J. (2004). A process‐oriented evaluation of a computerised treatment for dyslexia. Educational Psychology, 24(6), 767-791.

  • Steekproef: Aan het onderzoek deden 131 leerlingen mee (van wie 81 jongens) met de diagnose dyslexie. De deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 11,9 (SD = 1,5) jaar. Het grootste deel van de kinderen zat in het primair onderwijs (26% in groep 6, 24% in groep 7 en 23% in groep 8), een kleiner deel in het voortgezet onderwijs (19% in klas 1, 8% in klas 2). De onderzoekers selecteerden deelnemers met een lees- of spellingscore van meer dan 1 SD onder het gemiddelde, fonologische problemen, een gemiddeld IQ (>1 SD onder het gemiddelde) en zonder visuele, auditieve of neurologische problemen. Er was geen controlegroep.
  • Uitval: Een groep van 13 kinderen viel uit. Deze groep kinderen week niet af van de overige steekproef in lees- en spellingniveau en ontwikkeling tijdens de eerste drie behandelmaanden.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten: een voormeting vóór de behandeling en een nameting na afloop van de behandeling. Kinderen volgden gemiddeld 45,4 (SD = 14,3) behandelingen.
  • Instrumenten: Een niet nader benoemde spellingtaak.

Resultaten

Er was op het gebied van spelling een groot verschil tussen de voormeting en de nameting. De spellingprestaties waren weergegeven in Z-scores. Het verschil was dat de behandelde kinderen hun achterstand ten opzichte van de norm hadden ingehaald. De gemiddelde score bij de nameting verschilde niet van het normgemiddelde. Dit gaf blijk van een groot effect of grote effectiviteit van de behandeling. 

Naast de behandeleffectiviteit keken de onderzoekers ook naar de timing van specifieke effecten. Na elke behandelmodule maten ze hoe kinderen presteerden op verschillende spellingcategorieen. Daaruit bleek dat de kinderen specifiek vooruitgang boekten op díe spellingcategorieën en -regels die in de voorafgaande module behandeld waren. Dit ondersteunt de aanname dat de geboekte vooruitgang daadwerkelijk het gevolg is van de behandeling en niet van andere factoren (zoals onderwijs op school, algemene ontwikkeling of regressie naar het gemiddelde).

Onderzoek Tijms en Hoeks (2005)

Tijms, J., & Hoeks, J.J.W.M. (2005). A computerized treatment for dyslexia. Dyslexia, 11, 22-40.

  • Steekproef: Er waren 2 steekproeven onder kinderen met dyslexie. De onderzoekers selecteerden deelnemers met een lees- of spellingscore van meer dan 1 SD onder het gemiddelde, fonologische problemen, een gemiddeld IQ (>1 SD onder het gemiddelde) en zonder visuele, auditieve of neurologische problemen.
    Steekproef 1 was dezelfde als in het onderzoek van Tijms uit 2004, hierboven beschreven. Dit richtte zich op 131 leerlingen (jongen : meisje = 2,6 : 1) met een diagnose dyslexie en een gemiddelde leeftijd van 11,9 (SD = 1,5) jaar. Het grootste deel van de kinderen zat in het primair onderwijs (26% in groep 6, 24% in groep 7 en 23% in groep 8), een kleiner deel in het voortgezet onderwijs (19% in klas 1, 8% in klas 2). 
    Steekproef 2 richtte zich op 136 leerlingen (jongen : meisje = 2,6 : 1) met een diagnose dyslexie en een gemiddelde leeftijd van 11,7 (SD = 1,4) jaar. Het grootste deel van de kinderen zat in het primair onderwijs (26% in groep 6, 29% in groep 7 en 25% in groep 8), een kleiner deel in het voortgezet onderwijs (12% in klas 1, 9% in klas 2).
  • Uitval: !3 kinderen in beide steekproeven. Voor steekproef 1 is gecontroleerd en bleek dat deze groep kinderen niet afweek van de overige steekproef in lees- en spellingniveau en ontwikkeling tijdens de eerste drie behandelmaanden.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten: een voormeting vóór de behandeling en een nameting na de behandeling. Kinderen volgden gemiddeld 45,4 (SD = 14,3) behandelingen.
  • Instrumenten:  EMT en een zelfontwikkelde Livingstone-leestekst om de nauwkeurigheid en snelheid van tekstlezen te meten. Daarnaast gebruikten de onderzoekers het Iwal-standaarddictee om de accuratesse van spelling op zinsniveau te meten.

Resultaten

De kinderen in beide steekproeven behaalden een significante vooruitgang in ruwe scores. Die vooruitgang bleek uit de vergelijking van de voor- en nameting van hun niveau van woordlezen, spelling en zowel nauwkeurigheid als snelheid van tekstlezen. Uit verdere toetsing bleek dat hun bereikte niveaus na de behandeling binnen de normale range gekomen waren. Hiertoe werden hun bereikte niveaus vergeleken met de criteriumwaardes voor een gemiddelde score (SS = 100) en laaggemiddelde score (SS = 90). De behandelde kinderen haalden dus hun achterstand in ten opzichte van de normgroep. 

Wat spelling en nauwkeurigheid van tekstlezen betreft, verschilden de prestaties in beide steekproeven na afloop niet van de criteriumwaardes voor een gemiddelde score. Bij de twee leessnelheidsmaten verschilden de prestaties na afloop wel van het ‘SS = 100’- criterium, maar niet van het ‘SS = 90’-criterium.

Doel van steekproef 2 was omte toetsen of de behandeleffecten die met steekproef 1 gevonden waren, gerepliceerd konden worden. Dit bleek het geval: de effecten in de twee steekproeven weken niet significant van elkaar af.

Onderzoek Tijms (2007)

Tijms, J. (2007). The development of reading accuracy and reading rate during the treatment of dyslexia. Educational Psychology, 27, 273-294.

  • Steekproef: Er waren 2 steekproeven onder kinderen met dyslexie.
    Steekproef 1: 140 kinderen met dyslexie; zij werden gevolgd gedurende de behandeling.De onderzoekers selecteerden kinderen met een benedengemiddelde leesnauwkeurigheid en leessnelheid (op tekstniveau). Op minstens één van deze twee factoren moesten ze een score hebben van 1SD of meer onder het gemiddelde. Ook moesten ze geen benedengemiddeld IQ hebben en evenmin ongecorrigeerde sensorische beperkingen of ernstige neurologische problematiek. Wel moesten ze indicaties hebben voor uitval op fonologische verwerking. De leeftijd van de kinderen was tussen de 10 en 14 jaar. 
    Steekproef 2: 46 kinderen met dyslexie. Bij de follow-up-meting (zie onder) was hun leeftijd gemiddeld 15 jaar. De overige criteria voor deze groep kwamen overeen met die voor de kinderen in steekproef 1.
  • Uitval: Alle participanten zijn in de analyses meegenomen.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten per steekproef. In steekproef 1 was er een voormeting vóór de behandeling en een nameting na de behandeling. In steekproef 2 was er een meting aan het einde van de behandeling en een follow-up-meting 1 tot 4 jaar na de behandeling.
  • Instrumenten: Een Livingstone-leestekst waarmee de nauwkeurigheid en snelheid van tekstlezen te meten valt. 

Resultaten

Resultaten van de eerste steekproef laten zien dat tijdens de eerste helft van de behandeling de belangrijkste groei plaatsvond op gebied van leesaccuratesse. Tijdens de tweede helft van de behandeling vond de belangrijkste groei plaats op het gebied van leessnelheid. 
Resultaten van de tweede steekproef laten zien dat een jaar na afloop van de behandeling de leesnauwkeurigheid stabiel was gebleven, terwijl de leessnelheid zich was blijven ontwikkelen.

Deze resultaten worden geïnterpreteerd in het licht van modellen voor skill acquisition (Siegler, 2005; Chein & Schneider, 2005). De auteurs interpreteerden de resultaten van hun onderzoek in het licht van modellen voor ‘skill acquisition’ (Siegler, 2005; Chein & Schneider, 2005). Hierin wordt het leren van een vaardigheid gezien als samenspel van een metacognitief systeem en een associatief systeem. In dit geval gaat het om een toepassing van ‘skill acquisition’-modellen op het aanleren van een (procedureel) systeem voor de koppeling van de gesproken en geschreven vorm van woorden. De auteurs beschouwden de resultaten als bevestiging van de werkzaamheid van deze cognitieve ‘skill acquisition’-modellen.

Onderzoek Tijms (2011)

Tijms, J. (2011). Effectiveness of computer-based treatment for dyslexia in a clinical care setting: outcomes and moderators. Educational Psychology, 31(7), 873-896.

  • Steekproef: Aan dit onderzoek deden 99 kinderen mee (van wie 49 jongens). De onderzoekers selecteerden hen uit 212 kinderen met dyslexie. De 99 geselecteerden voldeden aan de criteria voor de behandelindicatie Ernstige (Enkelvoudige) Dyslexie. Van deze onderzoeksdeelnemers kregen de 77 eerst aangemelde kinderen (van wie 38 jongens) direct behandeling. De overige 22 kinderen (van wie 11 jongens) kwamen op een wachtlijst terecht en vormden de controlegroep. In beide groepen waren de kinderen gemiddeld 10,6 jaar bij aanvang van het onderzoek (SD = 1,22 voor de eerste groep en SD = 1,39 voor de controlegroep).
    De kinderen in de twee groepen (na uitval, zie hieronder) verschilden niet op demografische variabelen als leeftijd, sekse, aantal uur ontvangen remedial teaching, vroeggeboorte of sociaal-economische status. De kinderen verschilden ook niet in diagnostische vaardigheden, zoals niveau van woordlezen, tekstlezen, spelling, IQ, woordenschat, foneemsynthese, verbale kortetermijngeheugen, benoemsnelheid of morfologische kennis.
  • Uitval: Er vielen 2 kinderen uit. Beiden zaten in de eerste groep, die behandeling kreeg, en stopten na enkele sessies met die behandeling. Van de controlegroep kreeg 1 kind een behandelplek aangeboden: dat kind veranderde dus van groep. De steekproef bestond dus uit een behandelconditie met 75 kinderen en een wachtlijstconditie met 21 kinderen.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten: een voormeting en een nameting. De kinderen in de behandelconditie ontvingen in de periode tussen de voor- en nameting gemiddeld 43,45 (SD = 14,13) behandelsessies gedurende gemiddeld 17,35 maanden (SD = 11,66). In deze periode kregen zij op school geen extra ondersteuning. De kinderen in de wachtlijstconditie ontvingen in gemiddeld 16,38 maanden (SD = 10.93), dus een vergelijkbare periode, remedial teaching op school.
  • Instrumenten: EMT en een zelfontwikkeld Iwal-standaarddictee (ter toetsing van de nauwkeurigheid van spelling van zinnen waarin typische orthografische kenmerken van de Nederlandse taal voorkomen). Daarnaast gebruikten de onderzoekers hun zelfontwikkelde Livingstone-leestekst om de leesnauwkeurigheid en -snelheid van kinderen te testen. 
    De leestekst was voor jonge kinderen nog te moeilijk en is afgenomen bij een substeekproef (44 kinderen in de behandelconditie en 10 kinderen in de wachtlijstconditie).        

Resultaten

De kinderen in de behandelconditie behaalden een significante vooruitgang. Dat bleek uit een vergelijking van de voor- en nameting. De standaardscores op woordlezen, spelling en zowel nauwkeurigheid als snelheid van tekstlezen waren in de nameting aanzienlijk beter. Op deze maten haalden de behandelde kinderen hun achterstand in ten opzichte van de normgroep. 

De vooruitgang in de behandelconditie was groter dan in de wachtlijstconditie. Na afloop van de behandeling verschilde hun gemiddelde niveau van spelling en van hun nauwkeurigheid bij tekstlezen niet meer van het normgemiddelde. Op individueel niveau behaalde 49% van de kinderen een gemiddelde of hogere prestatie bij spelling. Voor de nauwkeurigheid van tekstlezen gold dit voor 89%. Het gemiddelde niveau van woordlezen en van de snelheid van tekstlezen was na afloop van de behandeling nog wel lager dan het normgemiddelde. Het percentage kinderen dat een score binnen de gemiddelde range (SS > 8) behaalde, lag op 55% voor woordlezen en 51% voor de snelheid van tekstlezen. 

In de controlegroep (de kinderen op de wachtlijst) lagen de gemiddelde scores voor spelling, woordlezen en snelheid van tekstlezen volgens de nameting onder de benedengrens van het gemiddelde. Het percentage kinderen met een score in de gemiddelde range was 5% (woordlezen), 33% (spelling) en 20% (tekstleessnelheid). Er waren geen kinderen met scores gelijk aan of boven het normgemiddelde. Wat de nauwkeurigheid van tekstlezen betreft, was de gemiddelde score bij de nameting vergelijkbaar met de ondergrens van het gemiddelde. Deze score was lager dan het normgemiddelde. 

Op individueel niveau behaalde 70% van de kinderen een score in de gemiddelde range en 20% van de kinderen een score gelijk aan of hoger dan het gemiddelde. 

De onderzoekers keken ook naar moderatoren van behandeleffectiviteit. Daaruit bleek dat kinderen met een lager aanvangsniveau bij lezen minder grote behandeleffecten behaalden op lezen. Ook bleek dat kinderen met een lager aanvangsniveau bij spelling minder grote behandeleffecten behaalden op spelling. Bovendien bleken kinderen met zwakkere scores op fonologisch kortetermijngeheugen en benoemsnelheid minder vooruitgang te boeken bij lezen en een langer behandeltraject te volgen. Deze effecten waren echter klein. 

De onderzoekers vonden geen aanwijzing dat het niveau van woordlezen, het niveau van spelling, het foneembewustzijn, de woordenschat, de therapietrouw of de sociaal-economische status van kinderen de effectiviteit van hun behandeling vergrootten. Morfologisch bewustzijn bleek bovendien niet gerelateerd aan lees- of spellingniveau.

Onderzoek González en anderen (2015)

González, G. F., Žarić, G., Tijms, J., Bonte, M., Blomert, L., & Molen, M. W. van der (2015). A randomized controlled trial on the beneficial effects of training letter-speech sound integration on reading fluency in children with dyslexia. PLoS One, 10(12), Article e0143914.

  • Steekproef: De steekproef richtte zich op drie groepen. De kinderen in de drie groepen verschilden niet in gemiddelde leeftijd of Raven IQ. De onderzoeksopzet betrof een ‘randomised controlled trial’, wat inhoudt dat de onderzoekers deelnemende kinderen met dyslexie willekeurig toewezen aan de behandelgroep of aan de wachtlijstgroep. De drie groepen waren:
    • Een behandelgroep van 23 groep-5-leerlingen (van wie 11 jongens) met de diagnose dyslexie (gemiddeld 8,94 jaar (SD = 0,44)).
    • Een wachtlijstgroep van 21 groep-5-leerlingen (van wie 13 jongens) met de diagnose dyslexie (gemiddeld 8,77 jaar (SD = 0,41).
    • Een controlegroep van 23 groep-5-leerlingen (van wie 9 jongens) zonder dyslexie (gemiddelde leeftijd 8,67 jaar (SD = 0,34)).
  • Uitval: De onderzoekers benaderden 52 kinderen voor deelname. Van hen voldeed 1 niet aan de inclusiecriteria en wilden 7 niet meedoen. Na de start van het onderzoek viel 1 kind in de controlegroep uit. Daarnaast had 1 kind in de behandelgroep dermate lage scores (>3 SD benedengemiddeld) op de 3DM-Woordleestaak tijdens de nameting dat deze scores niet zijn meegenomen in de analyses.
  • Meetmomenten: Er waren 2 meetmomenten: een voormeting (in december/januari) en een nameting (in juni/juli). De kinderen in de behandelgroep ontvingen in de periode tussen de voor- en nameting gemiddeld 33,65 behandelsessies (SD = 0,83) gedurende gemiddeld 25,7 maanden (SD = 3,33).
    De kinderen in de wachtlijstgroep en controlegroep kregen geen behandeling. Bij hen was de periode tussen de voor- en nameting gemiddeld respectievelijk 23,26 maanden (SD = 3,08) en 20,17 maanden (SD = 1,56). Er was een significant verschil in de tijd tussen voor- en nameting tussen de twee dyslectische groepen. Daar werd in de analyses voor gecontroleerd.
  • Instrumenten: Uit de 3DM: Woordlezen, Letter-klankidentificatie, Letter-klankdiscriminatie, Spelling, Foneemdeletie en Benoemsnelheid bij letters, woorden en plaatjes. Daarnaast: EMT en SVL-tekstlezen. De prestaties op de EMT zijn weergegeven in standaardscores, de prestaties op de 3DM-Woordlezen in ruwe scores en de prestaties op de overige taken in T-scores.
  • Bijzonderheden: Er bleek in de wachtlijstgroep een negatieve relatie tussen enerzijds letter-klankintegratie bij aanvang van het onderzoek en anderzijds de groei in leesvloeiendheid gedurende de onderzoeksperiode. Deze relatie was afwezig in de behandelgroep. Dit suggereert dat zwakke fonologische vaardigheden een belemmering vormen bij de ontwikkeling van leesvloeiendheid bij kinderen met dyslexie, maar dat deze belemmerende invloed valt weg te nemen met dyslexiebehandeling waarin letter-klankintegratie intensief wordt getraind.

Resultaten

Volgens de voormeting presteerden de kinderen in de twee dyslectische groepen (de behandel- en de wachtlijstgroep) vóór de behandeling gemiddeld zwakker dan de kinderen in de controlegroep. Dat gold voor bijna alle maten. Alleen bij de vloeiendheid van letter-klankdiscriminatie en de nauwkeurigheid van letter-klankidentificatie bleek er geen verschil. De kinderen in de behandelgroep verschilden gemiddeld niet van de kinderen in de wachtlijstgroep op de meeste maten. Alleen de snelheid van letter-klank discriminatie was lager.

De kinderen met dyslexie bleken een achterstand te hebben ten opzichte van hun niet-dyslectische leeftijdsgenoten. En die achterstand bleek vergelijkbaar in de behandel- en in de wachtlijstgroep. Het is echter onbekend hoe groot deze achterstand was ten opzichte van de norm. Wel melden de auteurs dat de kinderen met dyslexie qua spellingnauwkeurigheid gemiddeld tot de zwakste 10% behoorden. Ook wijzen de EMT-normscores (3,65 voor de behandelgroep, 3,76 voor de wachtlijstgroep) op een aanzienlijke achterstand.Na de behandelperiode presteerden de dyslectische kinderen in de behandelgroep beter dan de dyslectische kinderen in de wachtlijstgroep – zowel op snelheid en nauwkeurigheid van woordlezen (3DM) als op snelheid en nauwkeurigheid van spelling. Het behandeleffect was groot voor de vloeiendheid van woordlezen en de nauwkeurigheid van spelling. Voor de andere maten was het behandeleffect middelgroot. Er was op de nameting geen verschil in vloeiendheid van tekstlezen, vloeiendheid van woordlezen (gemeten met de EMT) en de verschillende letter-klankmaten. 

Bij de vergelijking van de scores in de nameting werden scores in de voormeting als covariaat meegenomen in de analyses. Dit zorgde ervoor dat verschillen in beginniveau geen invloed hadden op de resultaten. De auteurs vermelden niet in hoeverre de kinderen met dyslexie bij de nameting nog afweken van de normgroep. De gemiddelde normscores op de EMT (respectievelijk 4,09 en 3,20 voor de behandel- en controlegroep) suggereren dat er qua woordleesvloeiendheid nog een aanzienlijke achterstand was ten opzichte van de norm. 

De auteurs geven niet aan of de groei van de behandelde kinderen gemiddeld groter was dan de groei in de controlegroep op de verschillende taken. Wel vatten ze de scores op de verschillende taken samen in drie clusters:

  • Het cluster Woordlezen wordt met name beïnvloed door nauwkeurigheid en snelheid bij woordlezen.
  • Het cluster Letter-klankvloeiendheid wordt vooral beïnvloed door vloeiendheid bij spelling en vloeiendheid bij de letter-klanktaken.
  • Het cluster Letter-klanknauwkeurigheid wordt vooral beïnvloed door nauwkeurigheid bij spelling en vloeiendheid bij de letter-klanktaken. 

De kinderen in de behandelgroep vertoonden een grotere vooruitgang dan de kinderen in de wachtlijstgroep op het cluster Woordlezen. Een vergelijking van deze vooruitgang suggereert dat zowel de kinderen in de wachtlijstgroep als de niet-dyslectische controlegroep nauwelijks vooruitgang vertoonden op het gebied van woordlezen. De vergelijking laat ook zien dat kinderen in de behandelgroep wél duidelijk beter presteerden gedurende de behandeling. 

Binnen dit programma leren behandelaars kinderen tijdens elke behandeling een nieuwe foneem-grafeemkoppeling aan. Dit gebeurt met behulp van een geheugenkaart (bijvoorbeeld een afbeelding van een reus voor de eu-klank). De kinderen oefenen met het spellen van woorden die deze foneem-grafeemkoppeling bevatten. Behandelaars genruiken daarbij visuele symbolen om aan te duiden tot welke klankgroep de verschillende fonemen binnen een woord behoren (bijvoorbeeld een symbool voor ‘lange klank’ of voor ‘medeklinker’). De kinderen oefenen via flitslezen en het lezen van teksten. 

De behandelsessies kennen een vaste structuur en opbouw in moeilijkheidsgraad. Eerder aangeboden klank-tekenkoppelingen worden in latere behandelingen herhaald. 

De behandeling bestaat uit wekelijkse sessies van 45 minuten. Gedurende de behandeling oefent een kind thuis wekelijks 4 keer per week met spellingoefeningen en 2 keer per week met leesoefeningen.

Onderzoek Tilanus en anderen (2016)

Tilanus, E. A., Segers, E., & Verhoeven, L. (2016). Responsiveness to intervention in children with dyslexia. Dyslexia, 22(3), 214-232.

  • Steekproef: De steekproef bestond uit 2 groepen:
    • De klinische groep omvatte 54 kinderen (van wie 33 jongens) met de diagnose dyslexie die de behandeling startten in groep 4. Alle kinderen waren 7 of 8 jaar oud. Van de deelnemers hadden 45 kinderen groep 3 gedoubleerd. Alle kinderen hadden een WISC-III IQ > 85.
    • De controlegroep bestond uit 61 kinderen (van wie 36 jongens) zonder leesproblemen uit groep 4. Deze kinderen waren 6, 7 of 8 jaar oud. Eén kind had groep 3 gedoubleerd. De deelnemers in deze groep hadden een gemiddeld Raven IQ.
  • Uitval: Geen.
  • Meetmomenten:  Er waren 2 meetmomenten: een voormeting en een nameting. De voormeting vond plaats tussen augustus en december. Van januari tot maart kregen de kinderen met dyslexie behandeling. De kinderen in de controlegroep kregen geen behandeling, maar uitsluitend regulier lees- en spellingonderwijs. De gemiddelde tijd tussen de voormeting en de start van de behandeling wordt niet vermeld. De behandelduur was 12 weken. Na de behandeling vond de nameting plaats.
  • Instrumenten: De vaardigheid grafeem-foneemkoppeling werd bij de voormeting gemeten met Letters benoemen en bij de nameting met de Grafementoets. Decodeervaardigheid werd bij de voor- en nameting gemeten met de EMT en Klepel-toets. Spelling werd bij de voor- en nameting gemeten met het Pi-dictee. Bij de voormeting maten de onderzoekers onderliggende vaardigheden met de CB&WL, de DST-subtests Letterverwisseling en Klanksplitsing, en de WISC-III. Alle scores worden weergegeven in ruwe scores.

Resultaten

Bij de voormeting presteerden de kinderen met dyslexie op alle maten gemiddeld zwakker dan de niet-dyslectische kinderen. Dit bevestigde hun tekorten op het gebied van lezen, spelling, foneem-grafeemkoppeling en onderliggende vaardigheden. Diezelfde kinderen behaalden tijdens de behandelperiode een grotere vooruitgang dan de niet-dyslectische kinderen bij grafeem-foneemkoppeling, snelheid en nauwkeurigheid van pseudowoordlezen en spelling. Zij haalden hun achterstand ten opzichte van niet-dyslectische klasgenoten in. 

Voor grafeem-foneemkoppeling presteerden de kinderen na de behandeling gemiddeld iets beter dan de controlegroep, en voor zowel de accuratesse van pseudowoordlezen en spelling was hun prestatie gelijk aan de controlegroep. Bij de snelheid en nauwkeurigheid van het woordlezen boekten de kinderen met dyslexie dezelfde vooruitgang als hun niet-dyslectische klasgenoten. Hun positie ten opzichte van deze klasgenoten bleef wat die snelheid en nauwkeurigheid van woordlezen betreft dus gelijk. 

De auteurs vermelden niet hoe de prestaties van de kinderen in beide groepen zich verhouden tot de norm. Het is dan ook onbekend hoeveel de kinderen met dyslexie per maat achterliepen op die norm bij aanvang van de behandeling en of er na afloop van de behandeling (nog altijd) een achterstand was.

De onderzoekers bekeken ook in hoeverre vaardigheden die onder lezen en spellen liggen effect hadden op de vooruitgang tijdens de behandeling. Bij lezen en spelling zagen ze een indirect effect. In de voormeting bleken prestaties op benoemsnelheid en foneemdeletie voorspellend voor de prestaties op woordlezen, pseudowoordlezen en spelling. Deze prestaties vóór de behandeling (gemeten in de voormeting) hadden vervolgens een effect op de prestaties bij afronding van de behandeling (gemeten in de nameting). 
Bij de nameting voor foneem-grafeemkoppeling was er een direct effect van alle onderliggende vaardigheden op de foneem-grafeemprestatie.